KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.2 Waterschapsbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Rijksbeleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.2 Ecologie
3.3 Fysieke Veiligheid
3.4 Milieu
3.5 Waterparagraaf
Hoofdstuk 4 Beschrijving Ontwikkeling
4.1 Algemene Planbeschrijving
4.2 Herinrichting
4.3 Vormgeving
4.4 Verkeer En Ontsluiting
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Opstartbijeenkomst
6.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
6.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording
Bijlage 2 Inrichtingsschets

Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven

Bestemmingsplan - gemeente

Vastgesteld op 28-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2011050-0701met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.9 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.10 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.22 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.23 hoofdgebouw:

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.25 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.26 onderkomen(s):

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.27 passantenhaven:

een plaats waar pleziervaartuigen tijdens een tocht van een of meerdere dagen kunnen blijven liggen;

1.28 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.29 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.30 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.31 vaste standplaats:

een ruimte voor het plaatsen van een tent of caravan, stacaravan of kampeerauto die het gehele jaar of een seizoen is gehuurd;

1.32 verblijfsrecreatie:

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting; Bijvoorbeeld in een tent, zomerhuis, caravan of kampeerauto;

1.33 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.34 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.35 wooneenheid:

afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw;

1.36 woonschepenligplaats:

een gedeelte van het openbaar water, bestemt of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen (zaken zoals bijboot, steiger, loopplank) te worden ingenomen;

1.37 woonschip(schepen):

een zich op het water bevindend object, dat in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend in hoofdzaak bestemd is tot woning;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

evanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

elangs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen(voorziening);
  2. b. water;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. toegangswegen in- en uitritten.
  3. e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. opslag van goederen;
  2. b. parkeerplaats;

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;
  2. c. kunstwerken en waterwerken;
  3. d. fiets- en voetpaden;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. groenvoorzieningen;
  6. g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gebouwen als wonen;

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. ligplaats voor één woonschip ter plaatse van de aanduiding "ligplaats (lp)"
  3. c. vaarweg;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. watersport en waterrecreatie niet gemotoriseerd;
  6. f. oevers en beplanting;

met de bijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. kunstwerken en waterwerken;
  3. i. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

7.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Bevoegdheid

  1. 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 8 afwijken van de regels door:
    1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
    2. b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
      • de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
      • de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
      • de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
    3. c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
    4. d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
    5. e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    6. f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
    7. g. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
    8. h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat:
      • als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
    9. i. het overschrijden van de gevellijn door:
      • erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
      • ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.

8.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 8.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Bevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
  1. a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  2. b. het verruimen van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  3. c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

9.2 Beperking

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven heeft betrekking op het herinrichten van de ligplaatsen voor woonschepen aan het Dommerskanaal NZ. te Nieuw-Amsterdam. De herinrichting voorziet in een ruimere en veiligere opzet van de ligplaatsen. Daarnaast wordt per ligplaats op de oever een schuurtje planologische mogelijk gemaakt en aan de andere zijde van de weg worden voldoende openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.

In de zomer van 2007 is een artikel 19 lid 1 WRO-vrijstellingsprocedure gevoerd. Er zijn diverse bezwaren ingediend. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank in Assen op 28 mei 2009 moet een nieuwe procedure worden gevoerd. Omdat er geen financiële tegemoetkoming is geregeld voor de vervanging van de oude schuurtjes, heeft deze vrijstellingsprocedure geen stand gehouden.

Daarna zijn in 2010 gesprekken gevoerd met de bewoners en is van gemeentewege een voorstel gedaan te aanzien van een aangepaste inrichting en de financiële tegemoetkoming. Naar aanleiding hiervan is de Woonschepenverordening aangepast en in procedure gebracht. Voorliggend bestemmingsplan is de ruimtelijke uitwerking hiervan en legt de herinrichting van de woonschepenhaven vast.

1.2 Ligging Plangebied

Ten zuidoosten van Nieuw-Amsterdam is in het Dommerskanaal tussen het Nieuwe Stieltjeskanaal en de Zijtak in het geldende bestemmingsplan en de Woonschepenverordening een zone aangewezen, waarbinnen woonschepen mogen liggen. Het betreffen de woonschepen met de huisnummers Dommerskanaal NZ 14 tot en met 20. Het betreffende gedeelte van het kanaal is kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie H, nummers 2288, 2289, 2446, 2451 en 2460 (allen gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011050-0701_0001.jpg"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Nieuw-Amsterdam, woonschepenhavenin de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011050-0701_0002.jpg"

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven vervangt één bestemmingsplannen gedeeltelijk: te weten het bestemmingsplan “Nieuw-Amsterdam, zuidelijk gedeelte en Dommerskanaal” (tekeningnummer 90.110), vastgesteld door de gemeenteraad op 30 januari 1992 en goedgekeurd door GS bij besluit van 11 augustus 1992.

Het overige deel van het bestemmingsplan is meegenomen in de actualisatie van de kern Nieuw- Amsterdam/Veenoord. Door het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is deze kern in zijn geheel geactualiseerd.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk Beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilies. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

2.1.2 Woonbeleid

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in het 'Woonplan Emmen - Actualisatie 2005' dat in mei 2007 door de raad is vastgesteld. Het inzetten op een bevolkingsgroei tot 120.000 inwoners in 2020 plus de realisatie van de bijbehorende woningvoorraad zijn belangrijke uitgangspunten. Het woonplan bevat richtinggevende woningbouwkaders voor de verschillende kernen in de gemeente. De kern Emmen heeft de grootste bouwopgave voor zowel uitbreiding, inbreiding als herstructurering. Senioren zijn een belangrijke en groeiende doelgroep, die zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving moet kunnen wonen. Naast nieuwbouw en geschikt maken van bestaande woningen draagt de ontwikkeling van zorgsteunpunten op strategische plekken in wijken en dorpen bij aan de realisatie van deze doelstelling.
Dit gemeentelijk woonbeleid wordt in 2012 herzien. De ontwikkelingen op de woningmarkt en de verwachte toekomstige bevolkingsontwikkeling (krimp en vergrijzing) maken dat bijstelling van het beleid nodig is. Inmiddels is een ander beleidsuitgangspunt geformuleerd ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling. De verwachting is dat er in 2020 tussen 107.000 en 112.000 inwoners in de gemeente wonen. Dit andere scenario heeft impact op de verwachte groei van het aantal huishoudens en de toekomstige woningbehoefte en de woningbouwprogrammering gemeentebreed en per kern. Er komt een groter accent te liggen op behoud en versterking van de kwaliteit van bestaande wijken en dorpen (inbreiding en herstructurering).

Ten aanzien van de woonschepen wordt in het Woonplan geconstateerd dat aanleg van een tweede woonschepenhaven, gezien de beperkte vraag, niet langer aan de orde is. “Uitbreiding” van het aantal aanlegplaatsen in de bestaande haven van 5 naar 7 is hiervoor echter wel een noodzakelijke voorwaarde.

2.1.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

In de Welstandsnota is geen aandacht besteedt aan de woonschepenhaven. Voor woonschepen geldt dan ook een welstandsvrije benadering.

2.1.4 Woonschepenverordening

2.1.5 Actieplan Woonschepen 2006-2009

Op 24 mei 2006 heeft de raad van gemeente Emmen het Actieplan Woonschepen 2006-2009 vastgesteld. Het actieplan kent onder andere de volgende specifieke actiepunten:

  • Het verschil tussen het aantal woonschepen genoemd in het bestemmingsplan en het aantal afgegeven ligplaatsenvergunningen moet worden weggenomen. Er dient daartoe een planologische aanpassing dan wel actualisatie plaats te vinden.
  • Er zijn voor de ligplaatsen voor woonschepen geen specifieke regels vastgelegd, die door de partijen in acht genomen moeten worden.
  • De Woonschepenverordening is op enkele punten te abstract. Dit vraagt om een verdere detaillering ten behoeve van de uitvoering.
  • Er is sprake van achterstallig onderhoud aan de woonschepenhaven. Zo is inmiddels het lozen van huishoudelijk afvalwater in het kanaal vanuit het Lozingenbesluit verboden.

Deze actiepunten zijn nader toegelicht. Het volgende is onder andere geconstateerd:

  • Er bestaat onduidelijkheid wat wel of niet bij een ligplaats hoort, zoals de grootte van de tuin, de locatie van een schuur en het al dan niet afmeren van een bijboot.
  • Zaken die juridisch geregeld moeten worden, zijn de gronden voor het intrekken van de ligplaatsvergunning, de mogelijkheden om de boot te verhuren, een duidelijke registratie van woonschepen, afspraken met betrekking tot de locatie van uit te voeren bouw- en reparatieactiviteiten.

2.2 Waterschapsbeleid

Voor de kanalen in bezit van provincie, waterschap of gemeente is het waterschap verantwoordelijk voor de kwaliteit van water. Het waterschap voert geen ligplaatsenbeleid of een beleid ten aanzien van behoud dan wel verbetering van kades, oevers en/of wallen. Ten behoeve van de waterkwaliteit is een zogenaamde keur. Aan de hand van een keur wil het waterschap de mogelijkheid hebben een keurpad van minimaal 2 meter toegankelijk voor haar werkzaamheden hebben.

Ten behoeve van de woonschepenhaven heeft de Gemeente Emmen op 16 december 1987 een ontheffing gekregen op de keur van waterschap Bargerbeek te Klazienaveen voor het inrichten, beheren en onderhouden van een aantal ligplaatsen voor woonschepen in het Dommerskanaal. Hierbij is een lengte van 135 meter vanaf de hoek met het Stieltjeskanaal aangehouden. De Keur Waterschap Velt en Vecht 2005 is op 13 september 2005 vastgesteld. In de keur zijn verbodsbepalingen opgenomen ter bescherming van waterstaatswerken. Gemeente Emmen heeft op 13 oktober 2006 een aanvraag ingediend voor het herinrichten van de woonschepenhaven in het Dommerskanaal. Hiermee is het Keur afgestemd op de voorgenomen herinrichting van de ligplaatsen. Op 4 juni 2007 heeft het waterschap de gevraagde ontheffing van de Keur verleend. In deze Keur is ontheffing verleend voor een woonschepenhaven met een lengte van 205 meter. Hierbij is circa 14 meter afstand genomen van de hoek met het Stieltjeskanaal in verband met het vrachtvaartverkeer. Op deze wijze beschikt de gemeente over een actuele Keurontheffing.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  1. 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  2. 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  3. 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  4. 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  1. 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  2. 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  3. 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  4. 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  5. 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  6. 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  7. 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  8. 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  9. 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  10. 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  11. 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  12. 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  13. 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  14. 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Voor het plangebied Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied.
In de nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte. Het plangebied ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen valt niet onder een van de genoemde ruimtelijke belangen.

2.5 Conclusie

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid. De conclusie van de in dit bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat in het woonplan en de woonschepenverordening expliciet is aangegeven dat alleen aan het Dommerskanaal NZ te Nieuw-Amsterdam ruimte is voor een woonschepenhaven van maximaal 7 ligplaatsen.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie En Monumenten

3.1.1 Algemeen

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

3.1.3 Conclusie

Op grond van de bekende historische, aardkundige en archeologische gegevens kan het plangebied Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven geïnterpreteerd wordt als een gebied met lage trefkans. Aangezien in het plangebied een lage archeologische dichtheid aan vindplaatsen en vondsten is te verwachten, het een bestaand kanaal betreft en er geen of nauwelijks bouwmogelijkheden zijn, is er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd en worden in de regels geen dubbelbestemming opgenomen.

3.2 Ecologie

3.2.1 Algemeen

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten. Voor de door de wet beschermde gebieden geldt een onderzoeks/vergunningplicht voor het uitvoeren van activiteiten. Ten aanzien van activiteiten in een beschermd natuurgebied en/of buiten het beschermde natuurgebied in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken.

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden.

Omdat dit bestemmingsplan een woonschepenhaven betreft en geen deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en zelfs op ruime afstand van Natura 2000-gebieden ligt, is er bij de totstandkoming geen "quickscan" uitgevoerd.
Mochten er andere plannen zijn, dient een ander planologische procedure te worden toegepast en moet te zijner tijd vooraf worden beoordeeld of sprake is van mogelijke significante effecten. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de FFW.

3.2.2 Conclusie

Omdat dit bestemmingsplan een bestaande woonschepenhaven betreft, is er bij de totstandkoming van dit plan geen onderzoek uitgevoerd.Er worden slechts beperkte bouwmogelijkheden in het plan geboden. Wanneer er toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.

Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora en faunawet (FFW). Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Fysieke Veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Ciculaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt per 31-07-12 of zoveel te eerder het Btev is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit transportroutes externe veiligheid welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

VROM heeft de Handboek buisleidingen in bestemmingslannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan hoe buisleidingen in bestemmingsplannen opgenomen kunnen worden. Het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen dient als handleiding voor teksten in nieuwe bestemmingsplannen.

Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.2 Fysieke veilligheidssituatie

3.3.3 Conclusie

Een specifieke verantwoording van het groepsrisico is niet van toepassing.

3.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden.

Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  1. 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 gaat de brandweer gebruik maken van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten aanzien van dit plangebied is het niet noodzakelijk dat er vulpunten bij moeten komen.
  2. 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de HulpVerleningsdienst Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS).
  3. 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de volgende acties ondernomen te worden: afstemming met de brandweer dient plaats te vinden opdat geen afbreuk aan de goede bereikbaarheid optreed.
  4. 4. Op 18 maart 2008 heeft het college het basisbrandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweerenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied is de verwachting dat binnen 15 minuten het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn. Echter, dit wijkt af van de landelijke normtijden. Vanwege deze afwijking zal tussen de initiatiefnemer en de brandweer een overleg georganiseerd moeten worden om in gezamenlijkheid af te stemmen welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is geconstateerd dat er binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn.

In de nabijheid van het plangebied zijn een manege (Oude Schoonebekerweg), een ijscotent (Dommersweg) en een winkeltje (Dommerskanaal ZZ) aanwezig. Deze bedrijfjes liggen op voldoende afstand van de woonschepenhaven. Op dit moment zijn deze bedrijfsactiviteiten in overeenstemming met het karakter van dit gedeelte van Nieuw-Amsterdam, de woonbuurt Dommerseiland. De bedrijfsactiviteitenactiviteiten zijn grotendeels woongerelateerd. Deze bedrijfjes zijn op de doorgaande weg aangesloten zodat het bedrijfsgerelateerde verkeer geen hinder oplevert voor de woonschepenhaven. De bedrijven zijn aangeduid met categorie 1 of 2 volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Vanuit milieuoogpunt vormen deze bedrijven geen milieuhygiënische belemmering voor de woonschepenhaven.

3.4.3 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.
Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Bij de melding dient tevens een milieuhygiënische verklaring te worden overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Soms is het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen zonder milieuhygiënische verklaring. De gemeente Emmen heeft hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodemheersplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Emmen is maximaal 5 jaar na vaststelling geldig. Vanaf 1 juli 2008 geldt het Besluit bodemkwaliteit als nieuw beleidskader voor grond, baggerspecie en bouwstoffen. Omdat de gemeente Emmen de bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld blijft het mogelijk om grond her te gebruiken of toe te passen via de bodemkwaliteitskaart.

Op de locatie van de her in te richten woonschepenhaven is een kanaal, talud en weg aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in ligplaatsen en legt de bestaande situatie wederom vast. Dit betekent dat er geen grootschalige graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden. De bouw van de schuurtjes betreft geen gevoelig object.

Ten aanzien van bodem kan geconcludeerd worden dat het bestaande gebruik wordt voortgezet. Daarmee is geen bodemonderzoek noodzakelijk en zal dit aspect het bestemmingsplan niet in de weg staan. Bij verdere nieuw- of verbouwplannen zal door middel van een Verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) de actuele bodemkwaliteit moeten worden vastgesteld. Aan de hand van het voorgenomen gebruik kan worden bezien of daarbij maatregelen noodzakelijk zijn.

3.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Woonschepen worden in het kader van de Wet geluidhinder aangemerkt als niet-gevoelige bebouwing. In het kader van de situering van een woonschip dient wel naar het geluidsaspect gekeken te worden.

Voor het plangebied Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven geldt dat in de bestaande situatie aan de rand van het plangebied sprake is van geluidbelasting t.g.v. wegverkeer. Op het Dommerskanaal NZ is de maximumsneheid ter hoogte van de woonschepenhaven 50 km/h.

In de nabijheid van de woonschepenhaven is de oostelijke rondweg van Nieuw-Amsterdam aangelegd. In dit kader is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving en met name de bestaande woningen. Ten behoeve van de woonschepen is kort aandacht besteedt aan de geluidsbelasting op de woonschepenhaven. Uit het onderzoek blijkt dat twee woonschepen momenteel boven de norm komen, welke voor woningen geldt. Gelet op de wettelijke aftrek van 2 dB voor het in de toekomst (2016) stillere verkeer is sprake van een acceptabel geluidsniveau voor deze niet-geluidgevoelige bebouwing. Door verschuiving in het kader van de herinrichting van de woonschepen in westelijke richting en dus verder van de rondweg af, voldoen de ligplaatsen aan de wettelijke normen.

3.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

3.5 Waterparagraaf

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 wordt de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.
Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.
De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd. Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoest die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.1 Waterhuishouding

Bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven ligt in het stroomgebied Rijn-Oost. en valt onder het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen.
Het oostelijk deel van Nieuw-Amsetrdam ten zuiden van de Verlengde Hoogeveensevaart watert af naar een zijtak van de Verlengde Hoogeveensevaart (peil NAP +12,95 m): het Stieltjeskanaal. Dit deel van het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Schooldijk, de Ermermarkweg en Nieuwerweg en behoort tot het watersysteem Bargerbeek. Het gedeelte van het Dommerskanaal waar de woonschepen liggen geldt hierbij als onderdeel van het Stieltjeskanaal.

3.5.2 Wateradvies waterschap

De geringe toename van het verharde oppervlak heeft door herschikking geen meetbare invloed op de waterhuishouding van het plangebied. Waterschap Velt en Vecht heeft op 26 november 2007 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. Nav dit overleg heeft het waterschap het bestemmingsplan @aanvullen
Gelet op het advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Ontwikkeling

4.1 Algemene Planbeschrijving

Een analyse van de fysieke situatie laat zien dat er qua uitstraling in de loop der jaren ter hoogte van de woonschepenhaven een halfopenbaar dan wel privaat gebied aan beide kanten van de weg Dommerskanaal NZ te Nieuw-Amsterdam is ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011050-0701_0003.jpg"

Qua ruimtegebruik zijn de in de laatste decennia door de bewoners van woonschepen opgerichte bijgebouwen dominanter aanwezig dan de woonschepen zelf. De door de gemeente opgerichte schuurtjes waren slecht onderhouden en in kader van instortingsgevaar inmiddels alweer deels afgebroken. Het merendeel van de openbare ruimte is aan weerszijden van de weg in bezit genomen in de vorm van opslag van goederen en/of als (sier)tuin.

De gemeente heeft in 1988 ingezet op het beschikbaarstellen van ruimte in het openbare gebied annex een standaard schuur om de gebruikers van de woonschepen een vaste berging aan de wal te bieden. De gebouwen zelf zijn echter door de bewoners niet in stand gehouden dan wel zijn afgebroken of zodanig uitgebreid dat het openbare gebied volledig werd geannexeerd. Als gevolg daarvan is het gebied rondom de ligplaatsen sluipenderwijs aan de openbaarheid onttrokken. Er is geen sprake van een aantrekkelijk gebied om doorheen te wandelen, rijden of te varen. Kortom: Het gebied rondom de woonschepen maakt een verpauperde indruk en vraagt om verbetering.

Door de nieuwe opzet en herinrichting van de ligplaatsen wordt gestreefd naar een nieuwe ordening en beeldvorming van het gebied. Een stukje uniformiteit aan de walkant is het bindende element van deze “visueel georganiseerde” woonschepenhaven. Voor ieder woonboot wordt in het kader van het Actieplan dezelfde ruimte onder voorwaarden beschikbaar gesteld. De diversiteit kan gezocht worden in de woonschepen zelf, welke niet onder het gemeentelijke welstandsbeleid vallen. Elke ligplaats is in de nieuwe situatie duidelijk door meerpalen afgebakend, met bijbehorende ruimte voor een tuin aan de walkant. Aan de overzijde is ruimte voor een schuur en een parkeerplaats, meer niet. Het onderscheid tussen openbaar gebied en privé-terrein wordt op deze wijze helder gemarkeerd. Daarmee wordt het in gebruik genomen terrein aan deze zijde van de weg aan de openbaarheid en het landschap teruggegeven. Het wonen zelf dient op het woonschip plaats te hebben, de bijgebouwen zijn hiervoor niet bedoeld. Dominante afscheidingen van het voorterrein, zoals schuttingen en pergola's, zijn niet wenselijk.

Door de herinrichting zal de belevingswaarde van het gebied stijgen en de sociale drempel voor derden om het openbare gebied te betreden worden weggenomen. Een ander, belangrijk aspect is de aanleg van de toeristische vaarroute Erica-Ter Apel welke o.a. gekoppeld is aan het Stieltjeskanaal/Dommerskanaal richting Coevorden.Het huidige, verrommelde beeld is ook vanuit toerisme niet wenselijk. Ook de bereikbaarheid van de omliggende percelen voor het landbouwverkeer wordt meegeteld.

4.2 Herinrichting

Op basis van de gesprekken, de vorige procedure en de technische staat van onderhoud zijn diverse eisen en wensen geformuleerd:

  • De eisen die gesteld zijn, is de verplichte aansluiting op het rioolstelsel en is de onderlinge afstand tussen de ligplaatsen op basis van de brandveiligheid.
  • Het betreft maximaal 7 ligplaatsen.
  • De maximale lengte van een woonschip is 23 meter, maximale breedte is 5,5 meter, de maximale hoogte boven de waterlijn is 4 meter en de maximale diepgang is 2 meter.
  • In het kader van de brandveiligheid dient minimaal 5 meter afstand tussen de ligplaatsen in acht te worden genomen.
  • Duidelijke afpaling per ligplaats, wat wel en niet bij een ligplaats hoort en beperking van de verrommeling.
  • Er is sprake van achterstallig onderhoud aan de woonschepenhaven. Zo is inmiddels het lozen van huishoudelijk afvalwater in het kanaal vanuit het Lozingenbesluit verboden. Gemeente Emmen heeft gekozen om riolering tot in de oeverbeschoeiing aan te leggen.
  • De overige nutsvoorzieningen worden vernieuwd aangelegd en geconcentreerd in een kabelsleuf en een gecombineerde aansluitmogelijkheid.
  • Elke ligplaats heeft ruimte voor een schuurtje en een tuintje, zoals aangegeven op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding is aangegeven.
  • Aan de overzijde van de weg worden voldoende openbare parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat aan de eis van 1,5 parkeerplaats per huishouden kan worden voldaan.
  • Het eventueel vervangen van bestaande beschoeiing, herstraten van de weg en het groenonderhoud.
  • Rekening houden met het landbouwverkeer dat ook gebruik maakt van deze weg.

Deze eisen komen tot uitdrukking in het ontwerp van de herinrichting van de woonschepenhaven,

4.3 Vormgeving

De herinrichting voorziet met name ook in een ruimere en veiligere opzet van de ligplaatsen. Daarnaast wordt per ligplaats op de oever een schuurtje en aan de andere zijde van de weg Dommerskanaal NZ voldoende openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.

In het Dommerskanaal aan de noordzijde zullen de ligplaatsen voor woonschepen worden heringericht. Door het slaan van meerpalen wordt de exacte plek van de ligplaatsen aangegeven. Bij definiëring van een ligplaats wordt rekening gehouden met een schip met een maximale lengte van 23 meter en een breedte van maximaal 5,5 meter breed. Een ligplaats en de minimale afstand tussen de ligplaatsen op last van de brandveiligheid.

Op de wal zal per ligplaats ruimte worden gecreëerd voor een tuintje, een schuurtje en per ligplaats 2 parkeerplaatsen. De gronden op de wal blijven als openbaar gebied aangemerkt, waardoor verrommeling wordt voorkomen.

Op de wal, tussen de waterkant en de weg is, vanaf de weg gerekend 1,5 meter ten behoeve van de kabelgoot nodig. Dan is er een ruim 3 meter brede strook gereserveerd voor de bouw van een schuurtje. En tussen deze zone en de waterkant blijft op de meeste ligplaatsen een halve meter ruimte over.

De herinrichting van de ligplaatsen ten behoeve van woonschepen in het Dommerskanaal en de gronden langs Dommerskanaal NZ te Nieuw-Amsterdam zijn helder weergegeven op de “Inrichtingsschets” in bijlage 4.

4.4 Verkeer En Ontsluiting

De ligplaatsen worden direct ontsloten aan het Dommerskanaal NZ. Ter plaatse van het plangebied is de Dommerskanaal NZ aangemerkt als een weg van een lage categorie, te weten een erfontsluitingsweg. De wegen langs de Hoogeveense Vaart en de Zijtak vormen hier de doorgaande wegen. Deze wegen vormen de toegangswegen van Nieuw-Amsterdam/Veenoord.

In vergelijking met andere huishoudens wordt er uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 per ligplaats. Parkeren moet op de door de gemeente aan te leggen parkeerplaatsen gebeuren aan de overzijde van de weg Dommerskanaal NZ. Omdat er geen directe relatie met de ligplaats is door de scheiding van de weg, is gekozen voor een zodanige hoeveelheid (openbare) parkeerplaatsen dat ruim aan parkeernorm wordt voldaan. De parkeerplaatsen worden langer gemaakt, zodat er voldoende ruimte voor het landbouwverkeer aanwezig is. Parkeren langs de straat dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om het landbouwverkeer niet te hinderen en de berm niet onevenredig te beschadigen.

Verder is het wegwerken van achterstallig onderhoud aan de wal noodzakelijk. Daartoe wordt als oeverbeschoeiing een damwand geslagen en de wal geëgaliseerd. Door het opvullen van de wal tot de hoogte van de geslagen damwand ontstaat er een horizontale, niet meer aflopende wal gelijk met de verharde weg.

Op deze wijze wordt de ruimte tussen de weg en het water eenvoudiger te gebruiken. Bovendien worden alle benodigde kabels en leidingen opnieuw getrokken en in een kabelgoot vlak langs de weg gelegd. De aansluiting voor alle nutsvoorzieningen (water, stroom, riool e.d.) van het woonschip kan zo op 1 punt plaatsvinden. Zo ontstaat er meer ruimte tussen de weg en de walkant waardoor er plek is voor het plaatsen van een bijgebouw. De wens is uitgesproken om de wal te herinrichten, waardoor er minder verrommeling optreedt. Handhaving is dan helderder. Hiertoe is besloten om de schuurtjes aan de walkantzijde van de weg te projecteren, zodat de woonschipbewoners alleen op deze aangewezen locatie een schuur/berging kunnen plaatsen.

Ook de doorstroming op de weg Dommerskanaal NZ dient gewaarborgd te worden. Door herinrichting van de parkeerhavens in haaks parkeren en daarmee langere parkeerplaatsen dan normaal, kan de doorgang voor landbouwverkeer ten behoeve van de aangelegen gronden worden gewaarborgd.

Gedurende de herinrichting is er in overleg met de gemeente de gebruikmaking van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van de “verhuizing” mogelijk. Na de herinrichting zal op diverse aspecten waaronder deze tijdelijke bouwwerken stringent worden gehandhaafd. Na de herinrichting mag een schuurtje van maximaal 15 m² en maximaal 3 meter hoog worden geplaatst.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven is in overwegende mate een ontwikkelingsplan gelet op de hrinrichting van het gebied. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In artikel 7 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsregel maakt het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwjikingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet 2 keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is voorgeschreven in de nieuwe Wro, waarnaar voor deze procedure dan ook wordt verwezen.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 10 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 11 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven ".

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid

6.1 Opstartbijeenkomst

Voor een goed verloop van de communicatie tussen de bewoners van de woonschepen is over het actualiseren van de vigerende bestemmingsplannen is contact met hen gezocht. Daarnaast is het bestuur van de erkende overleg partner te Nieuw-Amsterdam geïnformeerd.
Op 2 juni 2010 is aan de woonschepenbewoners en de erkende overleg partner het doel van de herinrichting, de woonschepenverordening en het bestemmingsplan uitgelegd. Naar aanleiding van deze avond is de woonschepenverordening aangepast en het concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld.

6.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplanNieuw-Amsterdam, woonschepenhaven vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het houden van een inloopbijeenkomst.

6.2.1 Overleg

Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven.
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven.

6.2.2 Inloopbijeenkomst

Op 2 juni 2010is een inloopbijeenkomst in Nieuw-Amsterdamgehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden geïnteresseerden en met name de EOP en de woonschepenbewoners kennisnemen van het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven en eventueel op het plan reageren.
Diverse geïnteresseerden hebben het bestemmingsplan bekeken en een aantal hebben mondeling gereageerd op het plan. Waar de opmerking leidde tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn deze in het voorontwerpbestemmingsplan verwerkt.

6.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Nieuw-Amsterdam, woonschepenhaven is een zienswijze ingediend. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van dergelijk bouwplan.

De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets, archeologisch onderzoek e.d. zijn al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording

Bijlage 1 Nota van Beantwoording

Bijlage 2 Inrichtingsschets

Bijlage 2 Inrichtingsschets