Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 03-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2013BP8017005-VG01 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een belangrijkste gebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het belangrijkste gebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het belangrijkste gebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woningen:
woningen gekoppeld door middel van gebouwen;
1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;
1.9 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarme vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar is ten behoeve van de bedrijvenbestemming van het gebouw;
1.15 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);
1.27 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.28 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.29 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 dienstverlenend bedrijf:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;
1.32 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.33 e-commerce:
vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
1.34 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.35 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.36 evenementen:
publieke activiteiten met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.38 geluidbelasting vanwege een industrie:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein De Wieken;
1.39 gezondheidscentrum:
centrum waarin diverse zorgverlenende instanties gehuisvest zijn zoals huisartsenzorg,
apotheker, fysio- en overige therapeuten, verlos- en verpleegkundigen, maatschappelijk werk en wijkverpleging, met uitzondering van dagbehandeling en zorg gericht op kort of langdurend verblijf van cliënten;
1.40 hogere (geluidsgrens)waarde:
een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.42 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.43 horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.44 horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.45 horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar, een bar-/dancing, een dansschool, een discotheek, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf. Onder horecabedrijf categorie 3 valt tevens een drive-in-restaurant en een zalencentrum;
1.46 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.47 industrieterrein:
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
1.48 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
1.49 kantoor:
een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;
1.50 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.51 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.52 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.53 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.54 platdak:
horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;
1.55 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.56 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.59 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.60 voorkeursgrenswaarde:
de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.61 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.62 vuurwerkbedrijven:
inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.63 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.64 wooncentrum:
een centrum ten behoeve van wonen met daaraan ondergeschikt gemeenschappelijke voorzieningen zoals recreatieruimtes, keuken, gezondheidszorg, sociale dienstverlening en daarmee samenhangende administratieve diensten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 en 2, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, uitsluitend gecombineerd met een bedrijfswoning ;
- b. praktijkopleidingen ten behoeve van bedrijvigheid welke is toegestaan volgens lid 3.1 sub a;
- c. detailhandel in keukens, sanitair, buitenmeubilair, woninginrichting en (grove) bouwmaterialen;
- d. kringloopwinkel;
- e. e-commerce;
- f. kantoren;
- g. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur' ;
met de daarbijbehorende:
- h. bedrijfsgebouwen;
- i. aan de onder lid 3.1 sub a toegelaten bedrijvigheid ondergeschikte en productiegebonden detailhandel;
- j. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- l. andere werken;
- m. wegen en paden;
- n. verhardingen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. parkeervoorzieningen op eigen terrein, overeenkomstig de parkeernorm zoals opgenomen in bijlage Tabel met parkeernormen d.d. 27 mei 2010;
- q. nutsvoorzieningen;
met inachtneming van het volgende:
- r. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub b ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt
- b. De in lid 3.1.1 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend mits geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 6. de brandveiligheid;
- 7. en met in achtneming van en rekening houdend met de in het Besluit externe veiligheid (Bevi, d.d. 27 oktober 2004), bedoelde grens- en/of richtwaarden en afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van opslag op open terrein;
- b. gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonfunctie;
- 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
- 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening in die zin dat bedrijven worden toegelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1 sub a toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden
- 5. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gezondheidscentrum:
- b. woningen op de 1e bouwlaag (begane grond) ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- c. woningen op de 2e en 3e bouwlaag;
- d. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met de daarbijbehorende:
- e. ten behoeve van de onder lid 4.1 sub a, b en c toegelaten functies, horecabedrijf categorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
- f. aan de onder lid 4.1 sub a toegelaten functie, ondergeschikte detailhandel;
- g. gebouwen;
- h. bijgebouwen;
- i. wegen en paden;
- j. groenvoorzieningen;
- k. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer uitgesloten - parkeren' niet geparkeerd mag worden;
- l. water;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. tuinen, erven en terreinen;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- p. andere werken;
met inachtneming van:
- q. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn op grond van het bepaalde in artikel ,12 lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan .
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming, mist aansluitend op de 2e en/of 3e bouwlaag;
- d. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
- h. andere werken;
met inachtneming van het volgende:
- i. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A) zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor parkeren.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
- c. parkeren;
- d. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:
- e. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
- f. andere werken;
met inachtneming van het volgende:
- g. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A) zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 6.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeren;
- e. evenementen;
- f. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met daaraan ondergeschikt:
- g. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
- i. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;
met de daarbij behorende:
- j. verhardingen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- l. andere werken;
met inachtneming van het volgende:
- m. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- c. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met de daarbijbehorende:
- d. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere werken;
- f. tuinen en erven;
met in achtneming van het volgende: - g. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan;
- h. bij elke woning dient ruimte te zijn voor minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid; en
- e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 8.2.1 sub b en c en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding sba-2 het woningtype aeg (aaneengebouwd) mag worden gebouwd;
- 2. lid 8.2.3 sub c en toestaan dat een carport wordt opgericht mits de carport niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- b. De in lid 8.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 8.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
- b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
- 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
- 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
- a. in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een bij vaststelling van het bestemmingsplan verkregen hogere waarde en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid; en
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. in die zin dat de bouwaanduiding sba-2 met bijbehorende bepalingen wordt toegestaan ter plaatse van de bouwaanduiding sba-1 zoals op de verbeelding is aangegeven, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een bij vaststelling van het bestemmingsplan verkregen hogere waarde en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid; en
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Wonen - Wooncentrum
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wooncentrum;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- d. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere werken;
- f. tuinen en erven;
- g. parkeervoorzieningen, overeenkomstig de parkeernorm zoals opgenomen in bijlage Tabel met parkeernormen d.d. 27 mei 2010;
- h. een muur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur';
met in achtneming van het volgende: - i. voor zover sprake is van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn op grond van het bepaalde in artikel 12, lid 12.1 geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 9.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
- b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die omgevingsvergunning is verleend;
- d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Geluidzone - Industrie 50 dB(A)
Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- 4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
- de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- 5. de bestemmingsbepalingen voor het overschrijden van bestemmingsgrenzen van de bestemmingen Groen en Verkeer mits het overschrijdingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan en het overschrijdingen betreft ten behoeve van de naastgelegen bestemmingen zijnde Groen en Verkeer.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Wijzigingsprocedure
Op de voorbereiding van een wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in de artikelen 3 en 8 is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
14.2 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1 met maximaal 10%.
16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.8 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van lid 16.7 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
16.9 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in de artikelen:
3.5, 5.4, 6.4, 8.5, 9.4 en 11 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanStadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De voormalige Mauritshof is jaren geleden afgebrand, waarna het terrein braak is komen te liggen. Voor dit terrein diende een nieuwe invulling te worden gezocht.
Voor het aansluitend terrein van het voormalige Klooster diende eveneens een nadere invulling te worden gezocht, die beter aan zou sluiten bij de huidige vraag.
Uitgangspunt is om het gedeelte waar het voomalige klooster heeft gezeten, te behouden.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.
1.3 Opbouw Toelichting
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
- hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
- hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
- hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
- hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
- hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plan heeft betrekking op het gebied dat in het noorden begrensd wordt door het terrein van de brandweerkazerne en de Industrieweg, in het oosten en het zuiden door de woon- en bedrijfsgebieden aan het Prins Mauritsplein en het Kloosterpad en in het westen door de Brinkstraat.
afbeelding 1: luchtfoto
2.2 Vigerend Recht
Op het plangebied is het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 van toepassing. Het plan is op 27 mei 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen het plangebied komen meerdere bestemmingen en aanduidingen voor.
De locatie van het voormalige klooster heeft de bestemming Maatschappelijk (M), met de aanduidingen karakteristiek, horeca van categorie 3 en specifieke bouwaanduiding 7 en 9 . De aangewezen gronden zijn daarmee bedoeld voor:
- maatschappelijke voorzieningen
- horecabedrijf categorie 1, 2 en 3 in de vorm van een hotel / zalencentrum, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 3".
De specifieke bouwaanduidingen geven aan welke bebouwingseisen gelden.
Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geldt dat de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.
De locatie van de voormalige Mauritshof heeft de bestemmingen Maatschappelijk (M) met de specifiek bouwaanduiding 11 en Bedrijf - Nutsvoorziening (B-N). De aangewezen gronden zijn daarmee bedoeld voor:
- maatschappelijke voorzieningen (Maatschappelijk);
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen (Bedrijf - Nutsvoorziening).
De oostelijk strook heeft de bestemming Verkeer - 1 (V - 1). De gronden zijn daar bestemd voor:
- wegverkeer;
- voet- en rijwielpaden;
- incidentele- en periodieke evenementen;
- (ondergrondse) parkeervoozieningen.
Het zuidelijke deel van het plangebied heeft de bestemming Verkeer-parkeren (V - P). Deze gebieden zijn bedoeld voor:
- parkeervoorzieningen;
- incidentele en periodieke evenementen.
Afbeelding 2: Plankaart
In bestemmingsplan Stadscentrum 2008 ligt over het plangebied de aanduiding "geluidzone-industrie 50 dB(A)". Ter plaatste van de aanduiding "geluidzone- industrie 50 dB(A) zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein De Wieken op geluidsgevoelige objecten.
Aanvullend daarop ligt over een groot deel van het gebied de aanduiding "luchtvaartverkeerzone". Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai op geluidsgevoelige objecten.
2.3 Ruimtelijke- En Functionele Structuur Plangebied
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een locatie in het noordelijk deel van het centrum van Hoogeveen. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Industrieweg, aan de zuid, oost en westzijde vormt het Prins Mauritsplein de begrenzing. Ook wordt het voormalig klooster aan de Brinkstraat meegenomen in dit bestemmingsplan.
In het noordelijk deel van het plangebied heeft in het verleden een veemarkt gefunctioneerd. De opstallen die bij deze markt hoorden zijn, na het verdwijnen van de markt in gebruik geweest als evenementenhal en discotheek. Sinds dat de hal is afgebrand, heeft het terrein braak gelegen.
Het voormalig klooster heeft, na het vertrek van het glasmuseum, geen passende functie meer gehad.
Vanuit het huidige bestemmingsplan, Stadscentrum 2008, is voor onderliggende locatie reeds de mogelijkheid voor maatschappelijke voorzieningen benoemd, met voor een deel de mogelijkheid voor horeca. Voor het westelijk deel van het plangebied, de Kloosterkavel, blijft dit deels, samen met woon- en lichte zorgfuncties, een gewenste invulling.
Het parkeerterrein op het Mauritsplein, dat reeds is ingepast in het huidige bestemmingsplan Stradscentrum 2008, wordt in dit plan meegenomen. Daarbij wordt de rondom dit terrein gelegen groenstructuur tevens planologisch geregeld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Verdrag van Malta
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.
De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.
De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan 'Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2012' zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.
3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn
De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan 'Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2012' zijn aan deze wet getoetst.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
- een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.
Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingplan Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplen 2012 geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").
De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Actuele regionale behoefte
Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2011-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Het onderzoek laat zien dat met name binnen het stadscentrum een vraagoverschot is en dat er een groep mensen is die Hoogeveen verlaat, omdat zij niet de voor hen geschikte woning kunnen vinden. Daarbij is tevens een behoefte waarneembaar naar locaties voor particulier opdrachtgeverschap. Het plan Mauritsplein tracht hierop in te spelen door een goed grondgebonden woonmilieu te bieden voor particulier opdrachtgeverschap in het stadscentrum. Het is hiermee een direct uitvloeisel van de Visie op het Stadscentrum en de Structuurvisie Hoogeveen 2.0, waarin reeds gedurende lange tijd de keuze vastligt voor inbreiding in plaats van uitbreiding.
Inpassing in bestaand stedelijk gebied
De herontwikkeling van het Mauritsplein is een schoolvoorbeeld van binnenstedelijke herstructurering. De gemeente vervult hierin een voortrekkersrol door een braakliggend terrein in het hart van de stad te verwerven en actief te herontwikkelen naar woningbouw. Als reeds vermeld zien we het realiseren van een goed woonprogramma voor alle doelgroepen binnen het stadscentrum als de enig juiste strategie om in te spelen op de sterk veranderde behoefte in de woningmarkt.
3.3 Provinciaal Beleid
Op 2 juni 2010 is de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.
Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.
Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.
In de kernenhiërarchie behoort Hoogeveen bij de streekcentra.
De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig omgaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.
Ook moet aandacht worden besteed aan de kwalitatieve afstemming van het woningaanbod. De huidige bevolking binnen een regio moet voldoende huisvestingsmogelijkheden worden geboden voor haar wooncarrière. Dit betekent dat binnen een regio voldoende aanbod moet zijn voor verschillende doelgroepen, zoals woningen voor starters en senioren. Ook is het van belang doorstroming in de woningmarkt te stimuleren. Het plan voor het Mauritsplein past binnen deze beleidsuitgangspunten.
Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk vijf.
In dat hoofdstuk is eveneens nader uitgewerkt hoe de gemeente toepassing geeft aan het aspect duurzame woon- en leefomgevingkwaliteit.
In de paragraaf gemeentelijk beleid gaan wij nader in op de gelaagde kernenstructuur in Hoogeveen. De gekozen toedeling past binnen de Omgevingvisie Drenthe.
Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.
3.4 Regionaal Beleid
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan een op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op een transformatielocatie. Het op te stellen bestemmingsplan Mauritsplein is op 15 oktober 2013 behandeld in het regionale overleg. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2020.
Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van het Mauritsplein daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen, leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Toekomstvisie tot 2030
In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.
3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastuctuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.
In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk. Dit komt neer op geleidelijke, kleinschalige en organische transformatie van de woonwijken en een gelijktijdige kwalitatieve herontwikkeling van in dit geval het Mauritsplein en omgeving.
De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.
De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.
3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0
Tijdens het voortraject van het huidige bestemmingsplan is gewerkt aan de actualisatie van de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030. De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen worden losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld, Nijstad en Alteveer nabij de snelweg vervalt. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden. De nieuwbouwplannen binnen dit bestemmingsplan passen goed bij de doelstelling zoals benoemd in de structuurvisie.
De woningbouw op het Mauritsplein past binnen de geactualiseerde structuurvisie.
3.5.4 Woonvisie 2010-2020
Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.
De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eeste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.
De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020.
Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Het deelplan Prins Mauritsplein kan binnen deze nog beschikbare capaciteit ontwikkeld worden. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen .
De Structuurvisie laat zien dat door een stevige verdichting en herstructurering van delen van Hoogeveen veel woningen binnen de huidige grenzen gebouwd kunnen worden. Diverse locaties in de stad bieden de mogelijkheid om de waardering voor de stad te verhogen en de kwaliteit van het openbaar gebied te vergroten.
De kern Hoogeveen is in de Woonvisie in verschillende woonmilieus opgedeeld. Niet alleen de woning zelf is bepalend voor de woonkeuze van de mensen, maar ook de woonomgeving met zijn voorzieningen. Het Mauritsplein is gelegen in het centrum van de kern Hoogeveen, en maakt vanuit de Woonvisie onderdeel uit van de Verruimde Ruit. In de Woonvisie wordt gesteld dat het centrum van Hoogeveen een gewild woonmilieu is. De vraag naar wonen in het centrum komt vooral van senioren die hun gezinswoning willen verlaten en een nultrede woning wensen, nabij de voorzieningen. Maar ook onder jongere huishoudens zonder kinderen is het centrum gewild. We hebben het hier bovendien over de groeigroepen binnen Hoogeveen.
Dat het centrum gewild is blijkt bovendien uit het aantal inschrijvingen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht gemeentelijke overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte. Voor het stadscentrum is deze actuele behoefte als vermeld in kaart gebracht via onder meer de woonvisie 2010-2020. Voor deze specifieke locatie blijkt dat echter ook uit het aantal inschrijvingen dat reeds is binnengekomen. Bewust heeft de gemeente vroegtijdig de markt benaderd om de behoefte voor deze locatie nader te kunnen concretiseren. Via een interactief en informatief wervingstraject is de inschrijving voor het project in december 2013 gestart, waardoor circa de helft van het plan nu, voordat het bouwrijp maken van de locatie is gestart en voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, reeds in optie uitgegeven.
Binnen de Verruimde Ruit verschilt de aard van de locaties sterk; per locatie is een passende invulling nodig, afgestemd op omliggende buurten en bestaande ruimtelijke structuren.
In de Woonvisie is vastgelegd om ruimte te bieden voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap. In het totale stedelijke gebied is hiervoor een streefpercentage vastgesteld van minimaal 10%. Niet alle locaties lenen zich er namelijk voor.
De woningbouw op het Mauritsplein past, met de aantallen die worden aangeduid in paragraaf 4.1 van deze toelichting, binnen de geactualiseerde structuurvisie en binnen het (regionale) woonbeleid van de gemeente Hoogeveen.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke- En Functionele Structuur
Algemeen
Vanuit het huidge bestemmingsplan, Stadscentrum 2008, is voor onderliggende locatie reeds de mogelijkheid voor maatschappelijke voorzieningen benoemd, met voor een deel de mogelijkheid voor horeca. Voor het westelijk deel van het plangebied, de Kloosterkavel, blijft dit, samen met woon- en lichte zorgfuncties, een gewenste invulling.
Voor het oostelijk deel van het plangebied (het voormalige Mauritshof-terrein) is gekeken naar een meer naar de huidige tijd gewenste invulling. Het gaat hierbij voornamelijk om woningbouw. Daarbij is, aansluitend op het omliggende industrieterrein De Wieken, gekozen voor een invulling met bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen. Deze invulling met bedrijfsmogelijkheden is gesitueerd aan de zuidzijde van de Industrieweg.
Ten zuiden van genoemde bedrijvenstrook wordt het gebied ingevuld met woningbouw. Hiermee wordt een soepele overgang van het industrieterrein naar het stadscentrum gecreëerd.
In hartje Hoogeveen wordt daarmee ruimte gecreëerd voor nieuwe woningen. Dat past in het woonbeleid van de gemeente: het centrum versterken, geen nieuwe woonwijken in de weilanden meer aanleggen, maar mensen de kans bieden om in het centrum te wonen dichtbij winkels en andere voorzieningen. Bovendien krijgen mensen de kans om zelf een woning te realiseren of als collectief te gaan bouwen.
Wonen in hartje binnenstad past in het huidige tijdbeeld van een stagnerende bevolkingsgroei, kwetsbare woningmarkt en schaalverkleining in bouwprojecten. De periode van grote groei is achter de rug. Dit betekent dat de woonconsument kritischer wordt. Deze moet dan ook een centralere rol krijgen en de mogelijkheid om aan zijn of haar eigen woonwens vorm te geven. De gemeente Hoogeveen wil nu ook op deze aantrekkelijke locatie, in het hart van de stad, hierop inspelen door hier een gevarieerd woonmilieu te creëren met ruimte voor specifieke individuele wensen.
Het stedenbouwkundig plan 'Mauritsplein en omgeving' is een eerste stap naar het uitgeven van woningen middels binnenstedelijk particulier opdrachtgeverschap en kan daarmee als pilot voor binnenstedelijke zelfbouw dienen. De ligging direct aan en achter het historische lint, de Brinkstraat, en de aanwezigheid van het unieke in neogotische stijl gebouwde Carmelietenklooster, lijken de ideale uitgangspunten te vormen voor een binnenstedelijke ontwikkeling met allure. Het klooster is in 1904 gebouwd.
Het stedenbouwkundig plan, de kloostertuin
Het Carmelietenklooster is het beeldmerk voor het stedenbouwkundig plan. Het klooster krijgt een tuin, een nieuwe stadsoase die de plattegrond van Hoogeveen verrijkt. Deze tuin vormt het hart van een nieuwe enclave die aan het palet van Hoogeveense woonmilieus wordt toegevoegd. Rond deze tuin en in de directe omgeving hiervan worden kavels uitgegeven.
Het klooster, de tuin en bebouwingsranden vormen een aantrekkelijk ensemble. De tuin wordt, waar nodig, omsloten met aaneengesloten bebouwings-wanden en tuinmuren.
Het kloostercomplex krijgt een eigen kavel die ruimtelijk onderdeel wordt van de kloostertuin. Dit ommuurde rechthoekige perceel vormt als het ware een tuin in de tuin en wordt in samenhang met de kloostertuin ontworpen. De kloosterkavel is evenwel in zijn geheel verkocht. De ambitie is dat de tuin overdag toegankelijk wordt voor publiek.
Het oostelijke deel van de kloostertuin vormt een uniek adres voor de flankerende kavels. De te bouwen woningen staan direct met hun voordeur aan deze tuin. Bij het ontwerp van de tuin wordt ook gezocht naar een vorm van betrokkenheid van de nieuwe bewoners. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de tuin samen met de nieuwe bewoners onder professionele begeleiding vorm te geven. Een andere keuze kan zijn om de tuin van te voren te ontwerpen en eventueel zelfs aan te leggen. Hierdoor zullen mensen worden aangetrokken die echt aan deze tuin willen wonen.
De tuin kan als eigendom aan de flankerende woningen toegekend worden. Mocht dat gebeuren dan moet de de tuin in elk geval overdag openbaar toegankelijk zijn. De kloostertuin wordt dan vergelijkbaar met de uit Engeland bekende 'open garden': een particulier of collectief eigendom met vrije toegankelijkheid.
Het 'kloosterlaantje' is onderdeel van de zogenaamde ribbenstructuur (ontwikkelingsvisie Hoogeveen centrum) en vormt de verbinding van de Amalia van Solmsstraat via de kloostertuin met de Brinkstraat. Model voor het Kloosterlaantje staat het fraaie Museumlaantje ter plaatse van het Hoogeveense museum de 5000 Morgen. Ook hier wordt het 'achterland' op vergelijkbare wijze verbonden met het historisch centrumlint.
Bebouwing
Het uitgeefbare deel van 'de Kloostertuin' is in vier te onderscheiden bouwvelden opgedeeld. Deze velden hebben ieder een eigen karakteristiek.
Het ontwerp voor het Mauritsplein biedt een rijk palet aan kavelmaten. Door de kavels niet te breed te maken (parcellering) krijgt de bebouwing samenhang en een verticale architectuur van naast elkaar en aan elkaar gebouwde woningen. De percelen wisselen in breedte waardoor het bijvoorbeeld ook mogelijk wordt gebouwen onder collectief particulier opdrachtgeverschap te realiseren. De kavels langs de Industrieweg zijn groot en diep waardoor goede combinaties van wonen en werken mogelijk zijn. De kavels aan het parkeerterrein hebben een meer vaste maat en maken het mogelijk een forse woonoppervlakte te realiseren.
Vier bouwvelden:
- 1. De Kloosterkavel
De bebouwing werkt hier als een eenheid, een complex van gebouwen. Het haakvormige ensemble opent zich naar de achtergelegen tuin. De kloosterkavel biedt, naast een combinatie van zorggerelateerde functies, ruimte aan 18 kleinschalige appartementen voor wonen. - 2. De Kloosterwoningen
De woningen op de percelen aan weerszijden van de kloostertuin vormen een geparcelleerde, gesloten bebouwingswand.
De noordelijke bouwstrook wordt ontwikkeld als onderdeel van de herontwikkeling van de kloosterkavel, en vormt hiermee een verbinding. Deze bouwstrook, die in dezelfde bouwstijl wordt gerealiseerd als de zuidelijke bouwstrook van de kloosterwoningen, biedt ruimte aan 25 kleinschalige appartementen voor een begeleide woon(zorg)vorm.
De zuidelijke bouwstrook van de kloosterwoningen wordt door de gemeente uitgegeven in stroken van 60 cm breed, zodat het voor zelfbouwers mogelijk wordt zelf de kavelbreedte te bepalen. Het aantal woningen dat hier gerealiseerd kan worden varieert, afhankelijk van de wensen van de toekomstige bewoners. Afhankelijk van de kavelbreedtes kunnen hier minimaal 9 en maximaal 14 woningen worden gerealiseerd. - 3. De Hofwoningen
De 5 woningen worden op rechthoekige kavels gerealiseerd en hebben een oriëntatie op de binnenstraat. - 4. De Industrieweg
De 4 diepe percelen die hier worden uitgegeven worden zowel vanaf de Industrieweg als vanuit een informele binnenstraat ontsloten. De rustige, informele binnenstraat leent zich goed voor wonen terwijl de drukte en de dynamiek van de Industrieweg meer past bij een werkfunctie.
De vier bouwvelden zijn in kavelpaspoorten uitgewerkt, met enkele beeldkwaliteitseisen.
Ontsluiting
De Kloostertuin, de groene ruimte tussen de 2 blokken met kloostertuinwoningen, wordt autovrij. Dat betekent dat alle percelen via de achterzijde, de informele binnenstraten, worden ontsloten. Daarnaast worden de woon-werkkavels ook ontsloten via de Industrieweg. In de binnenstraten tussen de verschillende bouwblokken wordt geparkeerd door de aanwonenden. De binnenstraat ten zuiden van de woon-werkkavels wordt ontsloten via de weg aan de oostzijde van het Mauritsplein, terwijl de binnenstraat tussen de hofwoningen en het zuidelijke blok van de kloostertuinwoningen aan de westzijde van het Mauritsplein wordt ontsloten. Deze binnenstraat is doodlopend en wordt niet verbonden met de weg langs de oostzijde van het Mauritsplein, om de volgende reden. Het informele karakter van de binnenstraat verhoudt zich niet met een doorgaande verbinding die gaat ontstaan als korte(re) route tussen Mauritsplein en het Klooster.
Vanwege de doodlopende binnenstraat moet gewaarborgd worden dat, onder meer als gevolg van bedrijvigheid langs de oostzijde van het Mauritsplein maar ook om de toegankelijkheid voor hulp- en vuilophaaldiensten, vrachtwagens de weg langs de oostzijde van het Mauritsplein kunnen verlaten door te keren. In de civieltechnische uitwerking van het plan wordt hiervoor een voorziening getroffen en wordt met de betrokkenen overlegd hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
De nieuw te realiseren woningen parkeren op eigen terrein langs de binnenstraten op basis van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor de woon-werkkavels wordt aangesloten bij de tabel voor parkeernormen die ook voor de rest van het stadscentrum wordt toegepast. Ook voor de herstructurering van het klooster geldt dat een maximale inspanning wordt gevraagd om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Het gratis openbaar parkeren wordt evenals in de huidige situatie voor het grootste deel op het Mauritsplein gerealiseerd. Loodrecht op de oostelijk gelegen straat is een groot aantal extra openbare parkeerplaatsen toegevoegd om het verkleinde Mauritsplein te compenseren.
Gebouwtypen
De voorgestelde gebouwtypen en de exacte uitvoeringswijze hangen nauw samen met de marktstrategie die voor de locaties wordt uitgewerkt. Het is hiermee het wensbeeld, het totaaloverzicht voor de gehele locatie. De gemeente staat hierbij altijd open voor overleg en suggesties, bijvoorbeeld in gevallen waarin een CPO ontwikkeling vraagt om een wat andere invulling. Hierbij is van belang dat het kader, de beleving van het gebied als geheel overeind blijft. In dergelijke gevallen wordt in overleg naar het meest optimale ontwerp toegewerkt.
4.2 Kwaliteit
De in paragraaf 4.1 opgenomen bouwvelden zijn in kavelpaspoorten uitgewerkt. Deze dienen als leidraad en inspiratie voor de ontwikkeling van de individuele woningen, maar zijn niet juridisch verankerd in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
Het Prins Mauritsplein en directe omgeving kennen een historisch verleden. In de jaren vijftig was het Prins Mauritsplein grotendeels nog als grasland in gebruik. In de directe omgeving (Brinkstraat) bevond zich al wel bebouwing daterend van begin 1900. De bedrijvigheid aan de Industrieweg is toegenomen sinds de jaren vijftig. In de jaren daarna heeft op een deel van het Prins Mauritsplein een evenementenhal gestaan en was er een laadplatform aanwezig.
Binnen het plangebied waren destijds enkele watergangen (kavelsloten) aanwezig. Als gevolg van herontwikkelingen zijn deze watergangen gedempt. Gedempte watergangen krijgen standaard een aanduiding potentieel ernstig verontreinigd. Gemeente Hoogeveen heeft de ervaring dat de gedempte watergangen in Hoogeveen zelf voornamelijk gedempt zijn met grond uit de directe omgeving en voornamelijk geen ernstige verontreinigingen bevat.
In een dossieronderzoek is een inventarisatie gemaakt van alle potentiële bodemverontreinigende activiteiten (=PBVA). Hierbij zijn de volgende archieven geraadpleegd:
- Kamer van koophandelregister;
- Ondergrondse tankenbestand (op basis van actie tankslag I en II);
- Archief van Stichting Bodem Sanering in gebruik zijnde Bedrijfsterreinen;
- Hinderwetarchief;
- Archief van de vigerende Wet Milieubeheer vergunningen.
In verband met de aanwezigheid van dempingen van watergangen, (voormalige) erfverhardingen, stortplaatsen en dergelijke is een luchtfoto-onderzoek uitgevoerd.
Een onderscheid in potentie (spoedeisend of ernst (niet spoedeisend)) is aan te brengen op basis van de activiteiten en/of gebruikte producten. Als voorbeeld kan worden gegeven dat een benzineservicestation sneller tot een bodemverontreiniging leidt dan een autodetailhandel zonder reparatie. De activiteiten zijn landelijk in vier categorieën ingedeeld: Potentieel spoedeisend, Potentieel Ernstig (niet spoedeisend), Potentieel Verontreinigd en Niet Verontreinigd.
Grafisch zijn de posities van de locaties in afbeelding 3 opgenomen. Zoals al eerder opgemerkt zijn de potentieel verontreinigde locaties afkomstig uit historische gegevens.
Afbeelding 3: overzicht onderzoekslocaties
Ter plaatse van de voormalige evenementenhal en laadplatform zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken zijn in grond en grondwater overwegend licht verhoogde gehalten vastgesteld. Plaatselijk is in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan koper aangetoond en een sterk verhoogd gehalte aan PAK. In later uitgevoerde bodemonderzoeken zijn deze matige en sterke verhogingen in de grond niet meer aangetoond.
Ook is voor het terreindeel waar de voormalige evenementenhal was gevestigd een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, waarbij zintuiglijk geen asbestverdacht plaatmateriaal is aangetroffen en analytisch in de bovengrond geen asbest is vastgesteld.
In 2010 is ter plaatse van het onverharde deel van het Prins Mauritsplein ten behoeve van het inrichten van het openbaar groen grond toegepast (in de vorm van grondheuvels).
Ter plaatse van de locatie Prins Mauritsplein 30, voorheen Prins Mauritsplein 14 in Hoogeveen bevond zich in het verleden een autoreparatiebedrijf met tankstation. Op deze locatie zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten van deze onderzoeken is een bodemsanering uitgevoerd. Op de locatie is nog sprake van een restverontreiniging in het grondwater.
In 1969 is een vergunning verleend voor de oprichting van een benzineservicestation aan de Industrieweg ongenummerd (in het archief bekend als Industrieweg 32). In dat jaar zijn 4 tanks geplaatst met een totale inhoud van circa 70.000 liter. Uit het tankdossier blijkt dat de tanks in 1993 onder toezicht van de gemeente zijn verwijderd. Hierbij zou bodemverontreiniging zijn waargenomen. In het kader van de reconstructie van de Industrieweg is onderzoek uitgevoerd in de openbare weg ten noorden van het voormalige tankstation. In dit onderzoek zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het kader van het vaststellen van potentiële spoedlocaties is in 2012 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van het voormalige tankstation (vm. Industrieweg 32).
Op basis van de resultaten van het oriënterend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten een bodemverontreiniging is ontstaan met brandstofproducten. Ter plaatse van het voormalige pompeiland is de grond matig verontreinigd met minerale olie. Ter plaatse van de ondergrondse benzinetank is in het bodemtraject 1,0-1,3 m-mv een licht verhoogd oliegehalte gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties xylenen en naftaleen gemeten. De omvang van de aangetoonde verontreinigingen is in dit onderzoek niet nader in beeld gebracht.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft het adviesbureau Aveco de Bondt het plangebied in de periode juli-december 2013 onderzocht. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Prins Mauritsplein te Hoogeveen', kenmerk R-PTW/1340 versie 04 van 17 december 2013 (Bijlage 1 Bodemonderzoek).
Uit het onderzoek ter plaatse van de gedempte watergangen zijn bij enkele boringen bodemvreemde materialen (voornamelijk bakstenen) waargenomen. Mogelijk gaat het om dempingsmateriaal. Ook zijn ter plaatse van één boring sporen slib aangetroffen. Bij het graven van sleuven ter plaatse van de mogelijke slootdempingen zijn geen slootprofielen en/of kenmerken van gedempte sloten aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die direct te relateren zijn aan mogelijk dempingsmateriaal. Wel zijn in vrijwel alle sleuven (zwakke) bijmengingen met puin waargenomen.
Ter plaatse van de mogelijke slootdemping waarin slib en bakstenen zijn aangetroffen zijn de gehalten aan lood en PAK sterk verhoogd vastgesteld. De gehalten aan koper, kwik, zink PCB en minerale olie zijn licht verhoogd aangetoond. Ter plaatse van de sleuven zijn slechts licht verhoogde gehalten aan PAK en kwik aangetoond. Op basis van deze gegevens lijkt de verontreiniging met lood en PAK zeer beperkt van omvang en is daarmee geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In het grondwater zijn de gehalten aan barium en zink licht verhoogd vastgesteld.
Ter plaatse van het voormalig pompeiland (voormalig Industrieweg 32) zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een verontreiniging met olieproducten. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de ondergrond zijn van de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten aangetoond. De bij voorgaand bodemonderzoek aangetroffen verontreiniging met minerale olie is derhalve niet bevestigd.
In het grondwater zijn van de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten vastgesteld.
Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie zijn in de boven- en ondergrond geen bijmengingen of bijzonderheden aangetroffen die kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Op het maaiveld en in de opgegraven grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
In het noordelijk deel van het plangebied zijn in de boven- en ondergrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink en PAK aangetoond. In het grondwater zijn plaatselijk (nabij de brandweerkazerne) licht verhoogde gehalten aan barium en enkele VOCL's vastgesteld.
In het zuidelijk deel van het plangebied zijn in de boven- en ondergrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK aangetoond.In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en nikkel vastgesteld.
Ter hoogte van Prins Mauritsplein 30, waar een restverontreiniging in het grondwater aanwezig was, is zowel zintuiglijk als chemisch analytisch geen verontreiniging met olieproducten aangetoond.
(Indicatief) bodemonderzoek heuvels
In het grondmengmonster van de grond uit de heuveltjes zijn geen van geanalyseerde parameters verhoogd vastgesteld. De grond kan indicatief worden beoordeeld als klasse 'altijd toepasbaar'.
Ter plaatse van een mogelijke slootdemping is in de grond een beperkte verontreiniging aanwezig waarbij de gehalten aan lood en PAK sterk verhoogd zijn vastgesteld.
Conclusie
Ter plaatse van een mogelijke slootdemping is een beperkte verontreiniging aanwezig waarin interventiewaarden overschreden worden voor lood en PAK. Bij de civieltechnische werkzaamheden moet de grond op deze locaties op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden verwijderd.
Voor het overige deel van de locatie geldt dat gezien de vastgestelde bodemkwaliteit er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu aanwezig zjin. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de
Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Advies van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en AgentschapNL.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Met het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.
Archeologische verwachting
Het plangebied is op de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden niet gekarteerd vanwege de ligging in de bebouwde kom van Hoogeveen. Aan de hand van de omgeving kan verwacht worden dat voor het plangebied een lage of middelhoge verwachting op zijn plaats is, afhankelijk van de oorspronkelijke bodemopbouw.
In het westelijk deel van het plangebied heeft in 2008 reeds archeologisch onderzoek plaats gevonden door de Steekproef (rapportnr. 2008-11/10) (Bijlage 2 Archeologisch onderzoek (1), Bijlage 3 Archeologisch onderzoek (2) en Bijlage 4 Archeologisch onderzoek (3)). Hieruit is gebleken dat de oorspronkelijke bodemopbouw bestaat uit veen op dekzand zonder bodemvorming. Er zijn verder geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aan de hand van deze resultaten is geadviseerd dit deel van het plangebied niet verder archeologisch te onderzoeken.
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Ook aan de hand van deze onderzoeken is geen aanleiding voortgekomen voor verder onderzoek. Er zijn verder geen archeologische monumenten of archeologische waarnemingen bekend in de directe omgeving van het bestemmingsplangebied.
Omdat het plangebied op de IKAW niet gekarteerd is, moet de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek herleid worden aan de hand van de informatie uit de omgeving. De opbouw van de bodem is maatgevend voor de archeologische verwachting. Daarnaast is van belang in hoeverre de bodem al verstoord zou kunnen zijn. Uit het archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd in het westelijk deel van het bestemmingsplangebied blijkt dat in het dekzand geen bodemvorming heeft plaats gevonden. Dit maakt dat de archeologische verwachting laag is. Uit de omgeving zijn verder geen indicaties die reden geven om archeologische resten te verwachten. Het westelijk deel van het plangebied is al onderzocht en om deze redenen vrijgegeven.
In het midden en noordelijk deel van het plangebied is eerder bebouwing geweest die inmiddels gesloopt is. De kans op verstoring van de bodem is daar groot. In het zuidelijk deel is sprake van parkeerterrein. Mogelijk is de bodem hier nog intact, maar de locatie blijft ingericht als parkeerterrein dus zal de bodem niet verder worden aangetast.
Uit de beschikbare informatie kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de kans op het aantreffen van archeologische resten in het gehele bestemmingsplangebied laag is en dat de delen die door de plannen verstoord gaan worden waarschijnlijk al overwegend verstoord zijn. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Wel blijft op grond van artikel 53 van de Monumentenwet de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
5.3 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.
Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Planbeschrijving
Het plangebied bevindt zich in het stroomgebied van het Meppelerdiep. Daarmee ligt het plan in het beheersgebied van Waterschap Reest en Wieden. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 2,7 ha. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt het plangebied in een gebied met grondwatertrap VIIo. De maximale grondwaterstand ligt rond de 80 cm onder het maaiveld. De grondwatertrap wordt bevestigd door een grondwatermeetnetpeilbuis in het plangebied. Er zijn daarmee mogelijkheden voor infiltratie in de bovenste laag van de bodem. Binnen het gebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. De bodemsamenstelling in het plangebied is overwegend zandig met op 1,5 m onder maaiveld zand met een lemig karakter.
Riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig ter plaatse van de huidige parkeerplaats en in de weg aan de oostgrens van het plangebied. De Industrieweg, aan de noordkant van het gebied, is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Bij de bouw van de woon-werkkavels dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van dit riool.
Het hemelwater van daken kan of naar een aan te leggen hemelwaterstelsel, ofwel infiltreren in de bodem. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, dient bij nieuwbouwprojecten daarom geen gebruik gemaakt te worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water in het stelsel en de bodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.
Waterkwantiteit
Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. Bij uitbreiding dient, als dat mogelijk is, de veerkracht van het watersysteem te worden vergroot. Bij een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van infiltreren.
De gemeente Hoogeveen heeft beleid gemaakt om waterberging in bestaand stedelijk gebied te borgen. Hierbij wordt uitgegaan van de regel dat 25 mm water per m2 verhard oppervlak in het plangebied moet worden geborgen. Deze regel is van toepassing op alle verharding in het plangebied en niet alleen op de toename in verharding ten opzichte van de reeds bestaande verharding.
Als voorbeeld voor de compensatieregel is de onderstaande rekensom opgenomen:
Als de nieuwbouw met alle verharding in het plangebied een totaal oppervlak heeft van 10.000 m2, dan betekent dit dat in het plangebied 0.025 m x 10.000 m2 = 250 m3 water geborgen moet worden. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt een parkeerterrein. Bij een aangenomen oppervlakte van 5.000 m2 voor dit parkeerterrein, kan onder deze bestrating een ondiepe infiltratieconstructie gerealiseerd worden. Hierbij kan een infiltratievoorziening met een hoogte van 5 cm voldoende zijn. Ook kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding met een berging die voldoet aan de hierboven genoemde 250 m3. Hierdoor zal regenwater vertraagd worden afgevoerd. Tevens zijn er wadiconstructies te realiseren die ook zorgen voor vertraagde afvoer van hemelwater. Bij de aanleg van een sedumdak met een dikte vanaf 7 à 10 cm rekent het waterschap het dakoppervlak niet mee als verhard oppervlak. Hiervoor hoeft dan ook niet gecompenseerd te worden. Een combinatie van oplossingen is natuurlijk ook mogelijk.
Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling. Bij een bestemmingsplanwijziging voor bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden zal het gewijzigde plan opnieuw ter toetsing worden voorgelegd aan Waterschap Reest en Wieden.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied. Wel ontstaat in de directe nabijheid (Brinkstraat en rotonde Stationsstraat) bij hevige neerslag wateroverlast op straat. In het plangebied is geen wateroverlast geconstateerd als gevolg van hevige neerslag.
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.
Proces
De gemeente heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.
Wateradvies Waterschap Reest en Wieden
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure voor de standaard watertoets is gevolgd. Afwijkingen met betrekking tot het beleid zijn door de initiatiefnemer voldoende onderbouwd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het volgende advies: de wateraspecten van waterschap Reest en Wieden zijn voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.
5.4 Natuur En Ecologie
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. Ecogroen Advies heeft een natuurtoets uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quickscan natuurtoets deelplan Mauritsplein, Hoogeveen' (kenmerk: 13-475) van 7 januari 2014 (Bijlage 5 Ecologisch onderzoek).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000 als EHS. Er zijn op grond van de afstand en aard van de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten, gezien de barrières die al aanwezig zijn tussen het plangebied en de natuurgebieden. Hierbij moet gedacht worden aan bebouwing, infrastructuur en open agrarische gebied. Er vindt ook geen aantasting plaats van Beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuur buiten de EHS.
Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.
In een deel van de bebouwing achter het karakterisitieke pand, het voormalig klooster, kan de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw niet op voorhand worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is vanuit de Flora- en faunawet dan ook noodzakelijk indien hier ingrepen plaats gaan vinden.
Met uitzondering van algemene broedvogels worden geen strikt beschermde soorten verwacht. Broedvogels zoals Houtduif en Merel zijn vooral te verwachten in de bomen en groenstroken rondom het plangebied. Voor de meeste broedvogels kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen, maar vooral duivensoorten kunnen tot in november broeden. Aanwezige broedvogels dienen tijdens hun broedseizoen te worden ontzien. Dit betekent dat het verwijderen van bomen/groenstroken plaats dient te vinden buiten het broedseizoen van vogels, tenzij is aangetoond dat op het moment van werken geen broedende vogels aanwezig zijn.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden bij de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling op voorhand geen onoverkomelijkheden verwacht voor wat betreft de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw is noodzakelijk bij ingrepen in het deel van de bebouwing op de locatie Brinkstraat 5 dat geschikt is voor mogelijke verblijfplaatsen van deze soorten. In het resterende deel van het plangebied zijn geen belemmeringen vanuit de natuurwetgeving. Vanuit de zorgplicht is het overigens altijd noodzakelijk om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met eventueel aanwezige broedende vogels
5.5 Geluid
Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Ook wordt onderzocht of er wettelijk vastgestelde geluidszones binnen het plangebied vallen. Ingenieursbureau Spreen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplan. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Mauritsplein te Hoogeveen)' (kenmerk: 20130737) van 25 juni 2013 (Bijlage 6 Akoestisch onderzoek).
Aan de Industrieweg zijn 4 woon-werkkavels geprojecteerd. Alleen op de eerste 2 bouwlagen zijn geluidgevoelige ruimten toegestaan. Op de derde bouwlaag zijn geen geluidgevoelige ruimten toegestaan.
Ten zuiden van deze woon-werkkavels zijn 3 bouwblokken geprojecteerd bestaande uit 3 bouwlagen, waarbij op alle bouwlagen geluidgevoelige ruimten zijn toegestaan. Het voormalig klooster in het plangebied wordt ingericht als advies- en behandelcentrum, dat is aangemerkt als een geluidgevoelig object. Aan de achterzijde van het klooster worden appartementen gerealiseerd.
Wegverkeerslawaai
Wegen met een snelheid van meer dan 30 km/uur zijn volgens de Wgh zoneplichtig. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur hoeven niet te worden getoetst aan de normen uit de Wgh, maar de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk worden gemaakt.
De volgende wegen zijn van belang:
Industrieweg (50 km/h);
Brinkstraat (50 km/h);
Prins Mauritsplein (30 km/h).
De geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten is berekend met het programma Geomilieu V2.2 van DGMR. Voor de berekening zijn de verkeersintensiteiten voor het jaar 2023 gebruikt.
Industrieweg
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder wordt overschreden op de eerste en tweede bouwlaag van de woon-werkkavels, waar geluidgevoelige ruimtes geprojecteerd zijn. De geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB.
Brinkstraat
Het wegverkeerslawaai afkomstig van de Brinkstraat zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de derde bouwlaag (appartementen) die achter het klooster gerealiseerd wordt en op alle drie de bouwlagen aan de voorzijde van het klooster. De geluidbelasting bedraagt maximaal 56 dB.
Prins Mauritsplein
De maximale geluidbelasting veroorzaakt door de weg Prins Mauritsplein bedraagt maximaal 53 dB op de gevels van de geluidgevoelige objecten in het plangebied. Deze geluidbelasting hoeft echter niet getoetst te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, omdat dit een weg is waar een maximum snelheid geldt van 30 km/h. Deze weg heeft van rechtswege geen zone.
Maatregelen
Aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van een te hoge geluidbelasting afkomstig van de Industrieweg en de Brinkstraat dienen geluidreducerende maatregelen in beschouwing te worden genomen in de volgorde bron-, overdracht- en gevelmaatregelen.
Door het aanbrengen van een dunne deklaag (bronmaatregel) op de Industrieweg en de Brinkstraat kan de geluidbelasting met ca. 2 à 3 dB verlaagd worden. In dat geval wordt de voorkeursgrenswaarde nog steeds overschreden. Het zou eveneens betekenen dat het stil asfalt voor een lengte van ca. 150 meter op de Industrieweg moet worden aangebracht. Op basis van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder blijkt dat het aanbrengen van stil asfalt uit financieel oogpunt niet doelmatig is. Dit geldt ook voor het aanbrengen van een geluidscherm langs de Industrieweg en de Brinkstraat. Een geluidscherm is ook vanuit stedenbouwkundig en praktisch oogpunt niet doelmatig.
Hogere grenswaarden wegverkeerslawaai
Om de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied mogelijk te maken heeft het college van B&W hogere grenswaarden vastgesteld. De ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied en er is in dit geval sprake van het opvullen van een 'open plaats' in stedelijke bebouwing. De planontwikkeling voldoet aan de beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Voor industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het plangebied ligt binnen de geluidcontour van 50 dB(A) rondom industrieterrein De Wieken. Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai in nagenoeg het gehele plangebied hoger is dan 50 dB(A) tot een maximum van 55 dB(A) met uitzondering van het klooster (het karakteristieke deel van het pand aan de Brinkstraat).
Aangezien de geluidbelasting veroorzaakt wordt door de totale geluidproductie veroorzaakt door de bedrijven op het industrieterrein is het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen niet doelmatig en ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.
Zoals ook opgemerkt bij wegverkeerslawaai kan voor de ontwikkeling een hogere waarde voor industrielawaai worden vastgesteld, omdat dit eveneens past binnen de beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder. Het college heeft hogere grenswaarden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Overige geluidbronnen
Het railverkeer en het beperkingengebied, dat is opgenomen in het Luchthavenbesluit van de provincie Drenthe, spelen geen rol in het plangebied
5.6 Milieuzonering Bedrijven
Het plangebied grenst aan het bedrijventerrein De Wieken. Aan de randen van het bedrijventerrein zijn bedrijven met een lichte milieubelasting gesitueerd en naar het noorden en noordoosten zijn de bedrijven met een zwaardere milieubelasting mogelijk. Op deze manier wordt een aanvaardbare overgang gecreëerd van bedrijventerrein naar het centrum van Hoogeveen.
Het plangebied ligt voor circa 50% binnen de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Afwijken van de richtafstanden is in deze situatie acceptabel, omdat het een bestaand bedrijventerrein betreft dat voor een groot deel grenst aan bestaande woonbebouwing van de kern Hoogeveen. Het plangebied vult een open plaats in tussen bestaande bebouwing grenzend aan het bedrijventerrein. Er is rekening gehouden met de aanwezigheid van het bedrijventerrein door ook in het plangebied een overgang van bedrijventerrein naar woningbouw te creëeren door in het noorden van het gebied een strook met alleen woon-werkkavels te projecteren In het plangebied is in het noorden van het plangebied gekozen voor 4 woonwerkkavels en naar het zuiden van het gebied woningbouw.
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In het plangebeid is sprake van woningbouw, waarbij ca. 75 nieuwe woningen gerealiseerd worden. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 90 woningen ligt ver onder deze drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.
De onderzoekslocatie ligt op meer dan 6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op circa 1 km tot de dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De woningen worden gerealiseerd in bestaande bebouwing in de kern van Hoogeveen. Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
5.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).
De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.
Het plan maakt woningbouw mogelijk van ongeveer 75 woningen. In het Besluit en de bijbehorende regeling 'niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)' zijn kwantitatieve grenzen opgenomen die bepalen of een project wel of niet aangemerkt wordt als een project die een significante bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen.
Daarnaast is met de NIBM tool (versie 21-05-2013) van Kenniscentrum Infomil een berekening gemaakt om de bijdrage van het plan op de concentratie NO2 en PM10 te bepalen. Het bestemmingsplan maakt ongeveer 75 woningen (inclusief appartementen) mogelijk in het plangebied. Op basis van de publicatie ASVV 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' van 13 december 2012 is uitgegaan van 5 voertuigbewegingen per woning per dag. Dit betekent in totaal 375 extra voertuigbewegingen en voor het advies- en behandelcentrum in het voormalig klooster is uitgegaan van maximaal 200 voertuigbewegingen per gemiddelde weekdag uitgaande van 20 parkeerplaatsen en 10 behandelkamers in het voormalig klooster. Dit betekent in totaal 575 extra voertuigbewegingen als het plan maximaal is ingevuld.
Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) Aandeel vrachtverkeer | 575 1,0% |
maximale bijdrage extra verkeer NO2 in ìg/m3 PM10 in ìg/m3 | 0,57 0,14 |
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in ìg/m3 | 1,2 |
Conclusie | |
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig |
Uit de berekening blijkt dat de toename van de concentraties NO2 en PM10 niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en dat er geen nader luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is.
5.9 Externe Veiligheid
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied (Bijlage 7 EV advies).
Het bestemmingsplan maakt naast woningen ook zorg gerelateerde functies mogelijk zoals een praktijk voor fysiotherapie, geestelijke gezondheidszorg, apotheek, huisartsenpraktijk, verloskundigenpraktijk etc. De genoemde functies vinden plaats op de locatie van het voormalig klooster aan de Brinkstraat 5 in het karakteristiek deel van het pand (westelijk deel) en op de begane grond van de oostelijk gelegen nieuwbouw achter dit karakteristiek deel. Op de eerste en tweede verdieping van de oostelijk gelegen nieuwbouw worden appartementen gerealiseerd voor de huisvesting van ouderen en/of jongeren die begeleid worden in het zelfstandig kunnen wonen. Tevens is een horecafunctie voorzien die alleen toegankelijk is voor de bezoekers van het zorgcentrum.
Stationaire bronnen
Plaatsgebonden risico
De grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR10-6) worden niet overschreden. Het plangebied ligt namelijk ruimschoots buiten de PR-contouren van het LPG-tankstation. Er zijn verder geen inrichtingen aanwezig die invloed hebben op het plangebied.
Groepsrisico
Het karakteristiek deel en de oostelijke nieuwbouw van het klooster (blauw omkaderd) valt binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation aan de van Limburg Stirumstraat.
Afbeelding 4: invloedsgebied (groen) van het LPG-tankstation.
Het overige deel van het plangebied dat bestemd is voor woningbouw ligt buiten het invloedsgebied. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient het groepsrisico binnen het invloedsgebied te worden verantwoord. Hiervoor is geen grenswaarde geformuleerd, maar is sprake van een oriëntatiewaarde, waarbij een bestuurlijke afweging gemaakt moet worden of er sprake is van een acceptabel groepsrisico.
De hoogte van het groepsrisico is met behulp van de LPG-rekentool uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de populatiegegevens van de professionele risicokaart. De gemeente Hoogeveen heeft de populatiegegevens van de wijziging van de functie in het bestemmingsplan aangeleverd.
De LPG-branche heeft een convenant gesloten waarin de volgende maatregelen zijn opgenomen om de veiligheidssituatie rondom LPG-tankstations te bevorderen: bevoorrading van LPG met een hittebestendige tankwagen en gebruikmaking van een verbeterde vulslang tijdens het lossen van LPG.
In de huidige situatie blijkt dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Hierbij is er vanuit gegaan dat de bevoorrading van het LPG plaatsvindt door middel van de hierboven genoemde convenantmaatregelen. Rekening houden met deze convenantmaatregelen in de bestaande situatie is toegestaan. Deze maatregelen moeten nog worden geborgd in de omgevingsvergunning. Binnen één jaar nadat de wijziging van het Revi is vastgesteld, moet dit zijn geregeld.
Het groepsrisico na de ontwikkeling van het Mauritsplein en rekening houdende met de convenantmaatregelen levert eveneens geen overschrijding van de oriëntatiewaarde op.
Formeel zou in de toekomstige situatie bij de berekening van de hoogte van het groepsrisico geen rekening gehouden mogen worden met de convenantmaatregelen. In dit geval is dat wel gedaan, omdat in de praktijk dit LPG-tankstation reeds bevoorraad wordt met de hittebestendige LPG-tankwagen met verbeterde vulslang.
Daarbij kan nog worden opgemerkt dat als ook nog rekening gehouden wordt met de venstertijden, die in de omgevingsvergunning van het LPG-tankstation zijn opgenomen, voor de bevoorrading van LPG, de hoogte van het groepsrisico nog lager is.
Transport
Gevaarlijke stoffen worden over de spoorlijn Zwolle - Groningen getransporteerd. Dit transport levert risico's op voor de omgeving langs de spoorlijn. Het plangebied ligt op meer dan 400 meter afstand van het spoor en daardoor buiten het invloedsgebied van het spoor. Gezien de grote afstand is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Eventuele toxische effecten kunnen bij bepaalde weersomstandigheden optreden binnen het plangebied. Maatregelen die dan moeten worden getroffen zijn: ramen en deuren moeten gesloten worden gehouden en ventilatiesystemen moeten worden uitgeschakeld.
HVD-advies
Naast de kwantitatieve beoordeling van het groepsrisico dient ook een kwalitatieve beoordeling plaats te vinden. De Hulpverleningsdienst Drenthe (HVD) heeft op 31 oktober 2013 advies uitgebracht inzake het bestemmingsplan op grond van artikel 13 van het Bevi (Bijlage 8 HVDadvies). De HVD stelt dat het maatgevende scenario een BLEVE (een grote vuurbal) is, waarbij rekening gehouden moet worden met veel schade en dodelijke slachtoffers. Het gebouw aan de Brinkstraat is reeds aanwezig en ook het tankstation is een bestaande situatie. Het gebruik van het klooster zal wijzigen als gevolg van dit bestemmingsplan. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid adviseert de HVD om alleen gebruik door volledig zelfredzame personen toe te staan en geen groepen personen met verminderde zelfredzaamheid.
Gezien de ligging en het uitgangspunt om zuinig om te gaan met ruimtegebruik zal het gebouw een invulling moeten krijgen. Met dit bestemmingsplan wordt onder meer een gezondheidscentrum mogelijk gemaakt waarin diverse zorgverlenende instanties gehuisvest zijn zoals huisartsenzorg, apotheker, fysio- en overige therapeuten, verlos- en verpleegkundigen, maatschappelijk werk en wijkverpleging, met uitzondering van dagbehandeling en zorg gericht op kort of langdurend verblijf van cliënten.
Kwetsbare groepen als kinderopvang, basisonderwijs, lichamelijk of verstandelijk gehandicapten etc. worden niet gehuisvest in het gebouw. Hiermee wordt grotendeels invulling gegeven aan het advies van de HVD.
Verder adviseert de HVD om de convenantmaatregelen te verplichten voor het LPG-tankstation. Dit zal zoals eerder opgemerkt plaatsvinden door deze maatregelen vast te leggen in de omgevingsvergunning van het tankstation.
Bij de nieuwbouw en de verbouw van het klooster dienen de nooduitgangen zoveel mogelijk gericht te zijn op het Mauritsplein en dus niet richting de Brinkstraat. Bij het ontruimingsplan van het gezondheidscentrum dient bij de organisatie van de bedrijfshulpverlening (BHV) het scenario BLEVE ook te worden opgenomen.
Conclusie
Aangezien de hoogte van het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt, er geen groepen met lage tot geen zelfredzaamheid worden gehuisvest en de convenantmaatregelen in de praktijk al worden toegepast, wordt de ontwikkeling op deze locatie bestuurlijk acceptabel geacht.
5.10 Duurzaamheid
De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de gestelde ambitie.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
6.2 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.
In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.
De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan is 1 van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:
Geluidzone - Industrie 50 dB(A): het betreft een zone die behoort bij het industrieterrein de Wieken, waar "grote lawaaimakers" zijn toegestaan. Binnen de zone moet men bij nieuwbouw rekening houden met grenswaarde van geluid vanwege de industrie of een hogere waarde aanvragen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegstaan die vallen binnen de categorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ook zijn bepaalde vormen van detailhandel, praktijkopleidingen, kringloopwinkeltjes, e-commerce en kantoren toegestaan.
De tabel met parkeernormen waarnaar verwezen wordt, is dezelfde tabel als die is opgenomen in bestemmingsplan Stadscentrum 2008 en dus tevens uitgangspunt is voor dit gebied.
Gemengd
De gronden zijn bestemd voor gezondheidscentrum en horeca behorende tot categorie 1 of 2. Woningen zijn op de 2e en 3e bouwlaag toegestaan.
Groen
Binnen deze bestemming zijn de structureel aanwezige groenvoorzieningen opgenomen. Het zogenoemde snipper-groen valt binnen de bestemming Verkeer, waaraan het groen ondergeschikt is.
Tuin
De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de (burger)woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.
Verkeer
Onder deze bestemming vallen alle wegen, een gedeelte van de vrijliggende fietspaden en een gedeelte van de voetpaden binnen het plangebied.
Wonen
De bestemming “Wonen” heeft betrekking op de te realiseren (burger)woningen. De regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluit aan bij de regeling voor woningen in de reeds geactualiseerde bestemmingsplannen binnen de gemeente.
Wooncentrum
De bestemming "Wooncentrum"heeft betrekking op het realiseren van een centrum ten behoeve van wonen met daaraan ondergeschikt gemeenschappelijke voorzieningen, zoals recreatieruimtes en een keuken .
Binnen vorengenoemde bestemmingen is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde cultuurhistorie - muur' opgenomen. Samen met de bebouwing en het groen wordt met deze 'kloostermuur' een geheel eigen sfeer gerealiseerd en wordt de ruimtelijke situering van het voormalige klooster versterkt.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
7.2 Beleidskeuzen
De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.
De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
7.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.
De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).
Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd.
Er is een informatieavond gehouden om omwonenden en andere belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.
Ook is het plan in het kader van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan verschillende instanties.
Een aantal instanties hebben een reactie gezonden op het plan. Zie 8.2 Reactienota voor de reactienota.
8.2 Reactienota
Reactienota inzake vooroverleg conceptbestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013
Inleiding
Voor het gebied dat wordt begrensd aan de noordzijde door de brandweerkazerne en de Industrieweg, aan de oostzijde, zuidzijde en deels westzijde door de bebouwing aan het Mauritsplein, door het Kloosterpad en de Brinkstraat, is een bestemmingsplan in voorbereiding.
Met de herziening voor dit gebied wordt getracht planologisch beter aan te sluiten bij de nieuwe gewenste ontwikkelingen voor dit gebied.
Tot nu toe gevolgde procedure
In de Hoogeveensche Courant heeft 19 februari 2014 de vooraankondiging voor dit ontwerpbestemmingsplan gestaan. Hierin stond tevens aangegeven dat er op dat moment nog geen mogelijkheid was om te reageren. Op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan zal worden gepubliceerd, zal ook de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen worden aangegeven.
In het kader van artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan verschillende overlegpartners ten behoeve van het zogenaamde vooroverleg.
Vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.1 van het Bro schrijft voor dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met verschillende instanties cq besturen.
Hierna zijn de instanties weergegeven die met betrekking tot onderliggend conceptbestemmingsplan hebben gereageerd alsmede hun reacties daarop. Vervolgens worden de reacties van commentaar voorzien.
- 5. Provincie Drenthe
De provincie heeft mondeling en tevens per mail van 28 januari 2014 aangegeven, dat er geen provinciale belangen in het geding zijn en vooroverleg derhalve niet aan de orde is.
Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan. - 6. Gasunie
De Gasunie geeft aan het plan te hebben getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van die toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van hun dichts bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verder planontwikkeling.
Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan. - 7. Tennet
Tennet geeft aan dat binnen de grenzen van het bestemmingsplan zich noch bovengrondse hoogspanningsverbindingen, noch ondergrondse kabels van TenneT bevinden. TenneT heeft daarom geen op- en/of aanmerkingen op het bestemmingsplan.
Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan. - 8. Woon Advies Commissie Hoogeveen (WAC)
De Commissie geeft aan dat in het hoofdstuk ontsluiting een bepaling is opgenomen dat vrachtwagens en hulp- en vuilophaaldiensten de weg langs de oostzijde van het Mauritsplein kunnen verlaten door te keren. In de civieltechnische uitwerking van het plan wordt hiervoor een voorziening getroffen en wordt met de betrokkenen overlegd hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
In de uitgegeven brochure staan twee verschillende uitwerkingen. De commissie leidt hieruit af dat kopers (betrokkenen) in de toekomst geconfronteerd (kunnen) worden met minder groen dan nu wordt gesuggereerd waardoor (de beleving van) de woonomgeving wordt gewijzigd. Geadviseerd wordt om deze zaak nu definitief uit te werken.
Reactie
Inderdaad is op de door de WAC aangehaalde tekening een ander beeld geschetst . Deze tekening heeft de status van een impressie van hoe het plan zou kunnen worden en dateert uit een eerder stadium van de planvorming. Wij zijn doorlopend in gesprek met de kopers van de kavels en hebben aangegeven dat het bestemmingsplan hierin leidend is. Kopers zijn hiermee bekend en weten derhalve op welke wijze het plan wordt ontsloten. Wel zullen wij het advies van de WAC ter harte nemen en in komende uitgaven van de brochure, de impressie ofwel niet meer toepassen, of wel de status ervan helderder aangeven.
Het punt van vuilophaaldiensten en het feit dat daar niet gekeerd kan worden, is ons bekend en zal niet tot problemen leiden. In overleg met alle relevante diensten wordt dit opgelost en het betreft een situatie die elders in Hoogeveen ook voorkomt, zonder dat het tot problemen leidt. Een keerlus in dit deel van het plan is niet noodzakelijk.
De wijze waarop het gebied is bestemd op de verbeelding, betreft de juridisch bindende indeling qua bestemmingen. De verbeelding en de daarbij behorende regels geven aan wat de bestemming van een gebied is en welke bepalingen qua gebruik en bouwen van toepassing zijn.
De uiteindelijke civiletechnische uitwerking, komt bij de uitvoering aan de orde, maar zal dienen te passen binnen de grenzen van de bestemmingsplanbepalingen.
Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens ter inzage worden gelegd gedurende een periode van 6 weken. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking hiervan zal plaatsvinden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.
Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:
- vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
- beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.3 Economische Uitvoerbaarheid
Het huidige stedenbouwkundig plan is doorgerekend en vervat in een grondexploitatie. In de
grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten meegenomen die betrekking hebben op het plan.
Kosten
In de doorrekening van het plan zijn alle relevante kosten meegenomen, varierend van aspecten als plankosten en planschade tot ramingen van het bouw- en woonrijpmaken, het verleggen van kabels en leidingen, de kosten van de aankoop van het perceel van de Mauritshal in het verleden en een post onvoorzien. Dit brengt het totaal aan kosten voor het project, zoals begroot en neergelegd in de grondexploitatie, op € 2.019.554, de boekwaarde van de aankoop van het perceel van de voormalige Mauritshal inbegrepen.
Opbrengsten
De uit te geven kavels en oppervlakte is gebaseerd op onderzoek naar de lokale woningmarkt als verwoord in deze plantoelichting. Ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpplan zijn reeds opties afgegeven voor circa de helft van de uitgeefbare oppervlakte in het plan. Verwachting is dat dit ten tijde van de vaststelling van het plan nog zal zijn toegenomen. De totale geraamde opbrengsten in het plan bedragen € 1.449.035.
Saldo
Het verschil tussen kosten en baten wordt gedekt door gemeentelijke middelen in de vorm van een financiele voorziening, welke is getroffen ter dekking van de boekwaarde van de aankoop van het perceel van de voormalige Mauritshal in het verleden. Hiermee is de grondexploitatie sluitend op netto contante waarde.
Concluderend kan vastgesteld worden dat uit de doorrekening van alle in het plan betrokken elementen, vervat in een grondexploitatie, is gebleken dat realisatie van
het project mogelijk is door inzet van de betreffende voorziening. Verdere reserveringen van gemeentelijk budget zijn niet noodzakelijk. Hiermee is het plan derhalve
economisch uitvoerbaar.
Voor wat betreft het gebied van het voormalige klooster aan de Brinkstraat geldt, dat het pand, dat
in gemeentelijk eigendom was, via een tender is verkocht aan een marktpartij. Momenteel wordt
door deze partij in overleg met de gemeente een herontwikkeling voorbereid met diverse functies.
Uit de ingediende documenten, waaronder bankgaranties, is gebleken dat de betreffende partij
financieel voldoende draagkracht heeft om het project uit te voeren. Hiermee is ook voor dit deel
de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.