Hollandscheveld, deelplan Holl. Opgaande 39
Bestemmingsplan - Gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 08-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hollandscheveld, deelplan Holl. Opgaande 39 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2020BP8024007-VG01 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
1.11 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;
1.13 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.28 dwarskap:
een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;
1.29 e-commerce:
vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.31 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.33 geluidbelasting vanwege een weg:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
1.34 hogere (geluidsgrens)waarde:
een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.35 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.37 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
1.38 kantoor:
een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;
1.39 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.40 langskap:
een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;
1.41 lessenaarsdak:
een dak bestaande uit één hellend dakvlak;
1.42 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.43 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.44 platdak:
horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.48 stolpkap:
een kap met een piramidevormige afdekking eindigend in één punt of met een korte nokbalk haaks op de weg;
1.49 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.50 voorkeursgrenswaarde:
de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.51 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.52 voorgevelrooilijn:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.53 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassing).
2.7 de afstand tot de perceelgrens:
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
- c. parkeren;
met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:
- d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
- e. andere werken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid; en
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in lid 3.2 sub a, en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst;
- 1. het bepaalde in lid 3.2 sub a, en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
- b. De in lid 3.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 3.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en).
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbijbehorende:
- c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere werken;
- e. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid; en
- e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 4.2.1 sub a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op die hoofdgebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een bij vaststelling van dit bestemmingsplan verkregen hogere waarde;
- 2. lid 4.2.2 sub b en toestaan dat een carport wordt opgericht mits de carport niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- b. De in lid 4.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
- b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
- 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
- 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
- b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. Het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en); ;
- 2. Het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
- c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de bestemming wonen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevinsgvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in lid a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;
- 2. het bepaalde in lid a en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel in de vorm van e-commerce.
- e. De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
- f. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- 4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat:
- 1. de oprichting van een (antenne)mast wordt gerealiseerd, waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter en de oprichting niet in strijd is met het POP-beleid ten aanzien van antennemasten en dat een reclame-uiting wordt gerealiseerd in de bebouwde kom waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter;
- 2. de aanleg van nieuwe en wijziging van bestaande weg-, infrastructuur- en groenvoorzieningen (inclusief speelvoorzieningen met een maximale hoogte van 12 meter) binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd, mits deze activitieten niet samenhangen met realisering van een nieuwe, nog niet via een (ontwerp)bestemmingsplan geaccordeerde planmatige stads- of dorpsuitbreiding.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota Hoogeveen, 20 april 2011, (Bijlage 1), met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere behoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
- d. bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota Hoogeveen, 20 april 2011, (Bijlage 1), met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Hollandscheveld, deelplan Holl. Opgaande 39.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 8 september 2022
De voorzitter, De griffier,
K.B. Loohuis C. van Elken Mierle
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek om op het perceel Hollandscheveldse opgaande 41 een woning te realiseren. Hierdoor wijzigt de huidige agrarische bestemming naar de bestemming 'wonen' en 'tuin'. Daarnaast zal het perceel Hollandscheveldse opgaande 41 gesplitst worden, waardoor het nieuwe perceel Hollandscheveldse opgaande 39 ontstaat.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de wijziging van een agrarische bestemming naar een bestemming 'wonen' op het perceel Hollandscheveldse opgaande 41 mogelijk. Daarnaast zal het perceel Hollandscheveldse opgaande 41 gesplitst worden, waardoor het nieuwe perceel Hollandscheveldse opgaande 39 ontstaat.
1.3 Opbouw Toelichting
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
- hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
- hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
- hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
- hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
- hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Hoogeveen, sectie D, nummer 5678. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Hollandscheveld en wordt begrensd door het Hollandscheveldse Opgaande aan de zuidkant en weilanden aan de noordkant. Daarnaast ligt het plangebied tussen de Hollandscheveldse Opgaande 35 en 41.
2.2 Vigerend Recht
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Hollandscheveld, 2011. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het realiseren van een woning niet toegestaan.
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
Het Hollandscheveldse Opgaande heeft een verkaveling gebaseerd op het slotenpatroon. Hier is om de 140 meter een hoofdwijk en na 70 meter een tussenwijk. Het bestaande bebouwingspatroon bestaat uit om de 35 meter een woning.
Er zijn bewust een aantal percelen opengehouden. Deze percelen liggen als groene weilandjes tussen de bebouwing waardoor het geheel een 'luchtig', groen en landschappelijk aanzien heeft. De weitjes geven daarnaast soms ook doorzicht naar het achterliggende landschap, voor zover dat nog aanwezig is. Ten noorden van de woningen aan de noordzijde van het Hollandscheveldse Opgaande wordt het berdrijventerrein Buitenvaart II aangelegd. Dit is zichtbaar in de vorm van de eerste bedrijfsbebouwing en in de groene wal en water rondom dit bedrijventerrein. Met de komst van het bedrijventerrein wordt het landschap aan de noordzijde van de Hollandscheveldse Opgaande meer gesloten en zijn de doorkijkjes beperkt.
2.4 Functionele Structuur Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Hollandscheveldse Opgaande en heeft momenteel een agrarische bestemming. Het bestaande bebouwingspatroon bestaat uit om de 35 meter een woning. Er zijn voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen aanwezig.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Geconstateerd wordt dat voor het plangebied in de SVIR geen onderwerpen zijn opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vaste jurisprudentie heeft uitgewezen dat het toevoegen van één nieuwe woning niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een verdere motivatie aan de hand van de ladder achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018
Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld.
De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.
De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.
In dit geval is er alleen sprake van inbreiding voor uitbreiding. Dit is in overeenstemming met provinciaal beleid.
cultuurhistorie
De provincie heeft op verschillende manier haar beleid en omgang met cultuurhistorie ingezet, zoals de beleidsnota voor het ruimtelijk cultuurhistorisch beleid: Het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (2009). Deze is gekoppeld aan de Omgevingsvisie (2018) van provincie Drenthe. Met de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) en beleidsvisie versterkt de provincie de ruimtelijke identiteit van Drenthe. Het is een inspirerend kompas dat, vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, partijen kaders en ruimte biedt om verantwoordelijkheid te nemen bij het afwegings- en ontwerpproces bij ruimtelijke ontwikkelingen. De CHS verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht
In het Cultuurhistorisch Kompas is de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) beschreven in 10 deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van deelgebied 9: het Hollandscheveld en Hoogeveen – kruising van richtingen. Het deelgebied wordt omschreven als een gebied met een onduidelijke structuur als drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen vanaf de 17e eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog goed zichtbaar aan de 'opgaanden' die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de -vele- ontginningsblokken.
Richtinggevend voor dit gebied is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken in het veengebied. Door het toevoegen van een woning aan de ontginningsas Hollandscheveldsche Opgaande, wordt geen afbreuk gedaan aan de herkenbaarheid van de verschillende ontginningsblokken.
conclusie
Verder is vanuit de kernkwaliteiten-analyse gebleken dat er geen sprake is van provinciale kernkwaliteiten waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie
In april 2018 is de nieuwe Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. In deze toekomstvisie staan ontwikkelingen en opgaven weergegeven op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie. De visie en opgave voor wonen maakt hiervan onderdeel uit en luidt als volgt: Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en het realiseren van wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.
3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.
In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.
De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden. Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning in de bebouwde kom van Hollandscheveld. Dit sluit aan bij de focus op geconcentreerde groei in de dorpen. Dit is overeenkomstig met de structuurvisie.
3.3.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0
De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen is bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op wonen op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiest de gemeente voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone. De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen wordt losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld, Nijstad en Alteveer nabij de snelweg vervalt. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden.
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning aan het Hollandscheveldse Opgaande. Hierdoor vindt verdichting plaats van het lint. Dit is overeenkomstig met de structuurvisie Hoogeveen 2.0.
3.3.4 Visie op de omgeving
In 2018 is de 'visie op de omgeving' vastgesteld door de raad. De trends en ontwikkelingen vragen om voortdurend te kijken of de gemeente nog op de juiste koers zit. Met deze visie is een aanvulling gedaan op Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030 en de Structuurvisie Hoogeveen 2.0. De Hoogeveense uitgangspunten duurzaamheid, ambitie en kwaliteit blijven daarbij onveranderd van kracht.
Deze actualisatie wordt niet langer de fysieke structuurvisie genoemd maar ‘visie op de omgeving’. Het hebben van een omgevingsvisie is namelijk een verplichting vanwege de Omgevingswet. Het Rijk voert deze wet waarschijnlijk in 2023 in.
3.3.5 Woonvisie 2017-2020
In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.
De nieuwe Woonvisie 2017-2020 is vastgesteld in maart 2017. Deze vervangt het gelijknamige beleidskader dat werd vastgesteld in 2011 en zet de ingezette koers door naar 2025. In de woonvisie is wonen in Hoogeveen in een breed perspectief geplaatst. Het gaat dan niet alleen om voldoende beschikbare woningen. Maar ook om de betaalbaarheid en duurzaamheid, de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving, de toegankelijkheid daarvan en de zelfredzaamheid van haar inwoners.
Daartoe heeft de gemeente een viertal ambities geformuleerd;
- behoud van kwaliteit en gewildheid
- toevoegen wat gevraagd wordt
- voor iedereen betaalbaar
- ouderdom of zorg; ook dan goed wonen
Deze ambities zijn in de woonvisie verder uitgewerkt.
In dorpen is er vaak sprake van maatwerk. Rode draad van dit thema is: "vrijheid bieden, zodat ieders vraag te bedienen is"
Het toevoegen van een enkele woonbestemming middels een bestemmingsplanwijziging is het soort maatwerk waar de woonvisie op doelt. Dit bestemmingsplan past daarom binnen het actuele woonbeleid.
3.3.6 Nota ruimtelijke kwaliteit
Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden.
Het plangebied is gelegen in lintbebouwing. Het wonen in de bebouwingslinten wordt gewaardeerd vanwege het landelijke karakter en de ruimte die aanwezig is. De waarde van de bebouwing in dit gebied zit vooral in de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Positie van de bebouwing, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen bij aan die afleesbaarheid. Voor dit bestemmingsplan vertaalt zich dit in een woning met een haakse nokrichting op de weg, een rechthoekig hoofdgebouw met bruinrode baksteen en een oranje/rode of donkere pannendak al dan niet incombinatie met rietbedekking. De bebouwingsvoorschriften zijn afgestemd op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Hiermee voldoet het plan aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Structuur
Het grootste deel van het grondgebied van Hoogeveen is gevormd door de hoogveenontginning. Vanaf de 17e eeuw werd deze planmatig ter hand genomen door o.a. de Hollandsche Compagnie van de 5000 Morgen en de van Echtens Compagnie. Eerst in zuidoostelijke richting, daarna, in de 19e en 20e eeuw meer in oostelijke en noordoostelijke richting en op een grootschaliger manier.
In deze ontginningen ligt de oorsprong van de kenmerkende rechthoekige (orthogonale) structuur van kanalen en wijken, die ook nu nog goed herkenbaar is in het landelijk gebied van Hoogeveen. Nabij de (achter)grenzen tussen de diverse vervenings compagnien worden verhoogde paden, dijken en greppels voor de waterbeheersing aangelegd.
Bij enkele kruispunten van kanalen en dijken onstonden geleidelijk nederzettingen. De meeste kanalen zijn inmiddels echter gedempt. Alleen de Verlengde Hoogeveensche Vaart en de Middenraai bij receptievelijk Noorscheschut en Nieuweroord bestaan nog als oorspronkelijk veenontginningskanaal. Maar ook waar de kanalen gedempt zijn is de oorspronkelijke kanalen en wijkstructuur vaak nog herkenbaar. Deze linten liggen in het landelijke gebied.
Het Hollandscheveldse Opgaande is ook een gedempt kanaal. Dit is herkenbaar aan het brede straatprofiel en komt terug in de naam. Een woord voor kanaal was in de ontginningsperiode 'opgaande'.
Het plangebied van de Hollandscheveldse opgaande 39 is gelegen aan het gedempte kanaal. De woning die wordt toegevoegd aan de Hollandscheveldse opgaande wordt in het lint gebouwd. Hierdoor blijft de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van de lintbebouwing aan het gedemte kanaal bestaan.
4.2 Beeldkwaliteit
Het plangebied is gelegen in lintbebouwing. Het wonen in de bebouwingslinten wordt gewaardeerd vanwege het landelijke karakter en de ruimte die aanwezig is. De waarde van de bebouwing in dit gebied zit vooral in de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Positie van de bebouwing, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen bij aan die afleesbaarheid. Voor dit bestemmingsplan vertaalt zich dit in een ontwerp met een haakse nokrichting op de weg, een rechthoekig hoofdgebouw met bruinrode baksteen en een oranje/rode of donkere pannendak al dan niet incombinatie met rietbedekking. De bebouwingsvoorschriften zijn afgestemd op de nota ruimtelijke kwaliteit. Hiermee voldoet het plan aan de nota ruimtelijke kwaliteit.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden en of bedrijven niet te schaden.
5.1 Bodem
5.1.1 Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
5.1.2 Onderzoek en conclusie
Er is geen bodeminformatie over deze locatie bekend, zowel geen historische gegevens als op het bodemloket. Wel zijn 2 bodemonderzoeken in de nabijheid uitgevoerd:
- in 1995 is een verkennend onderzoek uitgevoerd op het naastliggende perceel nummer 35, waaruit blijkt dat de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK bevat. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan enkele metalen.
- in 2014 is een verkennend onderzoek uitgevoerd ten noorden van het perceel, ten behoeve van de realisatie van een watergang. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van verhoogde gehalten in de grond. Grondwater is niet in de directe nabijheid onderzocht.
Op topotijdreis lijkt er sprake te zijn van bebouwing in het verleden. De nummering suggereert dit ook. Waarschijnlijk is de bebouwing halverwege de jaren zestig verdwenen. Ook is er een indicatie van een sloot/watergang aan de westzijde. In hoeverre deze voormalige watergang tot het perceel behoort is op basis van deze gegevens niet aan te geven. Verdwenen bebouwing uit die periode geeft een mogelijke verdenking op asbest in de bodem.
Via streetsmart blijkt dat op de locatie meerdere gebouwen aanwezig zijn. Ook is het aannemelijk dat de gedempte sloot op het betreffende perceel aanwezig is. Het is onbekend waarmee de demping is uitgevoerd.
De bodem is op basis van de gedempte sloot en in het verleden uitgevoerde sloop van gebouwen (mogelijk puin met asbest) verdacht van bodemverontreiniging. Bij een bestemmingsplanwijziging dient vastgesteld te worden of de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik (woningbouw). In dit geval is een onderzoek naar de verdachte verontreinigingen noodzakelijk.
Er is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn bij de voorgenomen bestemmingswijziging, zie Bijlage 1.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Normstelling
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat later over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld. De cultuurhistorische beleidskaart is vastgesteld op 26 januari 2012.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plangebied is op de archeologische beleidskaart van Hoogeveen gelegen binnen de legenda-eenheid ‘Archeologische Waarde – 5’. Deze eenheid wordt gevormd door de zones met een lage archeologische verwachting. Hier wordt geen archeologisch onderzoek verlangd. Daarom wordt voor deze categorie geen dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Alleen in het geval van zeer grootschalige ontwikkelingen (groter dan 3 hectare) kan sprake zijn van archeologisch onderzoek om het verwachtingsmodel te toetsen. Er zijn daardoor geen belemmeringen wat betreft archeologie.
Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
5.2.2 Cultuurhistorie
Ontwikkelingsgeschiedenis
Halverwege de 17e eeuw worden de veengronden in gemeente Hoogeveen langzaamaan in cultuur gebracht door de Compagnie van 5000 morgen. Al snel na de start in 1632 wordt besloten om de compagnie onder te verdelen en alle participanten een eigen ondercompagnie te laten vormen. Deze compagnieën hebben elk een deel van het veen ontgraven. In de huidige landschappelijke opzet is dat nog goed terug te zien. De grenzen tussen elk van de compagnieën zijn vaak nog duidelijk herkenbaar als dijk of als achtergrens. Aan weerszijden van deze grens is te zien hoe de verkaveling (als resultaat van de ontginning) verandert van opzet en richting.
De Hoogeveensche Vaart vormt de centrale drager van de ontginningen. Vanaf de Hoogeveensche Vaart worden verschillende opgaanden gegraven, zoals de Hollandscheveldse Opgaande door de Hollandsche Compagnie. Hollandscheveld is dan ook een karakteristiek dorp van de veenontginning. Ontginningsdorpen zijn lineair van karakter, langs vaarten, met woningen op de kop van de kavels en haaks ten opzichte van de weg. In het geval van Hollandscheveld gaat het om een langgerekt bebouwingslint van boerderijtjes en arbeiderswoningen aan het Hollandscheveldsche Opgaande en Zuider Opgaande.
Onderzoek en conclusie
Op de beleidskaart historische bebouwing is het plangebied gelegen in ensemble ENS10 Hollandscheveld, Hollandscheveldsche Opgaande. Dit ensemble heeft een middelhoge waardering (zie onderstaande afbeelding). Bij een middelhoge waardering zijn cultuurhistorische waarden richtinggevend en wordt er ingezet op het behoud van de samenhang en karakteristieken.
Het ensemble combineert historische geografie en historische bouwkunst, en betreft de hoofdontginningsas van het veenkoloniale kanaaldorp Hollandscheveld: de Hollandscheveldse Opgaande. Deze opgaande is een van de oudste in de ontstaansgeschiedenis van Hoogeveen en dateert uit eind 17e eeuw. Het is aangelegd ten behoeve van de veenontginningen van de Hollandsche Compagnie. Het kanaal is tegenwoordig verdwenen.
Het toevoegen van een woning aan het Hollandscheveldsche Opgaande binnen de bestaande structuur, doet geen afbreuk aan de afleesbaarheid van cultuurhistorische waarden van de ontginningsas. Er zijn geen monumenten of beeldbepalende panden op korte afstand van het plangebied gelegen. Er zijn geen belemmeringen wat cultuurhistorie betreft.
5.2.3 Onderzoek en conclusie
Onderhavig plangebied is op de archeologische beleidskaart van Hoogeveen gelegen binnen de legenda-eenheid ‘Archeologische Waarde – 5’. Deze eenheid wordt gevormd door de zones met een lage archeologische verwachting. Hier wordt geen archeologisch onderzoek verlangd. Wat betreft cultuurhistorie doet het toevoegen van één woning geen afbreuk aan de bestaande cultuurhistorische structuur. Er zijn daardoor geen belemmeringen wat betreft archeologie en cultuurhistorie.
5.3 Water
5.3.1 Algemeen
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
5.3.2 Normstelling
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
- 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
- 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
- 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 9 september 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 2 Watertoets. Op basis daarvan is de standaard waterparagraaf opgenomen.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
- niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
- niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
5.3.3 Onderzoek en conclusie
De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan." Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.4 Natuur En Ecologie
5.4.1 Normstelling
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Gedeputeerde Staten hebben op 20 november 2020 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. In dit document zijn alle bestaande beleidsregels, die gebaseerd zijn op regelgeving die in de Wet natuurbescherming samen komen, in één document samengevoegd. Deze beleidsregels gaan over gebiedsbescherming, het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe.
Gebiedsbescherming
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op een afstand van ruim 8 km van het plangebied. Vanwege de afstand tussen het plangebied en de beschermde waarden en vanwege de aard van de boogde ontwikkeling wordt als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie op beschermde waarden verwacht. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.
Soortenbescherming
De nationale databank Flora- en fauna is geraadpleegd. In het plangebied zijn geen beschermde soortgroepen naar voren gekomen.
Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden en soortenbescherming. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.
5.5 Geluid
5.5.1 Normstelling
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
5.5.2 Onderzoek en conclusie
Ten gevolge van de Hollandscheveldse Opgaande bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 58 dB Lden inclusief aftrek. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Voor het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in stedelijk gebied binnen de geluidzone van een weg is een maximale hogere waarde mogelijk van 63 dB Lden. Aangezien de maximale grenswaarde van 63 dB Lden niet wordt overschreden, is er geen belemmering de bestemming te wijzigen naar wonen. Voor een bestemmingswijziging naar wonen zal een hogere waarde van 58 dB Lden ten gevolge van de Hollandscheveldse Opgaande moeten worden aangevraagd.
De locatie is gesitueerd binnen de geluidzone van het industrieterrein Buitenvaart. Ten tijde van de vaststelling van de geluidzone van het industrieterrein Buitenvaart is voor meerdere woningen binnen de geluidzone een hogere waarde vastgesteld. Voor de naast deze locatie gelegen woningen op nummer 35 en 41 is een hogere waarde verleend van respectievelijk 52 en 51 dB(A). Dit betekent dat voor onderhavige locatie een hogere waarde van 52 dB(A) dient te worden aangevraagd en dat de woning niet dichter op het industrieterrein gebouwd mag worden dan de achterste rooilijn van nummer 35.
Op basis van de berekende waarden (geluidbelasting voor wegverkeer exclusief aftrek bedraagt 63 dB) kan niet met zekerheid worden gesteld dat het vereiste binnenniveau van 33 dB in de geluidgevoelige ruimten is gewaarborgd. Derhalve is een bouwakoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevel nodig.
Resumerend is er geen belemmering voor een bestemmingswijziging naar wonen. Wel zal voor het waarborgen van het binnenniveau een bouwakoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevel moeten worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet aan ons ter beoordeling worden voorgelegd.
5.6 Milieuzonering Bedrijven
5.6.1 Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
5.6.2 Onderzoek en conclusie
In de directe nabijheid van het adres Hollandscheveldse Opgaande, tussen nummer 35 en 41, te Hollandscheveld zijn geen bedrijven gelegen die door het voorgenomen bouwplan worden beperkt in hun bedrijfsontwikkeling. De milieuzonering staat de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in de weg.
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
5.7.1 Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het plan
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 1 februari 2022 is bij besluit van het college van B&W vastgesteld dat geen MER nodig is. In Bijlage 3 Vormvrije M.E.R.-beoordeling is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft de nieuwbouw van een enkele woning. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.
Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Normstelling
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
5.9.2 Onderzoek en conclusie
In bovenstaande figuur is te zien dat de planlocatie binnen de 100% letaliteitszone (blauwe onderbroken lijn) van de hoge druk aardgastransportleiding ligt en daarmee ook binnen het invloedsgebied (blauwe lijn).
Om op de gevraagde locatie een woning te mogen realiseren zal het bestemmingsplan moeten worden gewijzigd. Omdat de woning binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleidingen ligt moet het groepsrisico worden verantwoord.
Het gaat om een uitbreiding met slechts één woning met een populatie van 2,1 personen. Deze toename is in de totale hoogte van het groepsrisico praktisch niet van invloed. Verder is het groepsrisico in deze omgeving lager dan 10% van de oriëntatiewaarde en het groepsrisico neemt praktisch niet toe. Dit heeft tot gevolg dat het groepsrisico beperkt hoeft te worden verantwoord.
Dat het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt is met verschillende QRA's in vergelijkbare situaties aangetoond. Daarom is voor deze wijziging van het bestemmingsplan dan ook afgezien om een QRA op te stellen, omdat deze weinig toevoegt aan de onderbouwing van het groepsrisico.
Verder zijn er geen onderzoeken noodzakelijk om alternatieve locaties te onderzoeken die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Ook maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico hoeven niet te worden onderzocht.
Het plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico10-6 per jaar. Er zijn verder geen maatregelen nodig om de zelfredzaamheid of bestrijdbaarheid te kunnen verbeteren. Dit komt doordat de locatie binnen de 100% letaliteitszone valt van hogedruk aardgastransportleidingen. Ongevalscenario's met hogedruk aardgastransportleidingen ontwikkelen zich zo snel dat ten aanzien van de bestrijdbaarheid of de zelfredzaamheid geen aanvullende maatregelen kunnen worden geadviseerd.
5.10 Verkeer En Parkeren
Met het toevoegen van één woning zullen de verkeersbewegingen niet in betekenende mate toenemen. parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd conform de parkeernormen zoals genoemd in Bijlage 1 Parkeernota Hoogeveen.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
6.2 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.
De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
In dit bestemmingsplan komen 2 bestemmingen voor, te weten Tuin en Wonen:
6.3.1 Tuin
De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen.
6.3.2 Wonen
Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg toegestaan. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn nog aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk. Voor het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen zijn in de regels maatvoeringseisen aangegeven.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
7.2 Beleidskeuzen
De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
7.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Provincie Drenthe
Er is vooroverleg met de provincie Drenthe gevoerd om te toetsen of voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden en ambities zoals beschreven in de Omgevingsvisie Drenthe 2018. De provincie Drenthe heeft aangegeven in haar vooroverleg reactie akkoord te zijn met voorliggend bestemmingsplan.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Ten behoeve van de toetsing aan de uitgangspunten van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is de online Watertoets doorlopen. Hieruit komt naar voren dat de korte procedure doorlopen dient te worden. Onderdeel hiervan is een vooroverleg met het waterschap betreffende voorgenomen ontwikkeling. Naar aanleiding van de vooroverleg reactie is de waterparagraaf tekstueel verder uitgewerkt.
Burgerparticipatie
In het kader van burgerparticipatie heeft de initiatiefnemer voorafgaand aan de tervisielegging direct omwonenden per brief geïnformeerd over de planontwikkeling. Daarnaast zullen voorgenomen plannen via de gemeentelijke website en het lokale huis-aan-huis-blad 't Torentje worden gepubliceerd.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van 10 februari tot en met 23 maart 2022 als ontwerp gedurende een periode van 6 weken ter visie gelegen. Binnen deze termijn was eenieder in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Parkeernota Hoogeveen
Bijlage 1 Parkeernota Hoogeveen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek