Wolfsbos, deelplan scholenlocatie 2017
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 20-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wolfsbos, deelplan scholenlocatie 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
1.9 belangrijkste gebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.10 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;
1.11 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);
1.22 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlenend bedrijf:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;
1.26 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.27 dwarskap:
een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;
1.28 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.29 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.32 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.33 kantoor:
een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;
1.34 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.35 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.36 langskap:
een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;
1.37 lessenaarsdak:
een dak bestaande uit één hellend dakvlak;
1.38 maatschappelijke voorzieningen:
onderwijs, gezondheidszorg (incl. woonzorginstellingen met indicatiestelling), openbare dienstverlening, sociaal-medische, religieuze, levensbeschouwelijke, educatieve, culturele en overige vergelijkbare voorzieningen, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.39 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.41 platdak:
horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.43 reconstructie van een weg:
een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 1,5 dB of meer wordt verhoogd;
1.44 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.45 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.46 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 stolpkap:
een kap met een piramidevormige afdekking eindigend in één punt of met een korte nokbalk haaks op de weg;
1.48 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.49 voorkeursgrenswaarde:
de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.50 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. water;
- d. speelvoorzieningen;
- e. fietsenstalling, ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling';
met daaraan ondergeschikt:
- f. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- g. schoolplein en overige verhardingen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
- k. andere werken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de vergroting van de bestemming "Maatschappelijk" (eventueel met bouwblok) mits:
- a. dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatschappelijke functie;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs;
- b. gezondheidszorg;
- c. openbare dienstverlening;
- d. sociaal-medische, religieuze, levensbeschouwelijke, educatieve, culturele en overige vergelijkbare voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt kleinschalige detailhandel en horeca ten dienste van deze bestemming/voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- e. gebouwen;
- f. bijgebouwen;
- g. wegen en paden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsdoeleinden en gebouwen ten behoeve daarvan;
- k. geluidwerende voorzieningen;
- l. schoolpleinen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. water;
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder ook lichtmasten en ondergrondse afvalopslag;
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
- a. in 4.2.1., lid a voor een uitbreiding van de hoofdgebouwen voor "Maatschappelijk" (buiten het daarvoor geldende bouwvlak) tot een maximum van 25 m2;
- b. in 4.2.3, lid a tot een maximale hoogte van 2 meter;
mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid; en
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van uitbreiding van het bouwvlak voor "Maatschappelijk" mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid; en
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. voet- en fietspaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeerterrein en -plaatsen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- h. verhardingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder ook lichtmasten, verkeersgeleiders en verkeerslichten;
- j. andere werken.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voet- en rijwielpaden;
- b. incidentele en periodieke evenementen;
- c. schoolplein;
met daaraan ondergeschikt:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- h. verhardingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. andere werken, waaronder mede wordt verstaan kunstobjecten.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de vergroting van de bestemming "Maatschappelijk" (eventueel met bouwblok) mits:
- a. dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatschappelijke functie;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding
- c. waterlopen;
- d. oevers, oeverbeplanting en taluds;
met daaraan ondergeschikt:
- e. taluds en groenvoorzieningen;
- f. voetpaden;
- g. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, en zinkers;
- i. werken ten behoeve van de waterbeheersing.
7.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
- b. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
- 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
- d. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate uimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
- e. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub d, dienen na de realisering in stand te te worden gehouden;
- f. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub d:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- 4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- 5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
- 6. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag, worden geplaatst mits:
- de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2 voor zover het bouwwerk bovengronds word geplaatst;
- 7. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) wordt gebouwd mits:
- de oppervlakte niet meer dan 18 m2bedraagt;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat de aanleg van nieuwe en wijziging van bestaande weg-, infrastructuur- en groenvoorzieningen (inclusief speelvoorzieningen met een maximale hoogte van 12 meter) wordt gerealiseerd, mits deze activiteiten niet samenhangen met realisering van een nieuwe, nog niet via een (ontwerp)bestemmingsplan geaccordeerde planmatige stads- of dorpsuitbreiding;
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3 t/m 6 is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.8 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van lid
12.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
12.9 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in de artikelen:
...gebruiksartikelen.......
.....;
wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Wolfsbos, deelplan scholenlocatie 2017.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Hoofdstuk 1 Inleiding
De gebouwen van twee scholen (OBS de Goudvink en PCBS de Krullevaar) worden vervangen door één nieuw gebouw waar ook kinderopvang Spelerwijs een plek krijgt. Dit vindt plaats in de wijk Wolfsbos nabij winkelcentrum de Wielewaal. De oude gebouwen die er staan worden gesloopt, behalve het gebouw van Odd Fellows. De plannen zijn niet passend binnen het huidige bestemmingsplan, waardoor er een nieuw planologisch regime nodig is om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Wolfsbos in Hoogeveen. Specifiek in het gebied tussen de straten De Vink, Koekoeklaan en Sperwerlaan. Hieronder ziet u de ligging in de plaats Hoogeveen en wat specifieker in de wijk Wolfsbos.
2.2 Vigerend Recht
Het plangebied is gelegen in het huidige bestemmingsplan Wolfsbos 2006 (vastgesteld op 21/08/2008 en goedgekeurd op 7/11/2008) en had grotendeels de bestemming "Maatschappelijk". Hierbinnen waren een school, een buurthuis, een verenigingsgebouw en een kerkgebouw gelegen.
De rest van het plangebied bestond uit de bestemmingen "Verkeer", "Water", "Speelterrein" en "Groen". Hieronder een uittreksel van de plankaart van dat bestemmingsplan.
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
Onderstaand is Wolfsbos weergegeven in een ruimtelijke overzichtsschets. In het midden van een grote omringende schil planmatige woningbouw zijn een winkelcentrum en diverse maatschappelijke voorzieningen geconcentreerd.
Het noordelijke deel hiervan is het huidige plangebied. Functies blijven gelijk en de overkoepelende ruimtelijke structuur wordt niet aangetast.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").
De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst komen we dan toe aan de vraag of dit plannieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Aangezien dat niet het geval is (herhuisvesting op zelfde locatie/perceel waarbij minder bebouwing terug komt) kan verdere motivatie aan de hand van de ladder dan ook achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling gehouden zijn. Het is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de POV te actualiseren (2015).
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In voorliggend geval is artikel 3.15 (Zorgvuldig ruimtegebruik) met name van belang. Hierna worden deze behandeld.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.
De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:
- zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
- tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
- de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
- bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
- Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
- Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
- Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
- Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
- Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
- Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.
Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.
De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.
In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Hoogeveen ziet onderwijshuisvesting als middel om bij te dragen aan diverse maatschappelijke doelen. Het gaat vooral om het faciliteren van een kansrijke toekomst voor onze kinderen en jongeren, met aandacht voor toekomstbestendig onderwijs, talentontwikkeling, meedoen, armoedepreventie en arbeidsparticipatie.
In de recente Toekomstvisie Hoogeveen (2018) is 'Een kindvriendelijk Hoogeveen is goed voor iedereen' een speerpunt. We hebben speciale aandacht voor kinderen en jongeren. Als het met hen goed gaat, heeft alles en iedereen daar voordeel van.
De gemeente Hoogeveen staat daarom achter de ontwikkeling van Kindcentrum Wolfsbos. Kinderen krijgen hier kansen dankzij de twee scholen, maar zeker ook door het aanbod van kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) in een wijk met ook sociaal-economische problematiek. Ook samenwerking met de wijk biedt kansen voor kinderen, maar ook voor wijkbewoners. De partijen staan open voor 'de wijk in de school' (vrijwilligerswerk, schoolmaatschappelijk werk, avondgebruik) en hebben plannen voor 'de school in de wijk' ('contextleren').
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling
4.1 Ruimtelijke Structuur En Stedebouwkundige Randvoorwaarden
De gewenste ruimtelijke structuur en stedebouwkundige randvoorwaarden zijn zorgvuldig tot stand gekomen. Onderstaande drie figuren laten stapsgewijs zien hoe één en ander uitgekristalliseerd is. Dit heeft geresulteerd in een groene, ruime opzet van het geheel, dat een grote opwaardering voor het hele gebied zal zijn.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het vervangen van twee scholen in een nieuw integraal kindcentrum.
5.1 Bodem
Bodemkwaliteit
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik
Onderzoek
Op de locatie Wolfsbos op de hoek Sperwerlaan en Koekkoeklaan bestaat het voornemen om een nieuwe school te realiseren ter vervanging van twee bestaande scholen. Voor de locatie zijn geen recente bodemgegevens bekend. In de nabije omgeving is door adviesbureau EcoReest in 2000 een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond en grondwater. Hierbij zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen aangetroffen. In de ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters boven de streefwaarde gemeten. In het grondwater is chroom boven de streefwaarde gemeten. Voor geen van de gemeten parameters wordt de interventiewaarde overschreden. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is op deze locatie nieuwbouw mogelijk.
Binnen de bebouwde kom van Hoogeveen zijn veel voormalige watergangen gedempt met gebiedseigen grond. Het is echter niet uit te sluiten dat demping met andere (verontreinigd) materiaal is uitgevoerd. In afbeelding figuur 1 staan de dempingen met blauw weergegeven.
figuur 1.
Zoals aangegeven zijn van de locatie geen recente bodemgegevens bekend. Het onderzoeken van de gehele locatie is in deze fase ook niet mogelijk, omdat de bestaande schoolgebouwen nog in gebruik zijn en terzijnertijd worden gesloopt. Een bodemonderzoek conform NEN5725/NEN5740 wordt daarom uitgevoerd ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning. Er bestaat in het kader van de bestemmingsplan procedure ook geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek of –sanering (art. 3.1.6. Bro). Wel moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse i.v.m. de beoogde functie en financiële haalbaarheid van het plan. Op basis van de beoordeling van de beschikbare bodeminformatie acht de gemeente Hoogeveen dit aanvaardbaar.
Graafwerkzaamheden
Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
Meldingsplicht
Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:
- Schone grond < 50 m3
- Particulieren (werk zonder aannemer)
- Landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
- Verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel
Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.2 Archeologie
In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.
Aardkundige waarden
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig in het plangebied waar rekening mee gehouden dient te worden.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie en cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.3 Water
Algemeen
Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.
Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:
- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
- Verwerken van afvalwater en benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater
Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.
Veilig water
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.
Afvalwaterketen
Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.
Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:
- Waterkwaliteitsspoor
Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)
- Afkoppelen verhard oppervlak
Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren
- Verminderen rioolvreemd water
Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.
Watertoetsproces
De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast in verband met de geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.
- Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.
- Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
• niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
• niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
- Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk. In het aangegeven plangebied ligt een primaire watergang van het waterschap. Hier geldt een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden.
- Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.
- Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
- Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met het waterschap.
- Wetgeving grondwateronttrekking
Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Neem contact op met het waterschap.
Conclusie
De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
Conform gemeentelijke intentie wordt de vijver aan de Sperwerlaan uitgebreid om extra waterberging te creëren.
Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.4 Natuur
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.
Onderzoek
Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe.
Door ecologisch onderzoeksbureau Ecogroen is een inventariserende natuurtoets uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. De resultaten zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport van 14 augustus 2017, kenmerk 17-415 en onderstaand kort samengevat.
Gebiedsbescherming
- Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden tot gevolg;
- Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en in het kader van goede ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
- In het plangebied zijn potentiele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in bebouwing. Door de sloop van de gebouwen gaan potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Schade aan onmisbare vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen is niet te verwachten;
- In het plangebied of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bos en struweel aangetroffen en of te verwachten;
- In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor niet automatisch vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.
Aanvullend vleermuizenonderzoek
Op basis van de uitgevoerde natuurtoets kwam naar voren dat in het beoogde plangebied potentiele verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bebouwing aanwezig kunnen zijn. Ecogroen heeft in opdracht van de gemeente een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd in september 2017 en in mei en juni 2018. Het onderzoek naar de vleermuizen heeft zich met name gericht op het vaststellen van verblijfplaatsen en vliegroutes. Volgens protocol zijn 4 nachtelijke bezoeken verspreid over het jaar uitgevoerd; bezoeken gericht op baltslocaties en paar-/winterverblijfplaatsen en bezoeken gericht op kraamkolonies en zomerverblijfplaatsen. In de aanwezige bebouwing zijn geen in- en uitvliegende of zwermende vleermuizen waargenomen. Tevens is geen vliegroute aangetroffen tijdens het onderzoek. Een nadere toelichting en de uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in rapportage van Ecogroen, (definitief 10 juli 2018) met kenmerk 17-415a, welke als bijlage is toegevoegd.
Conclusie
Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en soortenbescherming. Belemmering ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan kunnen zijn op de mogelijke aanwezige beschermde soorten.
5.5 Geluid
Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:
- Wegverkeerslawaai;
- Industrielawaai;
- Luchtvaartverkeerlawaai;
- Spoorwegverkeerlawaai.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Onderzoek
De situatie is akoestisch beschouwd voor de onderdelen stemgeluid en wegverkeerslawaai. In de nieuwe situatie worden de bestaande functie gewisseld. Daarom is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) geluidberekeningen gemaakt om de geluidbelasting voor de nieuwe situatie te bepalen.
- Stemgeluid
Voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot stemgeluid is een model gemaakt met het akoestisch rekenpakket Geomilieu 4.30 van DGMR. In deze berekening is gerekend met 30 spelende kinderen in zowel de bestaande als de nieuwe situatie. Voor het geluidvermogen van het menselijk stemgeluid is aansluiting gezocht bij het NAG (Nederlands akoestisch genootschap)journaal van 1994. De geluidcontouren voor de dagperiode van zowel bestaande als de nieuwe situatie zijn weergegeven in figuur 1.
figuur 1
De uitkomsten van de berekening zijn vervolgens met elkaar vergeleken. Geconcludeerd kan worden dat door het centraliseren van het schoolplein een afname van het stemgeluid gaat optreden aan de oostzijde en een toename van het stemgeluid aan de westzijde van het plangebied. Indien aan de oostzijde nog een speeltuintje wordt gerealiseerd zal het geluid nog enigszins verspreiden en akoestisch een nog betere situatie ontstaan. Akoestisch gezien is er geen belemmering om de bestaande situatie naar de toekomstige situatie te wijzigen. Met de berekende geluidniveaus van ten hoogste 45 dB(A) ter plaatse van de bestaande woningen is er sprake van een goed won- en leefklimaat.
- Wegverkeerslawaai
Er is geen berekening uitgevoerd naar wegverkeerslawaai afkomstig van de omliggende wegen, omdat deze onder het regime van 30km/u vallen. Op deze wegen is de Wet geluidhinder namelijk niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de wegverkeersgegevens in relatie tot de planontwikkeling wel beoordeeld. Van De Vink zijn geen gegevens bekend. De invloed van de Sperwerlaan blijft gelijk omdat het verkeersbeeld daar niet verandert. Ter plaatse van de Koekoekslaan kan het drukker worden door de aanleg van een parkeerterrein en een Kiss&Ride- gebied. Met als gevolg dat de afstand tot de omliggende woningen groter wordt en de geluidbelasting op de woningen aan De Vink afneemt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.6 Milieuzonering Bedrijven
Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die de nieuwbouw belemmeringen. Anderzijds worden bedrijven ook niet beperkt in hun ontwikkelingen door de voorgenomen ontwikkeling. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.7 Luchtkwaliteit
Wettelijk toetsingskader
Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.
Beoordeling
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft vervangende nieuwbouw van een twee bestaande scholen. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.
Conclusie
Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.8 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Onderzoek
Op basis van de professionele risicokaart blijken er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bronnen, buisleidingen of transportroutes aanwezig te zijn. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanprocedure.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.9 Duurzaamheid
Waar mogelijk wordt gestreefd naar duurzame oplossingen, zowel qua gebouw als buitenruimte. vanzelfsprekend komt er geen gasaansluiting. Verder wordt gedacht aan een all-electricsysteem, duurzame materialen, energieneutrale toepassingen, klimaatrobuuste inrichting parkeerterrein en een (groen) schoolplein. Eén en ander zal in het vergunningentraject nader worden uitgewerkt.
5.10 Verkeer En Vervoer
Algemeen
Met de komst van de nieuwe school langs de Koekoeklaan, in de nabijheid van de school de Carrousel en het winkelcentrum De Wielewaal, verandert het verkeersbeeld aldaar. In de nieuwe school worden de Goudvink en de Krullevaar gevestigd.
De Goudvink en de Krullevaar zijn allebei lagere scholen waarvan met name bij de Goudvink de meeste kinderen uit de wijk afkomstig zijn. De verwachting is dat de meeste kinderen lopend of per fiets naar de school gaan en dat een minderheid met de auto wordt gebracht. Eerder onderzoek bevestigt dat. De nadruk in het ontwerp van de schoolomgeving ligt dan ook vooral op veilige routes voor fiets en voetganger in de nabijheid van de school. Fiets en auto worden vlakbij de school dan ook fysiek van elkaar gescheiden.
De Carrousel heeft meer een regionale functie, hier komen veel kinderen met een busje of worden door de ouders gebracht met de auto. De school gaat in om 08.45 uur. Op een gemiddelde dag komen er ca. 40 busjes/auto's.
De tijden van in- en uitgaan van de drie scholen variëren zodat de drukte zich spreidt.
Parkeren
Het nieuwe parkeerterrein is primair bedoeld voor het halen en brengen, ook zal het personeel waar nodig daar parkeren. Er wordt naast voldoende parkeerplaatsen, een zogenaamde 'kiss & ride strook' aangelegd.
Koekoeklaan
Langs de Koekoeklaan ligt ook de ingang van het winkelcentrum De Wielewaal. Op de Koekoeklaan rijden nu ongeveer 1500 motorvoertuigen per etmaal. Door de nieuwe school neemt de verkeersdrukte naar verwachting met ongeveer 20% toe. Zolang dat enigszins gespreid is, zal dit niet tot extra verkeersonveilige situaties leiden.
Een veilige route voor fietsers en voetgangers is belangrijk. Door de routes voor fiets en auto te scheiden wordt hier aan voldaan. Ook wordt hiermee een eventueel risico door het (soms) laden en lossen bij het winkelcentrum zoveel mogelijk beperkt.
5.11 Overig
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Het project (vervangende nieuwbouw) valt echter niet onder de definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gebruik van het plangebied wordt niet gewijzigd. Tevens gaat de nieuwbouw niet gepaard met een uitbreiding van het bebouwde oppervlak. Er is dus geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit mer. Toetsing aan het Besluit mer kan verder achterwege blijven.
Voor dit bestemmingsplan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de laatste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Deze standaard is verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen).
6.2 Regels
In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
De bestemming "Groen" ligt meestal op de terreinen die als openbaar groen, beplanting en/of afscheidende groenstrook ingericht zijn. Hierbinnen zijn ook paden, water en speelvoorzieningen togestaan. In ondergeschiktheid is er ook plaats voor onder andere verhardingen en parkeren. Ook is er een aparte aanduiding waar de fietsenstallingen gerealiseerd worden.
Onder de bestemming "Maatschappelijk" vallen in dit geval de scholen en de kinderopvang. Maar ook andere functies zoals gezondheidszorg, sociaal-medische, religieuze, levensbeschouwelijke, educatieve, culturele voorzieningen kunnen er gevestigd worden.
Verder zijn er binnen dit plan de bestemmingen "Verkeer", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Water". Vanzelfsprekend dekken deze bestemmingen o.a. de wegen, (fiets)paden, pleinen en het hoofdparkeren en de watergangen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De plannen zijn al meermaals in de buurt, met betrokken partijen e.a. besproken (nieuwsbrieven, informatieavonden, etc.). Hierdoor is iedereen de afgelopen jaren doorlopend geïnformeerd en betrokken bij de planvorming.
Het vooroverleg (o.a. provincie, waterschap) is positief verlopen, er zijn geen opmerkingen gemaakt.
Ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is zorgvuldig behandeld en door de gemeenteraad ongegrond verklaard.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan voor het kindcentrum Wolfsbos is voortgekomen uit de 'prioriteitenlijst schoolgebouwen' die op 21 april 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de programmabegroting 2017-2020 vastgesteld inclusief de investering voor het kindcentrum.