Buitengebied, verbreding N34
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 29-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2016004-B701 van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 andere geluidsgevoelige gebouwen:
andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.7 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.8 archeologische verwachting:
verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;
1.9 archeologische waarde:
vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);
1.10 archeologisch waardevol gebied:
een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;
1.11 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.12 bestaande bebouwing:
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
1.18 ecologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;
1.19 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.20 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.21 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;
1.22 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);
1.23 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.24 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.25 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.26 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.27 waterlopen:
een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een brandstofverkooppunt;
- b. een verkooppunt met aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
- c. bedrijfsgebouwen;
- d. en de verkoop van LPG ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
met de daarbij behorende:
- e. andere bouwwerken;
- f. toegangswegen in- en uitritten;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:
- a. verkeersveiligheid;
- b. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
- c. milieusituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het verkopen van LPG, dit behoudens het tankstation ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- b. detailhandel van niet aan het brandstofverkooppunt gerelateerde goederen;
- c. buitenopslag.
Artikel 4 Verkeer - Auto(snel)weg
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer- Auto(snel)weg aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. autoweg N34 met maximaal 2 x 2 reguliere rijstroken en incidenteel tevens uit in- en uitvoegstroken;
- b. informatiesystemen/signaleringsborden;
- c. een viaduct ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct';
- d. water;
met bijbehorende:
- e. andere bouwwerken;
- f. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
- g. op- en afritten;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. overige kunstwerken en waterwerken;
- j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het realiseren van reclamezuilen.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van ondergrondse (hoofd)gastransportleidingen en overige aardgastransportleidingen, met de daarbij behorende belemmeringsstroken;
- b. leidingen ten behoeve van de aardgaswinning;
met bijbehorende:
- c. gebouwen en andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380kV;
- b. beheer en de instandhouding van de verbinding (en) met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. terreinen van archeologische verwachtingen;
- b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Hierbij dienen de adviezen uit het Archeologisch bureauonderzoek te zijn opgevolgd met betrekking tot het soort onderzoek dat wordt geadviseerd.
- b. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
- 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
- c. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- 3. de gronden waar ingevolge het Archeologisch bureauonderzoek sprake is van provinciaal belang: beekdal, dan wel prehistorische route met buffer. Voor deze gronden geldt de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Indien lid c, onderdeel 3 dan wel lid d, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
- f. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid c, is lid d, aanhef en de onderdelen 2 en 3, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.
7.3 Specieke gebruiksregels
Voorwaardelijke bepaling
- a. Het uitvoeren van bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 100 m2 en op een grotere diepte dan 30 centimer is uitsluitend toegestaan indien de adviezen uit het Archeologisch bureauonderzoek zijn opgevolgd. Indien nader onderzoek is geadviseerd mogen dergelijke bodemingrepen uitsluitend plaatsvinden:
- 1. indien uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade door de activiteiten wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt door:
- het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen, of;
- de ingreep te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bodemingrepen in de gronden waar ingevolge het Archeologisch bureauonderzoek sprake is van provinciaal belang: beekdal, dan wel prehistorische route met buffer. Voor deze gronden geldt de verplichting de bodemingreep, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerzone
Ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute.
10.2 Veiligheidszone - lpg
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de regels door:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
- c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
- d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
- f. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
- g. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
- i. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter.
11.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
- a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- b. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5% van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
- c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
- d. het vergroten van het bestemmingsvlak Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen en/of het in dit bestemmingsvlak opgenomen bouwvlak ten behoeve van het vergroten van het tankstation, waarbij de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met maximaal 30% kan worden uitgebreid;
- e. het wijzigen van de bestemming Verkeer - Auto(snel)weg ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsgebied' in de bestemming Bedrijf - Verkooppuntmotorbrandstoffen ten behoeve van de nieuwvestiging van een tankstation, met dien verstande dat:
- 1. hierbij de gronden van het voormalige tankstation ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' tevens gewijzigd dienen worden of reeds gewijzigd moeten zijn van de bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen in de bestemming Verkeer - Auto(snel)weg;
- 2. ten behoeve van de gebouwen en overkappingen van het tankstation een bouwvlak wordt aangebracht en een maximale oppervlakte in het plan wordt opgenomen;
- 3. voor het overige het bepaalde in de bestemming Bedrijf - Verkooppuntmotorbrandstoffen van overeenkomstige toepassing is;
- 4. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de hoogspanningsverbinding ten aanzien van in ieder geval het wel of niet noodzakelijk achten van een brandrisico-onderzoek en deugdelijke en juiste aarding van opslagtanks met het oog op ontoelaatbare beïnvloeding.
12.2 Beperking
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 .
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
In het collegeakkoord (2015-2019) van de provincie Drenthe is een onderzoek opgenomen naar de verdubbeling van de N34 op het traject van Coevorden-Noord tot aan klaverblad N34-A37 en vanaf Emmen-West tot de aansluiting met de N381 (Frieslandroute). Een verdubbeling van deze trajecten verbetert de doorstroming, draagt bij aan het versterken van de regionale economie en bevordert de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
In april 2016 hebben Gedeputeerde Staten de plannen voor de verdubbeling van de N34 tussen Coevorden en Emmen vastgesteld.
De verdubbeling op het deel bij Emmen start na de aansluiting met de N391, de rondweg van Emmen. Voor deze aansluiting is reeds een bestemmingsplan in voorbereiding dat voorziet in een zogenaamde fly-over (project N391, Emmen-West). De verdubbeling zal hier van de westelijke zijde verlopen naar de oostelijke zijde, omdat er op het parkeerterrein aan de oostelijke zijde ruimte is om de verdubbeling aan te leggen. Dat geldt niet voor de westelijke zijde.
De aansluiting met de N381, de Frieslandroute, blijft ten dele in tact. Er wordt wel een nieuw viaduct gebouwd om de verdubbeling ook daadwerkelijk door te trekken tot en met de N381. De rotondes worden voorzien van bypasses waardoor de doorstroming op de relevante aansluitingen fors wordt verhoogd.
Om de verdubbeling op deze trajecten mogelijk te maken dienen de vigerende bestemmingsplannen te worden herzien.
Voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 voorziet in de planologische juridische regeling voor de verdubbeling van het traject van de aansluiting met de N381 (Frieslandroute) tot de aansluiting met de N391 (Rondweg Emmen). De aansluiting met de N391 zelf valt buiten het plangebied. Hiervoor wordt een afzonderlijk (planologisch) traject doorlopen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 ligt in het noordwesten van de gemeente Emmen, ten westen van de kern Emmen.Het wordt aan de west- en oostzijde globaal begrensd door onbebouwde agrarische gronden. Aan de oostzijde bevindt verder het Noordbargerbos. Het plangebied wordt in het zuiden globaal begrensd door de aansluiting met de rondweg van Emmen (N391). De aansluiting met de N381 (Frieslandroute) vormt aan de noordzijde de globale begrenzing van het plangebied (zie figuren).
Figuur 1-1: De ligging en indicatieve begrenzing van het plangebied Emmen Buitengebied, verbreding N34 in de gemeente Emmen.
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 vervangt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' gedeeltelijk. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 verliest het genoemde bestemmingsplan, voor zover dit valt binnen het plangebied, rechtskracht. Het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 vervangt daar het genoemde plan.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele traject van de aansluiting met de N381 (Frieslandroute) tot en met de aansluiting met de N391 (Rondweg Emmen). Zoals in paragraaf 1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan is aangegeven beslaat het plangebied uit voorliggend plan niet dit gehele traject. Het onderzoeksgebied is daarmee groter geweest dan het uiteindelijke plangebied.
Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
- Akoestisch onderzoek
- Archeologisch bureauonderzoek
- Flora en fauna quickscan
- Notitie versterking natuurwaarden
- Stikstofdepositieonderzoek
- Risicoanalyse externe veiligheid en advies brandweer fysieke veiligheid
- M.e.r. beoordeling
- Bureauonderzoek bodem
- Onderzoek luchtkwaliteit
- Watertoets
- Verkeerscapaciteits- en intensiteitenonderzoek
- Notitie ontwerpuitgangspunten verdubbeling N34
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Gemeentelijk Beleid
2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef
Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 zijn vooral de volgende thema's van belang:
Landschap
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.
Duurzaamheid
Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Sleenerstroom. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap.
Verkeer
Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.
Veiligheid
Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden, dit met uitzondering van LPG-tankstations. Hiervoor wordt per locatie een beoordeling gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI.
Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen wordt aangesloten op vigerende wet- en regelgeving. Binnen de gemeente zijn de A37, de N34, en een gedeelte van de N862 en Rondweg aangewezen als ‘gevaarlijke stoffenroute’. Een laatste aspect, tenslotte, zijn buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op een aantal plekken lopen er dwars door de gemeente een aantal hogedruk aardgasleidingen en leidingen van de NAM. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de ligging van deze leidingen en worden de voorgeschreven afstanden ten aanzien van externe veiligheid in acht genomen.
2.1.2 Verkeersbeleid
Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen. Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.
Met betrekking tot het plangebied zijn het vergroten van de capaciteit van de kruising van de N34 en de N381 en het ongelijkvloers maken van de kruising van de Rondweg en de N34 specifiek benoemd in het GVVP.
2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart
De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”
Behoud
Het plangebied bevindt zich binnen het gebied dat als esdorpenlandschap is aangeduid. De strategie is hier gericht op het behoud van de markante steilrand, het vrije zicht op de steilrand vanuit het veld en het zicht vanaf de steilrand op het veenkoloniale landschap.
Versterking
Bij het versterken van de waarden ligt het accent bij de escomplexen op het versterken en herstel van de omzomende beplantingen, het ontwikkelen van een zorgvuldige overgang tussen bebouwing en es en het versterken van zichtbaarheid en beleefbaarheid.
De herkenbaarheid van de beekdalen wordt versterkt door het herstel van de structuur van houtwallen, die vanaf de hogere gronden het beekdal insteken, tot op het moment waarop sloten watervoerend worden. Herkenbaarheid wordt verder versterkt door het herstel van de beekloop, het weer laten meanderen van de beekloop waarbij de beek periodiek buiten de oevers treedt, vernatting van het beekdal en het behoud van het open, onbebouwde karakter.
De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap wordt onder andere versterkt door het herstel van de context van archeologische monumenten.
Bovenlokale wegen
Het landschap over Emmen wordt doorsneden door een netwerk aan bovenlokale wegen; de N391, de N 381, de N34, de N37 en de N862. Zij vormen een autonome toevoeging aan het landschap, een laag die als het ware over het historisch gegroeide landschap is gesuperponeerd. Soms wringt het tussen deze toegevoegde laag en het onderliggend landschap, zoals waar de N381 over de Emmeresch voert en deze als het ware in twee helften snijdt. Waar deze wegen elkaar kruisen, of waar meer lokale wegen op deze wegen aantakken, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten vormen populaire vestigingslocaties voor bedrijven die willen profiteren van een optimale zichtbaarheid gekoppeld aan een snelle bereikbaarheid.
Veel mensen beleven het landschap van Emmen uitsluitend vanaf de snelweg. Het beeld dat zij vanaf de snelweg zien bepaalt voor hen het beeld dat ze van Emmen hebben. In die zin vormen snelwegen steeds meer de visitekaart waarmee gebieden zich kunnen presenteren en profileren. Daarmee wordt het steeds noodzakelijker een visie ten aanzien van de snelwegen in het landschap te ontwikkelen. Deze visie heeft betrekking op:
- de relatie met het onderliggend landschap;
- de vraag waar men 'vensters op het landschap' wil behouden en versterken;
- de vraag welke knooppunten men wel wil ontwikkelen en welke niet;
- de wijze waarop bedrijven zich aan de snelweg presenteren.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
- de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.
Kernkwaliteiten | Indicatoren |
Rust Stilte | Duisternis |
Ruimte | Openheid van het landschap |
Natuur | Biodiversiteit |
Landschap | Diversiteit Gaafheid van landschappen |
Oorspronkelijkheid | Cultuurhistorische waarden Archeologische waarden Aardkundige waarden |
Veiligheid | Sociale veiligheid Externe veiligheid Verkeersveiligheid |
Noaberschap, Menselijke maat, Kleinschaligheid (Drentse schaal) | Leefbaarheid Passend bij Drenthe |
Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van belang:
Aardkundige waarden
Ter plaatse van het plangebied is ten aanzien van de kernkwaliteit ‘Aardkundige waarden’ sprake van een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.
Natuur
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich het Noordbargerbos. Dit gebied behoort tot het Netwerk Nieuwe Natuur, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De ambitie is hier gericht op het behoud van de bestaande waarden. Ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten zijn niet toegestaan.
Landschap
Het plangebied ligt op grond van de kernkwaliteit ‘Landschap’ in het landschapstype ‘esdorpenlandschap’ met aan de westzijde van het plangebied een beekdal als landschappelijke eenheid. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Het provinciaal beleid is hier gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting respectievelijk het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Daarnaast vormen de beeldalen een belangrijke verbinding voor de realisatie van de NNN (Bijlage 5 Beekdal N34).
De N34 zelf is aangewezen als wegpanorama. De provincie hecht waarde aan een zorgvuldige presentatie van Drenthe aan de hoofdinfrastructuur en wil de de karakteristieken van de landschapstypen en het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de infrastructuur, zichtbaar houden. Het beleid is er op gericht dat de afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd beleefbaar blijft.
Cultuurhistorie
Met betrekking tot de kernkwaliteit ‘Cultuurhistorie’ geldt ‘respecteren’ als sturingsniveau. Bij ontwikkelingen ligt de provinciale inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Mars en Westerstroom'. Bepalend voor dit deelgebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de karakteristieke compacte structuren van het esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen. Daarom stuurt de provincie specifiek op:
- Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
- Het blijvend zichtbaar onderscheiden van de beekdalen door het grillige verloop en de kleinschaligheid te benadrukken.
Archeologie
Op grond van de kernkwaliteit 'Archeologie' geldt voor het zuidelijke deel van het plangebied een generiek beschermingsniveau. Voor dit niveau is het uitgangspunt dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Het noorden van het plangebied ligt in het beekdal van van de Sleenerstroom. Alle aanwezige beekdalen en beken in dit gebied zijn van provinciaal archeologisch belang. De archeologische verwachtingswaarde moet hier getoetst worden door onderzoek.
2.2.2 Provinciale omgevingsverordening
In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.
Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoort tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.
2.2.3 Provinciaal verkeers- en vervoersplan
In het Provinciaal verkeers- en vervoersplan Drenthe 2007-2020 (PVVP) vormt de mobiliteitsbehoefte van burgers, bedrijven en voorzieningen het uitgangspunt. In plaats van de infrastructuur, staat de reiziger centraal. Het beleid uit het PVVP is erop gericht om betrouwbare reistijden te bieden zonder het leefklimaat nadelig te beïnvloeden. Om te kunnen voorzien in de mobiliteitsbehoefte van deur tot deur zijn drie aspecten essentieel: samenwerking, maatwerk en innovatie.
Het PVVP bestaat uit twee delen. Het deel 'Kaders en ambities' beschrijft het provinciale mobiliteitsbeleid aan de hand van de thema's ruimtelijk-economische ontwikkeling, bereikbaarheid, veiligheid, leefomgeving, innovatie en samenwerking. De Uitvoeringsagendabeschrijft de uitwerking van het eerste deel naar concrete activiteiten.
Specifiek voor de N34 en de bereikbaarheid van Emmen zijn de volgende ambities opgenomen:
- herinrichting tot 1*2 stroomweg, inclusief aansluitingen en ongelijkvloerse kruispunten;
- verkenning verdubbeling N381 - Emmen Zuid (in relatie tot ontsluiting Emmen);
- verkenning verdubbeling Holsloot - Coevorden (in relatie tot ontsluiting bedrijventerreinen Coevorden).
2.3 Rijksbeleid
2.3.1 Ruimtelijk beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben een beperkte doorwerking doch geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.
2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan betreft de verdubbeling van de N34 tussen, globaal, N391 en N381. Een verdubbeling verbetert de doorstroming, draagt bij aan het versterken van de regionale economie en bevordert de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
Op grond van het gemeentelijke en provinciale beleid ligt het plangebied op de overgang van het esdorpenlandschap ten oosten van het plangebied naar het beekdal ten westen van het plangebied. De verdubbeling is gepland aan de oostzijde van het bestaande tracé. In dit gebied is momenteel reeds sprake van een verscheidenheid aan functies. Dit betreft ten eerste een tankstation met rustplaats en daarnaast boven- en ondergrondse infrastructuur als gasleidingen en een hoogspanningsleiding. Gezien de aard van het gebied,de functies die er nu reeds aanwezig zijn en de voorgenomen ingreep en inrichting is er geen sprake van een significante aantasting van de aanwezige kernkwaliteiten. Het aspect 'Archeologie' verdient daarbij wel nadere aandacht. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 3.1.
Concluderend kan gesteld worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid op de verschillende niveaus.
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.1.1 Algemeen
De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte (horizontale onderzoeks- vrijstelling) | Diepte (verticale onderzoeks- vrijstelling) | Drainage |
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod |
Waarde - Archeologie 1 | (Zeer) hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 2 | (Hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.
Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen.
Per archeologische waarde en/of verwachting zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De mate van onderzoeksvrijstelling is afhankelijk van de aanwezige/bekende waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.
Rijksmonumenten (beschermd) worden in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten wel weergegeven, als Waarde- Archeologie 1. Dit omdat deze archeologische rijksmonumenten voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden. Bovendien heeft de gemeente een zone van 50m rondom het wettelijk beschermde gebied, bestempeld tot Waarde - Archeologie 2. Indien het principe van het niet tonen van beschermde terreinen wordt nageleefd, zou enkel de 50m zone (archeologische waarde) op de verbeelding getoond worden en niet het daar binnen gelegen wettelijk beschermde terrein.
3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied
Het plangebied Buitengebied, verbreding N34 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische Waarde 1, Waarde 2 en Waarde 4. Figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart.
Figuur 3-1: Uitsnede archeologische beleidskaart
Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 1 en 2 zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.
Onder Waarde - Archeologie 1 zijn terreinen geschaard met een bekende archeologische waarde. Het betreft terreinen die door het Rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als van (zeer) hoge archeologische waarde, onder andere grafheuvelcomplexen, nederzettingsterreinen en veenwegen. Met name de grafheuvels zijn door hun geringe omvang – meestal minder dan 100m2 - zeer kwetsbaar voor bodemingrepen. Voor Waarde - archeologie 1 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Rondom terreinen en objecten met Waarde - Archeologie 1 en 2 is een zone van 50m bestempeld tot gebied van Waarde - Archeologie 2.
Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Hieronder vallen de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel, de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen,etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Voor Waarde - archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.
Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 3 en 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.
Voor gebieden aangeduid met Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
3.1.3 Archeologisch bureauonderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een extra archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is een meer gedetailleerde verwachtingen- en advieskaart opgesteld (Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek). De reeds bekende archeologische waarden zijn in deze kaart verwerkt. Op de kaart is een onderscheid gemaakt in zones met hoge, middelhoge en lage verwachting (afgegraven delen). Voor deze zones zijn adviezen opgesteld met betrekking tot vervolgonderzoek. De adviezen gelden daar waar de ingrepen ten behoeve van de wegverbreding gaan plaatsvinden, hiervoor is een zone met een breedte van 20 m vanaf de huidige N34 gesteld. Deze vervolgonderzoeken bestaan in eerste instantie uit booronderzoek (mogelijk gevolgd door proefsleuven), en begeleidingen. Indien na proefsleuvenonderzoek blijkt dat een behoudenswaardige vindplaats bedreigd wordt door de voorgenomen verbreding van de N34, is bescherming door middel van inpassing van die vindplaats het uitgangspunt. Indien deze optie niet mogelijk is, is behoud ex situ (opgraven) het uitgangspunt.
Figuur 3-2: Archeologische verwachting- en advieskaart
Voor de bekende vindplaatsen en de onderscheiden verwachtingszones zijn bijbehorende adviezen opgesteld:
- 1. Voor de vuursteenvindplaatsen (inclusief 50 m buffer) die door de N34 worden doorsneden (VP 4, 6 en 9), wordt aanbevolen om de 25 m boringen in een verspringend grid te zetten. Vuursteenvindplaatsen manifesteren zich met name door de aanwezigheid van een vondstlaag in de top van het dekzand. Het voorkomen van een podzolprofiel met een E-horizont, in de top van het dekzand, is een goede aanwijzing voor een intacte vondstlaag. Het booronderzoek richt zich in eerste instantie met name op de vraag of de vondstlaag nog intact aanwezig is. Indien de top van het dekzand verstoord is tot in de natuurlijke zandondergrond (C-horizont) dan is vervolg onderzoek niet nodig. Indien sprake is van een intacte vondstlaag dan wordt vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van proefsleuven.
- 2. Indien het veentje (VnA) inderdaad wordt bedreigd door de verdubbeling van de N34, wordt aanbevolen om een waarderend onderzoek uit te voeren om te bepalen wat de aard (uitblazingsbekken, pingo-ruïne etc.) is. Hiertoe dienen gutsboringen in een kruisraai over de (centrale) depressie van het veentje te worden gezet. Indien in het veentje nog een organisch pakket aanwezig is kan vervolgonderzoek nodig zijn, dat inzicht geeft in de ouderdom en de archeologische en paleo-ecologische betekenis van het veentje.
- 3. De veronderstelde voorde en brug bij de Klinkmolenbrug ligt op een knooppunt van wegen. Daarom is het praktisch niet uitvoerbaar om hier voorafgaand aan de ingrepen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Daarom wordt voor deze locatie een archeologische begeleiding aanbevolen.
- 4. Voor de beekdalen (die zijn opgenomen als zijnde van provinciaal belang), wordt een verkennend booronderzoek aanbevolen. Hierbij worden in het tracé van de nieuwe rijstrook om de 50 m gutsboringen gezet. Enerzijds heeft dit als doel om de aanwezigheid van zandige- of venige/humeuze beekdalafzettingen vast te stellen en daarmee de begrenzing van het beekdal te bepalen. Anderzijds kunnen de boorgegevens gebruikt worden om de verstoringsdiepte te bepalen. De boringen dienen (indien dit met de hand mogelijk is) tot 1 m in de zandige afzettingen te worden doorgezet om te bepalen of hier sprake is van dekzandafzettingen of ingespoelde lagen, waar nog humeuze afzettingen onder kunnen liggen. Indien zich onder de bouwvoor veen en/of humeuze lagen bevinden, dan zal de boring tot ca. 0,3 m in het onderliggende zandtraject worden doorgezet. Daar waar zich nog veen en/of humeuze lagen bevinden en de bodem niet dieper verstoord is dan de geplande bodemingrepen, wordt een archeologische begeleiding aanbevolen. Waar enkel zandige afzettingen (zonder veen en/of humeuze lagen) aanwezig zijn, en geen organisch materiaal meer wordt verwacht, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.
- 5. Voor de gebieden met een hoge verwachting (dekzandkoppen en gebieden met hoge en middelhoge humuspodzolgronden) en met een middelhoge verwachting (lage zandkoppen, en de randen van de zandruggen, met lage humuspodzolen), wordt aanbevolen om een verkennend booronderzoek uit te voeren. Hierbij worden in het tracé van de nieuwe rijstrook om de 50 m gutsboringen gezet. Indien dit aanwijzingen oplevert voor archeologische vindplaatsen wordt vervolgonderzoek aanbevolen.
- 6. Voor gebieden met een lage verwachting (afgegraven), die binnen het tracé van de nieuwe rijstrook liggen, wordt aanbevolen om deze vrij te geven.
3.2 Cultuurhistorie
3.2.1 Algemeen
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In paragraaf 2.2 is hier reeds nader op ingegaan. Voor zover sprake van cultuurhistorie is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden van de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. De provincie beschouwt ze daarom als grote betekenis en als 'drager' voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door objecten en structuren boven- en ondergronds in samenhang te bekijken, winnen ze aan betekenis voor het woon-, werk- en leefomgeving.
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dit door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie Drenthe maakt hierbij onderscheid in drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.
3.2.2 Cultuurhistorische waarden in het plangebied
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische of aardkundige waarden die door het bestemmingsplan significant worden aangetast. In de toetsing aan het gemeentelijke (paragraaf 2.1) en het provinciale (paragraaf 2.2) beleid is reeds ingegaan op de cultuurhistorische en aardkundige waarden.
3.3 Ecologie
3.3.1 Wettelijk kader
Natuurbescherming in Nederland kent drie sporen:
- 1. Soortbescherming door de Flora- en faunawet
- 2. Gebiedsbescherming door de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten)
- 3. Planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) vanuit de Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan de uitvoering van het plan de mogelijke effecten te onderzoeken. Voor dit plan is daarom een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (Bijlage 3 Quickscan flora en fauna).
Natuurbeschermingswet 1998
Het dichtstbijzijnde gebied wat is beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998, is het Natura 2000-gebied Mantingerzand. De tussengelegen afstand is ruim 13 km. Vanwege de grote tussengelegen afstand zal er geen direct effect zijn van het plan op deze natuurgebieden. Er kan echter wel sprake zijn van externe werking ten gevolge van stikstofdepositie. Wanneer verkeerstoename optreedt ten gevolge van het project (ook op omliggende wegen), zal daardoor ook de emissie van stikstof toenemen wat vervolgens over grote afstand kan neerslaan in de genoemde natuurgebieden. Deze effectbeoordeling wordt in een ander onderzoek gedaan, en maakt dus geen deel uit van de quickscan.
Uit het afzonderlijke onderzoek naar stikstofdepositie (Bijlage 6 Onderzoekstikstofdepositie)blijkt dat als gevolg van de plannen, de stikstofdepositie in Natura2000-gebied ‘Drouwenerzand’ met 0,04 mol/ha/jr toeneemt. Voor geen van de Natura2000-gebieden in de omgeving is sprake van een stikstofdepositie die groter is dan 0,05 mol/ha/jr. De stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.
Natuurnetwerk Nederland
Het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk Nederland ligt net ten oosten van het tracé (Noorbargerbos). De provincie Drenthe hanteert geen externe werking (effecten over afstand) op het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is er niet getoetst aan het Natuurnetwerk Nederland.
Flora- en faunawet
De bescherming van inheemse dier- en plantensoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet (hierna Ffw). De wet maakt onderscheid in vier categorieen beschermde soorten namelijk:
Tabel 1-soorten:
De meest algemene, niet bedreigde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten worden in de quickscan niet specifiek benoemd.
Tabel 2-soorten:
Beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling bij bestendig gebruik of bestendig beheer en onderhoud wanneer wordt gehandeld volgens een geaccordeerde en door de initiatiefnemer onderschreven gedragscode.
Tabel 3-soorten:
Strikt beschermde soorten bestaande uit de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten.
De vierde categorie betreft de soortgroep vogels. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Vogelsoorten met een jaarrond beschermde verblijfplaats zijn te verdelen in vijf categorieen: de nesten van vogelsoorten van categorie 1 tot en met 4 zijn in alle gevallen jaarrond beschermd, terwijl de nesten van categorie 5-soorten dat in principe alleen tijdens de broedperiode zijn. Bij de laatste categorie geldt echter dat wanneer 'zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden' dat rechtvaardigen, ook de nesten van categorie 5 soorten jaarrond beschermd kunnen zijn.
3.3.2 Effectbeschrijving Flora- en faunawet
De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet.
Het onderzoeksgebied ligt 250 meter aan weerszijden van de huidige wegas. Ter plaatse van de kruising N34 - N381 is een onderzoeksgebied van 500 meter vanaf de huidige wegas aangehouden in verband met een mogelijke ruimere reconstructie.
Het onderzoeksgebied bestaat voor het merendeel uit agrarisch gebied. Langs het gehele tracé zijn ontwateringssloten aanwezig. De sloten zijn intensief beheerd en hebben vrij steile oevers. Langs het tracé ligt een aantal bijzondere aandachtsgebieden vanuit de ecologie. De ligging van deze aandachtsgebieden is weergegeven in de volgende figuur. Het gaat om de volgende gebieden:
- 1. Kruispunt N34 - N391
- 2. Bosje hectometerpaal (hm) 60.4
- 3. Parkeerhaven oost
- 4. Parkeerhaven west
- 5. Noordbargerbos
- 6. Watergang hm 62
- 7. Kruising N34 - Slenerweg
- 8. Kruising N34 - N381
Figuur 3-3: Ecologische aandachtsgebieden
Op basis van verschillende bronnen (onder andere verspreidingsgegevens en luchtfoto's) is bekeken welke beschermde soorten in of in de omgeving van het plangebied voorkomen. Vervolgens is tijdens het veldbezoek gecontroleerd of de locatie voldoet aan de eisen die deze soorten aan hun leefomgeving stellen. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van de soorten die daadwerkelijk in of nabij de planlocatie verwacht worden. De volgende figuur geeft weer in welke aandachtsgebieden mogelijk zwaarder beschermde soorten voorkomen.
Figuur 3-4: Mogelijk aanwezige soorten
De Flora- en faunawet gaat uit van een voorzorgsbeginsel wat inhoudt dat voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect op zwaarder beschermde soorten met zekerheid moet zijn uitgesloten door de initiatiefnemer.
Ruimtelijke uitvoerbaarheid
Het plan is ruimtelijk uitvoerbaar vanuit de Flora- en faunawet als uit nader onderzoek blijkt dat effecten zijn uit te sluiten, of wanneer er een ontheffing is verkregen. Voor het verkrijgen van een ontheffing is nader onderzoek en een mitigatieplan noodzakelijk. Wanneer het gaat om effecten op tabel 2-soorten, zoals de kleine modderkruiper, kan worden volstaan met het werken volgens een geldende gedragscode. Dergelijke stappen vinden pas plaats wanneer het plan in projectfase is. Tijdens de planfase moet worden toegelicht of, en op welke manier, er zicht is op het zo nodig verkrijgen van een ontheffing. Hoe dit wordt gedaan, is afhankelijk van de betreffende soort en het type werkzaamheden.
Type werkzaamheden
Werkzaamheden zoals grondverzet, kap van bomen, sloop van bouwwerken en het dempen van sloten kunnen leiden tot schade aan eventueel aanwezige zwaarder beschermde soorten. Wanneer er werkzaamheden binnen de aandachtsgebieden plaatsvinden, moet nader onderzocht worden of de werkzaamheden een effect hebben op de in figuur 3.3 genoemde soortgroepen. Buiten de aandachtsgebieden geldt dat wanneer watergangen (deels) gedempt worden, eerst nader onderzoek naar de aanwezigheid van de kleine modderkruiper (vis) nodig is.
Zicht op ontheffing
Voorafgaand aan de uitvoer van werkzaamheden die mogelijk van invloed zijn op beschermde soorten, is het noodzakelijk om te onderzoeken of deze soorten hier ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Alleen voor algemeen voorkomende broedvogels is dit op basis van deze quickscan al met zekerheid te stellen.
Indien soorten worden geschaad dient een ontheffing van de Ffw of (per 1 januari 2017) Wnb voor deze soorten te worden aangevraagd. De Ffw en Wnb bieden de mogelijkheid voor ontheffingen, mits voldaan wordt aan voorwaarden. In onderstaande opsomming worden deze voorwaarden vermeld, en wordt beknopt beschreven hoe hiervan sprake is bij het voornemen:
- Er moet sprake zijn van een wettelijk belang: het voornemen betreft een "ruimtelijke ingreep", die onder de Ffw en Wnb vermeld staat als "wettelijk belang". Voor onder andere vogels met jaarrond beschermde nestlocatie en vleermuizen moet sprake zijn van een geldig belang uit de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn om ontheffing te kunnen krijgen. Het belang "Volksgezondheid of openbare veiligheid (belang d)" zou hiervoor in aanmerking kunnen komen mits voldoende beargumenteerd wordt aangetoond dat het project de openbare (verkeers)veiligheid ten goede komt.
- Alternatievenafweging: er dient aangetoond te worden dat er geen, voor de betreffende soorten, beter alternatief is voor uitvoering van de werkzaamheden.
- Mitigerende maatregelen:
- 1. Bij een ontheffingsaanvraag hoort een voldoende uitgewerkt mitigatieplan. Het is raadzaam om dit af te stemmen met een ter zake kundig ecoloog.
- 2. De volgende figuur (figuur 3.4) geeft weer aan wat voor mitigerende maatregelen gedacht kan worden.
- 3. Periodisering: door te werken buiten kwetsbare perioden van de relevante soorten (zoals de voortplantingsperiode), wordt verstoring tot een minimum beperkt.
- 4. Aanbieden alternatief leefgebied: in de omgeving is voldoende alternatief leefgebied voor alle soorten aanwezig. Bovendien wordt ernaar gestreefd bij de verbreding van de weg de kwaliteit van leefgebied te verbeteren (zie een na laatste bullet).
- Op basis van bovenstaande randvoorwaarden is het redelijkerwijs aannemelijk dat een eventuele ontheffing van de Ffw of Wnb verkregen zal worden. Het voorkomen van Ffw- of Wnb-soorten in het plangebied vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Figuur 3-5: Mogelijke mitigerende maatregelen
3.4 Fysieke Veiligheid
3.4.1 Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (wegen, spoor en buisleidingen). Op beide categorieën is verschillende wet-en regelgeving van toepassing. Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Door de RUD is daarom een risicoanalyse uitgevoerd (Bijlage 8 Risicoanalyseexterne veiligheid) en aan de brandweer is advies gevraagd (Bijlage 7 Advies brandweer) omtrent de fysieke veiligheid. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kern begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. In Nederland is gekozen om als wettelijke norm de kans van één op één miljoen te hanteren. Binnen de 10-6/jaar- contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar- contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groeprisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 3-6: Uitgangspunten plaatsgebonden risicocontour, invloedsgebied en groepsrisicografiek
Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Onderstaande figuur geeft een overzicht van onderdelen die in een verantwoording naar voren komen. In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Figuur 3-7: Verplichte en onmisbare onderdelen verantwoordingsplicht groepsrisico
3.4.2 Beleid
3.4.3 Risico-inventarisatie
3.4.4 Conclusies
Wegvervoer N34
Conform het Besluit externe veiligheid transport is een risicoberekening gemaakt voor de N34 met het rekenprogramma RBM II versie 2.3. In onderstaande figuur is het het gegenereerde PR en GR van het rekenprogramma RBM II met betrekking tot de N34 te zien. Dat geldt voor zowel de huidige en toekomstige situatie. De blauwe lijn stelt de 10-7 risicocontour voor en de groene lijn stelt de 10-8 risicocontour (vergelijkbaar met het invloedsgebied) voor. Af te lezen valt dat het groepsrisico over het betreffende N34 traject laag is. Daarnaast is in de omgeving gekleurde blokjes variërend van wit tot donkerrood met de daarbij behorende bevolkingsdichtheden te zien.
Figuur 3-9: Bevolkingsgegevens en risicocontouren
Persoonsgebonden risico (PR)
Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen 10-6 risicocontour aanwezig.
Groepsrisico (GR)
Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico nihil (nul). De groepsrisicocurve is zelf niet zichtbaar in de fN-curve. Daarbij wel de aantekening dat voor de nieuwe situatie een worst case scenario is gebruikt door verdubbeling van het aantal vervoerseenheden aan gevaarlijke stoffen. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Conform het Besluit externe veiligheid transport dient in ieder geval aandacht te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico GR. Het betreft in dit geval verdubbeling van een tracé. De resultaten dienen voor de beoordeling van de M.e.r.-beoordeling en bestemmingsplanprocedure. Doordat het groepsrisico niet zichtbaar is in de fN-curve in zowel de huidige als toekomstige situatie is verantwoording van het groepsrisico eigenlijk niet nodig.
Risico's
In zowel de bestaande en toekomstige situatie is het groepsrisico nihil.
Milieu maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Omdat het groepsrisico nihil is en nihil blijft zijn geen milieumaatregelen noodzakelijk.
Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening
De Veiligheidsregio Drenthe zal nog worden benaderd om eventueel advies.
3.5 Milieu
3.5.1 M.e.r.-beoordeling
3.5.2 Bedrijven en milieuzonering
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijfsfuncties of gevoelige functies mogelijk. Het aspect bedrijven milieuzonering is in zoverre niet relevant voor dit bestemmingsplan.
3.5.3 Bodem
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.
3.5.4 Geluid
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
De akoestische gevolgen van de wijzigingen aan de N34 binnen de gemeente Emmen is onderzocht (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek). De onderzoeksresultaten zijn getoetst aan de wettelijk eisen.
Binnen het onderzoeksgebied is één woning gelegen. Op deze woning is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft daarom geen hogere waarde te worden vastgesteld en er hoeven ook geen geluidreducerende maatregelen te worden getroffen.
3.5.5 Lucht
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De Wet luchtkwaliteit geeft aan dat de invloed van de verdubbeling en overige aanpassingen op de luchtkwaliteit moet worden beoordeeld. Er zijn luchtkwaliteitseisen vastgesteld zoals grenswaarden, richtwaarden en drempels. De invloed van de plannen op de luchtkwaliteit is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe beoordeeld.
3.6 Waterparagraaf
3.6.1 Nationaal bestuursakkoord Water
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.
In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.
Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
Het NBW heeft tot doel om het watersysteem op orde te brengen en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen wordt aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.
3.6.2 Lokaal bestuursakkoord Water
De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.
De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:
- Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
- Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
- Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
- Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.
3.6.3 Waterbeheerplan 2016- 2021
De waterschappen Rijn-Oost (Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.
Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.
Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.
Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.
Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.
3.6.4 Watertoets en overleg waterschap
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Geziende aard en omvang van het plangebied is hiervoor niet enkel de standaard watertoets (Bijlage 12 Watertoets) uitgevoerd, maar heeft er ook overleg en afstemming plaatsgevonden met het waterschap.
Tijdens het overleg met het waterschap op 26 april 2016 zijn er afspraken gemaakt over de manier waarop omgegaan wordt waterberging en waterkwaliteit. Als gevolg van de verdubbeling van de N34 wordt in het plangebied een toename van het verharde oppervlakte voorzien van circa 22.841 m2. Aangezien er meer dan 1500 m2 aan toename verharding bijkomt in het landelijk gebied dient 10% van deze 22.841 m2 in m3 te worden gecompenseerd. De nieuw te realiseren bermsloot zal voor een groot deel voorzien in deze berging. Momenteel voert de provincie berekeningen uit om na te gaan hoeveel bergingscapaciteit er gerealiseerd kan worden en in hoeverre daarmee voorzien kan worden in de benodigde berging. Mocht blijken dat nog sprake is van een restopgave dan zal in samenwerking met het waterschap bepaald worden hoe deze restopgave elders geborgd kan worden. Deze zal naar verwachting gerealiseerd gaan worden in projecten waar het waterschap zelf actief is in het herinrichten van de beekdalgebieden van het Loodiep, Drostendiep en de Slenerstroom. Zo wordt naast het feit dat er wordt voorzien in een adequate waterberging ook een maatschappelijke bijdrage geleverd in het verder optimaliseren van de genoemde beekdalsystemen. Op de figuur 3-9 zijn deze beekdalsystemen weergegeven. Het streven daarbij is om verlies aan agrarisch areaal te minimaliseren. Het waterschap en de provincie zullen hiertoe een inspanningsverplichting met elkaar aangaan.
Naast een nadere afstemming over de bergingsopgave zullen er nog nader aandacht zijn voor de waterkwaliteit. Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen en door slijtage van de voertuigen en van het wegdek. Ook door corrosie van het wegmeubilair wordt milieuverontreiniging veroorzaakt. Door het afspoelen van het wegdek met regenwater (run-off) komen verontreinigingen in de berm en het grond- en oppervlaktewater terecht.
Afstromend wegwater is een emissieprobleem, dat samen met verwaaiing optreedt. Daarom is het belangrijk dat de problematiek integraal wordt aangepakt. Maatregelen aan de bron (zoals schonere voertuigen, alternatieve materialen voor wegmeubilair en een ontwerp, beheer en onderhoud gericht op terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermen) zijn hierbij van groot belang.
Het daadwerkelijk invullen van bronmaatregelen zal echter nog veel tijd en inspanning vragen. In afwachting hiervan kan de emissie als gevolg van afstromend wegwater en verwaaiing met de in het rapport geformuleerde voorstellen aanzienlijk worden beperkt. Bij de verdere uitvoering en beheer van de verdubbelde N34 zal met deze voorstellen zoveel als mogelijk is rekening worden gehouden.
Figuur 3-9: ligging beekdalsystemen
3.6.5 Waterhuishouding
In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:
- criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;
- criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die, voor zover van toepassing, in de waterparagraaf moeten worden meegenomen:
- Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau
- Wateroverlast - Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem
- Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren
- Riolering - Voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rwzi
- Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie
- Volksgezondheid - Minimaliseren risico op watergerelateerde ziekten en plagen
- Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid
- Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast
- Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW
- Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur
- Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden
- Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur
Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.
Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regelstellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.
Uitgangspunten waterschap Vechtstromen
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze dienen voor het plangebied specifiek uitgewerkt te worden.
Algemeen
Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
Bij het stedenbouwkundig plan is water duidelijk het ordenend principe voor het plan. Water vormt daarmee een belangrijk aspect.
Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
Afvalwater
Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater
De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd. Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi. Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal. In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.
Grondwater
Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
Oppervlaktewater
Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
Waterkwaliteit
De N34 geldt in het provinciale drinkwaterbeleid als een "lijnbron" die de kwaliteit van de winning potentieel negatief kan beïnvloeden. Met het oog op de bescherming van de grondwaterkwaliteit zullen de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening uit m.n. de artikelen 7.11 en 7.14 worden opgenomen als specifieke eis in een aanbesteding. Ook zal bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het maatregelenpakket uit het gebiedsdossier en het uitvoeringsprogramma van het grondwaterbeschermingsgebied Valtherbos/Noordbargeres.
Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op de waterkwaliteit niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, maar dat deze goed zijn te mitigeren. Het vaststellen van de meest passende mitigatieoplossingen zal onderdeel vormen van de verdere projectvoorbereiding.
Waterkwantiteit
De voorgenomen werkzaamheden zorgen voor een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor vermindert de mogelijkheid voor regenwater om te infiltreren in het grondwater. Dit betreffen echter kleine effecten, waarmee bij de nadere uitwerking van de technische details rekening wordt gehouden. Hierdoor is er geen sprake van nadelige effecten.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Ontwikkeling
4.1 Projectbeschrijving
4.1.1 Aanleiding en achtergrond
De N34 is een belangrijke schakel in het regionale wegennet van zuidoost-Drenthe. De route van de weg, die grotendeels over de Hondsrug loopt, verbindt al eeuwenlang Overijssel met Groningen en ontsluit voor een groot deel het oosten en zuiden van Drenthe. De nationale verkeersstromen lopen tegenwoordig via de A37, A28 en de A31 in Duitsland. In het gebied hier tussen ligt de N34 en vervult hier een belangrijke functie. De N34 is van groot belang voor de bereikbaarheid van de regio zuidoost-Drenthe en in het bijzonder enkele grote plaatsen als Emmen en Coevorden.
Om de huidige situatie verkeerskundig inzichtelijk te maken en om toekomstig beleid te bepalen, is er een 'Capaciteits- en intensiteitenonderzoek N34' (Bijlage 13Verkeerscapaciteit- en intensiteitenonderzoek) gestart, naar de verschillende verkeersstromen en de verkeersveiligheid op de N34. Ruwe data laat zien dat er nog steeds een toename is van het aantal voertuigen (in tegenstelling tot vele andere provinciale wegen), die gebruik maken van het traject tussen de aansluiting met de N382 (aansluiting Coevorden Noord) en de aansluiting met de N381 (Frieslandroute - Emmen Centrum). De intensiteiten op dit traject lopen tegen de maximale capaciteit aan.
Om de kwetsbare zuidoosthoek van Drenthe, die te maken krijgt met krimp en welke zich kenmerkt door een enigszins eenzijdige en kwetsbare arbeidsmarkt, toekomstbestendig te maken en de bereikbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, is het van belang om de infrastructuur goed op orde te hebben. In navolging van de opwaardering van de N391 (N366 in het Groningse deel) en de knoop N34-N391 bij Emmen-West, zou een verdubbeling op bovengenoemde wegvakken van de N34 hier in belangrijke mate aan kunnen bijdragen.
De redenen om te komen tot een verdubbeling op de N34 van de genoemde wegvakken, zijn de volgende:
- Het optimaliseren van de route heeft een positief effect op de regionale economie. Het vrachtverkeer van en naar de verschillende bedrijventerreinen in de regio, waaronder het grootste bedrijventerrein van Noord-Nederland (Emmen), profiteren van een goede ontsluiting via de N34. Ook voor de verdere ontwikkeling van Dryport Emmen Coevorden is een goede bereikbaarheid, vanuit en naar de regio, een voorwaarde.
- Het is van belang dat de regio aantrekkelijk blijft als toekomstige vestigingsplaats voor bedrijven. De N34 is de enige stroomweg in het gebied die de regio verbindt met de nationale stroomwegen. Verkeersinfrastructuur is een harde voorwaarde voor economisch ontwikkeling.
- De verwachte krimp in het gebied zorgt er enerzijds voor dat de mobiliteit in de regio afneemt. Anderzijds neemt de mobiliteit juist toe op de stroomwegen, omdat voorzieningen zich steeds meer concentreren en daardoor de afstanden tot die voorzieningen vergroot worden. Daarom wordt een goede verbinding tussen stad en regio, vanuit economisch en maatschappelijk perspectief, steeds belangrijker. De bereikbaarheid van steden en voorzieningen is sterk bepalend voor de leefbaarheid van de regio.
- De voorgestane verdubbeling leidt tot een verbeterde verkeersveiligheid. Vanwege een fysieke scheiding van rijbanen, zullen er minder verkeersslachtoffers vallen.
- De verdubbeling van de wegvakken valt binnen het 'Duurzaam Veilig' concept. Uitgangspunt van dit concept is dat de vormgeving van de weg zo goed mogelijk overeen dient te komen met de functie van de weg. Een gevolg van dit beleid is dat gemeentes hun wegen met succes aan het afwaarderen zijn, waardoor het verkeer zich meer via de stroomwegen afwikkelt. Waarschijnlijk is dit één van de redenen waarom de intensiteiten op de N34 nog steeds toenemen. Het is dan wel zaak om de doorstroming en verkeersveiligheid op de stroomwegen te garanderen, om te voorkomen dat men toch de binnenwegen gaat nemen.
4.1.2 Reikwijdte
Het noordelijke gedeelte wordt in zuidelijke richting begrensd door de aansluiting met de rondweg van Emmen (N391). Deze aansluiting wordt in het kader van het bereikbaarheidspakket RSP aangepakt en valt buiten het plangebied van het huidige bestemmingsplan. In noordelijke richting wordt dit gedeelte begrensd met de aansluiting N381 (Frieslandroute). Hoe deze aansluiting vormgegeven gaat worden, moet nog verder worden onderzocht.
De weg wordt verbreed aan de zijde die verkeerskundig, kostentechnisch, geluidstechnisch en landschappelijk het meest effectief is. Maatregelen ten aanzien van flora en fauna worden ook meegenomen in het project mits noodzakelijk. Wenselijke maatregelen zijn ook bespreekbaar, maar zullen in beginsel niet vanuit dit project gefinancierd worden. Nader onderzoek moet dit uitwijzen. Benodigde geluidstechnische maatregelen worden bepaald op basis van de wettelijke grondslag vastgelegd in de Wet geluidhinder. Deze kunnen zich eventueel buiten de grenzen van de scope bevinden (geluidswal/scherm).
4.2 Projectkader En Ontwerpuitgangspunten
In Nederland zijn alle wegbeheerders verplicht om een eenduidig verkeersbeleid te voeren volgens de Planwet Verkeer en Vervoer. Zodoende heeft de provincie Drenthe haar beleid vastgesteld in het Provinciaal Verkeer en Vervoers plan (2007) (PVVP) en in de provinciale omgevingsvisie (2014). In dit beleid staat dat de N34 een stroomweg is en onderdeel is van de hoofdinfrastructuur. De functie van deze weg bepaalt de verschijningsvorm van de weg en de maximum snelheid. De verkeerskundige uitgangspunten voor verkeersveiligheid en doorstroming van verkeer zijn daarom leidend. Afwijkingen zijn niet toegestaan, tenzij hiervoor vastgelegde zwaarwegende motieven zijn.
Uit het vastgestelde beleid zijn vervolgens randvoorwaarden benoemd. Daarnaast zijn er nog specifieke zaken die van belang zijn en waaraan de diverse varianten getoetst zijn (Bijlage 14Notitie ontwerpuitgangspunten).
- De N34 en aansluitingen dienen minimaal te voldoen aan de gestelde landelijke richtlijnen. Ontwerpen die de snelheid in verkeersafwikkeling niet doen toenemen, zijn niet toegestaan.
- De weginrichting moet voldoen aan de gestelde ontwerpvoorwaarden behorende bij een 100 km/uur stroomweg.
- De uitvoering van het project moet gestart zijn voor februari 2019 en in 2020 afgerond zijn.
- Het ontwerp dient te passen in het Drentse landschap. Hierbij ontstaat mogelijk een spanningsveld met de wens om zo weinig mogelijk oppervlakte aan grond (landbouw of natuur) te onttrekken, benodigd voor het project. Grote overhoeken dien hierbij voorkomen te worden.
- Het verplaatsen of aanpassen van hoogspanningsmasten in het onderzoeksgebied is niet mogelijk gezien het budget.
- Het verleggen van hogedrukgasleidingen in het onderzoeksgebied is niet wenselijk gezien het budget.
- Bij vaststelling van de potentiele locaties van windmolens dient rekening gehouden te worden met een wegtracé aan beide zijden van de N34, aangezien uit verdere studie nog moet blijken aan welke zijde de N34 wordt verdubbeld.
- Er worden geen aansluitingen opgeheven op de N34 (behoudens de Ermerweg, maar dat is een ander project).
- De huidige ongelijkvloerse oversteken blijven gehandhaafd, tenzij uit studie of bewonersconsultatie blijkt dat het wenselijk is dat deze worden opgeheven op grond van sluipverkeer, kosteneffectiviteit of bundeling van het verkeer op het hoofdwegennet. In uitzonderlijke gevallen kan zelfs geluid een overweging spelen.
- De (boeren-)onderdoorgang ten noorden van de Frieslandroute is ook onderdeel van het project. Bekeken wordt hoe vaak deze doorgang gebruikt wordt. Uit kostenoverwegingen kan besloten worden om deze doorgang op te heffen of om hem om te leggen.
- In het vastgestelde investeringsprogramma is een reservering gedaan van € 20.000.000,--. Dit is inclusief een (gedeeltelijke) aanpassing van de aansluiting met de N381. Uit het 'Capaciteits- en Intensiteitenonderzoek N34' moet blijken wat hiervoor de beste oplossing is.
- De twee tankstations langs de N34 blijven gehandhaafd inclusief de halteplaatsen. Aanpassingen zijn echter wel noodzakelijk.
- Er wordt onderzocht wat de kansen en mogelijkheden zijn wat betreft innovatie en duurzaamheid binnen de kaders van dit project. Toepasbaarheid, kosten en opbrengsten zullen in beeld worden gebracht en een afweging zal gemaakt worden gedurende het proces.
- Kansen en mogelijkheden betreffende een integrale ontwikkeling van het plangebied worden nader onderzocht en waar mogelijk meegenomen in het project.
- De ruimte voor de verdubbeling van de N34 wordt gezocht aan de oostzijde van de bestaande weg.
- Het nieuwe viaduct over de N381 is geschikt voor drie rijstroken, voorbereid voor een ombouw tot knooppunt in de toekomst.
- Het oostelijke tankstation wordt verschoven.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels En Verbeelding
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34 dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
5.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
- Afwijken van de bouwregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
- Algemene afwijkingsregels;
- Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Artikel Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
De twee tankstations in het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Op de locatie aan westzijde van de N34 is de verkoop van LPG toegestaan. Dit is op de verbeelding aangegeven. De gebouwen en overkappingen ten behoeve van het tankstation dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Andere bouwwerken, zoals beprijzingsborden, zijn binnen deze bestemming ook buiten het bouwvlak toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat maximaal 10% van de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak is toegestaan. In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het tankstation. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een tankstation. Dit nieuwe tankstation is uitsluitend toegestaan binnen het in de verbeelding aangegeven zoekgebied 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' en onder de voorwaarde dat de bestemming van het huidige tankstation dat gesloopt zal worden wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer - Auto(snel)weg.
Artikel Verkeer - Auto(snel)weg
Onder de verkeersbestemming zijn de openbare wegen in het buitengebied gebracht. De autoweg N34 heeft de bestemming 'Verkeer - Auto(snel)weg' gekregen. Het zijn daarbij wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals bermsloten, bermen, beplanting, en bijbehorende groenvoorzieningen. In de planregels is het aantal rijstroken gelimiteerd op maximaal 2 keer 2 rijstroken.
5.3.3 Dubbelbestemmingen
Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.
Het plangebied Buitengebied, verbreding N34 kent de volgende dubbelbestemmingen:
Artikel Leiding - Gas
In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming Leiding - Gas is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.
Artikel Leiding - Hoogspanningsverbinding 1
Parallel aan de N34 ligt een een hoogspanningsverbinding van 380 kV. De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van deze leiding. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.
Artikel Waarde- Archeologie 4
Om de (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 op de verbeelding opgenomen. Voor de gronden die zijn gelegen binnen deze dubbelbestemming geldt dat de adviezen uit het Archeologischbureauonderzoek dienen te worden opgevolgd bij het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor deze activiteiten geldt dat overeenkomstig het Archeologisch bureauonderzoek nader onderzoek moet worden verricht dan wel dat de activiteiten begeleid dienen te worden door een archeologisch deskundige. Indien archeologisch onderzoek wordt geadviseerd mag de activiteit uitsluitend plaatsvindenin indien uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad dan wel schade door de activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt.
Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen.
5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel Algemene aanduidingsregels
Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen zijn aanduidingen toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduidingen zijn vanuit het milieu- of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.
Luchtvaartverkeerzone
Deze aanduiding ligt over het noordwesten van het plangebied. Deze zone betreft een laagvliegroute een militaire laagvliegroute voor straalvliegtuigen. Onder de laagvliegroute geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter.
Veiligheidszone - lpg
Deze aanduiding ligt rond de installaties van het tankstation aan de westzijde van de N34. Binnen de aanduiding zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van van de realisatie en het gebruik van beperkt kwetsbare- en kwetsbare objecten.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.
5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 13 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 14 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34".
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Betrokkenheid
6.1 Inspraak
De provincie is in 2015 gestart met de voorbereidingen voor de verdubbeling. Grondeigenaren, plaatselijke belangen en omwonenden zijn vroegtijdig bij de plannen betrokken. In januari en april 2016 zijn daarnaast inloopbijeenkomsten gehouden waar de eerste schetsen zijn gepresenteerd.
Daarnaast is gesproken met de gemeentelijke Erkende Overlegpartners, te weten Plaatselijk Belang Westenesch en Wijkvereniging Delftlanden. Met direct omwonenden in De Hullen hebben zogenaamde keukentafelgesprekken plaatsgevonden.
6.2 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro
Bij het ontwerp van het tracé en bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan heeft direct overleg plaatsgevonden met het Waterschap Velt en Vecht, Tennet en De Veiligheidsregio Drenthe.
Gezien dit proces en de reeds geboden mogelijkheden om op het plan te reageren, wordt de voorontwerpfase van het bestemmingsplan overgeslagen. Het bestemmingsplan wordt meteen als ontwerp ter inzage gelegd.
6.3 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 juni 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ontvangen binnen de wettelijke termijn, en zijn dus ontvankelijk. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de "Nota van zienswijzen bestemmingsplan Buitengebied, verbreding N34", bijlage 15. In het raadsvoorstel zijn de aanpassingen duidelijk aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De verdubbeling van de N34 valt niet onder de definitie van een bouwplan. De capaciteitsuitbreiding van de N34 is opgenomen in het provinciale investeringsprogramma voor verkeer en vervoer. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.