KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch I
Artikel 4 Agrarisch Ii
Artikel 5 Agrarisch Iii
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 7 Schoonhoven I
Artikel 8 Schoonhoven Ii
Artikel 9 Hoogveenrestant
Artikel 10 Leiding - Gas 1
Artikel 11 Leiding - Gas 2
Artikel 12 Leiding- Hoogspanningsverbinding 1
Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2
Artikel 14 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 15 Water - Vaarweg
Artikel 16 Waterwingebied
Artikel 17 Waarde - Archeologie 1
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
Artikel 20 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Antidubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 25 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Drentse Zonneroute A37
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opgave Beheersverordening
1.3 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Water
4.5 Natuur En Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Deelgebiedsindeling
5.2 Agrarische Sector
5.3 Bosbouw
5.4 Natuur En Landschap
5.5 Recreatie
5.6 Wonen
5.7 Niet-agrarische Bedrijven
5.8 Wegverkeer
5.9 Waterwinning
5.10 Vaarweg
5.11 Specifieke Functies
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Algemeen
6.2 Beleidskeuzen
6.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022

Beheersverordening - Gemeente Hoogeveen

Vastgesteld op 08-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woningen:

woningen gekoppeld door middel van gebouwen;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten, waaronder mede wordt verstaan e-commerce, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de (bedrijfs) woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e), kapper en mani- en/of pedicure, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een aanbouw c.q. een vrijstaand bijgebouw waarin één of meerdere hulpbehoevenden vanuit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest zijn en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.11 agrarische nevenactiviteit:

een agrarisch bedrijf kan ondergeschikt aan de hoofdfunctie op het bouwperceel een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit uitoefenen. Deze moet in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Al deze activiteiten mogen uitsluitend bij een volwaardig agrarisch bedrijf en uitsluitend binnen de bestaande bebouwing worden uitgeoefend, waarbij maximaal 30% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en maximaal 30% van de inkomsten uit de ondergeschikte activiteit mogen worden gegenereerd. De ondergeschiktheid moet aangetoond worden door middel van een bedrijfsplan.

1.12 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg of vaart in het buitengebied met voldoende doorzichten en ritme in massa en ruimte.

1.15 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.16 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de betreffende bestemming ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bestaande bijgebouwen, aan- of uitbouwen en wordt gerund door de gebruikers van het betreffende perceel." Onder een B&B voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Een B&B voorziening mag de toegestane maximale oppervlakte van de aan-huis-verbonden beroepsactiviteit niet overschrijden.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, ten behoeve van de bedrijfsbestemming van het gebouw of het terrein;

1.21 begraafplaats:

een (gedeelte van een) terrein dat geschikt is gemaakt voor het begraven van overleden personen, het bijzetten van urnen en asverstrooiing.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.23 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.24 bestaand:

de op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbeheersverordening en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.28 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 bouwwerk geen gebouw zijnde:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en een niet voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 camper:

een motorvoertuig, ingericht voor het vervoeren van personen en kamperen c.q. buitenshuis verblijven met de mogelijkheid tot overnachten;

1.39 camperplaats:

een kampeerplaats op een kleinschalig kampeerterrein, die uitsluitend wordt gebruikt door campers en het hele jaar verhuurd mag worden voor recreatief verblijf met een camper;

1.40 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.41 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.44 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.45 dierenbegraafplaats:

een (gedeelte van) een terrein dat geschikt is gemaakt voor het begraven van overleden huisdieren.

1.46 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven.

1.47 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in (tijdelijke) onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, e.d.;

1.48 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij en onder het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.49 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport en overkapping wordt verstaan;

1.50 geluidbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.51 groepsaccommodatie:

(Deel van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatiefnachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.53 hogere (geluidsgrens)waarde:

een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.54 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.55 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.56 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.57 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.58 inrichtingsplan:

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied, inclusief een schriftelijke onderbouwing, door een deskundig bureau. Een
landschappelijk inpassingplan bestaat in ieder geval uit een analyse van het omliggende landschap. Het ontwerp is een logisch vervolg van deze analyse.

1.59 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate is gericht op het houden van dieren zonder te beschikken over open grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, - of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;

1.60 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.61 kampeerplaats:

een stuk grond voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes;

1.62 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.63 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.64 kleinschalige verblijfsrecreatie:

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeerplaatsen;

1.65 kwekerij:

een bedrijfsvoering dat het kweken omvat van houtachtige en/of kruidachtige gewassen, zoals (sier) bomen, (sier)heesters, coniferen, vaste planten en één- en tweejarigen;

1.66 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.67 landschap:

De waarneembare ruimtelijke verschijningsvorm van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factoren reliëf, bodem, water, klimaat, flora en fauna alsmede de wisselwerking met de mens.

1.68 landschappelijke inpassing:

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op de bestaande dan wel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.69 leisureactiviteiten:

activiteiten die gericht zijn op recreatie en ontspanning welke individueel of in groepen kunnen plaatsvinden, zoals karten, overdekt skiën en bowlen;

1.70 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.71 maatschappelijke doeleinden:

educatieve, sociaal-medische (hieronder niet bedoeld zorgwoningen), sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.72 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.73 nabij bestaande kernen:

Direct aansluitend op de bebouwde kom van de bestaande dorpen, de stad Hoogeveen en de
bebouwingslinten 'Alteveer', 'Riegshoogtendijk', 'Brugstraat' en 'Johannes Poststraat', voor zover gelegen in het beheersverordening Buitengebied Noord of Zuid.

1.74 niet agrarisch bedrijf, categorie B1:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied.

1.75 niet agrarisch bedrijf, categorie B2:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op het buitengebied.

1.76 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.77 ondergeschikte horecavoorziening:

een ondergeschikte horecavoorziening, ten opzichte van de hoofdfunctie op een perceel, die gericht is op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en etenswaren

1.78 peil:

  1. 1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.79 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.80 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning of een vast kampeermiddel als hoofdverblijf.

1.81 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.82 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.83 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.84 reconstructie van een weg:

een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 1,5 dB of meer wordt verhoogd;

1.85 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.86 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.87 recreatiewoning:

een gebouw dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.88 saldering ruimte voor ruimte:

het voldoen aan de voorwaarden door niet één slooplocatie, maar twee slooplocaties te betrekken bij de ontwikkeling.

1.89 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.90 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.91 twee-aan-een gebouwde woning:

blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.92 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewasen en/of detailhandel en groothandel in al dan niet ter plaatse geteelde gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen.

1.93 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.94 vast kampeermiddel:

een op de grond staand of vast met de grond verbonden bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf en het hele jaar verhuurd mogen voor recreatief verblijf;

1.95 verblijfsrecreatie :

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting is toegestaan;

1.96 verblijfsrecreatieve voorzieningen:

speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van verblijfsrecreatie;

1.97 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.98 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze.

1.99 voorkeursgrenswaarde:

de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.100 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.101 winkel:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.102 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windturbine.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0010.png"

2.2 de rotordiameter

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0011.png"

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de afstand tot de perceelgrens:

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  2. b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch I

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch I' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. behoud van de natuurlijke waarden;
  2. c. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  3. d. bosbouw, met uitzondering van de gronden aangeduid met 'open gebied';
  4. e. dagrecreatie;
  5. f. wonen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning';
  6. g. tuincentrum, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'tuincentrum';
  7. h. niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2';
  8. i. maatschappelijke doeleinden, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'maatschappelijke doeleinden';
  9. j. sportterrein, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'sportterrein';
  10. k. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  11. l. straalpad, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'straalpad';
  12. m. bestaand bos, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'bestaand bos';
  13. n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  14. o. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken;
  15. p. straalpad, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'straalpad;
  16. q. zend- en ontvangstinstallaties uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met 'zend-/ontvangstinstallantie'; .

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    1. 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    2. 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
  2. b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  3. c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  4. d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  5. e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. van het bepaalde in 3.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
      • de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond.
    2. 2. van het bepaalde in 3.2.1 en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee toestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    3. 3. van het bepaalde in 3.2.1 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen toestaan tot een goothoogte van 5 m;
    4. 4. van het bepaalde in 3.2.3 een vergroting van bebouwing ten dienste van niet agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduid met "bedrijven, categorie B1", tot maximaal 25%;
    5. 5. van het bepaalde in 3.2.3 een vergroting van bebouwing ten dienste van niet agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduid met "bedrijven, categorie B1", van meer dan 25%, mits:
      • vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten is verkregen;
      • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    6. 6. van het bepaalde in 3.1 de bouw van veestallen en schuilstallen op de gronden die zijnaangeduid met "hobbystallen en schuilstallen", mits:
      • de goothoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
      • er gebouwd wordt met één bouwlaag met kap;
      • de oppervlakte bijbehorende cultuurgrond ten minste 1 ha bedraagt;
      • de oppervlakte tot 2 ha bijbehorende cultuurgrond niet meer dan 25 m2bedaagt en bij meer dan 2 ha niet meer dan 50 m2.
    7. 7. van het bepaalde in 3.2.1 en de bouw toestaan van een mestsilo buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2.500 m³ en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangeduid met 'open gebied',mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of;
      • vanwege milieuhygiënische knelpunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
    8. 8. van het bepaalde in 3.2.1. en de bouw toestaan van sleufsilo's buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³;
    9. 9. van het bepaalde in 3.2.2 en de verbouw toestaan van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits:
      • het gelegen is op de gronden aangeduid met 'landschapsbouw';
      • sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
      • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
      • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
      • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²);
    10. 10. van het bepaalde in 3.2.2 en het afwijken van de bestaande verschijningsvorm toestaan bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits:
      • bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
      • indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn vastgelegd;
  1. b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden;
    2. 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    3. 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen
  1. c. Voorzover de afwijking onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid als 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassing op een strook van 50 m rond de verbeelding met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde' aangeduide gebieden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    3. 3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
    4. 4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    5. 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of;
      • vanwege milieuhygiënische knelpunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunning afwijken van de regels, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking alleen betrekking heeft op de aanduiding 'woning' en 'dubbele woning';
    2. 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;
    4. 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    5. 5. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    6. 6. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    7. 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak, zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    8. 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  5. e. Voorzover de onder b, c en d genoemde afwijking gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm en betrekking heeft op gronden welke zijn gelegen buiten het bouwperceel of bouwblok en op de verbeelding zijn aangeduid met 'terrein van archeologische betekenis' of 'terrein van hoge archeologische waarde', wordt de afwijking niet eerder verleend dan nadat uit archeologisch (voor)onderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Het genoemde archeologisch (voor)onderzoek is tevens van toepassing op een strook van 50 m rond de plankaart met 'terrein van archeologische betekenis' aangeduide gebieden.
  6. f. De onder b, c en d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzover de grondenniet zijn aangeduid met 'open gebied' en/of 'Eerste Oosterveld';
    2. 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
    3. 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    4. 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    5. 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    6. 6. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. de sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
    3. 3. de sub a, onder 1 bedoelde vergunning is niet vereist indien de aaneengesloten oppervlakte (inclusief bestaand) voor dit doel minder dan 1 ha gaat bedragen.
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden die zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.
  7. g. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.
  8. h. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 4 Agrarisch Ii

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch II' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. c. bosbouw;
  3. d. dagrecreatie;
  4. e. wonen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'woning', 'woning landgoed' en/of 'dubbele woning';
  5. f. kwekerij, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'kwekerij';
  6. g. tuincentrum, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'tuincentrum';
  7. h. niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2;
  8. i. volkstuincomplex, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'volkstuincomplex';
  9. j. maatschappelijke doeleinden, uitsluitende ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijke doeleinden";
  10. k. begraafplaats, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'begraafplaats;
  11. l. dierenbegraafplaats, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'dierenbegraafplaats';
  12. m. sportterrein, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'sportterrein';
  13. n. manege, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'manege';
  14. o. bestaand bos, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bestaand bos';
  15. p. opslagterrein, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'opslagterrein';
  16. q. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  17. r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  18. s. zend- en ontvangstinstallaties uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met 'zend-/ontvangstinstallantie';
  19. t. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    1. 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    2. 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
  2. b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  3. c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  4. d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  5. e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

4.4 Afwijken bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. van het bepaalde in 4.2.1.2 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
      • de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond.
    2. 2. van het bepaalde in 4.2.1 en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee toestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    3. 3. van het bepaalde in 4.2.1. en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee toestaan, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf met bestaande intensieve tak' en 'agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    4. 4. van het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.6 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen, kwekerijen en tuincentra toestaan tot een goothoogte van 5 m;
    5. 5. van het bepaalde in 4.2.3 en uitbreiding van bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven toestaan, uitsluitend voorzover deze op de plankaart zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1', mits de oppervlakte met niet meer dan 25% wordt vergroot;
    6. 6. van het bepaalde in 4.2.3 een vergroting van bebouwing ten dienste van niet agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduid met "bedrijven, categorie B1", van meer dan 25%, mits:
      • vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten is verkregen;
      • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    7. 7. van het bepaalde in 4.1 en de bouw van veestallen en schuilstallen op de gronden die zijn aangeduid met 'hobbystallen en schuilstallen' met een goothoogte van maximaal 2,5 m, mits
      • wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
      • de oppervlakte bijbehorende agrarische cultuurgrond ten minste 1 ha bedraagt;
      • de oppervlakte tot 2 ha bijbehorende cultuurgrond niet meer dan 25 m2 bedraagt en bij meer dan 2 ha niet meer dan 50 m2.
    8. 8. van het bepaalde in 4.2.1 en de bouw toestaan van een mestsilo buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2.500 m³ en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangeduid met 'open gebied';mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of ;
      • vanwege milieuhygiënische knelpunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
    9. 9. van het bepaalde in 4.2.1 en de bouw toestaan van sleufsilo's buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³;
    10. 10. van het bepaalde in 4.2.2 de verbouw toestaan van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits:
      • het gelegen is op de gronden aangeduid met 'landschapsbouw';
      • sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
      • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
      • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
      • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²);
    11. 11. van het bepaalde in 4.2.2 en het afwijken van de bestaande verschijningsvorm toestaan bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits:
      • bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
      • indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;
  1. b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden;
    2. 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    3. 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    3. 3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
    4. 4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    5. 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 4.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of;
      • vanwege milieuhygiënische knelpunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking alleen betrekking heeft op de aanduiding 'woning' en 'dubbele woning';
    2. 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;
    4. 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    5. 5. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    6. 6. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    7. 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    8. 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  5. e. De onder b, c en d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzover de gronden niet zijn aangeduid met 'open gebied';
    2. 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    3. 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    4. 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    5. 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    6. 6. het dempen van wijken;
    7. 7. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. De in sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting.
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 4.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden die zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.
  7. g. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de de provincie Drenthe.
  8. h. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 5 Agrarisch Iii

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden, uitsluitend voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'natuur';
  2. c. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  3. d. dagrecreatie;
  4. e. bosbouw, met uitzondering van de gronden op de verbeelding aangeduid met 'open gebied';
  5. f. wonen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'woning' en/of 'dubbele woning';
  6. g. kwekerij, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'kwekerij'
  7. h. bestaand bos, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'bestaand bos';
  8. i. niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B2';
  9. j. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  10. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. l. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    1. 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    2. 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
  2. b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  3. c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  4. d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  5. e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

5.4 Afwijken bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. van het bepaalde in 5.2.1.1 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
      • de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond.
    2. 2. een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    3. 3. een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf met bestaande intensieve tak' en 'agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    4. 4. de bouw van een sleufsilo buiten het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2500 m3;
    5. 5. een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen en kwekerijen tot een goothoogte van 5 m;
    6. 6. de verbouw van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits:
      • het gelegen is op de gronden aangeduid met 'landschapsbouw';
      • sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
      • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
      • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
      • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²).
    7. 7. van het bepaalde in 5.2.1.1 voor het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits:
      • bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
      • indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;
  1. b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden;
    2. 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    3. 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    3. 3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
    4. 4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    5. 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 5.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunnning afwijken van de regels, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking alleen betrekking heeft op de aanduiding 'wonen';
    2. 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;
    4. 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    5. 5. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    6. 6. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    7. 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    8. 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  5. e. De onder b, c en d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
    2. 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    4. 4. het dempen van wijken of sloten;
    5. 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    6. 6. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. Voorzover de sub a, onder 5 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. (ontsluitings-)wegen;
  2. c. verhardingen;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water;


met de daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Schoonhoven I

7.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. c. dagrecreatie;
  3. d. wonen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'woning';
  4. e. tuincentrum, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'tuincentrum';
  5. f. begraafplaats, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'begraafplaats';
  6. g. sportterrein, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'sportterrein';
  7. h. manege, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'manege';
  8. i. kwekerij, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'kwekerij';
  9. j. niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voor zover op de gronden op de plankaart aangegeven met 'bedrijven, categorie B1' en 'bedrijven, categorie B2';'
  10. k. camping, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'camping';
  11. l. recreatiewoning, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'recreatiewoning';
  12. m. recreatiewoningterrein, uitsluitend voor zover gronden zijn aangegeven met 'recreatiewoningterrein';
  13. n. bosbouw
  14. o. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  15. p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  16. q. ontsluitings- en parkeervoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    1. 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    2. 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
  2. b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van gebouwen;
  3. c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  4. d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  5. e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

7.4 Afwijken bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. van het bepaalde in 7.2.1 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 7.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
      • de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond.
    2. 2. een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, bij de met 'grondgebonden agrarisch bedrijf' of 'agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het in 7.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    3. 3. een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen, kwekerijen en tuincentra tot een goothoogte van 5 m;
    4. 4. uitbreiding van bebouwing ten dienste van niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover deze op de plankaart zijn aangeduid met 'bedrijven, categorie B1', mits de oppervlakte met niet meer dan 25% wordt vergroot; een uitbreiding met meer dan 25% is mogelijk na een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    5. 5. de verbouw van een bestaande woning met bijgebouwen tot buitenplaats met een minimum oppervlakte van 300 m² en een maximum oppervlakte van 600 m², mits:
      • het gelegen is op de gronden aangeduid met 'landschapsbouw';
      • sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
      • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
      • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
      • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²).
    6. 6. van het bepaalde in 6.2.1.1 voor het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits:
      • bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
      • indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;
    1. 1. van het bepaalde in 7.2.1 en de bouw van een mestsilo toestaan tot een inhoud van 2.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), mits wordt gebouwd binnen het in 7.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    2. 2. van het bepaalde in 7.2.1 en de bouw van een sleufsilo toestaan tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van 2.500 m3 , mits wordt gebouwd binnen het in 7.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak.
  1. b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 7.1 omschreven waarden;
    2. 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    3. 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

7.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    3. 3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
    4. 4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    5. 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 7.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak bij omgevingsvergunning afwijken van de regels, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking alleen betrekking heeft op de aanduiding 'wonen';
    2. 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;
    4. 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    5. 5. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    6. 6. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    7. 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    8. 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  5. e. De onder b, c en d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 5.1 omschreven waarden.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    2. 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    4. 4. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    5. 5. Het dempen van wijken of sloten;
    6. 6. het kappen van bos, voorzover op de verbeelding aangeduid als 'bestaand bos';
    7. 7. het opslaan van goederen waaronder het opslaan van afvalstoffen;
    8. 8. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 7.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. Voorzover de sub a, onder 4 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.
  7. g. De sub a, onder 7 bedoelde vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.

Artikel 8 Schoonhoven Ii

8.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangeduide gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. dagrecreatie;
  2. c. bosbouw;
  3. d. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

8.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 8.1 omschreven doeleinden.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 8.3, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
    2. 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    4. 4. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    5. 5. Het dempen van wijken;
    6. 6. het kappen van bos;
    7. 7. het aanplanten van bos;
    8. 8. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 8.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. Voorzover de sub a, onder 4 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.
  7. g. De sub a, onder 7 bedoelde vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.

Artikel 9 Hoogveenrestant

9.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de plankaart aangeduide gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  1. b. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. c. bosbouw;
  3. d. dagrecreatie;
  4. e. wonen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'woning';
  5. f. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  6. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. h. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  2. b. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  3. c. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.

9.4 Afwijken bouwregels

    1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken aan het bepaalde in 8.1.1.1 voor het afwijken van van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met 'woning' of 'dubbele woning', mits:
      • bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
      • indien van toepassing bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de nota ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd;

De onder 1 bedoelde afwijking mag:

  • geen onevenredige afbreuk doen aan de in 9.1 omschreven waarden;
  • geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in lid in omschreven doeleinden. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
  2. b. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
  3. c. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 9.5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het gebruik van gronden voor een paardenbak vrijstelling verlenen van de voorschriften, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking alleen betrekking heeft op de aanduiding 'wonen';
    2. 2. de afstand tot het erf niet meer dan 30 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 15 m bedraagt;
    4. 4. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    5. 5. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    6. 6. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    7. 7. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m met dien verstande dat de lampen moeten worden voorzien van een afschermende kap, waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de paardenbak zodat de omgeving gevrijwaard blijft van lichthinder;
    8. 8. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
  3. c. De onder b, genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 9.1 omschreven waarden.

9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    2. 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    4. 4. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het betreft de gronden op de toetsingskaart aangegeven met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    5. 5. het aanplanten van bos;
    6. 6. egaliseren.
  2. b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    1. 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    2. 2. De sub a, onder 3 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting;
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  4. d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 9.1 omschreven waarden.
  5. e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  6. f. De sub a, onder 5 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.
  7. g. Voorzover de sub a, onder 4 bedoelde vergunning betrekking heeft op gronden welke zijn aangeduid met 'hydrologische aandachtsgebied' en tevens op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding 'bestaand bos', zal het verzoek om aanlegvergunning mede worden afgewogen op basis van de gevolgen voor het omliggende agrarische gebied.
  8. h. De sub a, onder 7 bedoelde vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.

Artikel 10 Leiding - Gas 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een hoofdgastransportleiding;
    met de daarbij behorende:
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  3. c. de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad;
  4. d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  2. b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  3. c. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    3. 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    4. 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    5. 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    3. 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 11 Leiding - Gas 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een hoofdgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  3. c. de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad;
  4. d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  2. b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  3. c. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad.

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    3. 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    4. 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    5. 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    3. 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 12 Leiding- Hoogspanningsverbinding 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding- Hoogspanningsverbinding 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende hoogspanningsleidingbeheerder, indien gelegen binnen 34 meter gerekend vanuit de hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding, zoals op de verbeelding is weergegeven;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden binnen de zone van 34 meter gerekend vanuit de hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding, zoals op de verbeelding is weergegeven zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    5. 5. het permanent opslaan van goederen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 110 kV ;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 sub a en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende hoogspanningsleidingbeheerder, indien gelegen binnen 25 meter gerekend vanuit de hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding, zoals op de verbeelding is weergegeven;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden binnen de zone van 25 meter gerekend vanuit de hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding, zoals op de verbeelding is weergegeven zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;;
    3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. 4. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    5. 5. het permanent opslaan van goederen;
    6. 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 14 Verkeer - Wegverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de verbeelding aanduide gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. busstation/carpoolplaats;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. verkeersvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. straalpad, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met 'straalpad'.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen en voor de A28, A37 en N48 mag het aantal rijstroken ten hoogste vier bedragen.

14.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen beperkt tot het ten behoeve van de bestemming bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 12 m.

In afwijking hiervan mag op de gronden aangeduid met 'straalpad 45' de hoogte van de bouwwerken niet meer 45 meter bedragen.

14.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 14.1 omschreven doeleinden.

14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 , indien strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 15 Water - Vaarweg

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Vaarweg' aangeduide gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vaarten en kanalen;
  2. b. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;
  3. c. wijken;
  4. d. stuwen;
  5. e. oever;
  6. f. bermen;
  7. g. straalpad, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'straalpad'.

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. taluds en groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, sluizen en/of duikers, en zinkers.

15.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen beperkt tot het ten behoeve van de bestemming bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 12 m.

In afwijking van het bovenstaande mag op de gronden aangegeven met 'straalpad 45' de hoogte van de bouwwerken niet meer dan 45 meter bedragen en op de gronden aangegeven met 'straalpad 46' de hoogte van de bouwwerken niet meer dan 46 meter bedragen.

15.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 15.1 omschreven doeleinden.

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders bij een vergunning afwijken van het bepaalde in 15.3 , indien strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 16 Waterwingebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de verbeelding aangeduide gronden zijn bestemd voor waterwinning en bosbouw.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos of bosstroken.

16.2 Bouwregels

Voor deze gronden is het bouwen van gebouwen beperkt tot een oppervlakte van ten hoogste 3% van de oppervlakte van de bestemming tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in 16.1 omschreven doeleinden.

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 16.3 , indien strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel, behoud en bescherming van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd. Dit verbod geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1m onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    4. 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    5. 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  2. b. De onder 17.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  4. d. Aan de in lid 17.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  5. e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 17.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  6. f. Het in lid 17.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    3. 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

18.2 Bouwregels

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1m onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    4. 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    5. 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 100 m2, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  2. b. De onder 18.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  4. d. Aan de in lid 18.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  5. e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 18.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  6. f. Het in lid 18.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    3. 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

19.2 Bouwregels

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1m onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    4. 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    5. 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 1000m2, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  2. b. De onder 19.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  4. d. Aan de in lid 19.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  5. e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 19.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  6. f. Het in lid 19.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    3. 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 4

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 25 van toepassing.

20.2 Bouwregels

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1m onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    4. 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    5. 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 2000 m2, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  2. b. De onder 20.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  3. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  4. d. Aan de in lid 20.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988)
  5. e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 20.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  6. f. Het in lid 20.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    3. 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Geluidzone - industrie 50 dB(A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.
Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

22.2 Geluidzone - industrie 55 dB(A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 55 dB(A)' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.
Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 55 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

22.3 Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - beperkingengebied - geluid' zijn geen nieuwe woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en/of geluidgevoelige gebouwen, zoals gedefinieerd in het Besluit Burgerluchthavens, toegestaan, die vanwege de geluidsbelasting van het vliegveld een te hoge geluidsbelasting ondervinden.

22.4 Overige zone - instemming Astron windturbines

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone -instemming Astron windturbines' is voor oprichting van een windturbine afstemming met de ASTRON en instemming van de ASTRON noodzakelijk in verband met de storingsvrije zone van de radiotelescoop.

22.5 Overige zone - windmolens

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - windmolens' zijn op gronden met de aanduidingen woning, maatschappelijke doeleinden, dubbele woning, sportterrein, tuincentrum, camping, recreatiewoning, volkstuinencomplex, recreatiewoningterrein, kwekerij, agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, manege, bedrijven categorie B1 of Bedrijven categorie B2, kleinschalige windmolens toegestaan.

22.6 Overige zone - zonneroute

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zonneroute' zijn, naast de in de vigerende bestemmingsplannen gegeven bestemmingen, mede bestemd voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepanelen , met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken en voorzieningen.

22.7 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' zijn de gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd als veiligheidszone als gevolg van de buisleidingenstraat.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  3. c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  4. d. De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
  5. e. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    1. 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
    2. 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2bedraagt;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. per 250 ha te beheren object slechts 1 gebouw is toegestaan;
    2. 2. dient te worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap;
    3. 3. de inhoud ten hoogste 150 m3mag bedragen.
  4. d. de bestemmingsbepalingen in het kader van het verbreden van landbouwbedrijven toetstaan dat er een agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf wordt opgericht, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
    2. 2. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, bed and breakfast en bedrijven categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 van de regels Staatvan bedrijfsactiviteiten met uitzondering van bedrijven in handel/reparatie van auto's, motrorfietsen en benzinestations;
    3. 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    4. 4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
  5. e. de bestemmingspebepalingen in het kader van niet bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk dient te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    2. 2. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;
    3. 3. per woning één afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
    4. 4. de bewoning slechts plaatsvindt binnen een oppervlakte van 60 m2aan aanbouwen of bijgebouwen, waarbij de totale toegestane oppervlakte aan aan- en bijgebouwen niet mag worden overschreden;
    5. 5. als gevolg van de te verlenen afwijking mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
    6. 6. als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;
    7. 7. de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 meter van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
    8. 8. de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 30° tot 60° mogen bedragen;
    9. 9. het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.
  6. f. de bestemmingsbepalingen in het kader van het oprichten van een camping ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter als bedoeld in 1.64 met dien verstande dat:
    1. 1. het aantal kampeerplaatsen ten hoogste 25 mag bedragen en uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot 31 oktober;
    2. 2. maximaal 20 % van het aantal kampeerplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel en/of als camperplaats;
    3. 3. de oppervlakte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 50 m2 ;
    4. 4. de goothoogte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 3,5 m;
    5. 5. vaste kampeermiddelen en camperplaatsen mogen alleen gebruikt worden voor toeristisch kamperen en niet voor permanente bewoning;
    6. 6. vaste kampeermiddelen en/of camperplaatsen kunnen alleen worden toegestaan als er geen er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. 7. het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8 m breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
    8. 8. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter uitsluitend is toegestaan op erven van agrarische bedrijven en woningen;
    9. 9. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter niet is toegestaan voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'bestaand bos' en/of 'open gebied';
    10. 10. per kampeerterrein ten hoogste één sanitairgebouw met een oppervlak van maximaal 50 en een bouwhoogte van maximaal 4,5 m is toegestaan;
    11. 11. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 8 m bedraagt;
    12. 12. de afstand tot de perceelgrens ten minste 2,5 m bedraagt;
    13. 13. terreinen voor kleinschalige verblijfsrecreatie niet worden aangemerkt als zijnde stankgevoelig.
  7. g. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een van een ondergeschikte horecavoorziening bij een woning, recreatief bedrijf of een agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
    1. 1. de ondergeschikte horecavoorziening binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden van de hoofdfunctie wordt gerealiseerd;
    2. 2. en klein buitenterras ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening mag worden aangelegd;
    3. 3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening maximaal 50 m², exclusief het terras, mag bedragen;
    4. 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. en ondergeschikte horecavoorziening kan alleen worden toegestaan als er geen er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  8. h. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een stalletje voor de verkoop van lokale en streekproducten bij een woning of een agrarische bedrijf met dien verstande dat:
    1. 1. het gaat om kleinschalige verkoop van lokale en streekproducten, waarbij de afmeting van het stalletje niet groter mag zijn dan 2 m²;
    2. 2. het stalletje moet eenvoudig verplaatsbaar/verrijdbaar zijn;
    3. 3. geen verkoop plaats mag vinden vanuit de woning of schuur en geen standplaats op het trottoir mag worden ingenomen;
    4. 4. een onverlicht reclamebord met een afmeting van maximaal 1 m2 is toegestaan, aan de kraam of losstaand (i.c. niet duurzaam met de grond verbonden) mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
    5. 5. de vergunning kan niet worden verleend indien:
      • de openbare orde in het geding komt;
      • onevenredige overlast wordt veroorzaakt;
      • het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast;
      • de verkeersvrijheid of de verkeersveiligheid in het geding komt.
  9. i. de bestemmingsplanbepalingen ten behoeve van het het realiseren van een begraafplaats ten behoeve van begraven op eigen grond, met dien verstande dat:
    1. 1. begraven op eigen grond uitsluitend is toegestaan binnen de bestemming 'Schoonhoven I;
    2. 2. de begraafplaats dient te worden gerealiseerd binnen landgoederen als bedoeld in de Natuurschoonwet;
    3. 3. de grond in eigendom is van de aanvrager;
    4. 4. de gronden zijn gelegen binnen bestaand bos;
    5. 5. niet meer dan 5% van de gronden mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken;
    6. 6. de bouwhoogte van bouwwerken is beperkt tot maximaal 6 m;
    7. 7. het realiseren van een bedrijfswoning ten behoeve van de begraafplaats niet is toegestaan;
    8. 8. de oppervlakte van de begraafplaats niet meer bedraagt dan 50 m².
  10. j. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak', alsmede op de verbeeelding als 'woning' aangeduide panden, waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, ten hoogste twee woningen worden gebouwd, uitsluitend als compensatie voor de afbraak van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m2bedraagt en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
    2. 2. de woning inclusief aanbouwen en bijgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de af te breken gebouwen en/of bebouwing;
    3. 3. de bebouwingsbepalingen als bedoeld in 3.2.2 in acht worden genomen;
    4. 4. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het
      betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd en wordt vastgelegd in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan;
    5. 5. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor afbraak in aanmerking komt;
    6. 6. indien de af te breken gebouwen minimaal 2.000 m2bedragen, dan mogen-met inachtneming van het bovenstaande- twee woningen worden gebouwd;
    7. 7. saldering bij de genoemde te slopen oppervlaktes is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) separate agrarische bebouwingselementen moeten een omvang van minimaal 250 m2hebben en de compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn; conform een, door de gemeente, goedgekeurd inrichtingsplan;
    8. 8. indien door milieutechnische redenen of door aanwezigheid van een beekdal en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet kan worden terug gebouwd op de slooplocatie, dient de alternatieve locatie bij voorkeur inpasbaar te zijn binnen het karakter van een bebouwingslint en/of gelegen te zijn nabij bestaande kernen. Als voorstaande niet mogelijk is, moet worden aangesloten bij het authentieke bebouwingspatroon (het inrichtingsplan moet dit aantonen via een landschapsanalyse van het desbetreffende landschapstype).
  11. k. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' gebruikt worden als bedrijven categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 van de regels Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    2. 2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    3. 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    4. 4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10 % mag worden vergroot;
    5. 5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    7. 7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  12. l. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak', alsmede op de verbeelding als 'woning' aangeduide panden, waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, gebruikt worden als culturele, medische, en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij, bed-and-breakfast dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    2. 2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    3. 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    4. 4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    5. 5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    7. 7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  13. m. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak', gebruikt worden voor een woonfunctie, met dien verstande dat:;
    1. 1. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    2. 2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    3. 3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    5. 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  14. n. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een hoofdgebouw met een oppervlakte van minimaal 220 m2 , binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' en 'woning' wordt gesplitst, waarbij het aantal woningen niet meer dan twee mag bedragen , met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsvoorschriften van de aanduiding 'woning' gelden;
    2. 2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    3. 3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    5. 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  15. o. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' gebruikt worden als prostitutiebedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    2. 2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    3. 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    4. 4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10 % mag worden vergroot;
    5. 5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    7. 7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    8. 8. de onder o genoemde afwijking is beperkt tot ten hoogste één bedrijf voor het gehele plangebied met dien verstande dat:
      1. a. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
      2. b. het ontsluitingspunt tot de doorgaande weg nier meer dan 250 meter bedraagt;
      3. c. afschermende beplanting aanwezig is dan wel aangebracht;
      4. d. ten mintse 200 meter afstand tot de dichtsbij gelegen (dienst)woning in acht wordt genomen;
      5. e. wordt gestreefd de laandschappelijke verstorendebebouwing af te breken.

Artikel 25 Overige Regels

25.1 Volgorde dubbelbestemmingen

Bij het gebruik van de gronden voor bebouwing en voor overig gebruik is, voor zover deze gronden tevens bestemd zijn voor één of meer van de dubbelbestemmingen zoals die zijn omschreven in de artikelen 10 tot en met 13 en 17 tot en met 20 van de regels, het navolgende schema van toepassing:

Dubbelbestemming Artikelnummer Prioritering
Leiding - Gas 1 en Leiding Gas 2 10 en 11 1
Leiding - Hoogspanningsverbinding 1 en Leiding - Hoogspanningsverbinding 2 12 en 13 2
Waarde - Archeologie 1 17 3
Waarde - Archeologie 2 18 4
Waarde - Archeologie 3 19 5
Waarde - Archeologie 4 20 6

Voor zover de regels van de in de tabel genoemde artikelen van een lagere orde van belangrijkheid de werking van de regels van een hogere orde van belangrijkheid niet frustreren, zijn eerder genoemde regels eveneens van toepassing.

25.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

26.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 26.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 26.1 met maximaal 10%.

26.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 26.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

26.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid , 26.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 26.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 26.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

26.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 26.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen, 2018.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Drentse Zonneroute A37

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2020 is het bestemmingsplan Buitengebied Zuid geactualiseerd vastgesteld in de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018. Gebleken is echter dat enkele technische koppelingen in met name de beheersverordening Buitengebied Noord niet naar behoren werkten en aanduidingen op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl verdwenen waren. In het licht van de Omgevingswet waarin alle plannen overgaan naar een nieuw Digitaal Stelsel en vanuit de rechtgeldigheid van het digitale plan, is besloten beide beheersverordeningen, Buitengebied Noord en Zuid opnieuw en gerepareerd voor vaststelling voor te leggen en daarbij tevens de motie aangenomen door gemeenteraad, regels voor kleine windturbines tot een maximale ashoogte van 15 m, hier in te verwerken.

1.2 Opgave Beheersverordening

De beheersverordening Buitengebied Zuid heeft tot doel bestaande situatie in ruime zin juridisch vast te leggen. Hiermee wordt bedoeld dat de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden uit de bestemmingsplannen voor Buitengebied Zuid zijn overgenomen in de beheersverordening. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de bestaande rechten van inwoners en ondernemers uit het plangebied.

1.3 Opbouw Toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Huidige Situatie

De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022'' is gebaseerd op het plangebied 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018' met uitzondering van die plangebieden waar in de tussentijd een deelplan (bestemmingsplanherziening) is vastgesteld, dan wel op het moment van vaststellen van deze beheersverordening een ontwerpbestemmingsplan voor in procedure is.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied

Het verordeningsgebied betreft een groot deel van het buitengebied van Hoogeveen, gelegen ten zuiden van (Verlengde) Hoogeveense Vaart. De begrenzing van het verordeningsgebied is hoofdzakelijk bepaald door de plangrenzen van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Daarnaast is ook de begrenzing van actuele geldende bestemmingsplannen rond het verordeningsgebied bepalend geweest. Recentelijk opgestelde bestemmingsplannen voor een aantal deelgebieden (o.a woninbouwplan aan de Trambaan) zijn niet opgenomen in de beheersverordening Omdat deze plannen actueel zijn, zijn ze niet meegenomen in het verordeningsgebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  1. 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  3. 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de nu voorliggende actualisatie voor het Buitengebied van Hoogeveen geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of deze beheersverodening aan te merken valt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve wordt hier niet verder toegekomen aan de motivering per trede van de ladder.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de revisies van de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld die vervolgens op 1 november 2018 in werking zijn getreden.

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0001.png"Kernkwaliteiten-analyse Landschap

Afbeelding Kwaliteit landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
1. Esdorpenlandschap;
2. Esgehuchtenlandschap;
3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
5. Landschap van de Veenkoloniën;
6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:
• het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
• het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:

  • in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
  • in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in de Koloniën van Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.

De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.

In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie

In april 2018 is de nieuwe Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. In deze toekomstvisie staan ontwikkelingen en opgaven weergegeven op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie. De visie en opgave voor wonen maakt hiervan onderdeel uit en luidt als volgt: Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en het realiseren van wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie geeft de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030 neergelegd te aanzien van veel beleidsterreien, waaronder het wonen. Het doel van de gemeente was om om de woningvoorraad tussen 2000 en 2015 te laten groeien met 3.200 woningen.

3.3.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De beheersverordening is conserverend van aard en sluit aan op de structuurvisie.

3.3.4 Woonvisie 2017-2020

Ook in de Woonvisie 2017-2020 (vastgesteld op 23 maart 2017 wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vier jaar zijn wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze Woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst.

Onderhavig plan sluit aan op de Woonvisie: "Toevoegen wat gevraagd wordt". Ingezet wordt om aan inwoners keuzevrijheid te bieden door het aanbieden van inbreidings- en uitbreidingslocaties. Het gaat om een kleinschalige woonlocatie, waar maximaal 6 woningen mogen worden gebouwd op royale kavels. Het gaat om een uitzonderlijk woonproduct op een bijzonder locatie, dat niet elders in de gemeente Hoogeveen wordt aangeboden.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 netto 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd. In het jaar 2017 zijn netto bijna 270 woningen gerealiseerd. Daarnaast is er nog plancapaciteit voor 270 woningen waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave nog hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

3.3.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het plangebied van de beheersverordening welstandsvrij is en dat alleen voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit toetsingsregels bestaan voor bouwplannen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor de ruimtelijke ordening en milieuregelgeving is sprake van tweesporenbeleid welke beide hun eigen wettelijke kaders hebben, te weten de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. De regelgeving in deze beheersverordening spits zich dan ook toe op de ruimtelijke aspecten van de milieuwetgeving. De beheersverordening voor het buitengebied van de gemeente Hoogeveen is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Als in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen). Gelet op het conserverend karakter is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Volledigheidshalve worden alle onderzoeksaspecten kort nagelopen.

De aspecten Externe veiligheid en voor een klein deel geluid vormen echter een uitzondering. Middels een parapluherziening is in het buitengebied een aantal milieucontouren van gasleidingen, hoogspanningsleidingen en bedrijven in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen geactualiseerd. Ook zijn twee reserveringsstroken opgenomen voor de aanleg van nieuwe buisleidingen, zoals opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In de parapluherziening is reeds aangegeven dat het plan ten grondslag ligt aan de op te stellen beheersverordening. De inhoudelijke toetsing van de parapluherziening is voor beide onderdelen overgenomen in onderhavig plan.

4.2 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. De voorliggende beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. De bestaande bodemkwaliteit voor het gehele gebied is beoordeeld op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Hoogeveen en waarvoor het overgrote deel als niet verdacht kan worden beschouwd. Het is overigens op voorhand niet uit te sluiten dat plaatselijk sanerende maatregelen noodzakelijk zijn om toekomstig gebruik mogelijk te kunnen maken. Enkel door het doen van bodemonderzoek kan inzicht verkregen worden in de actuele kwaliteit van de bodem. In geval van nieuwe ontwikkelingen zal voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid voldoende is onderzocht en geschikt is voor het beoogde grondgebruik.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Voor het beheersgebied zijn vooral de provinciale en gemeentelijke archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten van belang. Gezien het consoliderende karakter van de beheersverordening kan toetsing aan de genoemde beleidskaarten achterwege blijven. Wel zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1 tot en met 4' opgenomen, die gebaseerd zijn op gemeentelijke archeologische beleidskaart.

4.4 Water

In het kader van de Wro is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Conserverende plannen die geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken hebben in beginsel geen invloed op de waterhuishouding, waarvan in dit geval ook sprake is. De watertoets is zekerheidshalve wel uitgevoerd. Het waterschap heeft aangegeven onder bepaalde voorwaarden akkoord te gaan. In het plan is hiermee rekening gehouden.

4.5 Natuur En Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft. Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. De beheersverordening bevat geen van ruimtelijke (her)ontwikkelingen waarvoor onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming vereist is. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

4.6 Geluid

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Omdat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen ontwikkeld worden, vindt er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder plaats. Immers zal voor de bestaande situaties reeds, indien noodzakelijk, een procedure doorlopen zijn.

In het bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening externe veiligheid en andere milieucontouren (d.d. 21-09- 2017) zijn gewijzigde milieucontouren vastgelegd welke in dit plan wederom zijn opgenomen. Het gaat om de geluidscontour van het buiten de gemeentegrens gelegen motorcrossterrein van motorcrossclub Zuidwolde aan de N48.

4.6.1 Geluidszones

In de buurgemeente De Wolden ligt een motorcrossterrein van motorcrossclub Zuidwolde (MCCZ). Rondom dit terrein is ook een geluidszone van 50 dB(A) vastgesteld. Deze geluidszone ligt gedeeltelijk over de gemeente Hoogeveen (zie afb. 1, de oranje contour). Deze geluidszone is niet goed opgenomen op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied Zuid. Dit is in de parapluherziening externe veiligheid en overige milieucontouren gecorrigeerd. In de verbeelding behorende bij deze beheersverordening is de gecorrigeerde contour opgenomen. Binnen de aangepaste geluidcontour liggen geen geluidgevoelige objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0002.png"Afbeelding 1: Geluidszone 50 dB(A) motorcrossterrein MCCZ

4.6.2 Conclusie

Met het wijzigen van de geluidszone wordt de juiste geluidszone vastgesteld. Deze beheersverordening maakt geen verdere nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor akoestisch onderzoek vereist is.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen is vastgelegd dat bestuursorganen bij de uitoefening van een bevoegdheid welke gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houdt met de effecten op de luchtkwaliteit en er voor zorgt dat dit niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wm opgenomen luchtkwaliteitsgrenswaarde. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zodat deze niet hoeven te worden onderzocht. Immers zal voor de bestaande situatie reeds, indien noodzakelijk, een procedure doorlopen zijn. Wel is er sprake van een autonome toename van het wegverkeer en moet uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden onderzocht worden of ook in de toekomst sprake zal zijn van een, uit oogpunt van luchtkwaliteit, aanvaardbaar leefklimaat. Voor de autonome ontwikkeling van het wegverkeer wordt in de gemeente Hoogeveen uitgegaan van een toename van 10% van de verkeersintensiteit voor de komende 10 jaar. Deze redelijk beperkte verkeersgroei, in samenhang met een schoner wordend voertuigenpark, leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). De voorliggende beheersverordening is consoliderend van karakter. In het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hiervoor is niet opnieuw getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat gericht is op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

In het buitengebied zijn diverse aardgasttransportleidingen gelegen. In de verbeelding is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen. Daaraan is een standaardregeling gekoppeld ter beperking van het grondgebruik rond de leidingen. Ook liggen enkele (zones van) routes voor het transport van gevaarlijke stoffen binnen het beheersgebied, waaronder de A37. Deze beheersverordening leidt niet tot een verhoging het plaatsgebonden risico of groepsrisico, aangezien het ter plaatse geen (nieuwe) ontwikkelingen toestaat.

In het bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening externe veiligheid en andere milieucontouren (d.d. 21-09- 2017) zijn gewijzigde milieucontouren vastgelegd welke in dit plan wederom zijn opgenomen. De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid geven aanleiding om voor buisleidingen de milieucontouren te actualiseren. De inhoudelijke beoordeling is integraal overgenomen uit de parapluherziening.

4.9.1 Buisleidingen

Met de voorliggende beheersverordening worden de belemmeringenstroken voor buisleidingen geregeld en wordt een tracé gereserveerd voor de uitbreiding van ondergrondse buisleidingen van nationaal belang. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. In de gemeente Hoogeveen vindt via ondergrondse buisleidingen alleen het transport van aardgas plaats. De hoge druk aardgasleidingen zijn eigendom van de Gasunie of de NAM. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

4.9.2 Hoogspanningslijnen

In het buitengebied loopt een drietal bovengrondse hoogspanningslijnen en één ondergrondse hoogspanningsverbinding:

  • Hoogeveen – Dedemsvaart Sluis (110 kV; (zwart))
  • Hoogeveen – Veenoord (110 kV, (zwart), deze verbinding is eind 2016 geamoveerd)
  • Zeijerveen – Hessenweg (220 kV; (groen))
  • Zwolle – Meeden (380 kV; (rood) die gecombineerd is met een 110 kV Ommen Witharen - Holsloot)
  • Wijster Oosterseveldweg – Hoogeveen (110 kV; ondergronds)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0008.png"

Afbeelding 4: Hoogspanningslijnen in het plangebied (Bron: www.TenneT.org)

Het toenmalige ministerie van VROM heeft in 2005 gelet op de maatschappelijke discussie ten aanzien van de gezondheidsaspecten en straling uit voorzorg beleid opgesteld. De rijksoverheid adviseert om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met een indicatieve zone en de specifieke zone. De 110 kV hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 50 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Voor de 220 kV en de 380 kV hoogspanningslijnen komt deze indicatieve zone overeen met respectievelijk 60 meter en 165 meter.
Er wordt bij planvorming rekening gehouden met het advies van VROM door in beginsel geen nieuwe gevoelige objecten, zoals woningen, scholen, kinderopvang, crèches etc, op te richten binnen de indicatieve zone. Als het om zwaarwegende redenen toch niet mogelijk is om gevoelige objecten in dit gebied uit te sluiten, dan dient de specifieke zone te worden berekend. De gevoelige objecten dienen in ieder geval buiten de specifieke zone te worden gerealiseerd.

Het voorliggend plan heeft echter een consoliderend karakter en er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, dan wel nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt in het plangebied. Het advies heeft geen betrekking op bestaande situaties en leidt dan ook niet tot knelpunten.

In het huidige bestemmingsplan Buitengebied Zuid zijn de hoogspanningslijnen wel op de verbeelding opgenomen, maar is er geen zone aan weerszijden van de hoogspanningslijnen opgenomen. In deze zone gelden beperkingen ten aanzien van (grond)werkzaamheden en het oprichten van bebouwing. Op de verbeelding in het voorliggend plan is een zone van 25 meter aan weerszijden van de bovengrondse hoogspanningslijnen van 110 kV en 220 kV opgenomen en 34 meter aan weerzijden van de hoogspanningslijn van 380 kV en zijn er regels aan verbonden die het optimaal functioneren van de hoogspanningslijnen borgen.

4.9.3 Conclusie

Met de voorliggende beheersverordening zijn de belemmeringenstroken aan weerszijden van de buisleidingen in het buitengebied opgenomen op de verbeelding. Hieraan zijn regels verbonden, die het oprichten van bebouwing en werkzaamheden die de integriteit van de buisleiding kunnen verstoren in beginsel niet toestaan.

Ook is overeenkomstig de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 een tracé voor toekomstige hoge druk aardgasleidingen gereserveerd, waardoor de uitbreiding van ondergrondse buisleidingen van nationaal belang geborgd is in de gemeente Hoogeveen.

Verder zijn de voorwaarden met betrekking tot externe veiligheid uit het LHB geborgd in het plan. Tot slot zijn er zones aan weerszijden van de hoogspanningsleidingen opgenomen op de verbeelding met daaraan gekoppeld de planregels die een goed functioneren van de hoogspanningsleidingen borgen.

4.10 Duurzaamheid

5.10.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.10.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BV9000010-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 7: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Deelgebiedsindeling

Het plangebied van de beheersverordening buitengebied Zuid kent 6 gebiedsbestemmingen, namelijk Agrarisch - 1 tot en met Agrarisch - 3, Schoonhoven 1 en 2 en Hoogveenrestant. Deze indeling is afkomstig van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid. Alle, binnen de gebiedsbestemmingen, aanwezige gebouwen en functies hebben een aanduiding gekregen. Aan elke aanduiding zijn bouw- en gebruiksregels verbonden.

5.1.1 Indeling

In het plangebied komen 6 zones voor. De ruimtelijke basiskwaliteit van het gebied heeft als uitgangspunt gediend voor deze zonering. De zonering is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en gebasseerd op het voormalige Provinciale Omgevingsplan.

5.2 Agrarische Sector

5.2.1 Agrarische bedrijven

5.2.2 Paardenbedrijven

Vanuit de ruimtelijke ordening moet onderscheid worden gemaakt in twee typen paardenbedrijven:

  • grondgebonden paardenbedrijven (paardenfokkerijen);
  • niet-grondgebonden paardenbedrijven.

Deze laatste categorie is weer onder te verdelen in paardenbedrijven gericht op houden en africhten en paardenbedrijven gericht op de recreatie.

5.2.3 Kwekerijen en tuincentra

5.3 Bosbouw

5.3.1 De bestemming

Het POP stond binnen zone I en II (onder voorwaarden) bebossing toe. Daarom is binnen de bestemmingen Agrarisch I en Agrarisch II bosaanplant ten behoeve van bosbouw mogelijk. Bosbouw is binnen deze bestemmingen niet mogelijk, voorzover de gronden zijn aangeduid met "open gebied" en "eerste Oosterveld".

De gehele bestemming "Agrarisch III is aangeduid met "open gebied". Daarom is binnen deze bestemming, met uitzondering van bestaand bos en bestaande bosstroken, bosbouw in het geheel niet mogelijk.


Het POP staat binnen zone IV en zone V bebossing toe, wanneer dit nodig is in het kader van natuurontwikkeling. Daarom is binnen de bestemmingen Hoogveenrestant en Schoonhoven I bosbouw mogelijk in bestaand en nieuw bos.

De bestemming Schoonhoven II is geheel aangeduid als "bestaand bos". Binnen deze bestemming kan het doel "bosbouw" dan ook beperkt blijven tot bestaand bos en bestaande bosstroken.

Bestaande landgoederen

Binnen de boscomplexen van Schoonhoven bevindt zich een aantal Natuurschoonwet-landgoederen. De Natuuschoonwet (NSW) heeft tot doel versnippering van het eigendom van landgoederen te voorkomen, alsmede aantasting van het natuurschoon van landgoederen te voorkomen door de eigenaar van het landgoed fiscale voordelen te bieden, onder voorwaarde van een instandhoudingsplicht. De bestaande NSW-landgoederen in het plangebied leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van het natuurschoon in het boscomplex Schoonhoven.

De bestaande NSW-landgoederen zijn ondergebracht in de bestemmingen Schoonhoven I en Schoonhoven II. Binnen deze bestemmingen domineert de natuurfunctie, zodat een een “eigen” bestemming of een nadere aanduiding voor de bedoelde landgoederen niet noodzakelijk wordt geacht. Voor alle mogelijke ontwikkeling in de boscomplexen van Schoonhoven geldt een nadere afweging in de vorm van een afwijking. Voorwaarden voor afwijking zijn bijvoorbeeld dat de gewenste ontwikkeling geen negatieve invloed mag hebben op de in de doeleindenomschrijving omschreven waarden, het milieu, de kwaliteit van de bodem, het grond- en oppervlaktewater en op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende gronden.

5.3.2 Het bouwen

Ten behoeve van beheer van bos, natuur of landschap mogen bij afwijking beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • per 250 ha te beheren objecten één gebouw is toegestaan;
  • er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • de inhoud mag ten hoogste 150 m³ bedragen;
  • onder het begrip “beheersgebouw” is geen woning begrepen.

5.3.3 Het grondgebruik

Uit het beschrevene onder “de bestemming” volgt dat binnen (delen van) de bestemmingen Agrarisch I, Agrarisch II, Hoogveenrestant en Schoonhoven I gronden beplant mogen worden met bos of bosstroken. Hiervoor is echter wel een aanlegvergunning nodig, welke niet wordt verleend indien de gronden zijn aangeduid met "open gebied" of "eerste Oosterveld". Het "eerste Oosterveld" dient te blijven gevrijwaard van beplantingen in verband met de komst van een bedrijventerrein De aanlegvergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) bedrijfsvoering worden belemmerd.

Daarnaast zullen aanvragen voor aanlegvergunningen welke geen belemmeringen opwerpen voor de (toekomstige) bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven worden voorgelegd aan de provincie Drenthe met het verzoek een deskundigenadvies af te geven. De gemeente zal dit advies volgen.

Verder wordt gestreefd naar het volgende:

  • de bosaanplant dient te passen in de landschapskarakteristiek;
  • er moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij bestaande boscomplexen, natuurgebieden, recreatieterreinen en/of bij de bebouwde kom;
  • de begrenzing dient zoveel mogelijk samen te vallen met bestaande barrières, zoals wegen of waterlopen;
  • er dient zo min mogelijk aantasting plaats te vinden van de agrarische structuur;
  • bij bosaanplant dient zoveel mogelijk een beplantingsvrije afstand van 10 m op het perceel van de initiatiefnemer te worden aangehouden om nadelige schaduwwerking op omliggende agrarische percelen zoveel mogelijk te voorkomen.

In alle gevallen geldt dat op bepaalde gronden eveneens een aanlegvergunning nodig kan zijn voor de verschillende aspecten, zoals besproken in hoofdstuk 5.2.1.4.

5.4 Natuur En Landschap

5.4.1 De bestemming

De gronden binnen de bestemming Agrarisch I zijn bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden.

In de bestemmingen Agrarisch II en Agrarisch III zijn de gronden mede bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met ‘natuur’ zijn de gronden tevens bestemd voor de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

De gronden binnen de bestemmingen Schoonhoven I, Schoonhoven II en Hoogveenrestant zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. In de bestemming Schoonhoven II gaat het daarbij tevens om de meervoudige doelstellingen van de bossen.

5.4.2 Het bouwen

Ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap mogen bij afwijking beheersgebouwen worden gebouwd. Voorzover de gronden zijn aangeduid met ‘natuur’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 3 m.
Het gebied Schoonhoven (en delen van de bestemmingen Agrarisch I, Agrarisch II en Agrarisch III en Hoogveenrestant) maakt onderdeel uit van de van het Natuurnetwerk Nederland. Het rijksbeleid staat ingrepen en ontwikkelingen in en in de onmiddellijke nabijheid van de kerngebieden niet toe, indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het kerngebied aantasten. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken.
In het plan zijn de ontwikkelingen in de bestemmingen Schoonhoven I en Schoonhoven II gekoppeld aan afwijkingen en/of aanlegvergunningen. Hierdoor kan per ontwikkeling een goede afweging worden gemaakt van de effecten op natuurwaarden. Tezamen met de doorwerking van de Flora- en faunawet is derhalve de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland afdoende gewaarborgd.
Ten aanzien van de recreatie wordt opgemerkt dat het beleid is gericht op de realisatie van een goede afstemming van de recreatie binnen het Natuurnetwerk Nederland op de natuurbeleidsdoelstellingen. In het beleidsprogramma staat vermeld wat hiermee wordt bedoeld. In grote lijnen komt het er op neer dat nieuwe vestigingen binnen het Natuurnetwerk Nederland niet zijn toegestaan en dat er op beperkte schaal mogelijkheden zijn voor bestaande bedrijven. Middels de hiervoor genoemde afwijkingsmogelijkheden kan per geval een goede afweging worden gemaakt.

5.4.3 Het grondgebruik

Binnen alle bestemmingen mogen de gronden worden ingericht met het oog op behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Binnen de bestemmingen Schoonhoven I, Schoonhoven II en Hoogveenrestant mogen de gronden, naast behoud en herstel, tevens worden ingericht met het oog op de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.

Bij het inrichten van de gronden gelden de volgende regels:

  • Lijnvormige beplantingen, zoals houtwallen, houtsingels en bomenrijen kunnen binnen alle bestemmingen worden aangeplant, uitsluitend wanneer daarvoor een aanlegvergunning is verkregen. Een uitzondering wordt gemaakt met betrekking tot erfbeplanting. Voor de aanplant van erfbeplanting is geen aanlegvergunning vereist.
  • Met het oog op behoud, herstel (en in een aantal bestemmingen, alsmede voorzover de gronden zijn aangeduid met "natuur" ook de ontwikkeling) van landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen, met uitzondering van de bestemming Agrarisch III de gronden worden ingeplant met bos(jes) en bosstroken.
  • In alle gevallen geldt dat de aan te brengen landschapselementen niet groter mogen zijn dan 1 ha.
  • Aanvragen voor een aanlegvergunning zullen worden voorgelegd aan de provincie Drenthe met het verzoek een deskundigenadvies af te geven. De gemeente zal dit advies volgen.

In alle gevallen geldt dat op bepaalde gronden eveneens een aanlegvergunning nodig kan zijn voor de verschillende aspecten, zoals besproken in hoofdstuk 5.2.1.4.

5.5 Recreatie

5.5.1 De bestemming

Recreatief medegebruik

In alle gebiedsbestemmingen is recreatief medegebruik in de bestemming begrepen. Recreatief medegebruik impliceert het meegebruiken van wegen, paden en oevers die zijn ingericht met het oog op een andere functie, maar die ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Dit betekent dat alle gronden mogen worden gebruikt voor de recreatie, zonder dat daarvoor wordt gebouwd of ingericht.

Dagrecreatie

In alle gebiedsbestemmingen is dagrecreatie in de bestemming begrepen. Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, visvijvers, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie

Met uitzondering van de bestemmingen Agrarisch III, en de boscomplexen binnen de bestemmingen Schoonhoven I en Schoonhoven II en alle gebieden die zijn aangeduid als ‘bestaand bos’ en zijn binnen alle bestemmingen kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie toegestaan. Dit betekent dat de beheersverordening zich niet verzet tegen deze vormen van kleinschalig kamperen.

In de beheersverordening is een afwijking opgenomen waarmee in de genoemde gebieden onder voorwaarden kan worden overgegaan tot de aanleg van een terrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie. De voorwaarden staan opgesomd in de algemene afwijkingsbevoegdheid.


Bestaande verblijfsrecreatieterreinen

Zowel de bestaande campings als de bestaande recreatiewoningterreinen zijn in de bestemming begrepen. Door deze regeling wordt voorkomen dat een uitwisseling van campingplaatsen en recreatiewoningen plaatsvindt.

5.5.2 Het bouwen

Recreatief medegebruik

Ten behoeve van het recreatief medegebruik mag niet worden gebouwd. Wel kan bijvoorbeeld een bank worden geplaatst.

Dagrecreatie

Ten behoeve van de dagrecreatie mogen binnen alle gebiedsbestemmingen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 3 m.

Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie

Ten behoeve van de kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie mag een sanitairgebouw worden gebouwd met een maximale vloeroppervlakte van 50 m².

Verblijfsrecreatie

Er is in het plan onderscheid gemaakt tussen campings en terreinen met recreatiewoningen. Daarnaast is in het plangebied een aantal verspreid staande recreatiewoningen aanwezig, welke afzonderlijk zijn bestemd.

Recreatiewoningterreinen

In het plangebied bevinden zich drie recreatiewoningterreinen. Bij de bouw van recreatiewoningen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Bij de bouw van recreatiewoningen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
  • de perceelsoppervlakte per woning is minimaal 300 m²;
  • de vloeroppervlakte van de woning is maximaal 100 m², inclusief aanbouwen en bijgebouwen;
  • er dient gebouwd te worden in 1 bouwlaag al dan niet met kap met een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 6,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte;
  • er dient te worden gebouwd op 2,5 m uit de perceelsgrens.

Op alle recreatiewoningterreinen mogen gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met deze gebouwen; indien een terrein groter is mag voor iedere ha meer 1% meer worden bebouwd;
  • Er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap met een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens;
  • er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden opgericht. Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie wonen;
  • andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen tot een hoogte van 3 m worden gebouwd. Voor speeltoestellen, zoals een glijbaan, geldt een maximale hoogte van 8 m.

Campings

Voor deze campings mogen gebouwen ten behoeve van groepsaccommodatie en gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met deze gebouwen; indien een terrein groter is mag voor iedere ha meer 1% meer worden bebouwd;
  • gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering bedraagt maximaal 10 m;
  • binnen reeds aanwezige bebouwing mag een groepsaccommodatie worden gerealiseerd met dien verstande dat bij herbouw uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden herbouwd en de bouwhoogte maximaal 80% van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • maximaal 20 % van het aantal standplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel, waarbij de oppervlakte van een vast kampeermiddel maximaal 50 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 3,5 meter;
  • er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden opgericht. Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie wonen;
  • er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens;
  • het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8 m breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik- en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
  • andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen tot een hoogte van 3 m worden gebouwd. Voor speeltoestellen, zoals een glijbaan, geldt een maximale hoogte van 8 m.

5.5.3 Het grondgebruik

Recreatief medegebruik

Gronden mogen niet worden ingericht ten behoeve van recreatief medegebruik.

Dagrecreatie

Voor het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals voet- fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers dient binnen alle gebiedsbestemmingen een aanlegvergunning te worden gevraagd. De plaatsen van deze voorzieningen zijn binnen het plan niet nader bepaald.

Aanvullend geldt ook voor de dagrecreatie een aanlegvergunningenstelsel.

Verblijfsrecreatie

Er zijn geen nadere regels gesteld ten aanzien van het grondgebruik. Wel geldt ook voor verblijfsrecreatie het vergunningenstelsel zoals genoemd in paragraaf 5.2.1.4. Het is voorstelbaar dat afhankelijk van de concrete situatie een strook langs de gehele of gedeeltelijke rand van het verblijfsrecreatieterrein ligt, die niet voor staanplaatsen mag worden gebruikt of waar geen recreatiewoningen mogen worden gebouwd met het oog op het landschappelijke beeld.

5.6 Wonen

5.6.1 De bestemming

Bestaande woningen

Alle bestaande woningen zijn (met uitzondering van de bedrijfswoningen) in de gebiedsbestemmingen begrepen en op de verbeelding aangeduid met "woning" of (ingeval van twee-onder-een-kapwoningen en bestaande gesplitste woningen met) “dubbele woning”. Bij het aanduiden van de verschillende woningen is niet gelet op de exacte begrenzing van het erf. Het wordt in het buitengebied planologisch niet van belang geacht of een erf een kleine of een grote oppervlakte heeft. Vaak is er sprake van wonen in combinatie met een agrarische hobby. De vraag die dan kan worden gesteld is of de grond die voor het houden van enkele dieren wordt benut nu voor wonen of voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. In de praktijk is het antwoord op deze vraag irrelevant. Van veel groter belang is de globale plaats van de woning en het aantal woningen in het buitengebied. Hierop is de regeling verder afgestemd.

Nieuwe woningen

Nieuwe woningen mogen niet in het buitengebied worden gebouwd, tenzij het een eerste bedrijfswoning betreft bij een agrarisch bedrijf, een recreatiewoningterrein of een bedrijfswoning bij een functioneel aan het landelijk gebied gebonden bedrijf (B1-bedrijf) dan wel als vervanging van bestaande woningen. De bouw van een tweede bedrijfswoning is met afwijking mogelijk bij een agrarisch bedrijf. Ook in het kader van de ontwikkeling van een landgoed kunnen woningen in het buitengebied worden opgericht.

Bij het realiseren van nieuwe woningen dient te worden voldaan aan de bepalingen in de Wet geluidhinder.

5.6.2 Het bouwen

(Dubbele) woningen

Ten behoeve van wonen is per met “woning” aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan. Per met “dubbele woning” aangegeven gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee aaneen gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf. De in het plangebied aanwezige reeds gesplitste woningen zijn derhalve op de verbeelding aangegeven met “dubbele woning”. Bij nieuwbouw dient het hoofdgebouw binnen 30 meter van de aanduiding 'woning' of 'dubbele woning' te worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte in deze meer bedraagt. Aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen tot maximaal 100% van de oppervlakte van het hoofdgbouw plat worden afgedekt, indien de oppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgbouw bedraagt moeten deze voorzien zijn van een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen. Een vrijstaand bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal:

    1. 1. 150 m2bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m2;
    2. 2. 175 m2bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2tot 2.000 m2;
    3. 3. 200 m2bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m2en groter.

In aanvulling op het bovenstaande is de bestaande maatvoering aan bijgebouwen
toegestaan indien deze groter is dan de maximale maat genoemd in de opsomming, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt, zijn de opgenomen bebouwingsvoorschriften voor bijgebouwen van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen.

De bijgebouwen dienen in de directe omgeving van het hoofdgebouw te worden gebouwd, de maximale afstand tussen het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag maximaal 30 meter bedragen. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

Burgemeester en Wethouders kunnen een afwijking verlenen voor het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangeduid met “woning” of “dubbele woning”, mits:

  • de bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
  • bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten, zoals deze in de Nota Ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd.

Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan:

  • de plaats van de woning;
  • de plaats van de aanbouwen en bijgebouwen;
  • de bouwhoogte, goothoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen;
  • de verhouding tussen de oppervlakte van de woning en de aanbouwen en bijgebouwen.

Bij het stellen van nadere eisen zal de door de raad vastgestelde Nota Ruimtelijke Kwaliteit als leidraad worden gehanteerd.

Splitsen van woningen

Bij afwijking kunnen (bedrijfs)woningen met een vloeroppervlak van meer dan 220 m² worden gesplitst. Veelal zal dit aan de orde zijn wanneer een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en voor wonen wordt gebruikt. Splitsen is in deze gevallen mogelijk via de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 24 (functieverandering). Daarbij dient te worden voldaan aan de bepalingen in de Wet geluidhinder.

Tijdelijke mantelzorg

In de regels is de bepaling opgenomen dat burgemeester en wethouders ten behoeve van niet-bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg afwijking kunnen verlenen van de beheersverordening en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;
  • de bewoning mag slechts plaatsvinden binnen een oppervlakte van 60 m² aan aan- of bijgebouwen.
  • er mag als gevolg van de te verlenen afwijking geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
  • er als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;
  • de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 m van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
  • de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 300 en 60° mogen bedragen, met uitzondering van overschrijdingen daarvan die worden veroorzaakt als gevolg van het moeten voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit;
  • het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.

Indien blijkt dat de noodzaak voor tijdelijke mantelzorg niet langer aanwezig is, of indien wordt geconstateerd dat de verleende afwijking wordt benut ten behoeve van een doel, strijdig met de hierboven genoemde voorwaarden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de verleende afwijking in te trekken.

Buitenplaats

Met het oog op de versterking van het landschapsbeeld worden in het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met "landschapsbouw" bij afwijking ruimere bouwmogelijkheden geboden. Binnen dit gebied kan een afwijking worden verleend voor de verbouw van een woning met aanbouwen en bijgebouwen tot buitenplaats met een gezamenlijke oppervlakte van minimaal 300 m² en maximaal 600 m². Voorwaarden hierbij zijn dat:

  • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
  • er sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
  • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
  • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²);
  • de ontwikkeling van de buitenplaats geen onevenredige afbreuk doet aan de in het betreffende gebied aanwezige waarden;
  • geen negatieve effecten optreden op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • de ontwikkeling van de buitenplaats geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische gronden en gebouwen.

Agrarische hobby's

Binnen de bestemmingen Agrarisch I en Agrarisch II is bij afwijking de oprichting van schuilstallen voor agrarische hobbydoeleinden mogelijk, voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met "hobby- en schuilstallen". De afwijking wordt uitsluitend verleend, indien de bijbehorende cultuurgrond minimaal 1 ha bedraagt en het gebouw op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast.

De volgende maatvoering dient in acht te worden genomen:

  • de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m2, mits 1 ha tot 2 ha cultuurgrond beschikbaar is en de oppervlakte bedraagt maximaal 50 m2 bij 2 ha cultuurgrond of meer;
  • de goothoogte bedraagt maximaal 2,2 m;
  • er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap.

Andere bouwwerken

Andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Sanering bijgebouwen

In aanvulling op de reguliere bebouwingsvoorschriften voor bijgebouwen, is de bestaande maatvoering aan bijgebouwen toegestaan als er sprake is van een overschrijding van het maximale aantal vierkante meters aan bijgebouwen, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing, zijn de opgenomen bebouwingsvoorschriften voor bijgebouwen van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen.

Begraven op eigen grond

In opkomst is het fenomeen begraven op eigen grond. De gemeente is van mening hiervoor mogelijkheden te moeten bieden, maar verbindt daaraan een aantal voorwaarden. Begraven op eigen grond is alleen mogelijk voorzover:

  • de de gronden zijn gelegen in de bestemming Schoonhoven I;
  • de gronden zijn gelegen binnen bestaand bos;
  • de gronden onderdeel uitmaken van een landgoed zoals bedoeld in de Natuurschoonwet;
  • de gronden in eigendom zijn van de aanvrager;
  • de oppervlakte van de begraafplaats niet meer bedraagt dan 50 m².

Deze voorwaarden zijn neergelegd in een afwijkingsbevoegdheid. Wat betreft de bouwvoorschriften is aangesloten bij bepalingen zoals die gelden voor de reeds aanwezige begraafplaatsen.

Ruimte voor Ruimte

Voor woningen waarvan de agrarische activiteiten al zijn beëindigd en voor nog te beëindigen agrarische bedrijven bestaat middels een afwijkingsmogelijkheid de mogelijkheid om een woning te bouwen in ruil voor de sloop van minimaal 750 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Twee woningen kunnen worden gerealiseerd wanneer minimaal 2.000 m² aan voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt. Hiervoor gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning moet worden verbeterd:
  • de af te breken voormalige agrarische gebouwen bedragen gezamenlijk minimaal 750 m²;
  • alle bestaande (voormalige agrarische) bebouwing/opstallen, dus ook toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten moeten worden verwijderd;
  • cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing komen niet voor de afwijkingsmogelijkheid in aanmerking;
  • de woning(en) dienen in principe ter plaatse van de afgebroken gebouwen te worden gerealiseerd. Is dit om redenen van landschap, milieu-eisen of natuur niet mogelijk, dan moeten de compensatiewoningen worden gerealiseerd nabij bestaande kernen, bebouwingslinten/clusters;
  • Wanneer er op een perceel geen 750 m2 aan (voormalige) agrarische gebouwen aanwezig zijn dan bestaat de mogelijkheid tot saldering;
  • saldering is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) agrarische gebouwen moeten een omvang van minimaal 250 m2 hebben. De compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn.

Aansluiten op de riolering

Bij nieuwvestiging moeten de nieuwe gebouwen worden aangesloten op de openbare riolering. De kosten van deze aansluiting komen voor rekening van de aanvrager.

5.7 Niet-agrarische Bedrijven

5.7.1 De bestemming

Bestaande bedrijven en maatschappelijke doeleinden

Alle aanwezige niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke doeleinden zijn in de bestemming begrepen. Daartoe zijn de bestaande niet-agrarische bedrijven op de verbeelding aangeduid met "bedrijven". De bedrijven zijn ingedeeld in 2 klassen:

  1. 1. bedrijven die een directe functionele binding hebben met het buitengebied, zoals loonbedrijven;
  2. 2. bedrijven die geen directe functionele binding hebben met het buitengebied.

Het doeleind "bedrijven" is beperkt tot het bestaande bedrijf en voor bedrijven overeenkomstig de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, dan wel hiermee voor wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven.

Het doel “maatschappelijke voorzieningen” is beperkt tot de bestaande functies.

Nieuwe niet-agrarische bedrijven

Nieuwe bedrijven kunnen zich uitsluitend vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nadat de functie via een afwijkingsbevoegdheid is gewijzigd. Hierbij zijn uitsluitend bedrijven toegelaten, die in de Staat van bedrijven zijn genoemd dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven en nadat is aangetoond dat de vestiging van dit nieuwe bedrijf niet een claim legt op de nabijgelegen agrarische bedrijven.

Overzicht niet agrarische bedrijven

Adres Bedrijfsactiviteiten Categorie
Alteveer 110 opslag en reparatie B2
Alteveer 98 Kraanbedrijf Pol B2
Alteveer 78 opslag B2
Alteveer 76 Zetterij van der Wal B2
Alteveer 70 Caravan- en Chaletbouw B2
Lange Dijk 24 Houthandel en Bouwbedrijf B2
Krakeel 39 Loonbedrijf B1
Krakeel 54a Aannemersbedrijf B2
Coevorderstraatweg 89 Kabelwerken B2
Coevorderstraatweg 11 Transportbedrijf B2
Wilfred Stillweg 1b Timmerbedrijf B2
Riegshoogtendijk 118 Landbouwmechanisatiebedrijf B1
Riegshoogtendijk 124 Fourage- en benzinehandel B2
Riegshoogtendijk 79 Houtbewerkingsbedrijf B2
Riegshoogtendijk 162 Oliehandel B2
Riegshoogtendijk 186 Autohandel B2
Zuideropgaande 157 Garagebedrijf B2
Barsweg 6 Autohandel B2
Van Echtenswijk 8 Houtbewerkingsbedrijf B2
Rechtuit 59 Loonbedrijf B1
Dorpsstraat 48a Paardenhouderij annex hippisch verhuurbedrijf B1
Dorpsstraat 56a Autobedrijf B2
Brugstraat 150 Transsportbedrijf B2


In het buitengebied van de gemeente Hoogeveen is maximaal één prostitutiebedrijf toegestaan. In deze beheersverordening is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid aanwezig.

5.7.2 Het bouwen

Gebouwen

De klasse-indeling is bepalend voor de bouwmogelijkheden.

Bedrijven, categorie B1

Ten behoeve van deze niet-agrarische bedrijven mag, uitsluitend binnen de als zodanig aangeduide gronden, worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag met maximaal 10% worden vergroot; via afwijking is uitbreiding mogelijk tot ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte; verdere uitbreiding is mogelijk via een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • de maximale goothoogte bedraagt 4,5 m;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 12 m;
  • per B1-bedrijf is ten hoogste één dienstwoning toegestaan. Wat betreft de bebouwingsbepalingen dient te worden aangesloten bij de bepalingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 5.6 onder “het bouwen”.

Bedrijven, categorie B2

Ten behoeve van deze niet-agrarische bedrijven mag uitsluitend binnen de als zodanig aangeduide gronden worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag met maximaal 10% worden vergroot;
  • de maximale goothoogte bedraagt 4.5 m;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 12 m.

Voor beide klassen bedrijven geldt dat dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens.

Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de weg minder dan 20 m bedraagt;
  • de bouwhoogte, goothoogte, dakhelling en nokrichting.

Bij het stellen van nadere eisen zal de door de raad vastgestelde Nota Ruimtelijke Kwaliteit als leidraad worden gehanteerd, indien deze van toepassing is op de betreffende aanvraag.

Andere bouwwerken

Andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen worden gebouwd tot een maximale hoogte van 3 m.

Aansluiten op de riolering

Bij nieuwvestiging moeten de nieuwe gebouwen worden aangesloten op de openbare riolering. De kosten van deze aansluiting komen voor rekening van de aanvrager.

5.8 Wegverkeer

5.8.1 De bestemming

De A28, A37 en N48 en zijn apart bestemd in de bestemming Wegverkeer. De tracés van deze wegen liggen daarmee vast; het wijzigen hiervan kan uitsluitend via planherziening. De overige in het plangebied voorkomende wegen zijn in de verschillende gebiedsbestemmingen begrepen. De met "wegverkeer"aangegeven gronden zijn mede bestemd voor busstations/ carpoolplaatsen en parkeervoorzieningen.

5.8.2 Het bouwen

Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de bestemming Wegverkeer is het bouwen beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hieraan zijn geen verdere criteria verbonden.

Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de verschillende gebiedsbestemmingen is het bouwen eveneens beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarbij de maximale bouwhoogte 12 m bedraagt.

5.8.3 Het grondgebruik

Het aanleggen van nieuwe wegen met een doorgaande stroomfunctie is mogelijk via een planherziening.

5.9 Waterwinning

De waterwingebieden zijn apart bestemd en een eigen bestemming "waterwingebied". In deze bestemming zijn specifieke bebouwings- en gebruiksvoorschriften opgenomen. Het bouwen van gebouwen is beperkt tot een oppervlakte van maximaal 5% van de bestemming. De bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m.

5.10 Vaarweg

Alle vaarten, kanalen en bijbehorende bermen zijn bestemd als vaarweg. Gebouwen mogen in deze bestemming niet worden opgericht.

5.11 Specifieke Functies

5.11.1 Delfstoffen

Binnen alle bestemmingen is een aanlegvergunning vereist voor het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratie-onderzoek) in verband met de bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

5.11.2 Windturbines

Op grond van het POP II was het oprichten van hoge windturbines uitsluitend mogelijk in het te realiseren windpark nabij Coevorden. In de voorliggende beheersverordening is hiervoor dan ook geen regeling opgenomen.

Wel is is navolging van een in de gemeenteraad aangenomen motie een regeling opgenomen voor het toestaan van kleine windturbines met maximale ashoogte van 15 m. Deze molens, bedoeld voor eigen energieverbruik, dienen in of nabij het eigen bouwblok gerealiseerd te worden. Hiervoor was in eerste instantie een parapluherziening voorbereid en ten behoeve van deze regeling is vooroverleg geweest met diverse instanties. Het verslag hiervan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

5.11.3 Gebouwen van openbaar nut

Tot een inhoud van maximaal 75 m³ en met een maximale bouwhoogte van 3 m mogen gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, mits daarvoor afwijking is verkregen. Het betreft hier gebouwen als gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke.

5.11.4 Volkstuinen

Binnen het plangebied bevindt zich een volkstuinencomplex. Het doel ‘Volkstuincomplex’ is beperkt tot de inrichting en het gebruik van het perceel voor het telen van gewassen ten behoeve van consumptie, alsmede het oprichten van (teelt)ondersteunende gebouwen.Ten behoeve van het volkstuincomplex mag per kavel van 100 m2 maximaal 15 m2 aan (teelt)ondersteunende gebouwen worden opgericht. De maximale bouwhoogte bedraagt 2,50 m, dan wel de bestaande bouwhoogte. Ten behoeve van het beheer van het complex en het algemeen gebruik voor de opslag van tuingereedschap mag een gebouw worden gebouwd van maximaal 50 m2. De goot- en bouwhoogte van het gebouw mag maximaal 2,50 m respectievelijk 3,50 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,50 m bedragen.

In de gebruiksbepaling is opgenomen dat het gebruik van gebouwen binnen de aanduiding ‘volkstuincomplex’ als recreatief (nacht)verblijf is verboden.

5.11.5 Evenementen

Op 13 april 2005 heeft de Raad van State bepaald dat meerdaagse evenementen op gronden met een agrarische bestemming in strijd zijn met deze bestemming. In het plangebied vinden ook meerdaagse evenementen plaats.

In het plan is daarom een regeling opgenomen die het (via afwijking) mogelijk maakt dat binnen de bestemmingen Agrarisch I, Agrarisch II, Agrarisch III en Schoonhoven I meerdaagse evenementen kunnen plaatsvinden. In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen van het begrip ‘evenement’.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

De beheersverordening wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in de beheersverordening opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

6.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

6.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Met deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten.

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet verplicht gesteld. Het is uiteraard wel van belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een beheersverordening. In dat kader heeft op de beheersverordening Buitengebied Zuid 2018 uitgebreid inspraak plaats gevonden. Nu deze reparatie slechts ziet op het aanpassen van enkele technische koppelingen en het aanpassen van foutieve verwijzingen, heeft hier niet nogmaals inspraak op plaatsgevonden. Ten behoeve van de windmolens is de daarvoor in een afzonderlijk participatietraject opgestelde nota vooroverleg bijgevoegd.