Stuifzand 2016
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 08-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.2 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woningen:
woningen gekoppeld door middel van gebouwen;
1.7 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;
1.13 belangrijkste gebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.14 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.15 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);
1.27 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van volkstuinen, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is verboden;
1.28 dagrecreatieve voorzieningen:
speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;
1.29 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 dwarskap:
een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;
1.32 e-commerce:
vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
1.33 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.34 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.36 halfvrijstaande woningen:
blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.38 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
1.39 kampeerplaats:
een stuk grond van maximaal 100 m2 voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes.
1.40 kantoor:
een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;
1.41 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.42 langskap:
een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;
1.43 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.44 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.45 plan:
het bestemmingsplan Stuifzand 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2016BP9003001-VG01 van de gemeente Hoogeveen;
1.46 platdak:
horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;
1.47 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.49 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.50 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.51 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.52 winkel:
een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.53 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s), niet zijnde woonwagens;
1.54 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).
2.7 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. groenvoorzieningen;
- c. sloten, bermen en beplanting;
met de daarbij behorende
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. wegen en paden.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van;
- a. de in lid 3.1 sub e genoemde gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits:
- de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m².
- a. de in lid 3.1 sub e genoemde gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits:
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, lichtmasten hier niet onder begrepen en anders dan die onder lid 3.1 sub e en anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid; en
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
- 2. het aanleggen of wijzigen van het wegen- en/of padenpatroon;
- 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
- 4. het dempen van waterpartijen en watergangen;
- 5. het diepploegen, mengwoelen, afgraven en/of egaliseren an gronden.
- b. Het in lid 3.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing indien:
- 1. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud betreffen;
- 2. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen uitsluitend betrekking heeft op erfbeplanting;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.
- c. de in lid 3.4 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afgreuk gedaan wordt aan het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
- d. indien de in lid 3.4 sub a genoemde vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding wordt de aanvraag voor de aanleg van de vergunning voorgelegd aan het waterschap.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. houtwallen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en wegen;
- d. water;
- e. parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van parkeervoozieningen;
- 2. het aanleggen of wijzigen van het wegen- en/of padenpatroon;
- 3. het afgraven, ophogen en/of egaliseren an gronden;
- 4. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
- 5. het verwijderen van beplanting.
- b. Het in lid 4.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud betreffen;
- 2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.
- c. de in lid 4.4 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. daarboven gelegen woning
met daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. verhardingen;
- e. wegen en paden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. tuinen en erven;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid; en
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. water;
- d. speelvoorzieningen;
- e. zend-/ontvangstinstallaties ten behoeve van de openbare orde;
met daaraan ondergeschikt:
- f. in- en uitritten;
- g. taluds;
- h. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
- k. andere werken.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met de daarbijbehorende:
- c. gebouwen;
- d. bijgebouwen;
- e. wegen en paden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. geluidwerende voorzieningen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. water;
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder a en toestaan dat buiten het bouwvlak mag worden gebouwd, mits:
- 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- 2. de maximale oppervlakte in totaal niet meer dan 30 m2 zal bedragen;
- 3. de afstand tot aan de perceelsgrens niet minder dan 3 meter zal bedragen.
- b. De in lid 7.3 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Recreatie - Dagrecreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen;
met daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. water;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. de in lid 8.1 sub f genoemde gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits:
- de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m².
- a. de in lid 8.1 sub f genoemde gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits:
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ballenvangers, palen en lichtmasten, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
- c. parkeren;
met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:
- d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
- e. andere werken.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid; en
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in lid 9.2.1 sub a, en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst;
- 1. het bepaalde in lid 9.2.1 sub a, en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
- b. De in lid 9.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeerterrein;
- e. zend-/ontvangstinstallatie ten behoeve van de openbare orde;
met daaraan ondergeschikt:
- f. nutsvoorzieningen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
- i. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;
met de daarbij behorende:
- j. verhardingen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- l. andere werken.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 en toestaan dat gronden ten behoeve van de bestemming 'Tuin' of 'Wonen' in gebruik worden genomen.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. sluizen;
- e. oevers;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, en zinkers;
- g. gebouwen ten behoeve van de waterbeheersing.
met daaraan ondergeschikt:
- h. taluds, oeverbeplanting en groenvoorzieningen;
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' is tevens een reparatie-inrichting voor gazonmaaiers en fietsen en dergelijke toegestaan;
- c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbijbehorende:
- d. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere werken;
- f. tuinen en erven.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid; en
- e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 12.2.2 sub a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op die hoofdgebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
- 2. lid 12.2.2 sub b en toestaan dat binnen de bouwaanduiding sba-3 aaneengebouwde woningen zijn toegestaan, mits:
- een, door de gemeente goedgekeurd, inpassingsplan wordt opgesteld;
- in dit inpassingsplan rekening wordt gehouden met voldoende parkeerplaatsen;
- de aaneengebouwde woningen bestaan uit een rij van maximaal 4 woningen;
- 3. lid 12.2.3 sub b en toestaan dat een carport wordt opgericht mits de carport niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- b. De in lid 12.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 12.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, dan wel woonwagens.
- b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
- 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
- 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
- 5. ten behoeve van e-commerce is geen toonzaal aanwezig en worden geen goederen afgehaald.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
- b. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
- 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als stanplaats voor kampeermiddelen.
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
- d. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate uimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
- e. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;
- f. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub d en e, dienen na de realisering in stand te te worden gehouden;
- g. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub d en e:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, danwel laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- 4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- 5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- 6. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
- de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- 7. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag, worden geplaatst mits:
- de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2 voor zover het bouwwerk bovengronds word geplaatst;
- 8. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) wordt gebouwd mits:
- de oppervlakte niet meer dan 18 m2 bedraagt;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat de aanleg van nieuwe en wijziging van bestaande weg-, infrastructuur- en groenvoorzieningen (inclusief speelvoorzieningen met een maximale hoogte van
12 meter) binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd, mits deze activiteiten niet samenhangen met realisering van een nieuwe, nog niet via een (ontwerp)bestemmingsplan geaccordeerde planmatige stads- of dorpsuitbreiding.
Artikel 16 Algemene Procedureregels
16.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3 t/m 12 is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.
18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
18.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
18.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Stuifzand 2016.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen.
Aangezien het bestemmingsplan Stuifzand 2005 in januari 2017 de tien jaarstermijn bereikt, is voor Stuifzand het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan neemt het vigerend planologisch-juridisch kader als uitgangspunt en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Doel van dit bestemmingsplan is slechts het voldoen aan de wettelijke verplichting. Naast het bestemmingsplan Stuifzand 2005 is ook het deelplan woningbouw 2011 in dit bestemmingsplan opgenomen, om zo voor Stuifzand weer te komen tot 1 bestemmingsplan voor het hele dorp.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Stuifzand 2016' zijn aangegeven op de navolgende overzichtskaart. Hier zijn, tot het moment van vaststelling van voorliggend plan, dus de volgende (bestemmings)plannen van kracht (de onderstaande figuur geeft aan waar welk bestemmingsplan vigeert):
- Bestemmingsplan Stuifzand 2005 (vastgesteld 11-1-2007) - gebied 1
- Bestemmingsplan Stuifzand, deelplan uitbreiding woningbouw 2011 (vastgesteld 12-12-2013) - gebied 2
- Bestemmingsplan Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling (vastgesteld 15 mei 2014) - gearceerd gebied
Afbeelding 1 vigerende bestemmingsplannen
1.3 Opbouw Toelichting
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
- hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
- hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functione structuur van het plangebied weer;
- hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
- hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
- hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied omvat het dorp Stuifzand, inclusief de meest recente uitbreidingslocatie voor woningbouw uit 2011. Het dorp is gelegen circa 4 km ten noorden van Hoogeveen. Globaal betreft beslaat het plangebied voor dit bestemmingsplan het gebied dat in het noorden begrenst wordt door het buurtcentrum aan de Hoofdweg. In het oosten ligt de grens van het plangebied op de percelen gelegen aan de Hoofdweg en in het zuiden op de achtertuinen van de woningen aan de Kolkweg, de groene ruimte aan de Eisenweg en het agrarisch perceel naast Hoofdweg 58. In het westen wordt het gebied begrensd door zowel, de volkstuinen, het sport- en speelveld, de ijsbaan en de voormalige agrarische gronden waarop de meest recente uitbreiding van Stuifzand nog vorm moet krijgen.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien.
Afbeelding 2 ligging plangebied
Voor een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten.
2.2 Vigerend Recht
In het plangebied vigeren op dit moment 3 bestemmingsplannen, te weten Stuifzand 2005, de parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling en Stuifzand, deelplan woningbouw 2011. In paragraaf 1.2 is aangegeven waar welk bestemmingsplan vigeert. Met voorliggend bestemmingsplan wordt beoogt het hele gebied van het dorp Stuifzand weer in één bestemmingsplan op te nemen met daarin de meest actuele regeling..
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Verdrag van Malta
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.
De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.
De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn
De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Een nadere beschrijving van het thema ecologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Geconstateerd wordt dat de nu voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan Stuifzand geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").
De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het antwoord hierop is 'nee'. Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Waar op basis van dit bestemmingsplan nog woningen gebouwd kunnen worden is er sprake van een voortzetting van al aanwezige bouwtitels. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt hier niet verder toegekomen aan een motivering per trede van de ladder.
3.3 Provinciaal Beleid
Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 17 oktober 2015 is ook de geactualiseerde omgevingsverordening inwerkinggetreden.
3.3.1 Provinciale omgevingsvisie
De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
- De provinciale structuurvisie;
- Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
- Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.
De kernkwaliteiten zijn:
- rust, ruimte, natuur en landschap;
- oorspronkelijkheid;
- naoberschap;
- menselijke maat;
- veiligheid;
- kleinschaligheid (Drentse schaal).
Kernkwaliteiten-analyse Landschap
afbeelding 3 kwaliteit landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.
Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
1. Esdorpenlandschap;
2. Esgehuchtenlandschap;
3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
5. Landschap van de Veenkoloniën;
6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.
De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:
• het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
• het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
- in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
- in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
- in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
- in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
- in de Koloniën van Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.
Zoals te zien op afbeelding 3 is Stuifzand met name gelegen in het Esdorpenlandschap, op de grens van het gebied ´wegdorpen van de veenrandveenontginningen´. Behoud van de essen en beekdalen, dan wel de kavelstructuur en de openheid wordt voorgestaan. Aangezien voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, sluit het bestemmingsplan zich hierbij aan.
Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.
De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:
- zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
- tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
- de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
- bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
- Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
- Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
- Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
- Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
- Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
- Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.
Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.
De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.
In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.
3.3.2 Provinciale omgevingsverordening
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een conserverend bestemmingsplan is, zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst.
3.4 Regionaal Beleid
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.
Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Met de nog beschikbare woningbouwkavels in het plangebied is in de regionale woonvisie reeds rekening gehouden.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Toekomstvisie 2030
In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.
3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
In de Structuurvisie geeft de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030 neergelegd te aanzien van veel beleidsterreien, waaronder het wonen. Het doel van de gemeente was om om de woningvoorraad ussen 2000 en 2015 te laten groeien met 3.200 woningen, waarvan 510 in de dorpen. Voor Stuifzand betekende dit concreet dat tot 2015 40 woningen toegevoegd konden worden aan de woningvoorraad. Op basis van de structuurvsie is vervolgens gezocht naar uitbreidingsmogelijkheden bij alle dorpen, waarbij Stuifzand ingedeeld is bij de ´zanddorpen´. Uitkomst hiervan was het bestemmingsplan ´Stuifzand, deelplan woningbouw 2011´, waarvan de woningbouwkavels nu opgenomen worden in het nu voorliggend bestemmingsplan. Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0
De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangeveuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit aan op de structuurvisie.
3.5.4 Woonvisie 2011 - 2020
Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.
De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.
De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Met de nog beschikbare woningbouwkavels in het plangebied is in de regionale woonvisie reeds rekening gehouden.
3.5.5 Welstandsnota
Het motto van de toekomstivisie en structuurvisie is 'Kiezen voor Kwaliteit'. Daarop aansluitend is een Welstandsnota vastgesteld (januari 2007) met hetzelfde motto. In de welstandsnota staat nauwkeurig beschreven hoe de procedure verloopt. Bovendien staan er algemene criteria en gebiedsgerichte criteria in waaraan een bouwplan wordt getoetst op welstand. In 2014 is tevens de pilot 'Welstandsvrij' bouwen gestart op basis waarvan (tijdens de looptijd van de pilot) in grote delen van de gemeente welstandsvrij gebouwd mag worden. Het grootste deel van het plangebied is aangemerkt als welstandsvrij, gelegen in het gebiedstype "kleinschalig landschap" of aangemerkt als "planmatige uitbreiding". De gronden aan de noordkant van het plangebied zijn aan te merken als gelegen in het beekdal van het Oude Diep. De lintbebouwing langs de Hoofdweg maakt onderdeel uit van het gebied "verbindingslint langs het beekdal. Voor deze 2 gebieden geldt nog wel welstandstoetsing. Voor de woningbouwuitbreiding van 2011 is een eigen beeldkwaliteitsplan vastgesteld als onderdeel van de Welstandnota. Wanneer hier ontwikkeld gaat worden, zal dan ook toetsing hieraan plaats vinden.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Structuur
Ontstaansgeschiedenis
Het gebied waar Stuifzand gelegen is bestaat uit een jong zandontginningsgebied met een opstrekkende verkaveling. Het was een verwaarloosd en vergeten gebied omringd door heidevelden en alleen te bereiken via zandwegen. De plaats dateert van ongeveer 1850 toen de eerste mensen zich vestigden. Het waren voornamelijk stropers en vrijbuiters die aan niemand gebonden waren en zich schuilhielden voor de maatschappij.
De bebouwing ligt voornamelijk op de hogere zandontginningsgronden, tussen de lage zogenoemde madelandgronden langs het 'Oude Diepje'en de veenkoloniale dalgronden. De madelandgronden hebben door hun lage ligging al gauw te kampen met wateroverlast, zodat deze gronden eigenlijk alleen maar geschikt zijn voor gebruik als grasland. Sinds mensenheugenis woonden hier een viertal boeren en een groot aantal arbeiders, waarvan sommigen ook enkele koeien of geiten hielden om zich het hoofd boven water te houden. Met behulp van kunstmest hebben land- en veenarbeiders zich hier verder weten op te werken tot keuterboertjes en groeide het aantal mensen wat hier vast bleef wonen. Dwars door een vroeger heideveld loopt nog de Kerkweg waarlangs men vroeger naar de kerk in Pesse ging. Rond 1920 krijgt Stuifzand een doorgaande weg naar Hoogeveen en werd het isolement definitief opgeheven.
Langs de bestaande infrastructuur werden open ruimten benut voor het bouwen van voornamelijk vrijstaande woningen. Van oorsprong wat het een lintdorp en dit beeld werd hier door ook versterkt. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied worden vooral bepaald door het karakteristieke kavelpatroon. De langgerekte kavels liggen ongeveer loodrecht op de Hoofdweg, waarbij de kavelgrenzen afwisselend bestaan uit sloten en /of singelbeplantingen. Verspreid tussen de cultuurgrond liggen enkele bosgebieden die meestal ook een langgerekte vorm hebben en als zodanig passen in de typische kavelstructuur. In de jaren na 1960 begon ter hoogte van de Cavaljéweg de huidige kern van Stuifzand te ontstaan. Deze rondgaande weg is door middel van twee aantakkingen op de Hoofdweg aangesloten. De latere uitbreidingen zijn door middel van een lussysteem weer op de Cavaljéweg aangesloten.
Het meest recente uitbreidingsplan, woningbouw 2011, wat nog vorm moet krijgen, kent een eigen ontsluiting vanaf de Hoofdweg. Wel ligt het plan, in lijn met eerdere uitbreidingen en aansluitend hierop, achter de kavels aan de Hoofdweg.
Groen
Bij de openbare groenvoorzieningen is een drietal elementen te onderscheiden:
1. aan de zuid- en aan de westzijde van het plangebied achter en rondom de tuinen van de woningen aan de Eisenweg en de Kolkweg, opgaande beplanting en bomen, een speelterrein en wandelroutes
2. aansluitend aan de noordwestzijde omzoomt met boomstructuren een groene ruimte met verschillende functies, agrarisch gebied, volkstuinen, speel- en trapveld en ijsbaan.
3. langs de hele Hoofdweg aan weerszijden een belangrijke boomstructuur.
Wegen
Stuifzand ligt aan de doorgaande weg van Hoogeveen naar Drijber (Westerbork), circa 4 km ten noorden van Hoogeveen. Het dorp ligt grotendeels aan de westzijde van de Hoofdweg. De ontsluiting van vrijwel het hele dorp geschiedt door middel van een lus met twee aansluitingen op de Hoofdweg. De ontsluitingsweg is eenvoudig met een breedte van 4,50 meter waarbij de voortuinen tot aan de straat doorlopen (inclusief de ingebruik gegeven leidingstrook). Omdat het parkeren van auto's voornamelijk op eigen terrein plaatsvindt, zijn verspreid over het hele dorp slechts kleine parkeerstroken of parkeerterreintjes.
4.2 Functionele Structuur
Wonen
Het dorp heeft voornamelijk een woonfunctie. Het beeld binnen het plangebied wordt vooral bepaald door vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Rijenwoningen zijn niet aanwezig. In het dorp is verder enige aan huisverbonden bedrijvigheid te vinden, zoals een architectenbureau aan de Cavaljéweg, een gazonmaaier- en fietsenreparatie bedrijf aan de Eisenweg en een pedicurepraktijk aan de Kolkweg.
Verkeer
De wegen binnen het plangebied hebben in het algemeen slechts een functie voor de aanliggende bebouwing in het verblijfsgebied, de wegen behoren dan ook tot het 30 km/u gebied en worden gecategoriseerd als erftoegangswegen. Alleen de Hoofdweg met in het verlengde het Zwartschaap als verbinding naar Hoogeveen en naar Pesse, Drijber of Tiendeveen kan als doorgaande weg worden bestempeld. Openbaar vervoer door middel van een busverbinding is niet aanwezig. Wel is er een vrijliggend fietspad vanaf Stuifzand richting Hoogeveen en in het verlengde van de Hoofdweg langs de Stuifzandseweg. Tot slot zijn in het dorp 2 recreatieve langzaamverkeersverbindingen (wandelpaden), een verbinding achter de woningen die aan de Eisenweg gelegen zijn langs en een ruimere verbinding om de volkstuinen en het sport- en speelveld heen. Ook kan er verder gewandeld worden langs de waterloop richting de Secteweg.
Bedrijven en detailhandel
In Stuifzand is slechts één detailhandelsbedrijf aanwezig. Het betreft een woninginrichtingszaak aan de Hoofdweg met bovenwoning. Daarnaast is er nog enige bedrijvigheid aan huis, zoals een reparatie in grasmaaiers en fietsen.
Voorzieningen
Op de hoek van de Hoofdweg met de Cavaljéweg ligt openbare basisschool 'De Zandloper' en ongeveer 300 meter ten noordoosten daarvan het buurtcentrum 'Ons Dopshuis'. Aan de noorwestzijde van het dorp liggen de ijsbaan, een sport- en speelveld en de ijsbaan. Hier is ook de peuterspeelzaal gevestigd.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Het plangebied bestaat grotendeels uit een kern met woningbouw. In 2011 is de Stuifzand aan de noordwestzijde uitgebreid met woningbouw. In het plangebied is sprake van een variatie in gebruik, zoals landbouw, recreatie, wonen, verkeer, maatschappelijke functies en detailhandel. In het onderhavige plan zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter.
Op basis van het bodeminformatiesysteem (BIS) en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen is een inventarisatie gemaakt van de bij de gemeente Hoogeveen bekende bodemkwaliteitsgegevens. Het plangebied ligt op de bodemkwaliteitskaart deels in de zone 'wonen na 1945' en 'buitengebied'. De te verwachten bodemkwaliteit bij ontgraven voldoet aan de kwaliteit landbouw/natuur.
In het plangebied is in het verleden op een aantal plaatsen bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend. Het beeld van de bodemkwaliteit dat uit de in het verleden uitgevoerde onderzoeken naar voren is gekomen, is dat in de bodem lichte verontreinigingen met polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), minerale olie en zware metalen voorkomen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met zware metalen aangetroffen. De resultaten gaven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Voor de uitbreidingslocatie ten noordwesten van Stuifzand heeft in 2010/2011 een bodemonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport: 'Verkennend (water)bodemonderzoek, asbestonderzoek Hoofdweg te Stuifzand', kenmerk R-GTA/17, van 24 maart 2011, Aveco de Bondt (Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek).
Uit dit onderzoek is gebleken dat er in het noordwestelijk deel van het plangebied lichte verontreinigingen van lood, zink en PAK zijn aangetroffen in de bodem. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, koper, nikkel en zink vastgesteld.
Conclusie
Op basis van de huidige situatie, gebruik en historische informatie kan geconcludeerd worden dat er bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor toekomstige (her)ontwikkelingen in delen van het plangebied.
Voordat deze gebieden (her)ontwikkeld kunnen worden, dient onderzoek (historisch, verkennend bodemonderzoek en/of eventueel een nader onderzoek of saneringsonderzoek) plaats te vinden ter plaatse van alle geconstateerde potentiële bodemverontreinigende activiteiten.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming wordt geconcludeerd dat er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn te verwachten.
Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de Samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 die een onderdeel vormt van de Monumentenwet. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.
Op basis van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), die is opgenomen in de Atlas van Drenthe is geconstateerd dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft voor wat betreft de aanwezigheid van waardevolle archeologische waarden. Afbeelding 4: uitsnede IKAW Stuifzand
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig, waarmee in dit plan rekening gehouden dient te worden.
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, die ter inzage hebben gelegen en naar verwachting eind 2016 worden vastgesteld, ligt het plangebied in een gebied met Waarde Archeologie 3. Dit betekent dat voor het gebied de verwachting is bijgesteld naar een hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is dan noodzakelijk als het totaal te verstoren bodemoppervlak groter is dan 1000 m2 en de verstoring op een grotere diepte dan 30 cm plaatsvindt. In dat geval dient een inventariserend archeologisch onderzoek (boringen en eventueel proefsleuven) uitgevoerd te worden.
Conclusie
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat voor het gehele plangebied geldt dat bij verstoringen van de bodem met een oppervlak van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft voor bodemverstoringen met een oppervlak kleiner dan 1000 m2 wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
5.3 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen.
Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.
Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Planbeschrijving
Stuifzand is een dorp omringd door landbouwgronden. Het dorp ligt tussen het Oude Diep en het Linthorst-Homankanaal. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en in het stroomgebied Meppelerdiep. Rond Stuifzand komen verschillende watergangen voor. Het plan ligt in drie peilgebieden met een maximum waterpeil van NAP + 11,00 meter en een minimum peil van NAP + 10,20 meter. Het water stroomt af richting het Oude Diep. Het dorp is een overgangsgebied van hoog naar laag. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt het water zoveel mogelijk in het gebied vast te houden.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op 40-80 cm onder het maaiveld. Het gebied is deels geschikt om regenwater te infiltreren of te bergen. Bij infiltratie moet wel rekening gehouden worden met een slecht doorlatende laag binnen 1,2 meter onder het maaiveld. De bodem bestaat voornamelijk uit zand.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plan heeft een conserverend karakter en er zijn in het plan geen ruimtelijke (her)ontwikkelingen voorzien. De toename van het verharde oppervlak is dan ook minder dan 1.500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid 'vasthouden-bergen-afvoeren' van het waterschap op te volgen. De bestaande bebouwing van Stuifzand is grotendeels aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Bij de laatste uitbreidingen is een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hiervoor geldt dat alleen het vuilwater wordt aangesloten op het riool. Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken van de percelen en wegen wordt afgevoerd naar het nabijgelegen oppervlaktewater, zoals de aanwezige sloten en greppels.
Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones, die zijn opgenomen in de keur van het waterschap, is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Als in het plangebied grondwater wordt onttrokken tijdens de aanleg van bebouwing en dit grondwater geloosd wordt in het oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Hierover dient contact opgenomen te worden met het waterschap.
Watertoetsproces
De gemeente heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Dit heeft geleid tot de toepassing van de korte procedure. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.
5.4 Natuur En Ecologie
In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Het onderhavige plan heeft een conserverend karakter en er is geen sprake van ruimtelijke (her)ontwikkelingen in het plan.
In het verleden heeft Ecogroen Advies een ecologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het grootste deel van het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quickscan bestemmingsplanherziening Stuifzand' van 23 juni 2005 (Bijlage 4 Ecologisch onderzoek). Voor de uitbreidingslocatie ten noordwesten van het dorp heeft Ecogroen in 2011 een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Actualisatie quickscan natuurtoets woningbouwlocaties Stuifzand' (kenmerk: 10-452/2) van 27 mei 2011(Bijlage 3 Ecologisch onderzoek). Tot slot is zijn de gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.
Gebiedsbescherming
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk.
De noordwestelijke hoek van het plangebied ligt in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)).
Afbeelding 5: uitsnede EHS-kaart Drenthe 2015
Bij het opstellen van het bestemmingsplan Stuifzand, deelplan uitbreiding woningbouw 2011 is hier reeds rekening mee gehouden. In het kader van de planvorming voor de uitbreiding in 2011 is overleg geweest tussen gemeente Hoogeveen en de provincie Drenthe. De provincie is destijds akkoord gegaan met de uitbreiding van het dorp omdat de ecologische waarde van dat gebied voor de flora en de weidevogels zeer beperkt is. Er is in het kader van de EHS geen vervolgtraject noodzakelijk.
Wel wordt aanbevolen om de bosjes en houtwallen ten noorden en westen van het plangebied aanwezig zijn bij eventuele toekomstige (her)ontwikkelingen zoveel mogelijk in te passen. Ook de oude eikenlanen langs de Stuifzandseweg, Hoofdweg en de Brandligtsdijk zijn zowel ecologisch als landschappelijk waardevol.
Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Verder mogen planten niet geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, te vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn - met uitzondering van broedvogels -
geen soorten met een middelhoog tot hoog beschermingsregime of 'bedreigde' of 'ernstig bedreigde' soorten van Rode lijsten bekend. Op basis van de aanwezige habitats en terreinkenmerken kunnen echter wel vleermuizen, beschermde vissen en overwinterende amfibieën verwacht worden.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en de raadpleging van de NDFF heeft het plan vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna in het plangebied. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.
5.5 Geur
Het agrarisch bedrijf aan Hoofdewg 7 in Stuifzand ligt net buiten het plangebied. Het betreft een hengstenhouderij. Voor het aspect geur dient conform het Activiteitenbesluit een minimale afstand van 100 meter aangehouden te worden ten opzichte van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.
In de huidige situatie liggen de woningen aan Hoofdweg 6 en Hoofdweg 14 op een kortere afstand dan 100 meter vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van de stallen van de hengstenhouderij. Dit leidt echter niet tot een saneringssituaitie, omdat het een bestaande situatie betreft. Het betekent wel dat het bedrijf door deze bestaande woningen geen uitbreidingsmogelijkheden in dieraantallen heeft.
5.6 Geluid
Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. De RUD Drenthe heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai voor het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek herziening bestemmingsplan Stuifzand' (kenmerk: HO-4762/RT) van 30 mei 2016 (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).
Wegverkeerslawaai
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en er zijn binnen het bestemmingsplan geen wijzigingsgebieden opgenomen. Omdat er geen sprake is van 'nieuwe situaties' hoeft de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Door middel van het akoestisch onderzoek is wel inzicht gegeven in de geluidbelasting in het plangebied.
De maatgevende wegen in het plangebied zijn:
- Hoofdstraat (30 km/h);
- Stuifzandseweg (60 km/h);
- Zwartschaap (50 km/h).
In het verleden heeft provincie Drenthe de volgende hogere waarden voor de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer op de Hoofdweg vastgesteld (besluit van 17 februari 2006 met kenmerk MB/A12/2006000090).
Adres | Geluidbelasting (LDEN) |
Hoofdweg 24 | 49 dB |
Hoofdweg 52 | 49 dB |
Hoofdweg 52a | 49 dB |
Hoofdweg 56 | 49 dB |
Hoofdweg 58 | 49 dB |
De verwachting was dat in 2016, het einde van de planperiode van het bestemmingsplan Stuifzand 2005, de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Hoofdweg met 1 dB was toegenomen.
De geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten ten behoeve van het voorliggend plan is berekend met het programma Geomilieu V3.11 van DGMR. Voor deze berekening zijn de verkeersintensiteiten voor het jaar 2027 gebruikt.
Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer 48 dB of lager bedraagt aan het einde van de planperiode (2027). Deze geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Overige geluidbronnen
In of in de nabijheid van het plangebied spelen overige geluidbronnen zoals industrielawaai en railverkeerslawaai geen rol. Het plangebied ligt ook niet in het aanvullende beperkingengebied van geluid zoals opgenomen in het vigerende Luchthavenbesluit Luchtsportcentrum Hoogeveen.
Conclusie
Geluid vormt geen beperking voor het plan.
5.7 Milieuzonering Bedrijven
In het plangebied komt een aantal functies voor met een lichte milieubelasting. Het betreft een drietal maatschappelijke bestemmingen, zoals een dorpshuis en een basisschool en één bestemming detailhandel. Aan de rand, buiten het plangebied, is een aantal agrarische bedrijven gevestigd. In dit geval hoeft er geen toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden, omdat het om een bestaande situatie gaat.
5.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).
De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er zijn geen nieuwe (her)ontwikkelingen in het plan opgenomen die extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. In 2017 bedraagt de verkeersintensiteit op de drie maatgevende wegen ca. 1000 motorvoertuigen per etmaal. De autonome groei van het verkeer gedurende de planperiode bedraagt ca. 1,2%. Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen gedurende de planperiode in totaal met ca. 660 extra verkeersbewegingen zal toenemen. De effecten van deze toename in verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit is met de NIMB-tool versie 2015 inzichtelijk gemaakt.
Op basis van deze berekening blijkt dat de autonome groei in verkeersbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De grenswaarden voor NO2 en PM10 worden overigens ook nergens in de gemeente Hoogeveen overschreden (rapport 'Monitoringsrapportage NSL 2015', RIVM-rapport 2015-0166).
Conclusie
Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.
5.9 Externe Veiligheid
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied (Bijlage 6 EV-advies).
Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Het gebied ligt ook niet binnen een plaatsgebonden risico(PR10-6)-contour. Het zuidelijk deel van het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van het bedrijf Hunter Douglas Europe BV (HDE), dat op het industrieterrein De Wieken van Hoogeveen is gevestigd. Binnen het invloedsgebied dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Afbeelding 6: Invloedsgebied GR (paars) van HDE over het plangebied Stuifzand
Het bedrijf produceert verven en valt in verband met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015). Ook is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) op het bedrijf van toepassing. Vanwege de grote afstand tussen het plangebied en de risicobron hebben wijzigingen in het aantal personen binnen het plangebied Stuifzand geen invloed op de uitkomst van de hoogte van het groepsrisico. Het berekende groepsrisico is nagenoeg nihil.
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Tevens ligt het plangebied niet binnen een afstand van 200 meter vanaf een dergelijke transportroute. Een aanvullende kwantitatieve risicoanalyse om de hoogte van het groepsrisico te bepalen hoeft dan ook niet plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour of in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Het bestemmingsplan Stuifzand heeft een conserverend karakter. Er zijn geen kwetsbare objecten geprojecteerd binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf. De hoogte van het groepsrisico is nagenoeg nihil en gezien de grote afstand tussen het bedrijf en het plangebied is een verdere verantwoording van het groepsrisico niet nodig. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor het plan.
5.10 Duurzaamheid
De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In het plan zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.
Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening.
Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.
Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.
Zo is er dus een scala aan mogelijkheden en maatregelen aanwezig om ook bestaande bouw te verduurzamen.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
6.2 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.
De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
6.3.1 Agrarisch
In het plangebied zijn agrarisch onbebouwde percelen gelegen. Op deze percelen is verder geen bebouwing toegestaan. Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden en het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden is een aanlegvergunningenstelsel in het plan opgenomen.
6.3.2 Bos
Het bosperceel achter het trapveld is met deze bestemming geregeld. Er is verder geen bebouwing toegestaan.
6.3.3 Detailhandel
De woninginrichtingszaak aan de Hoofdweg heeft de bestemming Detailhandel. Ook de bovenwoning is binnen deze bestemming toegestaan. Bedrijfsmatige activiteiten verband houdende met de detailhandelsfunctie en ondergeschikt hieraan kunnen ook binnen deze bestemming worden uitgeoefend.
6.3.4 Groen
Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de meeste structuurbepalende elementen bestemd tot groenvoorzieningen. Overig groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.
6.3.5 Maatschappelijk
Onder de bestemming Maatschappelijk vallen de gronden en gebouwen van de school, peuterspeelzaal en het dorpshuis. Binnen de bestemming zijn 2 bouwklassen geregeld en bouwvlakken aangegeven afgestemd op de aanwezige bouwmassa's
6.3.6 Recreatie - Dagrecreatie
Deze bestemming omvat de volkstuinen, het speel- en trapveld en de ijsbaan in het westen van het plangebied. Bebouwing is verder niet toegestaan.
6.3.7 Tuin
Globaal zijn de voor- en zijtuinen bij woningen als zodanig bestemd. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan, behoudens erkers.
6.3.8 Verkeer
Onder deze bestemming vallen alle wegen in het plangebied. Ook aangrenzende parkeer- en groenvoorzieningen kunnen in deze bestemming vallen. Ook deze functies zijn mogelijk op gronden met deze bestemming.
6.3.9 Water
Een klein gedeelte van de waterloop langs de noordoostzijde van het plangebied valt onder deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.
6.3.10 Wonen
Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan in drie bebouwingsklassen. Bebouwingsklasse 1 betreft vrijstaande woningen van maximaal een bouwlaag voorzien van een kap. Bebouwingsklasse 2 betreft vrijstaande n twee-aaneen gebouwde woningen van maximaal twee bouwlagen voorzien van een kap en bebouwingsklasse 3 betreft vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen van één bouwlaag met een kap. Bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 7,5 meter. Hierbij dient 50% van het respectievelijk voor- en achtererf onbebouwd te blijven.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder de betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
7.2 Inventarisatie
Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het plangebied. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast is door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is beoogd een een zo correct mogelijke verbeelding vast te stellen.
7.3 Beleidskeuzen
De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Met betrekking tot de handhaving van de regels in de bestemmingsplannen in het algemeen is intern afstemming tussen de verschillende afdelingen. Indien nodig wordt over een specigiek geval afstemming gezocht. Per januari 2014 is daarnaast de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van milieuhandhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. Hierop is van de Gasunie, Provincie Drenthe, Waterleidingsmaatschappij Drenthe en Rendo N.V. een reactie ontvangen. De provinciale vooroverleg reactie is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Alle instanties zijn akkoord met het plan en hebben geen nadere voor het plan noodzakelijk opmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 september tot en met 26 oktober 2016 ter inzage gelegen. Tevens is het plan op 20 september op een inloopavond in Stuifzand, in te zien geweest. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor de komende tien jaar voldaan aan de wettelijke vereisten van de Wet ruimtelijke ordening.