KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Procedureregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ligging
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Waterhuishouding / Watertoets
5.4 Flora En Fauna
5.5 Bedrijvigheid
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Archeologie
5.9 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Regels
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Inventarisatie
7.3 Beleidskeuzen
7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Geluidsonderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets Deel 1
Bijlage 4 Watertoets Deel 2
Bijlage 5 Flora En Faunaonderzoek

Landelijk gebied, deelplan Hollandscheveldse Opgaande 23-25, 2010

Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen

Vastgesteld op 09-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk gebied, deelplan Hollandscheveldse Opgaande 23-25, 2010 van de gemeente Hoogeveen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.BP20107028002-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-verbonden beroepen

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied zoals bed and breakfast, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast.

1.8 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 dwarskap

een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen.

1.22 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.23 erf

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruiimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan.

1.25 geluidsbelasting vanwege een weg

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten.

1.26 hogere (geluidsgrens)waarde

een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.28 horizontale diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

1.29 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit tenminste één niet horizontaal vlak.

1.30 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.31 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.32 perceelsgrens

de grens van en bouwperceel.

1.33 voorgevel

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw.

1.34 voorkeurgrenswaarde

de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.35 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  1. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola"s en erf- of perceelsafscheidingen;
  2. d. andere werken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid; en
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende

  1. c. andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. d. andere werken;
  3. e. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 250 m².

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid; en
  5. e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub f en een andere kapvorm toestaan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    2. 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een sexinrichting;
  3. c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning voor het afwijken hiervan is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  4. d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Procedureregels

7.1 Procedure Nadere Eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Artikel 8 Overige Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%;
  3. c. Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in lid 9.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Lid 9.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, deelplan Hollandscheveldse Opgaande 23-25, 2010 te Hollandscheveld.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................




De voorzitter, De griffier,

...................... ................................



Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Regelmatig kwamen er bij de gemeente Hoogeveen verzoeken binnen om mee te werken aan het bouwen van een nieuwe woning in delen van de gemeente waarvoor het bestemmingsplan Landelijk Gebied geldt.

Zowel het gemeentelijk als het provinciaal beleid is er al jaren op gericht het aantal burgerwoningen in het landelijk gebied niet te laten toenemen, enerzijds om de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector zoveel mogelijk intact te laten, anderzijds om de ‘verstening’ van het buitengebied zoveel mogelijk tegen te gaan.

In het begin van het nieuwe millennium kwam de gemeente echter tot een wijziging van dit inzicht met betrekking tot de linten Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande. De reden hiervoor was gelegen in het groeiend belang van de woonfunctie in de bebouwingslinten. In het verleden was het namelijk zo dat de aard van de hier aanwezige bebouwing en het gebruik vooral werd bepaald door de agrarische bedrijven. Vandaag de dag is de woonfunctie echter veel sterker vertegenwoordigd, niet in de laatste plaats vanwege de teruggang en de schaalvergroting van de agrarische sector.

In dit licht bezien heeft de gemeente Hoogeveen de mogelijkheden onderzocht welke locaties in het bebouwingslint aan het Hollandscheveldse Opgaande geschikt zijn voor woningbouw. Daarbij had handhaving van het karakter van het gebied prioriteit. De huidige landschappelijke uitstraling van het gebied, die op sommige plaatsen zeer zeker nog aanwezig is, dient in bepaalde gevallen te worden gehandhaafd. Het resultaat van dit onderzoek is weergegeven in de structuurvisie Hollandscheveldse Opgaande, die door het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Hoogeveen op 19 juli 2005 is vastgesteld.

De structuurvisie geeft de locatie Hollandscheveldse Opgaande 23-25 als mogelijke locatie waar woningbouw gerealiseerd kan worden. Omdat het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied deze ontwikkeling niet toelaat is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Opzet Van De Toelichting

Na de inleiding in hoofdstuk 1 wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Hoogeveen. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven en in hoofdstuk 5 vindt de toets aan wet- en regelgeving plaats. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn: geluid, bodem, waterhuishouding, flora en fauna, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 wordt het plan omschreven en zijn de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien. Hoofdstukken 7 gaat in op de handhaving en hoofdstuk 8 wordt respectievelijk de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ligging

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Hollandscheveldse Opgaande. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een perceel weiland en de woning Hollandscheveldse Opgaande 23. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woning Hollandscheveldse Opgaande 25. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Buitenvaart II en ten zuiden de voormalige provinciale weg N852, waarvan het beheer per 1 januari 2003 door de gemeente Hoogeveen is overgenomen. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend gemeente Hoogeveen sectie D, nummers 5530 en 5792.

2.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied. Dit bestemmingsplan is op 24 november 1977 door de gemeenteraad vastgesteld; op 23 januari 1979 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe en bij Kroonbesluit van 11 maart 1983 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch gebied zonder bebouwing (A)”. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Op de bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. De beoogde planontwikkeling past niet in deze bestemming.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het betreffende perceel ligt tussen de woningen Hollandscheveldse Opgaande 23 en 25 en wordt gebruikt als grasland. Het Hollandscheveldse Opgaande in de bestaande vorm is een bewoond lint, dat al op topografische kaarten van honderden jaren geleden terug te vinden is. In de veenontginning is het één van de structurerende lijnen geweest. Het Hollandscheveldse Opgaande loopt vanaf de Langedijk in het westen tot en met Het Hoekje (de kruising in het dorp met de Riegshoogtendijk). De Mr. Cramerweg doorsnijdt het Opgaande reeds in de huidige situatie en zal dat in de toekomst nog sterker gaan doen. Ten westen van de Mr. Cramerweg is het Opgaande een asfaltweg met grasberm en één bomenrij aan weerszijden van de weg. Door de komst van het bedrijventerrein Buitenvaart I zijn er aan de noordzijde van het lint reeds nieuwe woon / werkkavels bebouwd.

Aan de oostzijde van de Mr. Cramerweg is het Hollandscheveldse Opgaande de toegangsweg tot het dorp Hollandscheveld, die bovendien tot de bebouwde kom behoort. De weg is ook in dit deel van asfalt en wat breder dan de weg aan de westzijde van de Mr. Cramerweg. De bomen aan weerszijden van de weg vormen nog sterker een laan. Aan de buitenkanten van het profiel lopen fietspaden. Het oostelijk deel van het Opgaande is reeds een gebied met een halfopen lintbebouwing en heeft voornamelijk een woonfunctie. Door woningen toe te voegen wordt dit deel van het Opgaande nog meer een laan die als entree voor het dorp functioneert. Het karakter van het Hollandscheveldse Opgaande is dat van een woonlint. Ondanks de variatie aan aanvullende functies (kleinschalige agrarische bedrijven of werken aan huis) straalt de algehele sfeer die van het wonen uit. Het lint is de entree tot het dorp, en ook al ervaart men tussen de woningen door het weiland erachter, toch hoort dit deel van het landschap al bij het dorp.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling. Op nationaal niveau zijn diverse beleidsvoornemens verschenen, zoals de Nota wonen in de 21e eeuw en de Nota Ruimte, waarover veelal met de provincie overleg is gevoerd. Het rijksbeleid komt voornamelijk, voor zover van toepassing, in de milieuparagraaf aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het stategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In de Omgevingsvisie zijn 4 wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengevoegd:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van water wetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

Het Hollandscheveldse Opgaande kenmerkt zich door een veenkoloniaal landschap. Onder zorgvuldig ruimtegebruik wordt in dit geval verstaan het verdichten van lintbebouwing binnen een bestaand lint met behoud van herkenbare lintbebouwing en regelmatigheid. De bouw van de woning die dit bestemmingsplan mogelijk maakt vindt haar oorsprong in de structuurvisie Hollandscheveldse Opgaande die op 19 juli 2005 is vastgesteld door het college van B&W. De provincie Drenthe heeft destijds een algemene verklaring van geen bezwaar afgegeven om de bouw van de woningen mogelijk te maken.

Het mogelijk maken van de woning past binnen de doelstellingen van de provincie.

3.3 Gemeentelijke Beleid

De gemeente Hoogeveen is al jaren bezig met de planontwikkeling die moet voorzien in een verdichting van de bebouwingslinten Hollandscheveldse Opgaande. In de structuurvisie Hollandscheveldse Opgaande (2005) wordt ingezet op een intensivering van bebouwing langs bestaande linten. Ook is het continu willen aanbieden van woningen en losse kavels een uitgangspunt, om zodoende voldoende draagvlak voor voorzieningen ook in de toekomst te behouden.

De hier neergelegde gemeentelijke visie op het Opgaande is niet nieuw, doch in hoofdlijnen reeds in 1995 uitgedacht en vastgelegd in de door de raad bekrachtigde nota ’Bouwmogelijkheden in lintbebouwingen’ (Bügel Hajema, 1995). Dit document heeft als bouwsteen gediend voor de eerder genoemde structuurvisie. De structuurvisie Hollandscheveldse Opgaande geeft primair aan, welke locaties in het bebouwingslint in aanmerking kunnen komen voor woningbouw en onderbouwt deze locaties door duidelijke landschappelijke, stedenbouwkundige en milieutechnische randvoorwaarden en kaders te stellen. De onderhavige lokatie Hollandscheveldse Opgaande 23-25 voldoet aan de gestelde criteria.

De structuurvisie geeft mogelijke bouwlocaties; de afzonderlijke aanvrager zal zorg moeten dragen voor aanvullende onderzoeken die in hoofdstuk 3 zijn samengevat. Hieruit blijkt dat deze locatie geschikt is voor woningbouw.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. Het bestemmingsplan staat een maximale bebouwing toe die aansluit op de bebouwingsmogelijkheden van de omliggende percelen. Om de openheid van het lint te borgen dient de bebouwing 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden. Daarnaast sluit de voorgevel rooilijn aan bij de reeds bestaande bebouwing. Verder is het Hollandscheveldse Opgaande in de welstandsnota aangemerkt als lintbebouwing. De te bouwen woning dient aan deze welstandsbepalingen te voldoen.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Geluid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan wordt een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder. Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Ook wordt bekeken of er wettelijk vastgestelde geluidszones binnen het plangebied vallen.

De gemeente Hoogeveen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de bepaling van de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai en het industrielawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het advies HO/RT/2009-04 (zie Geluidsonderzoek). Uitgangspunt van dit onderzoek is dat de Mr. Cramerweg in de toekomst (binnen de planperiode) zal worden doorgetrokken naar het zuiden, waardoor de verkeersbewegingen op de Hollanscheveldse Opgaande zullen dalen. Verder is er vanuit gegaan dat de nieuwe woning op 15 meter uit de dichtsbijzijnde rand van de weg wordt geprojecteerd.

5.1.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied maakt deel uit van de structuurvisie voor Hollandscheveldse Opgaande van 19 juli 2005. In 2006 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de geluidsbelasting van het wegverkeer (HO/RT/2005-07). Hieruit is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt overschreden voor de bouwlocaties die zijn opgenomen in de structuurvisie.

Er zijn in 2006 hogere grenswaarden aangevraagd bij en verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe (kenmerk: 10/MB/A3/2006002163 van 6 maart 2006). Voor het plangebied is een hogere waarde van 55 dB Lden verleend. Deze grenswaarde is vastgesteld op een afstand van 15 meter uit de as van de weg. Het bouwvlak in het plangebied bevindt zich op ca. 18 meter uit de as van de weg.

De gemeente Hoogeveen heeft opnieuw onderzocht of in 2020 nog steeds kan worden voldaan aan deze hogere grenswaarde. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn vastgelegd in de notitie met kenmerk HO/RT/2009-04 (zieGeluidsonderzoek). Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting afkomstig van de Hollandscheveldse Opgaande nog steeds kan voldoen aan de verleende hogere grenswaarde.

Het binnenniveau moet wel voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Hiervoor zal een bouwakoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

5.1.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidcontour van 50 dB(A) rondom het bedrijventerrein Buitenvaart II. Dit betekent dat de geluidsbelasting op de woning als gevolg van het bedrijventerrein hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Er kan eventueel een hogere waarde tot maximaal 55 dB(A) verleend worden.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van het industrielawaai de geluidsbelasting 52 dB(A) bedraagt op de gevel van de woning. De geluidsbelasting op de woning is hoger dan 50 dB(A), maar lager dan 55 dB(A), zodat er een hogere waarde procedure gevolgd moet worden, waarbij de waarde van 52 dB(A) zal worden aangevraagd.

5.2 Bodem

Het bedrijf WMR Rinsumageest bv heeft een verkennend bodemonderzoek (zie Bodemonderzoek) uitgevoerd ter plaatse van drie percelen aan de Hollandscheveldse Opgaande 23-25 in Hollandscheveld. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van drie percelen aan de Hollandscheveldse Opgaande 25 in Hollandscheveld' (kenmerk: 103076/FV ) van 3 mei 2010.

Uit het onderzoek is gebleken dat in de bovengrond een licht verhoogde concentratie PAK is aangetroffen. In de ondergrond bleek kobalt in een licht verhoogde concentratie voor te komen. Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn wel puinresten aangetroffen, maar zijn geen abesthoudende materialen aangetroffen.


Hoewel voor enkele parameters licht verhoogde gehalten of concentraties zijn gemeten, kan geconcludeerd worden dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Tevens vormen de gemeten gehalten en concentraties geen aanleiding milieuhygiënische beperkingen te stellen aan het gebruik van de locatie.

5.3 Waterhuishouding / Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets (zie Watertoetsdeel 1 en Watertoets deel 2) uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Hollandscheveldse Opgaande 23-25.

Beleidskader

  1. 1. In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
    Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
  2. 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door de enige goed reden - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
  3. 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.


Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Dat doen we dus ook niet. We zorgen er voor dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.


Om aan deze punten te voldoen is op 22 december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.


Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2.


Beleid hemelwaterafvoer

Het plan moet voldoen aan het voorkeursbeleid van het waterschap. Het huishoudelijk afvalwater moet worden geloosd op het openbaar riool. Het hemelwater mag niet op het openbaar riool geloosd worden. Dit water dient zolang mogelijk in het gebied te worden gehouden, bijvoorbeeld door middel van infitratiekoffers. Indien dat niet mogelijk is dan dient het hemelwater door lozing op een vijver of op een nieuw te graven sloot binnen het plangebied (bijvoorbeeld op de kavelgrenzen) met een overloop naar het oppervlaktewater te worden afgevoerd. De vijver of kavelsloot dient als buffer te zijn ingericht. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.


Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Geadviseerd wordt om te bouwen zonder kruipruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.


Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden heeft een positief wateradvies afgegeven.

5.4 Flora En Fauna

Het Project- en Adviesbureau Van den Brink heeft een quickscan natuurtoets (zie Flora enfaunaonderzoek) uitgevoerd in verband met de geplande bouw van de woning op de percelen kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie D, nummers 5530 en 5792. De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet in conflict zijn met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden de consequenties in beeld gebracht van de ruimtelijke ingrepen en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet.

Voor de beoogde wijziging van het bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen vanwege het voorkomen van beschermde plant- of diersoorten in het plangebied. Voor zover er laag beschermde soorten kunnen voorkomen geldt voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling op basis van de flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens en het veldonderzoek kan met zekerheid worden vastgesteld dat in het plangebied geen soorten voorkomen waarop de Flora- en faunawet van toepassing is. Wel is het mogelijk dat enkele, meer algemeen voorkomende, dier- of plantensoorten van tabel 1 het gebied af en toe kunnen gebruiken. Te denken valt aan soorten als egel, haas, veldmuis, gewone pad.


Aanbevelingen

Zodra wordt begonnen met de feitelijke werkzaamheden tot bouwrijp maken van het plangebied moet de gebruikelijke zorgvuldigheid in acht worden genomen om onnodige verstoring van dieren en planten te voorkomen. Andere maatregelen om verstoring te voorkomen zijn niet nodig.

5.5 Bedrijvigheid

Ten behoeve van de structuurvisie Hollandscheveldse Opgaande is in december 2004 een milieu-inventarisatie uitgevoerd. Intussen is de wetgeving voor agrarische bedrijven veranderd. In december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer inwerking getreden, waardoor meer agrarische bedrijven onder een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) zijn komen te vallen. Voor de vergunningplichtige agrarische bedrijven moet sinds 2007 de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij in acht worden genomen.


De lintbebouwing waarbinnen de bouwlocatie Hollandscheveldse Opgaande nr. 23-25 is gesitueerd wordt aangemerkt als bebouwde kom. In de nabijheid van het plangebied is een veehouderij (Hollandscheveldse Opgaande 30) gevestigd. De geurbelasting afkomstig van dit bedrijf op het plangebied bedraagt 2 odeur units/m3. Dit voldoet aan de geurnorm van 2 odeur units/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij. Overige veehouderijen rondom het plangebied liggen op voldoende afstand van het plangebied. Agrarische bedrijven vormen geen belemmering voor de uitvoering het ruimtelijk plan.

Verder is in de omgeving van het plangebied nog een detailhandel in meubels (Hollandscheveldse Opgaande 34) gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit op grond van de Wet milieubeheer. Het maatgevende milieuaspect is het geluid. In het Activiteitenbesluit zijn normen opgenomen, waarbij moet worden voldaan op de gevel van de dichtstbijzijnde woning. Dit bedrijf vormt geen belemmering voor het plangebied.

5.6 Externe Veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Binnen het plangebied zijn, op basis van de in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) géén inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer aanwezig, die verhoogde risico's met zich meebrengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten en waarvoor veiligheidafstanden in acht moeten worden genomen.

Route gevaarlijke stoffen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vastgestelde transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoorweg en waterweg waarvoor op basis van de "Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (WVGS) en de "Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) veiligheidafstanden in acht moeten worden genomen bij eventuele planontwikkeling.


Buisleidingen

Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat er een hoge druk aardgasleiding ten westen van het plangebied loopt. Het betreft de aardgasleiding kenmerk A-503-KR-09607. Deze leiding is in beheer van de Gasunie N.V. Hierdoor wordt aardgas onder een overdruk van 66,2 bar getransporteerd. De leidingen hebben een diameter van 48 inch. Op grond van de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen 1984 dient voor deze leiding een veiligheidszone in acht te worden genomen van 5 meter. Hierbij is uitgegaan van incidentele bebouwing. Op 17 september 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 24 juli 2010 gepubliceerd. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De PR(10-6)-contour van beide aardgasleidingen bedraagt 0 meter en ligt hiermee als het ware op de leiding. De PR-contour vormt dan ook geen belemmering voor de planontwikkeling.

Groepsgebonden risico

Groepsgebonden risico heeft betrekking op de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico moet binnen het invloedsgebied van 540 m rondom de aardgasleiding worden verantwoord in het bestemmingsplan. Aangezien het bestemmingsplan slechts 1 woning mogelijk maakt zal de personendichtheid in het invloedsgebied met ca. 3 personen toenemen. Dit is geen significante toename van het totaal aantal personen in het invloedsgebied. Er zal dan ook naar verwachting geen toename van het groepsrisico plaatsvinden. Het groepsrisico hoeft dan ook niet verder verantwoord te worden.

Het plan is voorgelegd aan de Hulpverleningsdienst Drenthe (HVD). De HVD heeft aangegeven, gezien de aard van het bestemmingsplan, geen advies uit te brengen.


Hoogspanningsleidingen

Binnen het plangebied lopen geen hoogspanningsleidingen. Het is daarom niet noodzakelijk om in enige vorm uitvoering te geven aan het voorzorgsbeleid (brief 24 december 2004 Sts. Secr. Van Geel) inzake de magnetische velden veroorzaakt door hoogspanningslijnen.

5.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats. Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm en de bijbehorende ministeriële regeling. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat als de luchtkwaliteit met niet meer dan 3% verslechtert (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) een project als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. In de bijbehorende ministeriële regeling nibm zijn drempelwaarden aangegeven. Voor woningbouw is opgenomen dat de bouw van minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg naar het plangebied als een project in niet betekenende mate mag worden beschouwd.

In dit plan gaat het om de bouw van één woning. Dit project leidt dus niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verdere toetsing aan de grenswaarden is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een vaste plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van het verdrag hebben hun beslag gekregen in de Wet op de archeologische monumentenzorg.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de in de bodem aanwezige waarden. Hierbij gaat het niet alleen om de bekende terreinen die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn aangegeven, maar ook om de zones op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Het plangebied ligt volgens de IKAW in een gebied met een 'lage verwachtingswaarde'. Daarnaast liggen in het plangebied geen terreinen die een (hoge) archeologische waarde hebben (AMK).

Bij de ontwikkeling in het plangebied zal een totaal bodemoppervlak van minder dan 500 m2worden verstoord. Het te verstoren oppervlak is dermate gering dat, in aansluiting op het provinciaal beleid, een inventariserend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Er is wel sprake van een meldplicht, als bij graafwerkzaamheden archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen. In dat geval dienen de werkzaamheden onmiddellijk te worden stilgelegd. De provinciaal archeoloog en de gemeente dienen hiervan op de hoogte te worden gebracht.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. Dit kan zich in verschillende vormen uiten. Een van de meest bekende begrippen is het duurzaam bouwen. Hierbij wordt bij nieuwbouw of renovatie van gebouwen vooral gelet op de gebruikte materialen en het energieverbruik. Dit kan ook breder worden getrokken tot duurzame stedenbouw of duurzame ontwikkeling. Dan gaat ook de inrichting van de omgeving een rol spelen. De initiatiefnemer dient met bovenstaande punten rekening te houden.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan dat nu voorligt, maakt de bouw van een nieuwe woning op het desbetreffende perceel planologisch mogelijk. De voorgevelrooilijn in het bouwplan is geprojecteerd op twintig meter, gemeten uit de as van het Hollandscheveldse Opgaande.

6.2 Toelichting Op De Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende regels voor het afwijken van de bestemmingsregels bij een omgevingsvergunning.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze regels zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring Van De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een verklaring gegeven van de inhoud van de bestemmingen. Deze inhoud is af te lezen van de bestemmingen en de aanduidingen op de verbeelding en in tekst verklaard in de regels. De bestemmingen worden in alfabetische volgorde besproken.

6.3.1 Tuin

Op de gronden bestemt voor tuin, mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Deze gronden liggen tussen de voorgevel van de gebouwen en het openbare gebied.

6.3.2 Wonen

De op te richten bebouwing op de percelen aan de Hollandscheveldse Opgaande 23-25 mag alleen worden gebruikt ten behoeve van de functie wonen. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwblok te worden gerealiseerd. Het hoofdgebouw is maximaal 200 m2 groot en in totaal is maximaal 250 m2 aan bebouwing toegestaan. De bebouwing dient 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden.

De woning en de daarbij behorende bijgebouwen mag gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Aan de hand van de in het bestemmingsplan Landelijk gebied, deelplan Hollandscheveldse Opgaande 23-25, 2010 opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke plankaart de procedure ingegaan.

7.3 Beleidskeuzen

Recentelijk is door gemeente Hoogeveen de Kadernota handhaven in Hoogeveen (2005-2006) vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen. Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces. Voor nadere details omtrent het gemeentelijke handhavingsbeleid wordt verwezen naar de nota "Handhaven in Hoogeveen, kadernota integrale handhaving 2005 – 2006".

7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat

Een belangrijk aspect met betrekking tot handhaving is ook de tijd en inzet van de betrokken ambtenaren. Zij werken met het plan en moeten dan ook zeker het gevoel hebben dat met de regels te werken valt en bovenal dat de betreffende regels zo belangrijk zijn dat het nut van handhaving wordt ingezien. Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighouden.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft een private ontwikkeling. De noodzakelijke kosten voor de uitvoering van het plan, de bouw van de woning en de te verrichten onderzoeken worden door inititiatiefnemer gedragen. Het plan wordt dan ook economisch uitvoerbaar geacht.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht gesteld als het bestemmingsplan bepaalde ontwikkelmogelijkheden biedt. De raad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Een zakelijke beschrijving van deze overeenkomst wordt ter inzage gelegd. Hierin wordt aangegeven dat initiatiefnemer:

  • Een bijdrage betaalt voor de plankosten;
  • Het planschaderisico draagt;
  • de ontwikkelkosten voor de bouw van de woning voor zijn rekening neemt.

Hiermee zijn de gewenste afspraken in de anterieure overeenkomst opgenomen en hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het voorontwerpplan en de bijbehorende stukken hebben vanaf 25 november 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Daarnaast kon het plan worden geraadpleegt via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te brengen op het voorontwerpplan. Hier is geen gebruik van gemaakt.

8.2.2 Overleg

Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie heeft aangegeven dat er geen sprake is van provinciaal belang, het waterschap Reest & Wieden heeft aangegeven dat het positieve wateradvies geldig blijft en de Gasunie heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De VROM-inspectie heeft namens de rijksdiensten aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, voor het overige hebben we geen reacties ontvangen.

Bijlage 1 Geluidsonderzoek

Bijlage 1 Geluidsonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoets Deel 1

Bijlage 3 Watertoets deel 1

Bijlage 4 Watertoets Deel 2

Bijlage 4 Watertoets deel 2

Bijlage 5 Flora En Faunaonderzoek

Bijlage 5 Flora en faunaonderzoek