Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 17-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat met identificatienummer NL.IMRO.0114.2015008-B701 van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:
een beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.7 achtererfscheiding:
een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;
1.8 achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;
1.9 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
1.13 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.14 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;
1.19 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
1.26 dakopbouw:
de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal 50% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;
1.27 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.28 erker:
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.31 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.32 gevellijn:
de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
1.33 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.34 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;
1.35 luifel:
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
1.36 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.37 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
1.38 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.39 overstek:
bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;
1.40 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.41 voorerf:
gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;
1.42 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied
1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.44 waterlopen:
een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;
1.45 woning aaneengebouwd (rijwoning):
een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat;
1.46 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.47 wooneenheid:
zelfstandige bewoonbaar gedeelte van een voor wonen bestemd gebouw;
1.48 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;
1.49 zijerfscheiding:
een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
2.2 de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
2.3 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. paden voor de ontsluiting van de aanliggende percelen.
met bijbehorende:
- c. andere bouwwerken;
- d. sport- en speelgelegenheden;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
- b. erven en pleinen;
- c. in- en uitritten;
- d. parkeerplaatsen ter plaatse van de functieaanduiding parkeerterrein.
met bijbehorende:
- e. andere bouwwerken;
- f. kunstwerken en waterwerken;
- g. sport- en speelgelegenheden;
- h. fiets- en voetpaden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - Aaneengebouwd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Aaneengebouwd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. aaneengebouwde woningen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. tuin en erven;
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. sport- en speelgelegenheden;
- f. toegangswegen in- en uitritten;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van- een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 9 afwijken van de regels door:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
- c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3,00 meter bedraagt;
- d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5,00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3,00 meter bedraagt;
- f. het toestaan van het oprichten van maximaal 30 m² extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
- g. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3,00 meter mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10,00 meter mag bedragen;
- h. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
- j. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
- k. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
- 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
- 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
- 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- 5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
- 6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep en bedrijf;
- 7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
- 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
9.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 9.1 genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
- c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.
10.2 Beperking
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 Wro het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
Rond 2000 is de gemeente Emmen, in het kader van de stedelijke vernieuwing in Emmermeer, gestart met de herstructurering van Aireydorp.
De eerste aanzet van de herstructurering in Emmermeer was de Valtherbosrand. Inmiddels zijn van de herstructurering Aireydorp fase 1 en 2 gereed of in de afrondende fase. Fase 3 zou het sluitstuk worden van de herstructurering van Aireydorp. Hiervoor is begin 2014 het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 door de gemeenteraad vastgesteld.
Met het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 werd de bouw van circa 30 woningen mogelijk gemaakt. De rijwoningen aan de Valtherzandweg en R. Schuilingstraat zijn ondertussen gerealiseerd. Aan de Mr. C.L. Kniphorststraat is de bouw mogelijk gemaakt van 8 twee-onder-een kap woningen óf 2 twee-onder-een kapwoningen en 8 rijwoningen. Door veranderende marktomstandigheden en gewijzigde wetgeving is de bouw van de geplande twee-onder-een kapwoningen echter niet meer haalbaar. Het plan is nu opgevat om in plaats daarvan 9 rijwoningen te realiseren. De realisatie hiervan wordt met dit bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat ligt in de wijk Emmermeer. Deze wijk is de meest noordelijk gelegen wijk van de kern Emmen en grenst aan het Valtherbos en ligt nabij de Emmerdennen (zie figuur 1-1).
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraatin de gemeente Emmen.
Het gebied dat middels dit bestemmingsplan opnieuw wordt bebouwd grenst in het zuiden aan de Mr. C.L. Kniphorststraat, in het westen aan het voet-fietspad tussen de Valtherzandweg en Mr. C.L. Kniphorststraat, in het noorden aan de nieuwe bebouwing aan de Valtherzandweg en in het oosten aan de nieuwe bebouwing aan de R. Schuilingstraat (zie figuur 1-2).
Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat vervangt het op 30 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 (NL.IMRO.0114.2012023-0702) gedeeltelijk.
Figuur 1-3: Verbeelding vigerend plan
Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat vervangt globaal het gebied met de bestemmingen W-Tae, W-1, G-1 en B-N. De voorgenomen bouw van 9 rijwoningen in twee blokjes (van respectievelijk 6 en 3 woningen) past namelijk niet binnen deze bestemmingen. In het voorliggende plan worden de bouwblokken ten opzichte van het vigerende plan iets verschoven en qua grootte aangepast. Daarnaast wordt de bouw mogelijk gemaakt van andere typen en aantallen woningen. Ook de locaties van de parkeervoorzieningen wordt in het voorliggende plan aangepast.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in hoofdstuk 3 van de toelichting.
Voor het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken gebruikt:
- Emmen, Valtherzandweg: Een inventariserend archeologisch veldonderzoek, Archeologisch- en adviesbureau De Steekproef, januari/maart 2014;
- Flora- en faunaonderzoek op een perceel tussen de Valtherzandweg en Mr. C.L. Kniphorststraat te Emmen, Faunaconsult, mei 2012;
- Verkennend milieukundig bodemonderzoek op een perceel gelegen tussen de Valtherzandweg en de Mr. C.L. Kniphorststraat te Emmen, Outline Consultancy, oktober 2012;
- Akoestisch onderzoek bouwplan Aireydorp fase 3 te Emmen, Ingenieursbureau Spreen, augustus 2012.
- PM
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.1.1 Herstructurering Emmermeer / Ruimtelijk Functioneel Masterplan Emmermeer
Emmermeer was de woonwijk van Emmen met de grootste voorraad oude en goedkope huurwoningen. Al in een vroeg stadium is onderkend dat deze wijk niet meer de flexibiliteit en aantrekkingskracht bezat die nodig is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Een grondige en samenhangende aanpak van de naoorlogse woonwijk werd noodzakelijk geacht om te voorkomen, dat de wijk als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen in een neerwaartse spiraal terecht zou komen. Dit was voor de gemeente reden om de notitie "Herstructurering Emmermeer / Ruimtelijk Functioneel Masterplan Emmermeer" eind 1998 op- en vast te stellen.
Het uitgangspunt van de notitie is door herstructurering van de wijk Emmermeer de basis te leggen voor de realisatie van een aantrekkelijke, toekomstbestendige wijk met een duurzaam gedifferentieerd woonmilieu en leefklimaat. De notitie dient en heeft gediend als algemeen beleidskader voor de uitwerking in bestemmingsplannen voor de deelgebieden van Emmermeer en de beoordeling van bouwplannen. Inmiddels hebben zich diverse ontwikkelingen in Emmermeer voorgedaan waaronder een herstructurering van de woningvoorraad, functiewijzigingen, de vernieuwing van het winkelcentrum en concentratie van scholen- en welzijnsvoorzieningen. De investeringen die in Emmermeer hebben plaatsgevonden hebben ertoe geleid dat de neerwaartse spiraal (vooral door het wegtrekken van kansrijke bewoners) is omgezet in een opgaande beweging.
2.1.2 Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef
De "Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef", vastgesteld 24 september 2009 gaat voor de wijk verder met de basis gelegd in de notitie "Herstructurering Emmermeer / Ruimtelijk Functioneel Masterplan Emmermeer". De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld door de raad in september 2001). In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor het thema wonen is als hoofdkoers bepaald dat aansluiting plaats vindt op het bestaande bouwprogramma. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen (zoals in Emmermeer) wordt ingezet op wervende woonmilieus.
2.1.3 Woonvisie 2012-2017, Thuis in Emmen
De "Woonvisie 2012-2017, Thuis in Emmen", is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken. Voor de wijk Emmermeer ligt de aandacht op het afmaken van de lopende herstructureringsprojecten. Met dit bestemmingsplan wordt dat mogelijk gemaakt.
2.1.4 Welstandsnota, Koers op Kwaliteit
Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de "Welstandsnota, Koers op Kwaliteit", die de raad 16 december 2010 heeft vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Zo ook voor dit plangebied. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandtoets nodig, waarbij natuurlijk naar de omgeving wordt gekeken. Het te bouwen of verbouwen object moet qua vormgeving materiaalgebruik en kleurstelling op elkaar aansluiten.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de "Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014". De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
- de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
De omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.
Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.
De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.
2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe haar omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Daarnaast is de provincie verplicht vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een verordening voor daarin opgesomde thema's te hanteren. Het Barro bevat geen nieuw rijksbeleid, maar is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de POV op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.
2.3 Rijksbeleid
2.3.1 Ruimtelijk beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang en directe invloed hebben op de inrichting van het plangebied.
2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren via drie opeenvolgende treden:
- 1. Is er een regionale behoefte?
- 2. Is de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?
- 3. Zijn er locaties buiten bestaande stedelijk gebied die multimodaal ontsloten zijn of kunnen worden gemaakt voor de regionale behoefte?
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen hoeft te worden.
2.3.3 Kiezen voor Karakter, Visie erfgoed en ruimte
De beleidsnota "Kiezen voor Karakter, Visie erfgoed en ruimte" uit 2011 geeft aan hoe het rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang. De visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De heersende opvatting in de visie is dat verankering van cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening vraagt om twee zaken. In de eerste plaats dient het belang van het cultureel erfgoed volwaardig mee te worden genomen in de integrale afweging van belangen die plaatsvindt ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. In de tweede plaats dient cultureel erfgoed dat van bijzondere betekenis is, te worden benoemd. Zo kan er op voorhand rekening mee worden gehouden in ruimtelijke plannen en ontwikkelingsprocessen
Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de periode 1940-1965 die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. De gebieden zijn beoordeeld op onder andere de kwaliteit van het oorspronkelijke plan c.q. ontwerp, de toenmalige ontwerpprincipes, de huidige stedenbouwkundige gaafheid en zeldzaamheid, de voorbeeldfunctie van ontwerp en uitvoering, het (inter)nationale belang en hun huidige cultuurhistorische waarde. Hierbij is onderscheid gemaakt naar drie typen gebieden: 1) de daadwerkelijk wederopgebouwde kernen / gebieden (herstel oorlogsschade), 2) naoorlogse woonwijken en 3) landelijk gebied (reconstructie na oorlogsschade, ruilverkavelingen en nieuw land) . De woonwijken Emmermeer, Angelslo, Emmerhout zijn onder andere op basis van de volgende fysieke kwaliteiten aangewezen:
- compositie van 3 wijken rond bos in voormalig veengebied
- hiërarchisch stratenpatroon met centraal gelegen voorzieningenstroken
- experimentele woningbouw en ruime groenvoorziening
De herstructurering binnen de bestaande stedenbouwkundige structuren is passend en schaadt het cultuurhistorisch belang niet.
2.4 Conclusie
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Drenthe en het opgestelde eigen beleid. De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid doorwerkt in het plangebied door de aanwijzing van de wijk Emmermeer als cultureel erfgoed. Bij de ontwikkeling van het herstructureringsplan is hiermee rekening gehouden door de bestaande stedenbouwkundige structuren in stand te houden, er op aan te sluiten en te versterken. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid vormt eveneens op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciaal beleid.
Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de relevante beleidsnota's.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.1.1 Archeologische waarden in het plangebied
Op 31 mei 2013 heeft de gemeente Emmen eigen archeologisch beleid vastgesteld. Op basis van de archeologische beleidskaart is in het plangebied Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat sprake van een gebied met archeologische waarde 4 (zie figuur 3-1).
Figuur 3-1: Archeologische waarden omgeving plangebied
Gebieden gecategoriseerd als waarde-3 en waarde-4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. Voor gebieden aangeduid met archeologische waarde 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1.000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De archeologische waarde 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
Op 27 januari en 2 maart 2004 is, in opdracht van de gemeente Emmen in het kader van de voorgenomen herstructurering/nieuwbouw, veldwerk uitgevoerd door het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef (zie Bijlage 2). In totaal zijn 23 proefboringen gedaan waarin de gaafheid van het bodemprofiel onderzocht is. Deze gaafheid is een maat voor de kans op onverstoorde archeologische grondsporen. In dit westelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, het voormalige bebouwde gebied, verkeert het bodemprofiel in een matige tot slechte conditie. Hoogstwaarschijnlijk is tijdens de bouw van de oorspronkelijke woningen de bodem sterk verstoord. De kans op onverstoorde archeologische grondsporen is daarom gering. In het oostelijk deel van het onderzoeksgebied is de bodem minder sterk aangetast. Archeologische vondsten zijn echter niet gedaan.
Het huidige plangebied maakt deel uit van het westelijk onderzoeksgebied. Aan de hand van het booronderzoek zijn twee boringen in het huidige plangebied gezet. Hier bleek het plangebied overwegend verstoord. Vervolgonderzoek is daarom niet geadviseerd en niet noodzakelijk geacht.
3.1.2 Conclusie
Op grond van de bekende historische, aardkundige en archeologische gegevens kan het plangebied Emmer, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat geïnterpreteerd worden als een gebied met lage archeologische dichtheid aan vindplaatsen en vondsten. Om die reden wordt op de verbeelding ook geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
3.2 Ecologie
3.2.1 Algemeen
De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 dier- en plantensoorten. Uitgangspunt van de wet is het "nee-tenzij principe". Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan ontheffing worden verleend voor de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenoemde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen; Beschermde Natuurmonumenten.
Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het "nee-tenzij principe", hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient compensatie plaats te vinden.
3.2.2 Natuurwaarden nabij het plangebied
Het plangebied bevindt zich op circa 120 meter van de EHS (zie figuur 3-2). Tussen het plangebied en de EHS bevindt zich een woonwijk, waardoor negatieve effecten op de EHS niet te verwachten zijn. Omdat er geen negatieve effecten op de EHS zijn te verwachten, zijn op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid.
Figuur 3-2: Ligging plangebied ten opzichte van EHS
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Bargerveen'. 'Bargerveen' is tevens aangewezen als beschermd wetland en binnen 'Bargerveen' bevindt zich het beschermd natuurmonument 'Meerstalblok'. 'Bargerveen' ligt op circa 12 km ten zuidoosten van het plangebied en daarmee op een te grote afstand om negatieve effecten te mogen verwachten. Omdat er geen negatieve effecten zijn te verwachten, is er geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet (ex artikel 19d, lid 1).
3.2.3 Flora en Faunaonderzoek
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 is op 15 mei 2012 het plangebied en directe omgeving bezocht door Faunaconsult voor een quickscan (zie Bijlage 3). Daarbij werden de aanwezige biotopen beoordeeld op hun geschiktheid als habitat voor beschermde dier- en plantensoorten. Tevens werd er gezocht naar (tekenen van aanwezigheid van) beschermde planten, zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën.
In het huidige plangebied zullen door de voorgenomen ontwikkelingen de volgende effecten op de aanwezige natuurwaarden optreden:
- Het aan de westzijde van het plangebied gelegen elektriciteitsgebouw zal behouden blijven. Eventueel aanwezige vleermuizen in het gebouw zullen daarom geen negatieve effecten ondervinden;
- Het foerageergebied van enkele algemeen voorkomende beschermde vogels is door het ondertussen bouwrijp maken van het terrein deels verdwenen. Voor al deze soorten biedt de directe omgeving van het plangebied echter voldoende andere foerageergebieden.
3.2.4 Conclusie
Op basis van het gedane onderzoek mag geconcludeerd worden dat geen negatieve effecten op de flora en fauna te verwachten valt als gevolg van de herstructurering.
3.3 Externe Veiligheid
3.3.1 Algemeen
Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de "Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen" uit april 2013, geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte en zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de beleidsnota heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader opgenomen om, bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.
Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
3.3.2 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied
Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-inrichtingen (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen risicobronnen liggen. Realisatie van nieuwe inrichtingen die externe veiligheidsrisicocontouren met zich meebrengen is binnen het plangebied niet toegestaan.
Figuur 3-3: Ligging plangebied ten opzichte van Bevi-inrichtingen en buisleidingen
3.3.3 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied
Buiten het plangebied zijn twee Bevi-inrichtingen gelegen, te weten het LPG-tankstation Gulf-Demarol aan de Wolfsenbergenweg en het spoor-emplacement aan de Spoorstraat (zie figuur 3-3).
Het plangebied ligt op circa 1 km van het LPG-tankstation en ruim 800 meter van het spoor-emplacement en daarmee ruim buiten de invloedsgebieden. Hierdoor hebben deze Bevi-inrichtingen geen invloed op de ontwikkelingen in het plangebied.
3.3.4 Buisleidingen
Ten noorden van het plangebied is op circa 370 meter een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig (zie figuur 3-3). Het gaat om de leiding N-522-51 met een diameter van 4,25 inch en een druk van 40 bar. Volgens het advies verantwoording groepsrisico van de Hulpverleningsdienst Drenthe in het kader van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer (zie bijlage 5) heeft de hogedruk aardgastransportleiding een niet meetbaar groepsrisico.
De hogedruk aardgastransportleiding met contour heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat.
3.3.5 Hoogspanningslijnen
Aan de noordzijde van het plangebied zijn op circa 400 meter afstand hoogspanningslijnen gesitueerd (zie figuur 3-4). Ten aanzien van objecten waar kinderen vaak aanwezig zijn, dient rekening te worden gehouden met (mogelijke) effecten van electromagnetische straling. Volgens de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM geldt voor deze hoogspanningslijnen een indicatieve zone van 125 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijnen.
Gezien de afstand van de hoogspanningslijnen tot de woningen in het plangebied, levert de indicatieve zone geen belemmeringen op voor het plangebied.
Figuur 3-4: Ligging plangebied ten opzichte van hoogspanningslijnen
3.3.6 Route gevaarlijke stoffen
Er bevinden zich geen wegen en spoorwegen in de directe nabijheid van het plangebied waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A37, de N862 en de spoorlijn, waarover wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, liggen op een te grote afstand van het plangebied om van invloed te zijn.
3.3.7 Laagvliegroute
Er zijn twee laagvliegroutes in Nederland, één van het zuiden naar het noorden via Almelo en Sleen (laagvliegroute 10) en één van het noorden naar het zuiden via Zwolle en Deventer (laagvliegroute 10A). Onder deze laagvliegroutes mogen geen gebouwen en bouwwerken hoger dan 40 meter gerealiseerd worden.
De laagvliegroute 10 ligt ruim 600 meter ten noorden van het plangebied en heeft daarmee geen consequenties voor de ontwikkelingen in het plangebied.
3.3.8 Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied worden niet beïnvloed door externe veiligheidsaspecten.
3.3.9 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied
Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door de brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden.
Voor de inrichting van het plangebied zijn de volgende zaken van belang:
- Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening;
- Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (oktober 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied grotendeels binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is, zoals conform de handleiding voor het WAS systeem;
- Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten;
- Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding. Aangezien de opkomsttijd van Mr. C.L. Kniphorststraat tussen de 11 minuten en 12 minuten iets minder dan 15 minuten is en een inzettijd van 5 minuten, is de brandweer wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden en een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk ook.Wij adviseren u de nodige brandveiligheidsmaatregeien op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BlObiz factoren: Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen, Organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen;
- Het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe te hanteren.
3.4 Milieu
In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit de verschillende milieudisciplines.
3.4.1 Vormvrije m.e.r.
In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
In voorliggend bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.
3.4.2 Bedrijven en milieuzonering
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Het plangebied kent alleen woonfuncties, met uitzondering van de toegestane beroep en bedrijf aan huisfuncties.
3.4.3 Bodem
In oktober 2011 is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Outline Consultancy (zie Bijlage 4 ), voor het gebied gelegen tussen de Valtherzandweg en de Mr. C.L. Kniphorststraat te Emmen. Het onderzochte terrein is circa 9.700 m2 groot. In het verleden hebben op deze locatie woningen met tuin gestaan.
Op basis van de historische informatie werd voor de locatie geen bodemvervuiling verwacht. Tijdens het veldwerk zijn 20 boringen en grondmonsters gedaan en zijn waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging, zoals resten baksteen en puin.
De grondmonsters zijn geanalyseerd. Uit de analyse is gebleken dat de matig puinhoudende en brokken baksteen bevattende bovengrond van boring 3 een licht verhoogd gehalte aan lood bevat. In de overige monsters van zowel de zintuigelijke als de zeer zwak tot sterk puin en/of baksteenhoudende boven- en ondergrond zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn conclusies en aanbevelingen gedaan. Deze zijn opgenomen in het onderzoek. De conclusie is dat de gemeten overschrijding van de achtergrondwaarde dermate gering is dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormt.
Er worden regelmatig verhoogde gehalten zware metalen (waaronder lood) aangetroffen in de bovengrond. Dit is vaak het gevolg van jarenlange activiteiten op en rond het terrein, waardoor verhoogde gehalten van een groot aantal stoffen zijn ontstaan. Vaak gaan de verhoogde gehalten aan zware metalen samen met de aanwezigheid van puin of baksteen in de bodem. Het hier aangetroffen gehalte moet vermoedelijk in dit licht worden bezien.
Nader onderzoek van de bodem is daarom niet noodzakelijk. Wel is het Besluit bodemkwaliteit bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie, waarbij grond vrijkomt welke elders zal worden hergebruikt, van toepassing.
3.4.4 Geluid
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
3.4.5 Lucht
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In het besluit NIBM zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van 'niet in betekenende mate'. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een NIBM-project. De realisatie van 9 woningen blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm.
Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. De luchtkwaliteit zal derhalve geen belemmering opleveren voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
3.5 Waterparagraaf
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.
3.5.1 Gebiedsspecifieke kenmerken
Bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat ligt in het beheersgebied van Vechtstromen en valt binnen het stroomgebied Rijn-Oost. In Emmermeer is geen oppervlaktewater van betekenis aanwezig. Ontwatering geschiedt door infiltratie in de bodem en afvoer via het gemengde rioolstelsel. Emmermeer watert via het rioolstelsel af naar het Bargermeerkanaal. In het kanaal wordt een streefpeil van NAP 16,76 m gehanteerd. De drooglegging (het niveau tussen maaiveld en oppervlaktewaterpeil)) in geheel Emmermeer is voldoende. Wel zijn enige ingesloten lagere locaties aanwezig. Tijdens hevige neerslag kan hier overlast optreden, door oppervlakkig afstromend water.
Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.
3.5.2 Waterhuishouding
3.5.3 Wateradvies waterschap
De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd (zie Bijlage 1 Nota van Beantwoording).
Hoofdstuk 4 Beschrijving Ontwikkeling
De invulling van de locatie Mr. C.L. Kniphorststraat staat niet op zich, maar maakt deel uit van de integrale benadering van de wijk Emmermeer als totaliteit, zoals omschreven in de structuurvisie en het woonbeleid. In combinatie met het noordelijk gelegen gerealiseerde plan Valtherbosrand-Oost, de noordwestelijk gelegen nog te ontwikkelen 2e fase Valtherbosrand, het oostelijk gelegen gerealiseerde plan Trianthabuurt, het oostelijk gelegen in uitvoering zijnde plan Aireydorp-Oost en het zuidelijk en westelijk gelegen gerealiseerde plan Aireydorp fase 2 en het deels gerealiseerde plan Aireydorp fase 3 kan de toevoeging van woningen op de locatie Mr. C.L. Kniphorststraat als een stedenbouwkundige afronding van de noordelijke rand van de wijk worden beschouwd. Een belangrijk uitgangspunt van alle herstructureringsprojecten en renovatie in Emmermeer was en is een goede inpassing in en behoud en versterking van de bestaande (onder andere cultuurhistorische) waardevolle en karakteristieke structuur van Emmermeer. Deze (versterkte) structuur wordt onder andere gekenmerkt door het nabijgelegen Valtherbos, bestaande houtwallen, kleinere boscomplexen, brede groene lanen, brinkjes-pleinen, de verkavelingswijze, doorlopende paden en de wijze van parkeren.
4.1 Stedenbouwkundig Plan Aireydorp
In het stedenbouwkundig plan Aireydorp, zoals opgesteld in het totaalplan van 2005, is meer samenhang gebracht in de stedenbouwkundige, verkeer- en groenstructuur dan in de oorspronkelijke situatie. Het woningaanbod is gevarieerd, met zowel hoge en lage rijwoningen, patiowoningen en 2-onder-een kapwoningen. De variatie in woningtypes is duidelijk zichtbaar in Aireydorp. Elke woonstraat heeft een "eigen" type woning, mede gerelateerd aan de functie en het karakter van de straat/laan. Hierdoor ontstaat variatie in de buurt, maar ook een grote samenhang langs en in een woonstraat.
In de oorspronkelijke situatie kende Aireydorp een bebouwingsstructuur van met name geschakelde (rij)woningen. De stedenbouwkundige structuur van het nu braakliggende plangebied bestond uit twee bouwblokken met rijwoningen waarvan één bouwblok terugsprong aan een pleintje/grasveld. Er werd op straat geparkeerd. In het ontwerp van Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat wordt gebruik gemaakt van bestaande structuren en nieuwe welke deels al door de voorafgaande herstructureringen van de wijk zijn gerealiseerd. Wegen en groenstructuren worden niet verlegd of verwijderd.
Voor de nog te bouwen woningen in het plangebied wordt geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. Wel zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 eisen aan de bebouwing en de overgang naar de openbare ruimte gesteld, die ook voor dit plan van toepassing zijn. Deze zijn als volgt:
- De woningen moeten een ensemble vormen met de reeds eerder geherstructureerde delen van de wijk en onderdeel vormen van de bestaande structuur van Emmermeer;
- Voor de bouw van woningen en erfafscheidingen in fase 3 gelden dezelfde uitgangspunten als vergelijkbare woningen (type) zoals gerealiseerd in fase 2;
- De woningen geven uitdrukking aan hun specifieke programma, de verschillen in woningtypologieën zijn een middel om vorm te geven aan de rijkdom van de buurt;
- Bestaande hoogteverschillen in het terrein handhaven en integreren in het ontwerp;
- Alle erfafscheidingen die grenzen aan het openbare gebied worden meeontworpen. De overgang wordt gemarkeerd door middel van heg, muur of pergola. Deze afscheidingen zijn onderdeel van de architectuur van de woningen en vormen de verbinding tussen woningen. Zijerfafscheidingen vormen altijd een gebouwde oplossing. Aan de voorzijde is een lage muur of groene oplossing (alleen bij de Valtherzandweg en Schuilingstraat). De woningen worden op de erfafscheidingen met elkaar verbonden. Soort afscheiding en wijze van aansluiting aanpassen bij al gemaakte keuze in de gebouwde randen;
- Hoeken hebben tweezijdige oriëntatie, geen garages, bergingen etc. op de hoeken;
- Erkers vormen een regelmatig thema, alsmede een luifel. Ook de daken, met forse overstekken bij schuine dakvlakken, ondersteunen de samenhang. Er is een grote terughoudendheid in ad-hoc middelen en oplossingen;
- De massa-opbouw, kapvorm, architectuurstijl, materialen kleuren etc. van de woningen passen bij het reeds uitgevoerde deel van Aireydorp fase 2, de aanzet is al gegeven door de gebouwde woningen. Dit betekent per rand een aansluiting bij de woningen in de directe omgeving;
- De daken worden vormgegeven door een bitumen dak;
- Alle andere gebouwen en bouwwerken worden mee-ontworpen en vormen onderdeel van de architectuur van de woning. Dit zijn bijvoorbeeld aan- en bijgebouwen, vrijstaande bergingen, carports, pergola's, etc.;
- Alle gebouwde elementen bestaan uit rood genuanceerde baksteen. Accenten eventueel in (wit) stucwerk. Voor de baksteen en (stucwerk)accenten geldt: zelfde materiaal en kleur als woningtype waar bij aangesloten wordt vanuit fase 2 en 3;
- Bij aanvragen voor latere uitbreidingen aan de woningen dient gebruik te worden gemaakt van de voorbeelden die bij verkoop als uitbreidingsoptie worden aangeboden. Dit is noodzakelijk om het ensemble van het plan ook voor de langere termijn te behouden.
4.2 Algemene Planbeschrijving
In het plangebied aan de Mr. C.L. Kniphorststraat komen 9 rijwoningen, bestaand uit 2 blokjes van respectievelijk 6 en 3 woningen. De woningen zijn qua vormgeving en uiterlijk hetzelfde als de al gerealiseerde rijwoningen aan onder andere de R. Schuilingstraat. De woningen zullen bestaan uit 2,5 bouwlagen met een lessenaarsdak, met een dakhelling van 10 graden. Het hoogste punt ligt aan de voorzijde van de woningen. De bouwhoogte is aan de voorzijde van de woning circa 8 meter en de goothoogte aan de achterzijde circa 6 meter. Op het achtererf is voorzien in een berging. Tussen de bergingen, grenzend aan het achterpad, komt een treillage. De meest westelijke eindwoning heeft als erfafscheiding een gemetselde tuinmuur/pergola van circa 2,9 meter hoog. Deze pergola ligt tussen het cluster parkeren en de achtertuin en gaat naast de woning en de voortuin over in een lage tuinmuur.
Figuur 5-1: Impressie woningtype
Alle woningen staan met de voorgevel in de gevellijn, ongeveer op dezelfde plek als de geplande woningen in het vigerende bestemmingsplan. In het oostelijke blok vervangen 3 rijwoningen de twee-onder-een kapwoningen. Een ander verschil met het vigerende plan is de toevoeging van een smalle voortuin van circa 2 meter. Dit mede om reden van privacy. Het stedenbouwkundige principe van samenhang, de erfafscheiding van de hoekwoning in één lijn met de voorgevel van de woningen in het oostelijke blok is gehandhaafd, maar iets anders vormgegeven. De 3 woningen in het oostelijke blok springen iets terug, maar de luifel is in één doorlopende lijn vormgegeven met de tuinmuur/pergola van de hoekwoning (zie figuur 5-2; luifel is streepjeslijn).
Figuur 5-2: Situatietekening oostelijk blok versus hoekwoning
Het westelijke blok ligt iets teruggesprongen, in lijn met de woning ten westen van het plangebied aan de overzijde van het fiets-/voetpad. Deze 6 rijwoningen hebben een voortuin van ruim 5 meter. De voortuinen van alle woningen worden begrensd met een lage gemetselde tuinmuur in dezelfde kleur steen als de woning.De tuinmuurtjes van het oostelijke en westelijke blok liggen in één lijn.
Ten aanzien van parkeren is het uitgangspunt dat de parkeerdruk als gevolg van de nieuwe woningen binnen het plangebied worden opgevangen. Voor het parkeren in het plangebied wordt een parkeernorm van 1,7 voor aaneengesloten woningen gehanteerd.
Om te voldoen aan de parkeernorm wordt de realisatie van een parkeercluster met 10 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt in het gebied tussen het elektriciteitshuisje dat gehandhaafd blijft en de meest westelijk gelegen woning. Aan de westzijde van het parkeercluster ligt een verbrede openbare groenzone en het doorlopende fiets-/voetpad. Het parkeercluster wordt aan deze zijde en de straatzijde begrensd door een haag. Waar het parkeercluster grenst aan de kavel van de meest westelijk gelegen woning, komt tussen de parkeervakken en de erfafscheiding van de woning een border of haag. Aan de noordzijde van het parkeercluster komt een begroeide treillage als overgang tussen het parkeren en het achterpad.
Daarnaast wordt bij de vier hoekwoningen de mogelijkheid geboden om op eigen terrein te parkeren door middel van een lange oprit. Tenslotte worden op straat in totaal 9 langsparkeervakken gerealiseerd. Ter hoogte van de rijwoningen loopt ten noorden van deze parkeervakken een voetpad, vanaf waar de woningen bereikbaar zijn.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels En Verbeelding
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
5.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en/of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder andere regels ten aanzien van maximale bebouwing, bouwhoogtes en dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
- Afwijken van de bouwregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
- Algemene afwijkingsregels;
- Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen. De uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een ontheffing en/of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000m² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 5-1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
In het gebied waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld is één nutsvoorziening aanwezig. Deze voorziening is binnen een bouwvlak gesitueerd, de bestaande bouwhoogte van het gebouw is en blijft de maximale bouwhoogte van het gebouw.
Artikel 4 Groen
De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies . Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogelijk.
Via de aanduiding 'parkeerterrein' wordt de realisatie van een parkeerterrein met 10 parkeervakken en 9 langsparkeervakken aan de Mr. C.L. Kniphorststraat mogelijk gemaakt.
Artikel 6 Wonen - Aaneengebouwd
Binnen de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd' geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald. Het aantal woningen dat maximaal gebouwd mag worden is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven, danwel in de regels opgenomen.
Aan Mr. C.L. Kniphorststraat worden rijwoningen gerealiseerd, in de vorm van twee blokken van respectievelijk 6 en 3 aaneengesloten woningen. Deze woningen bestaan uit 2,5 laag met een lessenaarsdak van 10 graden waarbij de maximum bouwhoogte aan de voorzijde 9 meter zal bedragen en aan de achterzijde 6 meter. De eindwoning, naast het verbindingspad, heeft als erfafscheiding in het verlengde van de woning een gemetselde tuinmuur/ pergola van circa 2,9 meter hoog.
Alle woningen staan met de voorgevel recht in de gevellijn. Aan de achterzijde, van de woningen langs het achterpad, kunnen bergingen worden gerealiseerd. Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Maximaal 35 m² aan bijbehorende bouwwerken mag gerealiseerd worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). De bijbehorende bouwwerken dienen plat te worden afgedekt.
Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In artikel 8 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10% vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.
5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 11 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 12 Slotregel
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat".
5.4 Handhaving
In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen buiten het bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
6.1.1 Overleg
Het college heeft het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat (zie Bijlage 1).
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat
6.1.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Emmen, Emmermeer, Aireydorp. Mr. C.L. Kniphorststraat, vervat in het GML-bestand "NL.IMRO. 0114.2015008-B502" heeft vanaf 4 september 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wro verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer. Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Aireydorp, Mr. C.L. Kniphorststraat betreft een herstructurering van een woongebied.
Voor de uitvoerbaarheid van de herontwikkeling van Emmen, Emmermeer, Aireydorp fase 3 is door de gemeenteraad op 24 februari 2005 een krediet toegekend. Dekking hiervoor is gevonden in de opbrengsten uit aan- en verkoop van (bouw)grond, een bijdrage uit het Fonds Rioleringen, een bijdrage uit de Reserve Stedelijke Vernieuwing en een bijdrage van Lefier en voor het overige is een Rijksbijdrage toegekend. Alle kosten en opbrengsten ten behoeve van fase 1 en 2 zijn gerealiseerd. De nog te maken kosten kunnen worden gedekt vanuit grondexploitatie 7054 Aireydorp. Naar verwachting zal te zijner tijd deze grondexploitatie met een positief saldo worden afgesloten. De herziene exploitatieopzet per 1-1-2015 is te vinden in de Meerjaren Programma Grondexploitatie 2015. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording
Bijlage 1 Nota van Beantwoording
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 3 Flora- en Faunaonderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek