KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Niet Grondgebonden
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Wonen - Vrijstaand
Artikel 7 Tuin
Artikel 8 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Rijksbeleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Bedrijfsplan
3.2 Archeologie
3.3 Ecologie
3.4 Milieu
3.5 Fysieke Veiligheid
3.6 Natuurbeschermingswet
3.7 Waterparagraaf
Hoofdstuk 4 Huidige Situatie
4.1 Ontstaansgeschiedenis
4.2 Stedenbouwkundige Structuur
4.3 Groenstructuur
4.4 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling
5.1 Algemene Planbeschrijving
5.2 Stedenbouwkundig Plan
5.3 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
6.3 Toelichting Op De Regels
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijfsplan
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek En Beoordeling
Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 4 Mer Beoordeling En Besluit
Bijlage 5 Geurbelasting
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Berekening Fijnstof
Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 9 Advies Hulpverleningsdienst Drenthe
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Beplantingsplan
Bijlage 12 Publicatie Vooraankondiging 12-07-11
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording N.a.v. Overleg
Bijlage 14 Publicatie Ontwerp 16-10-12
Bijlage 15 Raadsbesluit Vaststelling 28-02-13
Bijlage 16 Publicatie Vaststelling 12-03-13

Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij)

Bestemmingsplan - gemeente Emmen

Vastgesteld op 28-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij) van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2011031-0701 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.5 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.9 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.13 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.15 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.26 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.27 garage:

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.30 geurgevoelige objecten:

onder geurgevoelige objecten wordt o.a verstaan (bedrijfs)woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, kantoren, winkels, recreatiegebieden voor dagrecreatie, hierbij is de verblijfsduur, omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen van belang;

1.31 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.32 gevellijn:

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.33 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.34 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.35 agrarisch bedrijf niet grondgebonden:

agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.36 hoofdgebouw:

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.38 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.39 luifel:

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.40 mestopslagplaats:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.41 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.42 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.43 overstek:

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.44 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.45 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.46 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.48 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.49 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.51 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.52 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. behoud en herstel van watergangen;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Agrarisch - Niet Grondgebonden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Niet Grondgebonden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. agrarische gronden;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen(voorziening);
  2. b. erf- en terreinafscheiding;
  3. c. een warmtewisselaar met een oppervlakte van 35 m2 en een hoogte van 2,5 m ter plaatse van de bouwaanduiding "sba-ww";

met bijbehorende:

  1. d. toegangswegen in- en uitritten.
  2. e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Vrijstaand aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een vrijstaande woning;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van ondergrondse (hoofd)gastransportleidingen en overige aardgastransportleidingen, met de daarbij behorende belemmeringsstroken;
  2. b. leidingen ten behoeve van de aardgaswinning;

met bijbehorende:

  1. c. gebouwen en andere bouwwerken;

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

10.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid

  1. 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 afwijken van de regels door:
  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  3. c. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning tot 30 meter hoog met een hekwerk tot 2 meter;
  4. d. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  5. e. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  6. f. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  7. g. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  8. h. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  9. i. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.

11.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 12.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

12.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 12.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Bij de gemeente Emmen is medio 2010 een verzoek binnengekomen van Mts. A.J. en J.H. Akkerman voor de uitbreiding van het pluimveehouderijbedrijf aan Zijtak OZ 104 te Nieuw-Amsterdam met een gecombineerde stal / werktuigenberging. De bebouwing is voorzien op de percelen landbouwgrond kadastraal bekend "Gemeente Emmen, sectie AG nummers 1682 en 1683".

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding. Deze uitbreiding in staloppervlak is noodzakelijk om in de toekomst economisch concurrerend te kunnen blijven. Tevens kan met de uitbreiding in staloppervlak- en aanpassing van emissiepunten en installaties voldaan worden aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen en de dierwelzijnseisen, zoals deze bepaald worden in het Vleeskuikenbesluit.

Binnen het bestaande bouwvlak kan niet gebouwd worden vanwege aan te houden milieuafstanden tot de voormalige tweede bedrijfswoning Zijtak OZ 109. Om deze reden is gekozen voor een bouwlocatie buiten het bestaande bouwvlak.

Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat het bouwvlak wordt vervormd en vergroot van 1,0 tot ca. 1,1 ha. Op basis van het vigerende bestemmingplan Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk gedeelte en en Dommerskanaal" bestaat de mogelijkheid om met wijziging het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 ha en het bouwvlak te vervormen. Redenen om geen wijzigingsplan maar een postzegel-bestemmingsplan op te stellen zijn dat:

  1. 1. Het plangebied tevens voor een deel is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" waarbinnen de genoemde wijzigingsbevoegdheden niet gelden.
  2. 2. Op deze wijze de voormalige tweede bedrijfswoning Zijtak OZ 109 en de achterliggende gronden ook kunnen worden voorzien van passende bestemmingen. Er ontstaat rechtszekerheid voor alle betrokkenen.
  3. 3. Op deze wijze een binnen het plangebied gelegen hogedrukaardgastransportleiding van de NAM met belemmerende zone kan worden voorzien van een passende bestemming.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostrand van de dorpskern van Nieuw-Amsterdam. Het wordt globaal begrensd door de weg Zijtak aan de westzijde, door de vrijstaande woningen Zijtak OZ 99 en 109 aan respectievelijk de noord- en zuidzijde. De oostzijde van het plangebied grenst aan het Veenkoloniale open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011031-0701_0001.png"

Figuur 1: De indicatieve ligging van het plangebied aan de Zijtak

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt twee bestemmingsplannen gedeeltelijk, dit zijn:

  • "Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk gedeelte en en Dommerskanaal" (vastgesteld 30-01-92 en goedgekeurd 11-08-92)
  • "Buitengebied gemeente Emmen" (vastgesteld 16-07-87, goedgekeurd 01-03-88) .

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. In de plantoelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht Verricht Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.

  • Bedrijfsplan (Exitus Bedrijfsontwikkeling B.V.)
  • Archeologisch vooronderzoek (RAAP Archeologisch Adviesbureau)
  • Toetsing Flora en faunawet (Koeman en Bijkerk BV)
  • Rapport Geurbelasting Geurverspreidingsberekening (Exitus Bedrijfsontwikkeling B.V.)
  • Akoestisch Onderzoek (G&O Consult)
  • Berekening van fijnstofemissie (Exitus Bedrijfsontwikkeling B.V.)
  • Onderzoek Externe Veiligheid (Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe)
  • Advies Hulpverleningsdienst Drenthe
  • Watertoets (Waterschap Velt en Vecht)
  • Beplantingsplan (MB Tuinen)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk Beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie "Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is 24 september 2009 vastgesteld. Het is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities zoals die zijn gesteld in de Strategienota Emmen 2020.

De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt (wanneer relevant voor het plan):

Landschap
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken:
De koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

In de Structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

De Structuurvisie gaat uit van een lagenbenadering. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden. Het plangebied ligt in deelgebied C. Dit deelgebied ligt ten zuiden van de A37 en kan getypeerd worden als "ontwikkelingsgebied voor bedrijven, glastuinbouw en grootschalige landbouw".

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een in september 2011 door de raad vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.

De RWK kent drie onderdelen:

  1. 1. In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis;
  2. 2. Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap;
  3. 3. Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in drie deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het landschap van de grootschalige verveningen. De hoogveenontginningen vormen een uitzonderlijk monumentaal landschap. De lange kanalen die zwaar in de beplanting staan, de gestrekte linten en de ritmiek van kanalen, wijken en sloten verschaffen dit landschap voor Nederlandse begrippen een unieke monumentaliteit. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij ‘maken’ de ruimten.

De ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  1. 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    1. a. Groene omgeving voormalige waterzuivering;
    2. b. Lintdorp Zijtak met kanaal;
    3. c. Robuuste ruimte hoogveenontginning.
  2. 2. Visuele aspecten. Er worden geen specifieke aspecten aangeduid voor de omgeving van het plangebied.
  3. 3. Elementen. Er worden geen specifieke elementen aangeduid voor de omgeving van het plangebied:

Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd.

Binnen het landschap van de grootschalige verveningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, het stelsel van kanalen en wijken, de robuuste, krachtig omzoomde ruimten en de verscheidenheid aan details (waaronder sluizen). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de levendigheid op en aan het kanaal kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 is door Provinciale Staten het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  1. 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  2. 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  3. 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  4. 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn (wanneer relevant):

  1. 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  2. 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  3. 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  4. 4. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  5. 5. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  6. 6. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen;
  7. 7. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

Visiekaart
Op de Visiekaart 2020 ligt het plangebied binnen de aanduiding "Landbouw"

Binnen de als "Landbouw" aangeduide gebieden wordt maximale speelruimte geboden voor de landbouw. Wel dient rekening gehouden te worden met de betrokken kernkwaliteiten. Om de milieu ruimte voor de landbouw in zijn totaliteit niet onder druk te zetten worden beperkte groeimogelijkheden geboden voor niet-grondgebonden landbouw.

Kernkwaliteitenkaart
Op de kernkwaliteitenkaart worden geen specifieke aspecten in de omgeving van het plangebied genoemd.

2.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld.

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen wordt binnen de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan een intensieve veehouderij een bouwblok van maximaal 1,5 hectare geeft, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid. Wel zijn bepaalde voorwaarden af te leiden:

  1. 1. Het bouwvlak kent een grootte van maximaal 1,5 ha.
  2. 2. Het plan wordt landschappelijk ingepast.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Bedrijfsplan

Door Exitus Bedrijfsontwikkeling B.V. is een bedrijfsplan opgesteld waarin de noodzaak tot verdere uitbreiding van het bedrijf wordt toegelicht. Het bedrijfsplan is opgenomen in de bijlage.

Om in de toekomst een economisch gezond bedrijf te kunnen exploiteren is het noodzakelijk om de capaciteit van het bedrijf te vergroten. Door de bouw van een extra stal kunnen de ondernemers inspelen op de nieuwe marktomstandigheden.

Een tweede aanleiding voor bedrijfsuitbreiding vormen de veranderende eisen die worden gesteld aan het houden van vleeskuikens uit het Besluit Huisvesting ten aanzien van emissie, en uit het Vleeskuikenbesluit ten aanzien van dierwelzijn. Na uitbreiding wordt aan deze eisen voldaan.

Het bedrijfsplan is opgenomen in Bijlage 1.

3.2 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Archeologische verwachting
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is de locatie van het plangebied gelegen binnen een gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Om deze reden is er archeologisch inventariserend bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau.

Onderzoeksresultaten
De laagopeenvolging van de bodem in het plangebied bestaat uit een bouwvoor / verstoorde zandlaag op dekzand. In het dekzand is in één boring een podzolbodem waargenomen. Ter hoogte van deze boring zijn een megaboring en twee aanvullende gutsboringen gezet. De bodemopbouw is in het grootste deel van het plangebied ernstig verstoord. Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied.

Aanbevelingen
Op basis van de resultaten wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Er zijn geen aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingen aangetroffen. De geplande ingrepen kunnen vanuit archeologisch oogpunt zonder bezwaar worden uitgevoerd. Indien bij de uitoefening van de civieltechnische werkzaamheden onverhoopt toch grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient daarvan direct melding te worden gedaan bij de gemeente en/of de provinciaal archeoloog van Drenthe.

Beoordeling gemeentelijk archeoloog
De gemeente Emmen kan zich vinden in het rapport van RAAP en de aanbeveling in de aanbeveling om geen vervolgonderzoek in het plangebied te laten plaatsvinden vanwege het vrijwel ontbreken van een intacte bodem en het ontbreken van archeologische indicatoren.

Het onderzoek van RAAP en de beoordeling van de gemeentelijk archeoloog is opgenomen in Bijlage 2.

3.3 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Door Koeman en Bijkerk BV Ecologisch onderzoek en advies is onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op de aanwezige flora en fauna.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied van belang kan zijn voor enkele kleine zoogdieren zoals verschillende muizensoorten. Dit betreft echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet (FFw) waarvoor een algemene vrijstelling wordt verleend.

Er bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen in het kader van de FFw. Wel blijft voor alle de soorten de algemene zorgplicht gelden. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen speciale beschermingszones in het kader van de EU-Habitatrichtlijn of de EU-Vogelrichtlijn waarop de ingreep een negatief effect zal hebben.

Het onderzoek van Koeman en Bijkerk BV Ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage3.

3.4 Milieu

3.4.1 MER

MER Beoordelingsplicht
De bedrijfsactiviteiten vallen onder de activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

In het kader van de aanvraag Milieuvergunning is een MER beoordeling uitgevoerd. Het college heeft in mei 2011 besloten dat geen milieueffectrapportage gemaakt hoeft te worden. Dit besluit heeft vanaf 31 mei 2011 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken. De MER Beoordeling en het besluit zijn opgenomen in Bijlage 4.

PlanMER
De voorliggende bestemmingsplanherziening is in principe ook PlanMER-plichtig. Echter, zoals aangegeven heeft voor de plangebied in het kader van het Besluit MER reeds een MER beoordeling plaatsgevonden. Omdat het voorliggende bestemmingsplan niet meer activiteiten toestaat dan in genoemde MER beoordeling is beoordeeld, is geen afzonderlijke PlanMER meer noodzakelijk.

3.4.2 Wet Milieubeheer

In september 2010 is een aanvraag ingediend voor een revisievergunning Milieu. De aanvraag is afgestemd op het huidige bouwplan. De aanvraag is ingediend in verband met de benodigde aanpassing van de vleeskuikenstallen om te kunnen voldoen aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit huisvesting en het realiseren van een nieuwe pluimveestal. Het aantal vleeskuikens wordt uitgebreid. Gebleken is dat de gewenste situatie vergunbaar is. De ontwerp beschikking heeft ter inzage gelegen en de vergunning is op 22 september 2011 verleend.

In het kader van de milieuvergunning en de MER beoordeling zijn de noodzakelijk milieu-onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn ook van belang voor de ruimtelijke afweging binnen dit bestemmingsplan. De conclusies uit de onderzoeken worden in de volgende paragrafen toegelicht.

3.4.3 Geur

De gemeente Emmen kent geen afzonderlijke geurverordening en toetst derhalve aan de wettelijke geurnormen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij.

Voorgrondbelasting
Op grond van de wet Geurhinder en Veehouderij geldt voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gelegen binnen de bebouwde kom een geurbelastingsnorm van maximaal 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten een concentratiegebied, gesitueerd buiten de bebouwde kom, dient een norm van maximaal 8,0 odour units per kubieke meter lucht te worden gehanteerd. Aan de hand van de dichtheid van de bebouwing, de verkavelingsstructuur en de bebouwingssamensteling is bepaald voor welke woningen een geurbelasting van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht wordt gerekend. Deze is gelijk aan de indeling zoals die is gehanteerd is ten tijde van de milieuvergunningverlening d.d. 22 september 2011

Om te bepalen wat de geureffecten zijn van de uitbreiding, zijn geurberekeningen uitgevoerd met behulp van het programma V-Stacks. Uit de berekeningen blijkt dat:

  1. 1. Er geen overschrijding plaatsvindt van de normen uit de Wet Geurhinder en Veehouderij. Uit het aangeleverde verspreidingsberekening blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden wordt voldaan aan de geurnormen van 2 respectievelijk 8 odeur eenheden per kubieke meter lucht.
  2. 2. In alle situaties de geurbelasting na uitbreiding afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Dit heeft te maken met vergunde luchtsnelheden en emissiepunten die op grotere afstand van de geurgevoelige objecten komen te liggen.

De geurverspreidingsberekeningen van de bestaande en de gewenste situatie zijn opgenomen in Bijlage 5.

Achtergrondbelasting
Voor de berekening van de achtergrondbelasting zijn dezelfde geurgevoelige objecten (receptoren) gebruikt als bij de berekening van de voorgrondbelasting. Alle veehouderijbedrijven in een straal van 2 km om het veehouderijbedrijf aan de Zijtak OZ 104 zijn meegenomen. Binnen de gemeente Emmen zijn de veehouderijen waarvoor vaste afstanden gelden niet meegenomen in het bronnenbestand, omdat deze geen bijdrage leveren aan de geurbelasting.

Vanwege de grote afstand van de andere betrokken intensieve veehouderijen (twee), is de cumulatieve geurbelasting maar weinig hoger zijn dan de berekende individuele geurbelasting. De voorgrondbelasting in de gebiedsgerichte geurbeoordeling is hiermee bepalend. De berekening van de cumulatieve geurbelasting is opgenomen in Bijlage 5.

Bedrijven omgeving
De locatie Zijtak OZ 104 is niet gelegen is binnen de geurhindercirkel van een ander agrarisch bedrijf. De uitbreiding legt derhalve geen beperkingen op aanwezige bedrijven in de omgeving.

3.4.4 Ammoniak

De wet Ammoniak en Veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De bijbehorende Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) is eveneens op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav maakt voor wat betreft de gevolgen van de ammoniakemissie uit veehouderijen onderscheid tussen bedrijven binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied en bedrijven daarbuiten. Binnen de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied geldt een vestiging- en uitbreidingsverbod en een emissieplafond. Buiten de zone van 250 meter rondom een kwetsbaar gebied worden geen eisen aan het niveau van de ammoniakemissie en depositie gesteld. Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter van een gebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied. De aanvraag is derhalve in overeenstemming met de Wav.

Het Besluit huisvesting is per 1 april 2008 in werking getreden. Met het Besluit huisvesting wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het Besluit huisvesting bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Het besluit kent maximale emissiewaarden. De in de voorliggende situatie toegepaste stalsystemen voldoen aan het Besluit huisvesting.

3.4.5 Bodem

Het plangebied bevat geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en waarbij geconstateerd is dat de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn geen locaties bekend waar ondergrondse tanks aanwezig zijn danwel aanwezig zijn geweest. Voor de daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

3.4.6 Geluid

Door G&O Consult is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met het onderzoek is de bedrijfssituatie berekend en getoetst aan de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening uit 1998 (milieugevolgen activiteit) en de Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 (indirecte hinder). Het onderzoek is opgenomen in de Bijlage 6.

Milieugevolgen activiteit
Zowel het langetermijngemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau etmaalwaarde wordt in de representatieve bedrijfssituatie niet overschreden. Indien er met regelmaat stallen worden schoongemaakt of wanneer er incidenteel vleeskuikens of landbouwproducten worden afgevoerd, vinden er overschrijdingen plaats van langetermijngemiddelde en maximale geluidsniveau op omliggende woningen van derden, als gevolg van de activiteiten met shovels of vrachtwagens. Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de milieuvergunning opgenomen. Met inachtneming van deze voorwaarden is het plan akoestisch gezien vergunbaar.

Indirecte hinder
De indirecte hinder voldoet in de representatieve en regelmatig afwijkende bedrijfssituatie aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), feitelijk is deze 46 dB(A).

3.4.7 Lucht

De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor de veehouderij zijn voor de diverse diersoorten en stalsystemen specifieke emissiefactoren vastgesteld.

Voor agrarische bedrijven is met name de emissie van fijnstof relevant. Voor zwevende deeltjes zijn de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 dat maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide geldt als grenswaarde een jaargemiddelde concentratie van 40 ìg per m3.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijnstof in de omgeving van het bedrijf 21,3 ìg per m3 bedraagt. Er wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 4 ìg per m3 voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof.

Met behulp van het verspreidingsprogramma ISL3a is een berekening van de fijnstofemissie gemaakt. De berekende waarden zijn weergegeven zonder de reeds genoemde zeezoutcorrectie. Uit de berekening blijkt, dat de gestelde grenswaarde ten aanzien van fijnstof niet wordt overschreden.

De door Exitus aangeleverde berekening van fijnstofemissie is in Bijlage 7 opgenomen.

3.5 Fysieke Veiligheid

Hogedrukaardgastransportleiding NAM
Binnen het plangebied bevindt zich een hogedrukaardgastransportleiding van de NAM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011031-0701_0002.png"

Figuur 2: De ligging van hogedrukaardgastransportleiding NAM 315

Het steunpunt Externe Veiligheid Drenthe heeft in het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam / Veenoord" een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd, in het bijzonder naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond de hogedrukaardgastransportleiding van de NAM. Het onderzoek is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), dat per 1 januari 2011 in werking is getreden. Op grond van het Bevb dient rekening gehouden te worden met de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De onderzoeksresultaten kunnen tevens worden gebruikt bij dit plan. Het onderzoek is opgenomen in de Bijlage 8.

Plaatsgebonden Risico
Voor het plaatsgebonden risico (PR) is vastgesteld dat nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR niet zijn toegestaan. Ook geldt een afstand van 5 meter (de zogenaamde belemmeringenstrook). Het PR wordt bepaald door de bron. Uit de berekeningen blijkt dat de buisleiding NAM 315 geen PR 10-6 contour heeft en daarom alleen de belemmeringenstrook geldt waarbinnen niet gebouwd mag worden. Binnen het plan wordt rekening gehouden met de belemmeringenstrook.

Groepsrisico
Voor de verantwoording van het groepsrisico en de gevolgen voor de rampbestrijding en zelfredzaamheid is het invloedsgebied van de hogedrukaardgastransportleiding van belang. De grens van het invloedsgebied komt overeen met de grens waar 1% van de in dat gebied aanwezige mensen overlijdt als gevolg van een ongeval met de buisleiding. De aanwezige buisleiding heeft een invloedsgebied van ca. 90 meter. Het plangebied ligt grotendeels binnen het invloedsgebied.

De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de omgeving. Omdat het voorliggende plan geen andere dan de bestaande (menselijke) activiteiten mogelijk maakt leidt het bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico.

In lijn met het besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) is voor het plan een verantwoording van het groepsrisico van toepassing. De Hulpverleningsdienst Drenthe adviseert hierover. Het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe heeft afgegeven ten behoeve van de "verantwoordingsplicht groepsrisico" voor het bestemmingsplan Nieuw Amsterdam - Veenoord is aan het plan toegevoegd. Hierin is namelijk al onderzoek gedaan naar de in het plan betrokken leiding. De Hulpverleningsdienst Drenthe Drenthe concludeert dat er er geen realistische aanvullende maatregelen te adviseren zijn. Het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe is opgenomen in Bijlage 9.

3.6 Natuurbeschermingswet

Het Bargerveen is ten opzichte van het plangebied het meest nabijgelegen Natura 2000 natuurgebied. Uit berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van depositie in vergelijking tot de bestaande situatie. Hiermee voldoet het bedrijf aan het gestelde in de Natuurbeschermingswet. Er is geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet benodigd.

3.7 Waterparagraaf

3.7.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

3.7.2 Ligging plangebied

Het bouwperceel valt binnen het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. In juli 2011 heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Emmen en het waterschap door het aanvragen van de watertoets. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

3.7.3 Waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 3000 m2.

De kaart met de hoogste grondwaterstand (GHG) geeft voor het plangebied in grondwatertrap IV ligt. De grondwaterstand is gemiddeld 1,00 onder maaiveld. In uitzonderlijke situaties kan het stijgen tot een hoogte van 0,40 onder maaiveld. Geadviseerd wordt een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter onder maaiveld aan te houden.

3.7.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater
Het beleid is erop gericht dat huishoudelijk afvalwater dient te worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van huishoudelijk afvalwater is aangesloten.

Bedrijfsafvalwater
Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater op de gemeentelijke riolering. Afvalwater uit stallen wordt geloosd op een bezinkput, of voor zover mogelijk verspreid over de landerijen.

Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging. In deze situatie kan bergingscapaciteit gevonden worden in verbreding van de wijk achter het bedrijf. Deze wijk ligt op eigen grond.

3.7.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Voor dit plan is het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) van toepassing. Het LOTV bepaalt dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden.

Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

3.7.6 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De uitgangspuntennotitie van het Waterschap Velt en Vecht is opgenomen in Bijlage 10.

Hoofdstuk 4 Huidige Situatie

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het bedrijf ligt aan de Zijtak OZ te Nieuw-Amsterdam. De Zijtak is een belangrijk kanaal in de geschiedenis van de grootschalige veenontginningen rondom Emmen. Het gebied langs de Zijtak is een van de eerst ontgonnen Veenkoloniën en maakt deel uit van de Veenkolonie Barger-Westerveen. Voor het merendeel is het ontgonnen door middel van het bloksysteem met wijken. Het bloksysteem met wijken werd toegepast in gebieden met een in hoogte variërende ondergrond.

De oorspronkelijke waterstructuur met een kanaal, hoofdwijken en gewone wijken, is in het deelgebied nog herkenbaar. De Zijtak en het Dommerskanaal vertonen nog de karakteristieke wijkenstructuur. Goed te zien aan het wijkenpatroon is de hogere ligging van het lint aan de Zijtak en de lagere gronden verder oostwaarts in het veld, waar de wijken beginnen. Verder oostwaarts van Nieuw-Amsterdam is de structuur ingrijpend veranderd door de aanleg van de Vierslagenweg (N853) en de ontwikkeling van het tuinbouwgebied bij Erica.

Van een grootschalig landschap met grote open ruimtes en soms kilometers lange zichtlijnen is in dit deel van de Veenkoloniën geen sprake meer. Kassenbouw, stadsuitbreidingen en wegenaanleg hebben ertoe geleid dat sprake is van relatief kleine, op zichzelf staande deelgebieden.

4.2 Stedenbouwkundige Structuur

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van de Zijtak. Dit is ook qua bebouwing één van de historische hoofdstructuren van Nieuw-Amsterdam. Qua bebouwing wordt de Zijtak afgewisseld met vrijstaande woningen en (voormalige) agrarische bedrijven. Een bijzonder element is de voormalige waterzuiveringsinstallatie dat gelegen is binnen een bosperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011031-0701_0003.png"

Figuur 3: De omgeving van het plangebied


Het bedrijfserf van de pluimveehouderij Zijtak OZ 104 is compact ingericht. Voor op het erf bevindt zich de bedrijfswoning met een daaraan verbonden werktuigenberging met enkele paardenstallen. Achter op het erf bevinden zich twee pluimveestallen. De stallen zijn met de kaprichting gebouwd in de lengterichting van de landschappelijke percelen. Het bedrijf ligt op het hogere deel van de gronden langs de Zijtak. Aan de achterzijde van de stallen wordt het land lager.

Oorspronkelijk behoorde de zuidelijk gelegen woning Zijtak OZ 109 tot het bedrijf. Dit was de tweede bedrijfswoning van het bedrijf. De woning is echter al meer dan 20 jaar in particulier bezit en heeft sinds die tijd geen relatie meer met het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011031-0701_0004.png"

Figuur 4: Het bedrijf en directe omgeving

4.3 Groenstructuur

De Verlengde Hoogeveensche Vaart, de Zijtak en het Dommerskanaal kennen een beplantingsstructuur met monumentale bomenrijen. De omgeving van het plangebied oogt groen door de zware groenstructuren langs de weg, aangevuld met enkele bosstroken iets noordelijker en begroeiing langs watergangen in het zuidelijk deel. Hiermee contrasteert het groene lint sterk met het omringende open landschap en het glastuinbouwgebied Erica.

4.4 Verkeersstructuur

De Zijtak maakte oorspronkelijk deel uit van de hoofdroute Emmen - Nieuw-Amsterdam - Schoonebeek. Met de komst van de Vierslagenweg (N853) is het belang van De Zijtak als doorgaande route afgenomen. Wel is het bedrijf nog goed te bereiken via De Zijtak.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling

5.1 Algemene Planbeschrijving

Aanleiding bedrijfsuitbreiding
De uitbreiding met stalruimte is noodzakelijk om in de toekomst economisch concurrerend te kunnen blijven. Tevens kan met de uitbreiding in staloppervlak- en aanpassing van emissiepunten en installaties voldaan worden aan de maximale emissie-eisen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen en de dierwelzijnseisen zoals deze bepaald worden in het Vleeskuikenbesluit.

Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Geldend bestemmingsplan en strijdigheid
Het bedrijf ligt binnen het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk gedeelte en en Dommerskanaal" (vastgesteld 30-01-92 en goedgekeurd 11-08-92). Hierbinnen heeft het de bestemming Agrarische doeleinden A (grondgebonden en niet-grondgebonden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011031-0701_0005.png"

Figuur 5: Huidige bestemming Zijtak OZ 104 en 109

Binnen het agrarische bouwperceel is in principe nog fysieke uitbreidingsruimte beschikbaar achter de woning Zijtak OZ 109. Echter, deze woning is al meer dan 20 jaar in particulier bezit en heeft sinds die tijd geen relatie meer met het bedrijf. De woning was al verkocht toen Mts. Akkerman in 1992 de bedrijfslocatie kocht. Doordat de woning wordt bewoond door een derde kan het bedrijf vanwege milieu eisen niet uitbreiden binnen het bestaande agrarische bouwperceel.

Dit is voor het bedrijf aanleiding geweest om een andere uitbreidingsrichting te kiezen. Voorgesteld wordt een derde stal ten noorden van de twee bestaande stallen te realiseren. Binnen deze stal wordt het voorste gedeelte ingericht als werktuigenberging. De gekozen locatie ligt buiten het agrarische bouwperceel. Het verzoek is hiermee in strijd met de geldende bestemmingsplannen "Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk gedeelte en en Dommerskanaal" en "Buitengebied gemeente Emmen".

Nieuw bestemmingsplan
Om het plan te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat het bouwvlak wordt vervormd en vergroot van 1,0 tot ca. 1,1 ha. Op basis van het vigerende bestemmingplan Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk gedeelte en en Dommerskanaal" bestaat de mogelijkheid om met wijziging het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 ha en het bouwvlak te vervormen. Redenen om geen wijzigingsplan maar een postzegel-bestemmingsplan op te stellen zijn dat:

  1. 1. Het plangebied tevens voor een deel is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" waarbinnen de genoemde wijzigingsbevoegdheden niet gelden.
  2. 2. Op deze wijze de voormalige tweede bedrijfswoning Zijtak OZ 109 en de achterliggende gronden ook kunnen worden voorzien van passende bestemmingen. Er ontstaat rechtszekerheid voor alle betrokkenen.
  3. 3. Op deze wijze een binnen het plangebied gelegen hogedrukaardgastransportleiding van de NAM met belemmerende zone kan worden voorzien van een passende bestemming.

5.2 Stedenbouwkundig Plan

Het bedrijf wordt uitgebreid met een gecombineerde werktuigenberging - pluimveestal van 115 x 25,40 m. Hiervan is het voorste gedeelte (20 m) bedoeld voor de werktuigenberging. Het gebouw wordt gerealiseerd ten noorden van de twee bestaande stallen.

De vleeskuikenstal heeft een vloeroppervlakte van 2240 m2 . De bestaande twee stallen hebben een gezamenlijke vloeroppervlakte van 2851 m2 netto. De totale vloeroppervlakte bedraagt na de nieuwbouw 5091 m2.

De stal zal zo compact mogelijk op de bestaande bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Tussen de bestaande en nieuwe stal blijft alleen ruimte over voor een pad naar het achtererf en de voersilo's. De uitbreiding zal tevens de uiterlijke noordgrens van het bedrijf gaan vormen.

Uiteindelijk ontstaat na realisatie van het plan een bouwperceel van ca. 1,1 ha. De diepte bedraagt maximaal 190 m. Om de concentratie aan bebouwing en voorzieningen te markeren- en begrenzen wordt er beplanting langs het bedrijfserf toegevoegd. De exacte wijze van landschappelijk inpassing wordt nader beschreven in paragraaf 5.3.

De nokrichting van de nieuwe stal is gelijk aan de nokrichting van de bestaande stallen. Deze is passend binnen de verkavelingsstructuur van het landschap. De stal wordt in één rooilijn met de bestaande stallen gerealiseerd. De nieuwe schuur strekt zich ca. 30 meter verder oostwaarts als de bestaande. De ruimte achter de bestaande stallen zal worden benut voor de tijdelijke opslag van landbouwproducten.

De fysieke afstand tussen het nieuwe gebouw en de meest nabijgelegen woning van derden (Zijtak OZ 99) bedraagt ca. 80 m. Aangezien de voorste 20 m van het nieuwe gebouw wordt gebruikt als werktuigenberging, bedraagt de afstand tussen woning het stalgedeelte ca. 100 m.

5.3 Landschappelijke Inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe stal is een beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande beplanting op het terrein en ter aanvulling hierop het aanbrengen van twee nieuwe, 10 m brede beplantingssingels aan weerszijden van de stallen.

Nadrukkelijk wordt gekozen voor het niet rondom inplanten van de stallen, maar voor het zichtbaar houden van de stallen in het landschap. Tussen het bedrijfserf en de woning Zijtak OZ 99 blijft doorzicht aanwezig op het achtergelegen open landschap.

De toe te passen beplantingssoorten dienen aan te sluiten op de bestaande beplantingssingel. Het beplantingsplan is opgenomen in de Bijlage 11.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in een aantal bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling met een aantal artikelen.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels
In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd.

Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen:

  • Afwijkingen van de bouwregels;
  • Afwijkingen van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en
toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare
ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 4: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een afwijking verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking dienen de procedureregels te worden gevolgd.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij)".

6.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid

7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan op 20 juni 2012 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

Het conceptontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar de volgende overlegpartners:

  1. 1. Provincie Drenthe
  1. 1. Waterschap Velt en Vecht
  2. 2. Rijksdienst voor Archeologie, cultuurlandschap en monumenten
  3. 3. Enexis
  4. 4. IVN afdeling Emmen en omstreken
  5. 5. Plaatselijk Belang Nieuw-Amsterdam / Veenoord
  6. 6. Gasunie
  7. 7. NAM
  8. 8. Milieufederatie Drenthe
  9. 9. LTO Noord
  10. 10. Regionale Brandweer
  11. 11. Dhr. Brandsema (Eigenaar van de woning Zijtak OZ 109)

Er is één inhoudelijke reactie ontvangen. Deze is beantwoord in de "Nota van beantwoording n.a.v. Overleg Nieuw-Amsterdam, Zijtak OZ 104 (Pluimveehouderij)”. Deze Nota van beantwoording is inclusief de de reacties opgenomen in Bijlage 13.

7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Vanaf 16 oktober 2012 heeft het ontwerp-bestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een dergelijk bouwplan.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade als gevolg van dit bouwplan kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden is er een planschade verhaalvereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Bijlage 1 Bedrijfsplan

Bijlage 1 Bedrijfsplan

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek En Beoordeling

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek en beoordeling

Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 3 Flora en Fauna onderzoek

Bijlage 4 Mer Beoordeling En Besluit

Bijlage 4 MER Beoordeling en Besluit

Bijlage 5 Geurbelasting

Bijlage 5 Geurbelasting

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Berekening Fijnstof

Bijlage 7 Berekening fijnstof

Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 9 Advies Hulpverleningsdienst Drenthe

Bijlage 9 Advies Hulpverleningsdienst Drenthe

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 11 Beplantingsplan

Bijlage 11 Beplantingsplan

Bijlage 12 Publicatie Vooraankondiging 12-07-11

Bijlage 12 Publicatie vooraankondiging 12-07-11

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording N.a.v. Overleg

Bijlage 13 Nota van Beantwoording n.a.v. Overleg

Bijlage 14 Publicatie Ontwerp 16-10-12

Bijlage 14 Publicatie ontwerp 16-10-12

Bijlage 15 Raadsbesluit Vaststelling 28-02-13

Bijlage 15 Raadsbesluit vaststelling 28-02-13

Bijlage 16 Publicatie Vaststelling 12-03-13

Bijlage 16 Publicatie vaststelling 12-03-13