KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Woonzorginstelling
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Gemeentelijk Beleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Rijksbeleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.2 Fysieke Veiligheid
3.3 Ecologie
3.4 Milieu
3.5 Waterparagraaf
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
4.2 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur
4.3 Programmatische Aspecten
4.4 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling
5.1 Algemene Planbeschrijving
5.2 Programmatische Aspecten
5.3 Parkeren
5.4 Groenstructuur
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
6.3 Toelichting Op De Regels
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
7.2 Inloopbijeenkomst
7.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Van Beatwoording
Bijlage 2 Archeologie
Bijlage 3 Geluid- En Luchtonderzoek
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarde
Bijlage 5 Overzichtskaartje Hogere Waarde
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Externe Veiligheid
Bijlage 8 Ecologie, Vleermuizen En Broedvogels
Bijlage 9 Ecologie Vervolg
Bijlage 10 Omgevingsvisie Hondsrugweg
Bijlage 11 Raadsbesluit

Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch

Bestemmingsplan - gemeente Emmen

Vastgesteld op 04-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2011053-0701 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn. en mag geen hogere milieucategorie dan milieucategorie 1 bedragen; zoals aangegeven in de van deze voorschriften deel uitmakende "staat van bedrijven" en van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering";

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen;

1.7 achtererfscheiding:

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.13 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.14 beschermd wonen:

een aan een zorginstellingen gelieerde vorm van zelfstandig wonen;

1.15 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.16 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.27 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.28 gevellijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.30 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.31 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.32 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, gevangeniswezen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.33 onderkomen(s):

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.34 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.35 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.36 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.38 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.39 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 de bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - Woonzorginstelling

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Woonzorginstelling' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een zorginstelling, verpleeghuis, woonzorgcentrum, beschermd wonen;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;
  2. c. horeca -1 ten dienste van de bestemming;
  3. d. sport- en speelgelegenheden;
  4. e. fiets- en voetpaden;
  5. f. toegangswegen, in- en uitritten;
  6. g. parkeervoorzieningen;
  7. h. groenvoorzieningen;
  8. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. a. de woonsituatie;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. cultuurhistorie;
  4. d. verkeersveiligheid;
  5. e. sociale veiligheid;
  6. f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. g. de milieusituatie;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
  1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  1. 3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  1. 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen
  3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  1. 5. Indien het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  2. 6. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het derde lid, is het vierde lid, aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het tweede, derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3 , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. a. drainage van de gronden;
  2. b. bodemingrepen meer dan 1000 m² op een grotere diepte dan dan 30 centimeter.
  1. 2. Het verbod als bedoeld in artikel 4.3 onder 1 is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    1. a. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. b. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    3. c. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) ) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    4. d. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    5. e. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    6. f. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m²;
    7. g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  2. 3. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  3. 4. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 4.3 onder 4
  4. 5. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het vierde lid genoegzaam blijkt dat:
  1. a. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
  2. b. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. c. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
  4. d. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  1. 6. In de situatie als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. 7. Indien het zesde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - Industrie zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige bestemmingen.

6.2 Geluidzone - weg

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - Weg zijn de gronden,behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van het wegverkeer.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

7.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
  2. b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  3. c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  4. d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  5. e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  6. f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  7. g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders te verlenen ontheffing voor andere doeleinden dan waarvoor de ontheffing is verleend.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels ontheffing kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  3. c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. d. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat:
    1. 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
  9. i. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

9.2 Beperking

De toepassing van de in artikel lid 1 genoemde ontheffing is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om ontheffing te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de ontheffing niet verleend;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch.

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van

de griffier, de voorzitter,

H.D. Werkman, C. Bijl,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Woningbouwcorporatie Domesta heeft het voornemen om een deel van hun eigendommen in het centrum van Emmen gefaseerd (20-30 jaar) te gaan herontwikkelen. Het betreft het gebied dat is gesitueerd aan de westzijde van de Hondsrugweg, direct ten zuiden van woon-zorgcentrum Holdert. Tezamen met Leveste vormt dit gebied een zorggebied bestaande uit een multifunctioneel zorg- en dienstencentrum (Leveste) en aanleunwoningen (Domesta). Door de directe situering aan de stedelijke ader van het centrum (de Hondsrugweg) neemt het zorggebied een prominente positie in binnen het centrum van Emmen. Na realisatie van de verschillende deelprojecten die onder de paraplu van Atalanta vallen waaronder de verplaatsing van het dierenpark, de aanleg van een tunnel, een nieuw centrumplein en een boulevard, neemt het belang van dit gebied in de beleving en beeldvorming van het vernieuwde Emmen alleen maar toe.

De eerste fase van de herontwikkeling is de realisatie van een nieuw bouwblok op de locatie waar momenteel acht aanleunwoningen in twee bouwlagen zijn gesitueerd.

De realisering van voorgestane ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan aangezien de planbegrenzing en bouwregels niet passen binnen de vigerende regeling. Om deze reden is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0001.jpg"

Figuur 1.1: Locatie/ligging herontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzingen en situering plangebied

1.2 Ligging Plangebied

Het zorggebied is gelegen in het zuid-westelijke deel van het centrum van Emmen en ligt ten oosten van het nieuwe dierenpark, ten zuiden van het nieuwe centrumplein en wordt aan de oostzijde begrensd door de Hondsrugweg en de nieuw te realiseren boulevard. Deze boulevard gaat de nieuwe verbinding vormen tussen P-Zuid en de Wereld van de Ontmoetingen (entree nieuwe dierenpark en theater). Hiermee heeft het zorggebied een belangrijke entreefunctie en speelt het een grote rol in de beleving van de bezoeker van Emmen en het dierenpark die de stad vanuit de zuidzijde benadert.


Het plangebied vormt een onderdeel van het zorggebied en ligt in de zuid-oostelijke hoek direct aan de Hondsrugweg en de nieuw te realiseren boulevard.


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0003.jpg"

Figuur 1.3: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0004.jpg"

Figuur 1.4: Luchtfoto Emmen 1955

1.3 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Het voorliggende bestemmingsplan is een partiële herziening op het bestemmingsplan "Noordbarge" (tekeningnummer 96.112), vastgesteld op 18 december 1997 en goedgekeurd op 21 juli 1998. Het betreffende perceel heeft de bestemming Woondoeleinden (woon- en zorgcentrum). De aanvraag voor de nieuwbouw van het bouwblok van het woon-zorgcomplex valt buiten het huidige bouwvlak. Om die reden moet een bestemmingsplanprocedure worden gevoerd.

1.4 Overzicht Verricht Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.

  • Akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitsonderzoek, Adviesbureau RBOI, projectnummer 011400.16488.00, 27 juni 2012;
  • Risico-inventarisatie externe veiligheid Holdert, Grontmij, projectnummer 313216, 16 augustus 2011;
  • Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) bij zorgcentrum 'De Holdert' te Emmen (D), ARC-Rapporten 2013-4 projectcode 2012/363, januari 2013;
  • Verkennend bodemonderzoek Hondsrugweg 103, IDDS, projectnummer 1108D470/DBE/rap 1, 16 september 2011;
  • Rapport Vleermuizen en Broedvogels ter plaatse van en direct rond woonzorgcomplex Holdert te Emmen, Adviesbureau Mertens, rapportnummer 2011.1209, oktober 2011;
  • Toetsing Flora- en faunawet voor nieuwsbouw/uitbreiding van woonzorgcentrum Holdert te Emmen, Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van opdrachtgever Gemeente Emmen (2012).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid op landelijk-, regionaal- provinciaal- en gemeentelijk niveau. De algemene beleidskaders van de verschillende beleidsvelden komen hier stuk voor stuk aan de orde, evenals de doorvertaling naar het plangebied, voor zover deze te maken valt.

2.2 Gemeentelijk Beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald, deze zijn als volgt:

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Duurzaamheid:
Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven.

Verkeer:
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente.
Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Werken:
Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen beoogd. Voor woonwerkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op altenatieven.

Wonen:
Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilies. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente.

Voorzieningen:
Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling.

Veiligheid:
Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op bedrijventerreinen Bargermeer, de Vierslagen en A37. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Met uitzondering van LPG-tankstations hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI. Buiten de industrieterreinen staat de ambitie Veilig Wonen voorop. Hier heeft wonen de prioriteit boven (risicovolle) bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de vorm van (beperkt) kwetsbare objecten worden nadrukkelijk getoetst aan het aspect fysieke veiligheid. De vestiging van niet BEVI-inrichtingen (beperkt kwetsbare inrichtingen) vindt in principe buiten locatie 1 en 2 en buiten de PR=10-6 contouren plaats (uitzonderingen kunnen worden gevormd door branchegerelateerde inrichtingen),zie figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0005.jpg"
Figuur 2.2: Zoekgebied BEVI-inrichtingen

rode contour= Zoekgebied te vestigen BEVI- inrichtingen. De PR=10-6 contour dient binnen eigen inrichtings-grens te blijven en dient binnen de PR=10-6 contour van het zoekgebied te blijven. Indien PR=10-6 contour niet binnen de eigen inrichtingsgrens te houden is mag hier op de locaties 1 en 2 (op industrieterrein Bargermeer) onder voorwaarden van worden afgeweken, mits rekening gehouden wordt met de beperking die dit oplevert voor de gevestigde niet-BEVI inrichtingen.

2.2.2 Masterplan Emmen Centrum 2020

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het centrum is het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC 2020) opgesteld. Dit document geeft richting aan de visie van de gemeente op het centrumgebied van de toekomst. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op drie thema's, namelijk binnenstad, landschap en leisure. De binnenstad omdat meer stedelijkheid het duidelijkst zichtbaar is in de te maken keuzes voor het hart van het stedelijk centrum. Alle samenhangende activiteiten moeten leiden tot een compacte (op loopafstand bereikbare) en aantrekkelijke omgeving.Het landschap staat voor de essen en de bossen. Het idee van open groene stad moet weer leidraad zijn voor de toekomst. Leidraad voor een stad waar de landschappelijke elementen een plek krijgen en waarin openbare gebouwen in een parkachtige omgeving staan. Leisure vormt één van de steunpilaren van de toekomstige economie. Het is een verzamelterm voor zaken die te maken hebben met recreatie en vrije tijd. Het gaat daarbij om een prettige vorm van ontmoeting en beleving waarbij sprake moet zijn van een aangenaam verblijf en een aantrekkelijke openbare ruimte. Dat hierin een samenspel moet ontstaan met het Noorder Dierenpark ligt voor de hand.

2.2.3 Hoogbouwvisie

Emmen kan haar ambitie om te komen tot een meer stedelijk centrum in combinatie met haar motto 'Open Groene Stad' niet realiseren zonder hoogbouw. Om die reden is op 26 juni 2008 de hoogbouwvisie voor het Centrum van Emmen vastgesteld. In deze visie worden op hoofdlijnen verschillende locaties aangewezen waar hoogbouw gewenst is. In de hoogbouwvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen L- gebieden en een tweetal XL- gebieden. De L- gebieden bestaan uit hoogbouw tussen de 25 en 50 meter die gesitueerd wordt op de hoogdynamische kruising van wegen. De XL- gebieden/ concentraties zullen bestaan uit hoogbouw variërend tussen de 50 en 80 meter. De nadere precisiering van de bouwhoogten vindt in een later stadium plaats en zal in samenhang met de omgeving plaatsvinden. Hierbij zal tevens gekeken worden naar de gewenste onderlinge interactie tussen de hoogbouw.


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0006.jpg"

Figuur 2.3: L en XL- gebieden

De L- gebieden bevinden zich op de volgende locaties: Ermerweg/ Hondsrugweg/ Dordsestraat, Wilhelminastraat/ Dordsestraat, Dordsestraat/ spoorlijn, Kerkhoflaan/ spoorlijn, Kerkhoflaan/ Wilhelminastraat, Hondsrugweg/ Wenning (dit knooppunt vervalt binnen de visie gezien de directe nabijheid van een XL-gebied ter hoogte van het evenementenplein), Frieslandroute/ Hondsrugweg/ Weerdingerstraat (dit knooppunt wordt binnen de visie opgewaardeerd naar een XL-gebied), Weerdingerstraat/ Hoofdstraat/ Boslaan, Stationsstraat/ station, Hunenbaan/ spoorlijn.
De XL-gebieden bevinden zich in de binnenstad op de volgende locaties: Hondsrugweg/Evenementenplein en Hondsrugweg/Frieslandroute. In de toekomst bestaat de mogelijkheid een extra XL-concentratie te realiseren in de huidige dierentuin (ten oosten van de markt).
Valt een hoogbouwinitiatief binnen een aangewezen locatie dan is bij de uitwerking van hoogbouw een ruimtelijk onderzoek vereist waarbij niet alleen de inpassing in de omgeving en het stadssilhouet worden nagegaan, maar ook andere meer technische aspecten zoals windhinder worden onderzocht. Dit wordt ook wel een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) genoemd.

2.2.4 Woonbeleid

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in het 'Woonplan Emmen - Actualisatie 2005' dat in mei 2007 door de raad is vastgesteld. Het inzetten op een bevolkingsgroei tot 120.000 inwoners in 2020 plus de realisatie van de bijbehorende woningvoorraad zijn belangrijke uitgangspunten. Het woonplan bevat richtinggevende woningbouwkaders voor de verschillende kernen in de gemeente. De kern Emmen heeft de grootste bouwopgave voor zowel uitbreiding, inbreiding als herstructurering. Senioren zijn een belangrijke en groeiende doelgroep, die zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving moet kunnen wonen. Naast nieuwbouw en geschikt maken van bestaande woningen draagt de ontwikkeling van zorgsteunpunten op strategische plekken in wijken en dorpen bij aan de realisatie van deze doelstelling.
Dit gemeentelijk woonbeleid wordt in 2012 herzien. De ontwikkelingen op de woningmarkt en de verwachte toekomstige bevolkingsontwikkeling (krimp en vergrijzing) maken dat bijstelling van het beleid nodig is. Er komt een groter accent te liggen op behoud en versterking van de kwaliteit van bestaande wijken en dorpen (inbreiding en herstructurering).

2.2.5 Verkeersbeleid

Op dit moment is van kracht het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 1999. Momenteel wordt dit herzien; in 2011 is het verkeersbeleid tot 2020 vastgelegd in de Mobiliteitsvisie. Uitgangspunt van het GVVP en ook de Mobiliteitsvisie is de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. Concreet beteket dit dat in de wijken een 30 km/u-regiem voor auto's geldt, en op de zogenoemde stroomwegen 50 km/u. December 2010 is de Parkeernota van kracht geworden. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen.
Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht het huidige bedieningsniveau te handhaven (bus) danwel te verbeteren (trein). De concessies met de busvervoerders Qbuzz en Arriva loopt af in december 2015, met mogelijk 2 jaar verlenging. Arriva neemt de treindienst over van NS in 2012; deze concessie loopt dan tot 2027.

2.2.6 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  1. 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  2. 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  3. 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  4. 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  1. 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  2. 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  3. 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  4. 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  5. 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  6. 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  7. 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  8. 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  9. 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  10. 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  11. 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  12. 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  13. 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  14. 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is;

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk beleid

De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Voor het plangebied Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied.
In de nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte. Het plangebied Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch valt niet onder een van de genoemde ruimtelijke belangen.

2.5 Conclusie

Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Wel werkt het rijksbeleid indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is hierom vooral het genoemde gemeentelijk en het provinciaal beleid van belang. Het voornemen om woon-zorggemeenschap Holdert uit te breiden past binnen het gemeentelijk en provinciaal beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie En Monumenten

3.1.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dienen te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid ontwikkeld. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport die als toelichting op de kaart dient. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Het gemeentelijk archeologiebeleid is ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan nog in ontwikkeling. Vooruitlopend op vaststelling van dit beleid zijn in dit ontwerpbestemmingsplan de gemaakte beleidskeuzes opgenomen. De beleidsadvieskaart zal voor vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

De archeologische waarden en verwachtingen zijn in dit ontwerpbestemmingsplan vertaald in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Met deze vertaling is op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is een onderverdeling gemaakt in 6 dubbelbestemmingen. Per dubbelbestemming zijn planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor vrijstelling is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en is vertaald naar oppervlakten en dieptes. Bij overschrijding van de gestelde vrijstellingseisen bij ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat de aanwezige waarde of verwachting moet worden onderzocht.

Omdat de Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit ontwerpbestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen.

3.1.2 Monumenten

Rijksmonumenten

Op grond van de Monumentenwet 1988 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) objecten aanwijzen als beschermd rijksmonument. In het plangebied zijn geen objecten aangewezen als beschermd rijksmonument.

Provinciale monumenten

In maart 2009 is de provinciale monumentenlijst Drenthe gepubliceerd. Op deze lijst staan geen objecten die in het plangebied zijn gelegen.

Gemeentelijk monumenten

Op 14 oktober 2008 is de gemeentelijke monumentenlijst in werking getreden. Op deze lijst staan geen objecten die in het plangebied liggen.

3.2 Fysieke Veiligheid

3.2.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi. Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (miniateriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi). Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer gevaarlijke Stoffen, 2006". Deze Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Basisnet welke wettelijke verankerd wordt om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.

Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch'.Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.2.2 Fysieke veiligheidssituatie

3.2.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

  1. 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 gaat de brandweer gebruik maken van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Zodoende wordt er reeds voorzien in de primaire behoefte.
  2. 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de HulpVerleningsdienst Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.
  3. 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  4. 4. Op 18 maart 2008 heeft het college het basisbrandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweerenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied / object is de verwachting dat binnen 15 minuten het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn. De verwachting is dat tevens aan de landelijke normtijden voldaan kan worden.

3.3 Ecologie

Sinds april 2002 regelt de Flora- en faunawet (FFW) de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de FFW is een belangrijk deel van de doorwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld.

Op basis van onderzoek is bepaald dat mogelijk beschermde vleermuizen en vogels voorkomen in het plangebied.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing biedt geschikte mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Om inzicht te krijgen over het gebruik van het plangebied door vleermuizen, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Onderzoek naar vleermuizen vindt plaats volgens een vast protocol dat in 2012 is vastgesteld door de GaN. In een aantal onderzoeksronden gedurende het zomerhalfjaar (juni-september) worden alle belangrijke gebiedsfuncties voor vleermuizen onderzocht. Hiervoor worden de onderzoeksronden verdeeld over de fasen in de cyclus van vleermuizen. De eerste ronde in het voorjaar is reeds uitgevoerd (5 juni 2012). Mochten er verblijfplaatsen worden vastgesteld, zullen mitigerende maatregelen moeten worden uitgevoerd. Hierbij kan gedacht worden aan gefaseerd en vleermuisvriendelijk slopen en zorg te dragen voor vervangende verblijfplaatsen door middel van het ophangen van nestkasten voor vleermuizen in de directe omgeving en/of het inbouwen van geschikte mogelijkheden in de nieuwbouw. Een definitieve uitwerking van de eventuele mitigatie zal in een werkprotocol en/of activiteitenplan moeten worden vastgelegd.

Huismus

Mogelijk zijn er nesten van Huismus in de te slopen bebouwing aanwezig. Hiervoor zal aanvullend onderzoek gedaan moeten worden om aan- of afwezigheid van de Huismus vast te stellen. Voorafgaand of aansluitend (afhankelijk van een avond- of een ochtendbezoek voor vleermuizen), zal gekeken worden naar eventuele waarnemingen van Huismus in en rond de bebouwing. Aangezien de Huismus zeer honkvast is, kan op basis van de waarnemingen in een aantal bezoeken jaarrond, uitspraken worden gedaan over aan- of afwezigheid van de soort in het plangebied. Indien er nestplaatsen aanwezig zijn, zullen deze verblijfplaatsen door middel van het ophangen van geschikte nestkasten moeten worden gecompenseerd.

Licht beschermde soorten

De (mogelijke) aanwezigheid van een aantal licht beschermde soorten leidt niet tot verdere consequenties ten aanzien van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt wel de zorgplicht

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor het bepalen of milieuhygiënisch het plan uitvoerbaar is, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van 16 april 2007). In de omgeving van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig die effecten heeft op het plangebied. Op haar beurt veroorzaakt het voornemen geen negatieve effecten op haar omgeving, in de zin van deze VNG-brochure.

3.4.2 Bodem

3.4.3 Geluid

3.4.4 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling.

Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Binnen dit bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om een appartementengebouw te realiseren. Hiervoor zal een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt. Dit betekent dat er nagenoeg geen extra verkeer naar het gebied zal komen. Gesteld kan dan ook worden dat de verkeersaantrekkende werking niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit in de omgeving gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zelfs direct langs de A37 ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Tevens is in de concentraties in de monitoringstool al rekening gehouden met de bijdrage van bedrijven aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Ter plaatse van het plangebied is dan ook een goed woon- en leefklimaat.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Inleiding tot de waterparagraaf

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem rond het bestemmingsplan Émmen, Hondsrugweg Zuid-Esch is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting / nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

3.5.2 Beleidskader

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 wordt de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.

Eind 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.

De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.

De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en Lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd.

Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor het bestemmingsplan 'Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch' uitgewerkt.

3.5.3 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch' ligt aan de westrand van het centrum van Emmen, nabij de nieuwe locatie van het Dierenpark. Het plangebied wordt aan de oostkant begrensd door de 'Hondsrugweg' en aan de noordzijde door de traverse vanuit het centrum naar het dierenpark. Aan de oostzijde wordt het terrein begrenst door de 'Es Promenade' en aan de zuidzijde ligt parkeerterrein 'P-zuid'. De feitelijke begrenzing van het bestemmingsplan is het deel van het terrein waar de situatie feitelijk gaat wijzigen en is aangegeven binnen het kader (zie figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0007.jpg"

Figuur 1: Gebiedsbegrenzing Hondsrugweg Zuid-Esch (bron: Gemeente Emmen)

3.5.4 Grondgebruik

Het plangebied maakt deel van het terrein van het woonzorgcentrum Holdert. De inrichting van het gebied is op deze bestemming (wonen en zorg) afgestemd. Het gebied is grotendeels verhard. Het terrein wordt momenteel gerevitaliseerd en heringericht. Een deel van de werkzaamheden heeft de laatste jaren al plaatsgevonden; een klein deel moet nog worden uitgevoerd. Figuur 2 geeft een beeld van de oorspronkelijke inrichting van het terrein van Holdert. Figuur 3 laat de huidige inrichting zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0008.jpg" Figuur 2: Oorspronkelijke terreininrichting Holdert (bron:Google).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0009.jpg"

Figuur 3: Huidige terreininrichting Holdert (bron: gemeente Emmen).

Door de veranderingen neemt het totale verharde oppervlak binnen het plangebied af met ca. 800 m2 (oorspronkelijk verhard oppervlak: 13.910m2, nieuwe situatie 13.120 m2).

3.5.5 Bodemopbouw

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zandgronden met plaatselijk enige keileemlagen. Deze keileemlagen zijn slecht doorlatend en beïnvloeden de grondwaterstroming en infiltratie van neerslag. De exacte bodemopbouw is niet gekarteerd (bestaand stedelijk gebied). Recent bodemkundig onderzoek bevestigd echter het geschetste beeld. Figuur 4 geeft een overzicht van de bodemopbouw in de omgeving van Hondsrugweg Zuid-Esch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0010.jpg"Figuur 4: Bodemopbouw in Emmen en omgeving Hondsrugweg Zuid-Esch (bron: website provincie Drenthe).

3.5.6 Hoogteligging

Figuur 5 geeft een beeld van de hoogteligging (Ten opzichte van NAP) van het plangebied. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen ca. NAP + 24,50 m en NAP + 26,00 m. Er zijn geen ingesloten laagtes aanwezig. Duidelijk is te zien dat de Holdert op de helling van de Hondsrug ligt; aan de westzijde het hoogst gelegen deel waar het dierenpark is gesitueerd. Naar het oosten loopt de maaiveldhoogte snel af naar niveaus rond NAP +20,00 m. Door deze situatie kan wateroverlast optreden tijdens zware neerslaggebeurtenissen, op de lagere delen (Hondsrugweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0011.jpg"

Figuur 5: Hoogtekaart Hondsrugweg Zuid-Esch en omgeving (bron: AHN waterschap Velt en Vecht).

3.5.7 Grondwater

Uit de berekeningen van het waterschap Velt en Vecht blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied in het gebied dieper dan 1,00 m beneden maaiveld ligt. Figuur 6 laat de kwel en infiltratie situatie zien. Het deel van Emmen waarin de Holdert ligt wordt gekarakteriseerd als infiltratiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0012.jpg"Het plangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Infiltratie van regenwater vanaf verharde oppervlakken (zoals wegen en parkeerterreinen) in de bodem is daarom in principe niet toegestaan. In overleg met de provincie kan hiervan voor bepaalde gevallen worden afgeweken.

3.5.8 Waterhuishouding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Velt en Vecht en valt binnen het stroomgebied Rijn-Oost. In het gebied en de nabije omgeving is geen oppervlaktewater van betekenis aanwezig. Voor af- en ontwatering is het gebied geheel aangewezen op infiltratie in de bodem en afwatering via het rioolstelsel. Dat is de reden dat het gebied via het rioolstelsel afwatert naar het Bargermeerkanaal. In het kanaal wordt een streefpeil van NAP 16,76 m gehanteerd. Ontwatering geschiedt op natuurlijke wijze of via drainagesystemen die zijn aangesloten op het gemengde riool.
De drooglegging (het niveau tussen maaiveld en oppervlaktewaterpeil) van het gehele plangebied is voldoende. Het gebied heeft als hoofdfunctie zorg en wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt. In het gebied wordt voldaan aan deze eis.


Stedelijke wateropgave

In het kader van het verkennend onderzoek naar de stedelijke wateropgave is voor Emmen+Emmermeer de conclusie dat de wateropgaaf ca. 32.000 m3 is. Het plangebied Hondsrugweg Zuid-Esch valt binnen dit gebied. Als op grootschalige wijze extra oppervlak wordt afgekoppeld, dan loopt de opgaaf op tot 37.000 m3. Deze wateropgaaf is bedoeld om de verwachtte extra neerslag door veranderende klimatologische omstandigheden te kunnen bergen in het eigen watersysteem van het gebied. Hierdoor wordt extra belasting van het hoofdafvoersysteem voorkomen (vasthouden-bergen-afvoeren). De wateropgaaf is berekend voor de situatie met een overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 jaar, waarbij rekening is gehouden met 10 % extra neerslag, om de gevolgen van klimaatverandering in beeld te brengen. In het kader van het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer zijn afspraken gemaakt om zowel de huidige als de toekomstige waterbergingsbehoefte gezamenlijk uit te werken.

3.5.9 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Via een gescheiden rioolstelsel worden vuilwater en regenwater in een apart buizenstelsel ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering (vuilwater) of het oppervlaktewater.

Het rioolstelsel van de Holdert is uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel. Op dit moment worden beide buizen nog aangesloten op het gemengde stelsel van Emmen Centrum. In de toekomst zal het regenwaterriool worden aangesloten op de nieuwe regenwaterstructuur in Emmen.

Het rioolstelsel heeft een belangrijke taak in de afwatering van het gebied. Een andere oppervlaktewaterstructuur ontbreekt. De afvoercapaciteit van dit rioolstelsel is voldoende, voor de afvoer van het water uit het eigen gebied.

3.5.10 Richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting/nieuwe ontwikkelingen

Algemene richtlijnen

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen, dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt.

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.


De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij de nieuwe ontwikkelingen in het gebied is het daarom beter om niet te kiezen voor de aanleg van nieuwe waterpartijen.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel.

Regenwater mag in dit gebied in principe niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. In overleg met de provincie mag hiervan voor bepaalde situaties worden afgeweken

Specifieke richtlijnen voor de ontwikkellocatie de Holdert.

Voor de Holdert lijkt de beste mogelijkheid te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water af te voeren uit het gebied naar een bergingsmogelijkheid elders. Gezien de bestemming en aard van het gebied is het niet mogelijk ter plaatse een waterberging aan te leggen of op grootschalige wijze regenwater te infiltreren in de bodem.

Voor het plangebied de Holdert is er daarom voor gekozen om op de volgende wijze met het watervraagstuk om te gaan:

  • De begane grondvloeren worden ruim boven het straatniveau aangelegd. Conform het advies van de gemeente bedraagt deze afstand ca. 30 cm, in overleg kan hier echter van worden afgeweken.
  • Regenwater en huishoudelijk afvalwater vanaf de nieuwe bebouwing worden gescheiden aangeboden. In eerste instantie worden de beide waterstromen via het bestaande gemengde stelsel van Emmen centrum afgevoerd. In de toekomst wordt het regenwater op een nieuw regenwaterriool aangesloten.
  • Het verhardingspercentage neemt in de plansituatie iets af ten opzichte van de oorspronkelijke situatie (afname ca. 800 m2) . Ook is meer groene ruimte aanwezig, waardoor schoon regenwater van wandelpaden etc. kan infiltreren in de bodem. Door deze situatie wordt minder neerslag afgevoerd naar het rioolstelsel (en vervolgens naar het oppervlaktewater en rioolwaterzuivering), waardoor op milieu en waterhuishoudingsgebied de situatie verbeterd. Er zijn in de plannen daarom geen andere voorzieningen opgenomen om neerslag te bergen.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De locatie maakte voorheen onderdeel uit van de Noordbarger Es, en lag ten zuid-westen van de oorspronkelijke dorpsstructuur waar de Markt als brinkplein het centrum vormde. Met de grootschalige ingrepen uit de jaren vijftig en zestig is de oorspronkelijke relatie tussen stad en land sterk veranderd.


De oude hovenstructuur is met de aanleg van de Hondsrugweg in 1967 doorsneden. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van deze kenmerkende structuurdrager.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0013.jpg"
Figuur 4.1: Huidige situatie en situering plangebied (het grote kader geeft het zorggebied aan, het kleine kader het plangebied)

4.2 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur

Het gehele zorggebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, bestaat uit een combinatie van oude en relatief nieuwe bebouwing die de orthogonale opzet van het centrum volgt. De bebouwing is rondom een binnengebied gesitueerd dat zich in beperkte mate opent richting de Hondsrugweg. Het binnengebied is relatief verhard doordat hier de parkeerplaatsen en ontsluitingsstructuur is gesitueerd, de randen daarentegen hebben een groene invulling bestaande uit gras met bomenrijen/groepen. De aanleunwoningen zijn aan de zuid-westelijke zijde van het zorggebied gesitueerd en bestaan uit twee bouwlagen. Het zorg- en dienstencentrum Holdert is gesitueerd in de noord-oost hoek van het zorggebied en is een relatief nieuw gebouw dat is vormgegeven door een bouwmassa in acht bouwlagen.

De huidige invulling van het plangebied wordt gevormd door een bouwblokje in twee bouwlagen en biedt ruimte aan in totaal 8 aanleunwoningen

4.3 Programmatische Aspecten

Het gehele zorggebied bestaat momenteel uit een multifunctioneel zorg- en dienstencentrum bestaande uit 120 woon-zorgappartementen (Leveste) aan de noord-oostzijde en 109 aanleunwoningen (Domesta) aan de zuid-westzijde.

4.4 Verkeersstructuur

De hoofdontsluiting van het zorggebied vindt direct plaats direct vanaf de Hondsrugweg en komt centraal uit in het plangebied. Samen met de Wenning en de Hondsrugweg vormt het een volwaardige kruising die geregeld wordt middels verkeerslichten. Aan de noordzijde bevindt zich nog een ondergeschikte ontsluiting ten behoeve van personeelparkeren en bevoorrading. Beide ontsluitingen zullen door de aanleg van de tunnel verdwijnen waardoor er een nieuwe ontsluiting noodzakelijk is.

Ter hoogte van het plangebied is aan de westzijde, aan weerszijden van de Hondsrugweg een bushalte gesitueerd waar de lijnen 3,4,21 en 44 halteren.

4.4.1 Bereikbaarheid en parkeren

Momenteel zijn er in het zorggebied 110 parkeerplaatsen aanwezig. Hiervan liggen 83 parkeerplaatsen op het grondgebied van Leveste en 27 parkeerplaatsen op het grondgebied van Domesta.

4.4.2 Langzaamverkeerroutes

Parallel aan de Hondsrugweg ligt een fietsverbinding in twee richtingen en een trottoir. Het zorggebied zelf heeft een uitgebreid voetpadenstelsel die de verschillende bouwblokken ontsluit. Aan de westzijde van het zorggebied loopt de espromenade. Deze loopt als diagonale lijn over P-Zuid via de westzijde van het zorggebied naar de toegang van het westelijke deel van het huidige dierenpark.

4.4.3 Groenstructuur

Naast de bebouwing en de parkeerplaatsen met bijbehorende rijweg heeft het zorggebied een relatief groen karakter bestaande uit groene randen, met name aan de westzijde, en een relatief groen binnengebied. Het groen wordt gevormd door gras met bomenrijen, losse bomen en boomgroepen en perkjes. Ter hoogte van het plangebied staat parallel aan de Hondsrugweg een bomenrij.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2011053-0701_0014.jpg"

Figuur 5.1:Nieuwe situatie en situering plangebied

5.1 Algemene Planbeschrijving

In de omgevingsvisie Hondsrugweg Emmen, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 14 december 2010 (Bijlage 10 Omgevingsvisie Hondsrugweg), is een visie voor het zorggebied opgenomen. Het betreft het transformeren van het gebied naar een landschappelijk woon- en zorgpark bestaande uit solitaire volumes in een groene setting met aandacht voor de openbare ruimte en de architectuur. Onderhavige ontwikkeling kan gezien worden als de eerste fase van de uitwerking van deze visie.


De nieuwe ontsluitingsweg takt aan de zuidzijde van het zorggebied aan op de Hondsrugweg en vervangt de bestaande ontsluitingswegen die door de aanleg van de Hondsrugwegtunnel komen te vervallen. De nieuwe ontsluiting vormt samen met de Hondsrugweg en de nieuw ontsluiting van de uitgebreide Willinkpleingarage één volwaardige kruising die geregeld wordt door verkeerslichten. De ontsluitingstructuur meandert aan de westzijde van de bestaande bebouwing door het zorggebied om aan de noordzijde weer aan te sluiten op de bestaande interne ontsluitingsstructuur.

5.2 Programmatische Aspecten

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een bouwblok in maximaal 8 bouwlagen en biedt ruimte aan 36 wooneenheden die zorggelieerd zijn.


Daarnaast worden er:

  • 16 woningen geamoveerd;
  • 16 woningen gerenoveerd. Hieruit ontstaan 8 woningen door het samentrekken van twee woningen tot één woning. Deze renovatie past binnen het vigerende bestemmingsplan en valt daardoor buiten het plangebied


Dit betekent dat er totaal 24 wooneenheden verdwijnen. In de nieuwbouw is ruimte voor 36 wooneenheden. Dit betekent een toename ten opzichte van de huidige situatie van 12 woningen waarmee het totaal voor Domesta op 121 wooneenheden komt.

5.3 Parkeren

De te hanteren parkeernorm voor de ontwikkeling bedraagt 0,3-0,6 parkeerplaatsen per woning (conform CROW- publicatie 182). De realisatie van de ontwikkeling gaat gepaard met een gedeeltelijke herinrichting van het direct aangrenzende open gebied. Binnen dit nieuwe inrichtingsplan is er ruimte voor 41 parkeerplaatsen in plaats van de huidige 27. Alle parkeerplaatsen worden in de open ruimte op maaiveld gerealiseerd.

Parkeerbalans Domesta
121 woningen 41 parkeerplaatsen parkeernorm = 0,34

Hiermee wordt dus voldaan aan de vereiste parkeernorm.


De bushalte aan de westzijde van de Hondsrugweg wordt in verband met de aanleg en situering van de tunnel in zuidelijke richting opgeschoven en komt direct ten zuiden van de nieuwe kruising te liggen.


Langzaamverkeer
Door de aanleg van de boulevard en de nieuwe ontsluitingsstructuur komt de espromenade aan de westzijde van het zorggebied te vervallen. De dierenparkbezoekers lopen via een nieuw te realiseren boulevard, parallel aan de Hondsrugweg, langs de oostzijde van het plangebied.

5.4 Groenstructuur

De ontwikkeling zal in een groene setting gesitueerd worden waarbij de hoeveelheid aan verharding zo minimaal mogelijk is. De uiteindelijke inrichting van het open gebied zal afgestemd worden op de inrichting van de boulevard aangezien beide ontwikkelingen van invloed zijn op de belevingswereld van de bezoeker/gebruiker van de boulevard.


Een aantal bomen aan de oostzijde, parallel aan de Hondsrugweg zullen door de ontwikkeling verplaatst danwel gekapt dienen te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch is een ontwikkelplan ten opzichte van de vigerende situatie. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels (voorheen de voorschriften) en de weergave van op de verbeelding (voorheen plankaart) wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Ontheffingen van de bouwregels;
  • Ontheffing van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

De ontheffingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een ontheffing en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een ontheffing wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Tabel : Beoordelingscriteria ontheffingen

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.


De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

6.3.3 Dubbelbestemmingen

Het plangebied Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch kent één dubbelbestemming te weten Artikel 4Waarde - Archeologie 3.

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie". Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Er is een onderverdeling gemaakt in vier categorieën. Zie onderstaande tabel:

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

De categorieën 1 tot en met 4 worden in bestemmingsplannen als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. De maatregelen zijn in planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij een vergunningaanvraag wordt het bestemmingsplan als toetsingskader gebruikt.

Indien voorgenomen plannen binnen categorie 1 of 2 vallen en de daarbij gestelde normen voor oppervlakte en diepte overschrijden zal met de gemeente overleg moeten plaats vinden omdat het uitgangspunt bij terreinen met een archeologische waarde is om deze in de bodem te behouden.

Indien voorgenomen plannen binnen categorie 3 of 4 vallen en de daarbij gestelde normen voor oppervlakte en diepte overschrijden is archeologisch onderzoek nodig om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Het onderzoekstraject kan verschillende fasen omvatten waarbij per fase de afweging wordt gemaakt of er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat er behoudenswaardige archeologie aanwezig is om een vervolgonderzoek uit te voeren.

Rijksmonumenten (beschermd) worden in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de plankaart/verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten wel weergegeven, aangezien het voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden. Bovendien heeft de gemeente een zone van 50m rondom het wettelijk beschermde gebied, bestempeld tot gebied met 'archeologische waarden' Indien het principe van het niet tonen van beschermde terreinen wordt nageleefd, zou enkel de 50m zone (archeologische waarde) op de plankaart getoond worden en niet het daar binnen gelegen wettelijk beschermde terrein.

Drainage is toegestaan buiten de aangewezen essen, bekende archeologische vindplaatsen en de AMK-terreinen, zoals in de overeenkomst tussen LTO en de provincie is opgenomen. Concreet geldt het drainageverbod voor alle terreinen van (zeer) (hoge) archeologische waarde. Vanzelfsprekend geldt het verbod ook voor alle beschermde terreinen.

Onder Waarde - Archeologie 1 zijn terreinen geschaard met een - uit eerder onderzoek - bekende archeologische waarde. Het betreft terreinen die door het Rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als (zeer) hoog archeologisch waardevol: vele grafheuvels, een enkele nederzetting en één veenweg. Met name de grafheuvels zijn door hun geringe omvang – meestal minder dan 100m2 - zeer kwetsbaar voor bodemingrepen. Daarom geldt een vrijstellingsoppervlakte en -diepte van 0m2 respectievelijk 30cm.

Om deze belangwekkende en zeer gezichtsbepalende objecten te beschermen, is een zone van 50m rondom deze terreinen bestempeld tot gebied van archeologische waarde, waarvoor 2 van toepassing is.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Deze terreinen bestrijken veelal een groot oppervlak. Te denken valt aan grafvelden, nederzettingsterreinen, celtic fields, bundels karrensporen schansen etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100m2 en 30 cm diepte.

Waarde - Archeologie 3 heeft specifiek betrekking op essen. Dezelfde maatregelen als genoemd in Waarde - Archeologie 4 gelden voor 3, met één uitzondering: voor zones vallend onder 4 geldt een drainageverbod.

Tot Waarde - Archeologie 4 behoren zones die op grond van landschappelijke kenmerken een hoge tot middelhoge verwachting hebben op het aantreffen van intacte sporen en vondsten. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

De vrijstelling geldt voor oppervlaktes tot 1000m2 en dieptes tot 30 cm +10 cm. De diepte vrijstelling volgt de lijn van de overeenkomst tussen LTO en de provincie.

De archeologische inventarisatiekaart van de gemeente Emmen dient, voorafgaand aan het uitvoeren van een archeologisch onderzoek, geraadpleegd te worden om een indruk te krijgen van de te verwachten archeologische resten.

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie kent een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Door het opnemen van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Met een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 3 algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

Algemeen
Toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn enkele aanduidingen die vanuit het milieubeleid of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Het zijn de aanduidingen 'Geluidzone-Industrie' en 'Geluidzone-Weg'.

Geluidzone - Industrie
De aanduiding 'Geluidzone-Industrie' is een geluidzone die afkomstig is van het industrie- en bedrijventerrein Bargermeer. De aanduiding is bedoeld om te voorkomen dat binnen de geluidszone van het terrein nieuwe geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd of dat bestaande geluidsgevoelige bebouwing wordt uitgebreid en daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt.

Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing en/of uitbreidingen van bestaande geluidsgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Indien om een of andere reden het industrieterrein niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Geluidzone - Weg De aanduiding 'Geluidzone-Weg' in het bestemmingsplan is afkomstig van de Hondsrugweg. Deze weg is een druk bereden weg. De aanduiding 'Geluidzone- Weg' heeft de bedoeling te voorkomen dat er geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een weg, als daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt.

Indien om een of andere reden een weg niet meer zoneplichtig is, kan deze aanduiding van de verbeelding worden verwijderd middels een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan wordt in beginsel geen nieuwe uitbreidingen van geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszones mogelijk gemaakt.

Voor eventuele realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing en of uitbreidingen van bestaande geluidsgevoelige bebouwing zal vooraf eerst bekeken moeten worden of realisatie of uitbreiding mogelijk is binnen de gestelde geluidswaarden dan wel of het mogelijk is om een hogere grenswaarde geluid vast te stellen. Bij de bepaling van de zones voor het wegverkeerslawaai is aangesloten bij het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is uitgevoerd door Ingenieursbureau Spreen (Bijlage 3).

Artikel 7 algemene bouwregels

In artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 8 algemene gebruiksregels

Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

De ontheffingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een ontheffing verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %.

De ontheffingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels ontheffing kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer ontheffing kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de ontheffing dienen de procedureregels in artikel te worden gevolgd.

6.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 10 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 11 Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch ".

6.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.

Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.

Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid

7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen

Het college zal het bestemmingsplanEmmen, Hondsrugweg Zuid-Esch vrijgeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het concept- ontwerpbestemmingsplan is d.d. 25 juli 2012 voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners. De ontvangen reacties zijn gebundeld in bijlage 1.

Naar aanleiding van het overleg is het ontwerp wel aangepast ten opzichte van het voorontwerp.

7.2 Inloopbijeenkomst

Op maandag 17 september 2012 is voor het bestemmingsplan 'Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch' een inloopbijeenkomst georganiseerd in het Bruggebouw van het gemeentehuis te Emmen. Diverse geïnteresseerden hebben het bestemmingsplan bekeken. Er is niet schriftelijk gereageerd op het plan.

7.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan Emmen, Hondsrugweg Zuid-Esch is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 4 juli 2013 ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Met Domesta is een zogenaamde anterieure exploitatieovereenkomst afgesloten. In de exploitatieovereenkomst is vastgelegd dat Domesta zorg draagt voor de sloop van 16 wooneenheden en vervolgens 38 appartementen met een zorgcomponent in de sociale huur realiseert.

De exploitatieraming voor de ontwikkeling van de plannen vertoont een tekort. In de exploitatieovereenkomst is de verdeling van de exploitatielasten tussen Domesta en gemeente, in het licht van ontwikkeling van sociale woningbouw en sloop van oude woningvoorraad, vastgelegd.

Verder is vastgelegd dat Domesta zorgt voor de aanleg van de niet openbare voorzieningen binnen het plangebied conform het door partijen vervaardige ambitiedocument.

Het gemeentelijk aandeel in de exploitatielasten kan worden gedekt uit de Reserve Stedelijke Vernieuwing (RSV), vanuit het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS) en vanuit het SIOF. De middelen vanuit RSV en BLS zijn opgegaan in het Aanvalsplan bouwen, duurzaamheid en jeugdwerkloosheid.

Een en ander betekent dat, gelet op art 6.12 lid 2 Wro, in dit geval besloten kan worden om bij het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Nota Van Beatwoording

Bijlage 1 Nota van Beatwoording

Bijlage 2 Archeologie

Bijlage 2 Archeologie

Bijlage 3 Geluid- En Luchtonderzoek

Bijlage 3 Geluid- en luchtonderzoek

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarde

Bijlage 4 Besluit hogere waarde

Bijlage 5 Overzichtskaartje Hogere Waarde

Bijlage 5 Overzichtskaartje hogere waarde

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Externe Veiligheid

Bijlage 7 Externe veiligheid

Bijlage 8 Ecologie, Vleermuizen En Broedvogels

Bijlage 8 Ecologie, vleermuizen en broedvogels

Bijlage 9 Ecologie Vervolg

Bijlage 9 Ecologie vervolg

Bijlage 10 Omgevingsvisie Hondsrugweg

Bijlage 10 Omgevingsvisie Hondsrugweg

Bijlage 11 Raadsbesluit

Bijlage 11 Raadsbesluit