Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 22-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2015BP8006012-VG02 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;
1.10 belangrijkste gebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;
1.12 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);
1.24 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.28 hogere (geluidsgrens)waarde:
een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.30 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.31 manege
een bedrijf met activiteiten met een publiek karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.32 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.33 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 stolpkap:
een kap met een piramidevormige afdekking eindigend in één punt of met een korte nokbalk haaks op de weg;
1.36 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.37 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).
2.7 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport - Manege
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. manege;
- b. een bedrijfswoning ter plaatse van de van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. gebouwen, zoals een kantine;
- d. bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. wegen en paden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. water;
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen (let op; hoofdgastransportleidingen met dubbelbestemming regelen);
- j. geluidwerendevoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de sociale veiligheid;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a en/of lid 3.2.4 sub a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de toegestane oppervlakte aan gebouwen en de buiten het bouwvlak op te richten oppervlakte van het gebouw niet meer dan 50 m² bedraagt;
- b. De in lid 3.4 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van lichtmasten zodanig dat ze niet zijn voorzien van een afschermende kap, waardoor de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als zelfstandig horecabedrijf.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behove van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijke te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
- 1. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3,00 meter bedraagt;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 25m² bedraagt;
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.
7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
7.8 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van lid
7.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
7.9 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in de artikelen:
...gebruiksartikelen.......
.....;
wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de eigenaren van manege de Buitenwijck is een verzoek ingediend om een bedrijfswoning te mogen bouwen bij de manege aan de Stuifzandseweg 59a te Stuifzand. Voor een goede bedrijfsvoering is het voor hen van belang dat zij bij hun bedrijf kunnen wonen. In geval van ziekte van de dieren moet er 's-nachts regelmatig iemand aanwezig zijn voor controle, medicijnen of om toegang te verschaffen aan de veearts. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord staat echter geen nieuwe bedrijfswoningen toe. Vandaar dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015' beoogt te voorzien in juridisch vastleggen van een bedrijfswoning bij manege de Buitenwijck te Stuifzand.
1.3 Opbouw Toelichting
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
- hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
- hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
- hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
- hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
- hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het perceel is gelegen in het landelijk ten noorden van industrieterrein De Wieken, en ten zuiden van het dorp Stuifzand. De navolgende kaart geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1: Stuifzandseweg 59a en directe omgeving (bron: google maps)
2.2 Vigerend Recht
Het perceel is gelegen in het landelijk gebied ten noorden van industrieterrein De Wieken, en ten zuiden van het dorp Stuifzand. De navolgende kaart geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1: Stuifzandseweg 59a en directe omgeving (bron: google maps)
2.2 Vigerend bestemmingsplan
Bestemmingsplan Buitengebied Noord is het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Het perceel heeft de bestemming Landelijk Gebied III en de aanduiding Manege.
Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied Noord
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied
De Stuifzandseweg ligt parallel aan het beekdal van 'Het Oude Diep'. Het lint heeft een smalle en rechtlijnige verkaveling gescheiden door wijken en kanalen welke haaks op de weg staan. De meeste gebouwen staan, met de nokrichting haaks op de weg en parallel aan de lijnen van het landschap. Deze rationele eenduidigheid geeft het gebied identiteit. De gebouwen zijn verspringend tegenover elkaar langs de weg geplaatst. Hierdoor ontstaat een gevarieerde ruimte. De aanwezigheid van houtwallen en kleine bospercelen zorgt voor een kleinschalige structuur. Kenmerkend aan de bebouwing is de sobere en traditionele uitvoering van een bouwlaag met een zadeldak. Deze kap is dominant in beeld en de nokrichting is bijna altijd haaks op de weg. Vaak is de kap uitgevoerd in pannen, golfplaten en soms in riet. De gevels zijn vaak opgetrokken in baksteen in gedekte rode of bruine kleuren met een gatenarchitectuur, ook hier is soberheid en eenvoud het belangrijkste kenmerk.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Verdrag van Malta
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.
De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015' zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2.
3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn
De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten.
De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a, 2015 is aan deze wet getoetst en hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk 5, paragraaf 5.4 .
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld met een horizon tot het jaar 2040. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande dertien rijksbelangen:
- een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze dertien rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Het onderhavig planvoornemen is niet strijdig met de rijksbelangen die hierboven zijn genoemd.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking
De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In deze situatie gaat het om de toevoeging van een enkele (bedrijfs)woning bij een bestaande manege voor ruimte, op een kavel in het landelijke gebied. Daarmee kan gesteld worden dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie rijksbeleid
Het plan treft door de beperkte omvang geen belangen van nationaal niveau.
3.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
- De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
- Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.
Kernkwaliteiten | Indicatoren |
Rust/stilte | Duisternis |
Ruimte | Openheid van het landschap |
Natuur | Biodiversiteit |
Landschap | Diversiteit Gaafheid van landschappen |
Oorspronkelijkheid | Cultuurhistorische waarden Archeologische waarden Aardkundige waarden |
Veiligheid | Sociale veiligheid Externe veiligheid Verkeersveiligheid |
Naoberschap, Menselijke maat, Kleinschaligheid (Drentse schaal) | Leefbaarheid Passend bij Drenthe |
De provincie Drenthe ziet het als provinciaal belang om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren waardoor het streven ligt in de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Om het platteland vitaal te houden, zet de provincie Drenthe, naast de focus op een robuuste landbouw, in op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten.
Het plangebied valt in het 'multifunctioneel gebied'. In deze gebieden wordt gestreefd naar een menging van functies. Naast de agrarische functie lenen deze gebieden zich ook voor onder meer een woonzorgfunctie.
De gewenste ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie.
3.4 Regionaal Beleid
Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.
3.5 Gemeentelijk Beleid
In 2008 is de Visie Landelijke gebied vastgesteld. Deze visie geeft aan dat de werkgelegenheid in het landelijk gebied een impuls moet krijgen. Dat kan onder meer door het creëren van voldoende geschikte ruimte en randvoorwaarden voor bedrijfsvestiging en een flexibel aanbod van kleinschalige vestigingsmogelijkheden. Het landelijk gebied leent zich alleen maar voor kleinschalige bedrijvigheid. Nieuwe bedrijven kunnen zich alleen vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Zodra een bedrijf te groot wordt, moet het verhuizen naar een van de bedrijventerreinen. In de bestemmingsplannen buitengebied staan exacte randvoorwaarden aangegeven waaronder functiewijzigingen mogelijk gemaakt kunnen worden. De gemeente moet startende en zittende ondernemers in het landelijk gebied ondersteunen, onder meer door kleinschalige zakelijke of maatschappelijke dienstverlening mogelijk te maken. De gewenste ontwikkeling past binnen het binnen dit gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De situering van de bedrijfswoning is afhankelijk van een aantal milieubelemmeringen. Zodoende staat de woning op een grotere afstand van de Stuifzandseweg, maar past nog wel in het bebouwingslint. Aansluitend bij de omliggende bebouwing wordt de woning parallel aan de zijdelingse perceelgrens gesitueerd. De noklijn van de woning sluit zich aan bij deze richting. De kavel ligt in een open landschap. Om de nieuwe woning in het landschap te 'verankeren' kunnen langs de zijdelingse perceelgrens zomereiken worden aangeplant.
4.2 Beeldkwaliteit & Welstand
In 2007 is de oplegnotitie Welstandnota vastgesteld welke in november 2014 is aangepast. Eén van de maatregelen die in de aanpassing van 2014 is genomen is het afschaffen van welstand voor voor bepaalde gebieden en verhoging van kwaliteit in kwetsbare gebieden juist stimuleren. Wel zijn nog steeds gebieden, waaronder het plangebied waar de huidige welstandsnota van toepassing blijft.
De Welstandsnota Hoogeveen is opgesteld op 10 April 2007. Het plangebied ligt in het welstandsgebied 28. Dit is (ook na de laatste aanpassing van de welstandsnota) een zogenaamd welstandsplichtig gebied. Het in te dienen bouwplan zal dus aan welstand getoetst worden.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een bedrijfswoning bij een reeds bestaande manege mogelijk in het plangebied. Voor deze ontwikkeling heeft het adviesbureau Sigma Bouw en Milieu een verkennend bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend en milieukundig bodemonderzoek Stuifzandseweg peceel V nr. 319 te Hoogeveen', rapportnr: 15-M7461 van 9 november 2015 (Bijlage 1 Bodemonderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de bodem. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en kwik aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de realisatie van de woning in het plangebied.
Conclusie
Op basis van de huidige situatie, het gebruik en de resultaten van het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering vormen voor deze ruimtelijke ontwikkeling.
Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij. Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop staan monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Een hoge waarde betekent een hoge kans op archeologische vondsten. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.
Het plangebied ligt op basis van de IKAW in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Het totaal te verstoren bodemoppervlak is kleiner dan 500 m2, waardoor wij aansluiten bij het provinciaal vrijstellingsbeleid. Dit beleid houdt in dat een oppervlak van maximaal 500 m2 is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
5.3 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Planbeschrijving
Het plangebied ligt ten noordoosten van Hoogeveen. Daarmee ligt het plan in het beheersgebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 1,5 ha, waar één bedrijfswoning wordt gerealiseerd.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Er zijn in de nabijheid van het perceel kavelsloten, die het water afvoeren in noordelijke richting naar een watergang van het waterschap. Deze kavelsloten zouden op basis van de 10% compensatieregel van het waterschap iets groter geprofileerd kunnen worden. Speciale aandacht moet worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak bedraagt ca. 250 m2.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in de woning te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Riolering
Er ligt gedeeltelijk een vrijverval riolering voor de percelen Stuifzandseweg 59-63, die bemalen wordt. In principe zou de nieuwbouwwoning hierop aangesloten kunnen worden voor wat betreft het huishoudelijk afvalwater.
Waterkwaliteit
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.
Wateradvies Waterschap Drents Overijsselse Delta
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.
5.4 Natuur En Ecologie
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden liggen op meer dan 3 km van het plangebied. Effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op dergelijke gebieden zijn niet te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte is dan ook niet aan de orde.
Het plangebied ligt ook niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS-kaart 2015, vastgesteld 29 september 2015). Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als EHS ligt op ca. 200 meter van het plangebied. Op basis van de ligging en de aard en omvang van het plan is aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan de orde.
Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.
Op basis van waarnemingen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) komen verspreid rond het plangebied enkele algemeen voorkomende laag beschermde zoogdiersoorten als Haas, Veldmuis voor en enkele algemene vogelsoorten als Houtduif, Vink, Zwartkop, Spreeuw, Merel etc.
Afbeelding 4: Plangebied (rood kader)
Het plangebied zelf heeft een lage ecologische waarde. Het gebied bestaat uit een intensief beheerd weiland en een paardenbak.
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.
5.5 Geur
Direct ten westen van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf aan de Stuifzandseweg 59 in Hoogeveen. In het verleden was hier een pluimveehouderij gevestigd. Op 23 april 2001 is een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor het het houden van 40 paarden. De paardenboxen zijn gesitueerd in de voormalige pluimveestal. De paardenhouderij is op 1 januari 2013 van rechtswege onder het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vallen.
Op grond van art. 3.117, lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit dient tussen een dierenverblijf en een geurgevoelig object minimaal 50 meter in acht te worden genomen. Bij het vaststellen van het bouwblok voor de bedrijfswoning bij de manege is dit als uitgangspunt gehanteerd. De afstand tussen het dierenverblijf van de paardenhouderij en de grens van het bouwblok voor de bedrijfswoning behorende bij de manege bedraagt ca. 52 meter.
Nu wordt voldaan aan de minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter tussen het dierenverblijf en de grens van het bouwblok voor de bedrijfswoning, wordt de bedrijfswoning in het plangebied niet gebouwd binnen een geurcontour.
Uit de milieucontroles van 2011 en 2015 is gebleken dat er op dat moment respectievelijk 10 en 5 paarden werden gehouden. In een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan werd aangegeven dat er 12 paarden werden gehouden. In de stal zijn 40 plaatsen voor paarden vergund. Het aantal paarden kan dus nog, binnen de vergunde rechten, aanzienlijk worden uitgebreid ten opzichte van het op dit moment gehouden aantal paarden. Er is rekening gehouden met de vergunde rechten van de paardenhouderij aan Stuifzandseweg 59 en er zijn bij ons op dit moment geen concrete uitbreidingsplannen bekend ten opzichte van de bestaande vergunde rechten.
Conclusie
De geprojecteerde bedrijfswoning in het voorliggend plan vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten van de paardenhouderij. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied, nu de bedrijfswoning op ruim 50 meter van het dichtstbijzijnde dierenverblijf aan Stuifzandseweg 59 is geprojecteerd.
5.6 Geluid
Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Ingenieursbureau Spreen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek nieuw te bouwen woning Stuifzandseweg 59a te Stuifzand', rapportnr. 20151010 van 5 januari 2016
(Bijlage 2 Akoestich onderzoek).
Voor het plangebied is alleen het wegverkeerslawaai van belang. De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Stuifzandseweg is berekend met het rekenprogramma Geomilieu V3.11. De geluidbelasting is berekend voor het jaar 2016 (einde planperiode). De verkeersintensiteit in het jaar 2026 is vastgesteld door rekening te houden met een autonome groei van 1% per jaar.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting veroorzaakt door wegverkeerslawaai op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat de exacte plaats van de woning in het plangebied niet is vastgelegd is de 48 dB geluidscontour inzichtelijk gemaakt. Deze contour ligt op ca. 26-29 meter afstand van de weg. Bij de situering van de nieuwe woning zal deze afstand in acht worden genomen. Dat betekent dat de woning op een afstand van ten minste 26 - 29 meter of groter van de weg wordt gesitueerd.
Overige geluidsbronnen
Industrielawaai, railverkeer en geluidcontouren rondom het vliegveld in Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.
Conclusie
De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Geluid vormt geen belemmering voor de geprojecteerde nieuwbouw in het plangebied.
5.7 Milieuzonering Bedrijven
Het plangebied aan de Stuifzandseweg 59a heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Manege'. Het oprichten van een bedrijfswoning was echter niet mogelijk binnen deze bestemming. Met het voorliggend plan wordt een bedrijfswoning wel mogelijk gemaakt. De locatie Stuifzandseweg 59 heeft een grondgebonden agrarische bestemming en hier is een paardenhouderij gevestigd.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Deze publicatie ziet in principe niet op hinder die bedrijven van elkaar kunnen ondervinden. De VNG-publicatie kan wel een hulpmiddel zijn bij de afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de geprojecteerde bedrijfswoning. Als voldaan wordt aan de richtafstanden dan mag zonder meer worden aangenomen dat er vanuit ruimtelijk oogpunt er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De richtafstanden dienen echter gemotiveerd te worden toegepast. Als niet wordt voldaan aan deze richtafstanden dan mag gemotiveerd een kleinere afstand aangehouden worden.
De maatgevende richtafstand tussen een paardenhouderij en een woning bedraagt 50 meter voor het milieuaspect geur. De werkelijke afstand tussen de bestemmingsgrens van de paardenhouderij en de grens van het bouwblok waar de bedrijfswoning van de manege is geprojecteerd, bedraagt ca. 23 meter. Deze afstand voldoet niet aan de richtafstand uit de VNG-publicatie.
In dat geval is een verdere belangenafweging tussen de milieubelastende functie van de paardenhouderij en de bedrijfswoning bij de manege, zijnde een gevoelige functie, noodzakelijk. Op basis van de plattegrondtekening die onderdeel uitmaakte van de milieuvergunning van 2001 zijn de 40 paardenboxen gesitueerd in de voormalige pluimveestal. Er zijn nadien geen wijzigingen in het aantal dieren of de huisvesting daarvan gemeld op grond van het Activiteitenbesluit.
Zoals in paragraaf 5.5 'Geur'al is opgemerkt bedraagt de afstand tussen het dierenverblijf van de paardenhouderij en de grens van het bouwblok voor de bedrijfswoning bij de manege ca. 52 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstandseis voor geur die is opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Verder wordt de omgeving van het plangebied aangemerkt als rustig buitengebied. Er liggen verspreid enkele woningen, een paardenhouderij en een manege in overwegend agrarisch gebied. Een bedrijfswoning is een specifiek type woning die een relatief lager beschermingsniveau geniet dan een burgerwoning. De geprojecteerde bedrijfswoning maakt deel uit van een manege en ondervindt in die zin al enige mate van geurhinder van het eigen bedrijf.
Gezien het feit dat het gaat om een bedrijfswoning en geen burgerwoning, de bedrijfswoning in een overwegend agrarisch gebied ligt en er wordt voldaan aan de minimale afstandseis voor geur mag worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noord 2007 maakt het tevens mogelijk dat een vergister van mest/organische bijproducten tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal kan worden opgericht bij een agrarisch bedrijf. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' dient tussen de bestemmingsgrens en de gevels van de dichtstsbijzijnde woning een richtafstand van 100 meter gehanteerd te worden voor het milieuaspect 'geur' en 'geluid'. Hier wordt in de praktijk al niet aan voldaan. De afstand tussen de bestemmingsgrens van Stuifzandseweg 59 en de bestaande woningen aan Stuifzandseweg 52 en Stuifzandseweg 54 bedraagt respectieveljk 38 meter en 61 meter en vormen dan vanuit ruimtelijk oogpunt al een mogelijke belemmering.
Dit betekent dat maatwerk moet worden geleverd bij een eventuele aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel milieu. Er zijn bij de gemeente overigens geen concrete plannen bekend voor het oprichten van een vergister voor mest/organische bijproducten tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal op het perceel Stuifzandseweg 59.
Het vergisten van mest en organische bijproducten word aangemerkt als een risicobron in het kader van externe veiligheid, waarbij de hoeveelheid opgeslagen biogas een bepalende factor is ten opzichte van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Voor vergisters waar tot 4000 m3 biogas wordt opgeslagen, dient een afstand van 50 meter vanaf het middelpunt van de biogasopslag aangehouden te worden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten.
Bij een opslag van meer dan 4000 m3 biogas zal een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) moeten worden opgesteld, waarbij de plaatsgebonden risicocontouren (PR) bepaald worden en de hoogte van het groepsrisico.
Het perceel Stuifzandseweg 59 heeft de bestemming 'grondgebonden agrarisch bedrijf', waarbij bebouwing is toegestaan, mits gegroepeerd binnen een oppervlak van 1 ha. Het perceel heeft een totale oppervlak van ca. 1,5 ha. Het oppervlak van 1 ha. biedt voldoende mogelijkheden om een vergister op te richten, waarbij nog steeds sprake is van gegroepeerde bebouwing en waarbij kan worden voldaan aan de afstandseis van 50 meter. De geprojecteerde bedrijfswoning vormt dan geen beperking voor de gebruiksmogelijkheden.
Bij een grotere biogasopslag dan 4000 m3 moeten, zoals eerder opgemerkt, de afstanden (plaatsgebonden risicocontouren en de hoogte van het groepsrisico) bepaald worden met een QRA. Hierbij speelt dan niet alleen de geprojecteerde bedrijfswoning een rol, maar kunnen ook de bestaande nabijgelegen woningen een beperking vormen voor deze gebruiksmogelijkheid. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt dan een bestuurlijke afweging gemaakt over de aanvaardbaarheid van de risico's in relatie tot de omgeving van het bedrijf.
Conclusie
De richtafstanden uit de VNG-publicatie dienen gemotiveerd te worden toegepast. Omdat niet werd voldaan aan de richtafstand voor geur heeft een nadere belangenafweging plaatsgevonden op grond van de voorschriften voor geur uit het Activiteitenbesluit. Het gaat niet om een burgerwoning, maar bedrijfswoning, die gesitueerd is in overwegend agrarisch gebied, waarbij wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter voor geur uit het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan kan geconlcudeerd worden dat er bij de bedijfswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het oprichten van een vergister met biogasopslag tot 4000 m3 wordt door de geprojecteerde bedrijfswoning niet beperkt. Voor de oprichting van een vergister met een biogasopslag van meer dan 4000 m3 zal maatwerk geleverd moeten worden bij een aanvraag omgevingsvergunning.
5.8 Milieueffectrapportage (Mer)
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In het plangebied is sprake van woningbouw, waarbij maximaal 1 woning wordt toegevoegd aan het plangebied. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.
Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
5.9 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).
De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.
In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
In het plangebied is sprake van het toevoegen van 1 woning. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden.
Conclusie
Er vindt geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaats als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling.
5.10 Externe Veiligheid
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.
Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37 liggen op meer dan 2 km van het plangebied. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen. Ook valt het gebied niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevb is dan ook niet nodig.
Hoogspanningslijnen
In of in de nabijheid van het plangebied lopen geen hoogspanningslijnen. Er hoeft dan ook geen invulling te worden gegeven aan het advies van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (oktober 2005, aanvulling 2008).
5.11 Duurzaamheid
Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.
Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om in de praktijk energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Het plan bestaat uit een toelichting, gebruiks- en bouwregels, met bijlagen en een verbeelding.
Het plan is beschikbaar als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
6.2 Regels
De regels zijn onderverdeeld in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven mede in relatie tot andere plannen binnen de gemeente Hoogeveen.
In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Binnen de gronden aangeduid als 'Sport - Manege' is manege 'de Buitenwijck' gelegen. Binnen deze bestemming zijn het gebruik en de voorzieningen ten behoeve van een manege toegestaan. Een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Een bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in dit plan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden de regels toegepast.
Als blijkt dat zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding, aan de orde. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
7.2 Beleidskeuzen
De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen.
De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
7.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is op 15 februari 2016 voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening: de provincie Drenthe, het waterschap, de Rendo, KPN Telecom, Waterleidingmaatschappij Drenthe, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Nederlanse Gasunie, Essent Netwerk Noord en de Milieufederatie Drenthe. Reacties dienden binnen vier weken te worden ingediend.
Binnen de aangegeven termijn zijn geen formele reacties ontvangen. Door de provincie is op informele wijze aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing van de manege. In een gesprek op 31 maart 2016 is met de initiatiefnemers afgesproken dat op basis van de Nota Paardenbeleid de manege zo veel mogelijk voorzien zal worden in een landschappelijke inpassing.
Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens in april 2016 door het college vrijgegeven en ter inzage gelegd voor een periode van zes weken. In deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de nota van zienswijzen (Bijlage 3 Nota van zienswijzen)
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee zijn de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.