KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Sport
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
2.2 Vigerend Recht
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Planuitgangspunten
4.2 Ruimtelijke Structuur
4.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.3 Water
5.4 Natuur En Ecologie
5.5 Bedrijvigheid En Milieuzonering
5.6 Geluid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
6.2 Regels
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Inventarisatie
7.3 Beleidskeuzen
7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Inspraak
9.2 Vooroverleg
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Flora & Fauna Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Advies Hvd

Hollandscheveld, deelplan uitbreiding woningbouw 2011

Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen

Onherroepelijk op 05-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hollandscheveld, deelplan uitbreiding woningbouw 2011 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.BP20117024004-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.9 appartementengebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.12 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.13 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.28 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.29 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.32 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.33 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.34 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.35 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.36 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.37 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.38 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.41 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s);

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  2. b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water;
  4. d. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. taluds;
  2. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
  2. h. andere werken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat ten behoeve van de aangrenzende sportbestemming een gebouw wordt gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
  2. b. De in lid 3.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. speelterrein;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. andere werken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. wegen en paden;
  3. f. water;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen;
  6. i. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de sociale veiligheid; en
  4. d. de verkeersveiligheid.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. (toegangs)paden;
  3. c. balkons ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  1. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  2. e. water;
  3. f. andere werken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid; en
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. appartementengebouw al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  2. b. aan- en uitbouwen;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. parkeervoorzieningen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;
  3. e. andere werken;
  4. f. tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid; en
  5. e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub a en toestaan dat een gebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd, met dien verstande dat;
    1. 1. de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedraagt dan 3 meter;
    2. 2. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 75 m2.
  2. b. De in lid 6.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  2. b. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
  3. c. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  4. d. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een hoofdgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Ter plaatsen van de in lid 7.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. diepploegen;
    5. 5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    7. 7. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    8. 8. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  2. b. Het in lid 7.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
    3. 3. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse netwerken;
    4. 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met de daarvoor verleende vergunning;
    5. 5. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  3. c. De in lid 7.1 sub a vermelde vergunning kan slechts worden verleend indien een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    2. 2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een sexinrichting;
  3. c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een vergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  4. d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsverguning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10%van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1.25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hollandscheveld, deelplan uitbreiding woningbouw 2011.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................

Hoofdstuk 1 Inleiding

De aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan is de ontwikkeling van een nieuw woongebouw in Hollandscheveld door Woonconcept. Het nieuw te bouwen gebouw ligt bij het bestaande verzorgingshuis Huize Beatrix aan de Riegshoogtendijk te Hollandscheveld.

Op de toekomstige locatie ligt nu een speelvoorziening, welke in het voorliggende bestemmingsplan verplaatst wordt naar het naastgelegen bos. De functieverandering van de speeltuin tot woongebouw en bos tot speeltuin zijn in strijd met de vigerende bestemmingsplannen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch regeling voor zowel de nieuwbouw van het woongebouw als de verplaatsing van het speelterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.BP20117024004-OH01_0001.png"

Afbeelding 1: Globale begrenzing plangebied

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het plan heeft betrekking op het speelterrein ten noorden van verzorgingshuis Huize Beatrix aan de Riegshoogtendijk te Hollandschveld en het boscomplex ten oosten hiervan tot aan de Struikheidestraat.

2.2 Vigerend Recht

Het westelijke deel van het plangebied ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Hollandscheveld West. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 september 1995 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 december 1995. De gronden zijn bestemd voor een speeltuin.

Het oostelijke deel van het plangebied ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk gebied. Dit bestemmingsplan is op 24 november 1977 vastgesteld door de gemeenteraad en op 23 januari 1979gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe. De gronden zijn bestemd voor bos.

2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied

Het plangebied bestaat momenteel uit een speelterrein en bos. Ten westen van het plangebied ligt de Riegshoogtendijk. Voor het overige grenst het plangebied aan eengezinswoningen en het verzorgingshuis Huize Beatrix.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling. Op nationaal niveau zijn diverse beleidsvoornemens verschenen, zoals de Nota wonen in de 21e eeuw en de Nota Ruimte, waarover veelal met de provincie overleg is gevoerd.


Vanwege de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening is de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Deze paragraaf bevat alle nationale ruimtelijke belangen. Deze belangen hebben betrekking op de volgende thema's:

  • Netwerken en steden;
  • Water en groene ruimte;
  • Energie;
  • Mobiliteit;
  • Rivieren;
  • Mainportontwikkeling;
  • Buisleidingen;
  • Waddenzee; en
  • Militaire terreinen.


Het ontwikkelen van een woongebouw in binnenstedelijk gebied voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In de Omgevingsvisie zijn 4 wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengevoegd:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van water wetgeving;
  • het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

Het ontwikkelen van een woongebouw in binnenstedelijk gebied voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2015-2030 Hoogeveen

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Hoogeveen en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de stad, de dorpen en het landelijk gebied. De structuurvisie is door de gemeenteraad vastgesteld in december 2004. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2015 met een doorkijk naar 2030.

Voor de dorpen wordt onderscheid gemaakt tussen de zanddorpen (Pesse, Fluitenberg en Stuifzand), de kanaaldorpen (Noordscheschut, Tiendeveen en Nieuweroord) en de velddorpen (Hollandscheveld, Elim, Nieuwlande en Nieuw Moscou). Voor de velddorpen is een groei van 320 tot 395 woningen gepland. De grootste opgave voor de velddorpen ligt in Hollandscheveld.

Gelet op de samenstelling van de sociale structuur en het vergroten van de diversiteit van het woningaanbod wordt gestreefd naar een gedifferentieerd woningaanbod. Het mogelijk maken van woongebouw voor senioren past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.3.2 Nota Wonen 2005-2015

In de Nota Wonen is vastgelegd wat de gemeente de komende jaren waar en voor wie wil laten bouwen. De centrale doelstelling is: woningen voor alle doelgroepen op het goede moment, met de juiste kwaliteit en op de juiste plek. De nota is in december 2005 vastgesteld door de gemeenteraad.

Uit de nota blijkt dat er met name in de dorpen een toenemende vraag zal ontstaan naar seniorenhuisvesting terwijl het aanbod slechts in beperkte mate wordt aangevuld waardoor een tekort wordt verwacht in geschikte huisvesting. De keuze is gemaakt om de senioren (met een zorgbehoefte) zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te laten wonen. Vanwege de bestaande voorzieningen is ervoor gekozen om met name in de dorpen Pesse, Hollandscheveld, Noordscheschut en Elim te voorzien in deze behoefte. Het mogelijk maken van een woongebouw gericht op senioren in de nabijheid van een woon-zorgcentrum past dan ook binnen de kaders van de Nota Wonen 2005 - 2015.

Op dit moment loopt het proces om de nota te actualiseren. De uitgangspunten die in de huidige nota zijn geformuleerd blijven in grote lijnen in stand. Hoogeveen zet in op beheerste groei en een gedifferentieerd woningaanbod.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten

4.1 Planuitgangspunten

De ontwikkeling van het woongebouw vindt plaats op een locatie die nu in gebruik is voor een speelvoorziening. Deze speelvoorziening is in handen van de Stichting Speeltuin Hollandscheveld en is niet openbaar toegankelijk. Om plaats te maken voor het woongebouw wordt de speelvoorziening verplaatst naar een stuk bos dat tussen zorgcentrum Huize Beatrix en de Riegheidestraat ligt. Afbeelding 2 geeft het inrichtingsplan voor het hele plangebied weer.

Het blauwe vlak is het huidige zorgcentrum Huize Beatrix. Daarnaast ligt het nieuwe woongebouw. Tussen de twee gebouwen ligt een parkeerplaats. In het bestemmingsplan is een mogelijkheid opgenomen om tussen de twee gebouwen op de begane grond een verbindingsgang te realiseren. Aan de oostkant (in afbeelding 2 aan de bovenzijde) ligt de nieuwe speelvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.BP20117024004-OH01_0002.png"

Afbeelding 2: Inrichtingsplan

4.2 Ruimtelijke Structuur

Het woongebouw zal bestaan uit 22 appartementen. Het complex zal bestaan uit 4 woonlagen met op de begane grond bergingen. Het groen rond het complex zal met glooiingen worden aangelegd met bloeirijke heesterranden. Met deze inrichting wordt ingespeeld op wensen van omwonenden.

Voor de speelvoorziening zullen enkele (kleine) gebouwen aangelegd worden voor berging, toiletgelegenheden en ten behoeve van toezicht. Op het speelterrein komt onder andere een speel- en trapveld en een pierebad. Daar waar dat mogelijk is, worden bestaande bomen behouden. De rand langs de Riegheidestraat blijft een bosachtig karakter houden.

De speelvoorziening is toegankelijk via een toegangspad, de toegang tot de speelvoorziening kan worden afgesloten. Door het plangebied loopt tevens het tracé van de oude trambaan tussen Hoogeveen en Nieuw-Amsterdam. Deze loopt achter zorgcentrum Huize Beatrix langs richting de Brummelstraat.

4.3 Verkeer En Parkeren

Als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeren op het eigen terrein, dus op de te ontwikkelen locatie, plaatsvindt. Bij het handhaven van de goede parkeercapaciteit houdt de gemeente de richtlijnen aan van het CROW (Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur). Het CROW heeft aan de hand van parkeerkencijfers normen opgesteld ten aanzien van het aantal benodigde parkeerplaatsen per ontwikkeling. Voor het onderhavige plan geldt een norm van 1 parkeerplaats per woning, wat betekent dat er behoefte is aan 22 parkeerplaatsen. Tussen het nieuw te ontwikkelen en het bestaande complex worden 21 gewone en 2 gehandicapten parkeerplaatsen aangelegd. Deze worden ontsloten op de Riegshoogtendijk. Daarmee voldoet het complex aan de parkeernorm.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen mogelijke verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn.

Het adviesbureau Ecoreest heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Riegshoogtendijk te Hollandscheveld' (rapportnr. ER090124) van 23 januari 2011 (zie Bijlage 1bodemonderzoek).

Doel van het onderzoek is duidelijkheid te krijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het plangebied. Het onderzoeksterrein heeft een oppervlakte van 11.000 m2 en bestaat uit een speeltuin en een bosperceel.

Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van het plangebied opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand, met daaronder leemhoudende lagen. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1.4 en 1.9 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn er lokaal sporen van puin aangetroffen. Van de gedempte wijken zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die de ligging ervan bevestigen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit het onderzoek is gebleken dat in de grond licht verhoogde gehalten aan lood en PAK zijn aangetroffen. De gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan zink aangetroffen. Er wordt gesteld dat het voorkomende gehalte aan zink een achtergrondconcentratie betreft als gevolg van natuurlijk invloeden. Dergelijke gehalten worden vaker aangetoond in de omgeving van Hollandscheveld. Ook het licht verhoogde gehalte aan barium, koper en nikkel in het grondwater wordt beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetroffen stoffen in relatie tot de maatschappelijke bestemming van het plangebied, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid of het milieu ten gevolge van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.

Grondverzet

Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.

Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij de afdeling Advies (team Bodem) van de gemeente Hoogeveen en VROM/Agentschap.nl.

5.2 Archeologie En Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen.

Hierop staan monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Een hoge waarde betekent een hoge kans op archeologische vondsten. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Volgens informatie van het Drents Plateau heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied ligt niet in een provinciaal aandachtsgebied, zoals een beekdal of op een es. Er zijn geen bekende vindplaatsen in de ruime omgeving aanwezig en de dorpskern van Hollandscheveld staat niet als historische kern geregistreerd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek voor het plangebied is dan ook niet nodig.

Op het gebied van archeologie zijn geen belemmeringen te verwachten. Mochten bij de uitvoering van het plan onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dan dient hiervan direct melding te worden gedaan bij de gemeente Hoogeveen en de provinciaal archeoloog bij het Drents Plateau in Assen.

5.3 Water

Beleidskader

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's: Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door de enige goed reden – de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken – niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Dat doen we dus ook niet. We zorgen er voor dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan.

Ook voorziet de waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving

Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van de kern Hollandscheveld. Daarmee ligt het plan in het beheersgebied van Waterschap Reest en Wieden. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 13.000 m2.

Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt het plangebied in een gebied met grondwatertrap Vi0. De maximale grondwaterstand ligt tussen de 80 en 120 cm onder het maaiveld en daarmee concludeert het waterschap dat er kansen zijn voor infiltratie.

Binnen het gebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. De bodemsamenstelling in het plangebied wisselt. De noordwesthoek bestaat voornamelijk uit een moerige ondergrond. De oostzijde bestaat in de deklaag voornamelijk uit veen.

Riolering

Binnen het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. De ontwikkelaar dient bij de bouw rekening te houden met de locatie en daarmee de aanwezigheid van dit riool. Het hemelwater van daken kan direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlakte water te waarborgen zal bij nieuwbouwprojecten daarom geen gebruik gemaakt worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Waterkwantiteit

Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hollandscheveld te vergroten.

Bij een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van infiltreren. Waterschap Reest en Wieden hanteert daarom een compensatie regel. Deze compensatie geschiedt, door nieuw oppervlaktewater aan te leggen binnen hetzelfde gebied. Binnen dit oppervlak moet minstens 20 mm x het nieuw te realiseren verhard oppervlak geborgen worden. In dit plan wordt de verharding uitgebreid met ca. 2000 m2. Dit betekent voor de compensatieregel de onderstaande rekensom:

Het nieuwe gebouw heeft met alle verharding een totaal oppervlakte van 2000m2. Dit betekent dat 0.02 m x 2000 m2 = 40 m3 water geborgen moet worden. Binnen het plangebied is een watergang/sloot aanwezig. Deze watergang is bijvoorbeeld zo in te richten dat deze een peilstijging toestaat door middel van een stuw of iets dergelijks. De mate van peilstijging kan op de volgende manier worden berekend:
de aanwezige watergang/sloot heeft een oppervlakte van 500 m2. Deze watergang/sloot dient dan zo ingericht te worden dat het waterpeil minstens 40 / 500 = 0.08 m kan stijgen.

Ook kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding met een berging die voldoet aan de hierboven genoemde 40 m3. Hierdoor zal regenwater vertraagd worden afgevoerd. Tevens zijn er wadi constructies te realiseren die ook zorgen voor vertraagde afvoer van hemelwater.

Bij de aanleg van een sedumdak van voldoende dikte (vanaf 7 à 10 cm) rekent het waterschap het dakoppervlak niet mee als verhard oppervlak. Hiervoor hoeft dan ook niet gecompenseerd te worden. Een combinatie van oplossingen is natuurlijk ook mogelijk.

Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling. Bij een bestemmingsplanwijziging voor bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden zal het gewijzigde plan opnieuw wederom ter toetsing worden voorgelegd aan Waterschap Reest en Wieden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied en is er geen grote wateroverlast als gevolg van overstromingen geconstateerd. In het gebied zijn bij bestaande bouw geen gevallen van grondwateroverlast bekend. Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

Proces

De initiatiefnemer heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Wateradvies waterschap Reest en Wieden

De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure voor de standaard watertoets is gevolgd. Afwijkingen met betrekking tot het beleid zijn door de initiatiefnemer voldoende onderbouwd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het volgende advies:

Met de bovenstaande waterparagraaf zijn de wateraspecten van waterschap Reest en Wieden voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

5.4 Natuur En Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gevolgen van natuurwet- en regelgeving voor dit bestemmingsplan zijn in beeld gebracht door het ecologisch bureau Eelerwoude. De resultaten van de natuurtoets zijn opgenomen in het rapport 'Quickscan Flora- en Faunawet Hollandscheveld' van 29 januari 2009 (zie Bijlage 2 Flora & Fauna onderzoek).

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming is gekeken naar natuurgebieden in de omgeving. In de directe omgeving liggen geen Natura 2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op ongeveer 6 kilometer afstand van het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 2 kilometer afstand het bosgebied van Hollandscheveld, dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aangezien het voorgenomen plan kleinschalig is en er tussen het plangebied en de EHS reeds bestaande bebouwing aanwezig is, worden geen negatieve effecten op het bosgebied en het Mantingerzand verwacht.

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aanwezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit de natuurtoets is gebleken dat er geen beschermde planten op grond van de Flora- en faunawet zijn aangetroffen. Er zijn ook geen geschikte groeiplaatsen in het plangebied aanwezig.

Wat betreft dieren zijn er geen problemen te verwachten. Wel is één van de gebouwen op het speelterrein geschikt voor mogelijke vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Voordat dit gebouw gesloopt wordt zal nader onderzoek naar vleermuizen plaats moeten vinden.

Doordat een aantal bomen en struiken gekapt wordt in het plangebied, kan dit invloed hebben op het foerageergebied van eventueel aanwezige vleermuizen. Foerageergebied van vleermuizen geniet binnen de Flora- en faunawetgeving geen juridische bescherming, tenzij het onmisbaar is voor het voortbestaan van een populatie. Dit is in deze situatie niet het geval, omdat het plangebied gezien de geringe omvang niet onmisbaar is.

In het plangebied zijn verder geen andere beschermde dieren (tabel 2 en 3 soorten, FF-wet) aangetroffen en door afwezigheid van geschikte biotopen is de verwachting dat dit geen belemmering zal vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Er mogen daarom geen activiteiten worden ondernomen op locaties waar nesten of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart.

Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Bij ruimtelijke ingrepen en activiteiten in het bestemmingsplangebied dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Voor elk voornemen waarvan niet met zekerheid is uit te sluiten dat er effecten op beschermde soorten optreden is een toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.

5.5 Bedrijvigheid En Milieuzonering

Het appartementencomplex ligt niet binnen milieucirkels rond (agrarische) bedrijven. De omgeving bestaat overwegend uit een woonmilieu. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijk ordening leidt de ontwikkeling niet tot belemmeringen ten opzichte van de omgeving of in relatie tot de richtafstanden zoals genoemd in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6 Geluid

Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Ook wordt onderzocht of er wettelijk vastgestelde geluidszones binnen het plangebied vallen. De gemeente Hoogeveen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplan. De resultaten zijn opgenomen in de notitie 'Realisatie appartementengebouw Hollandscheveld (Beatrix) SRM-II berekening' (kenmerk: HO/RT/2011-02) van 30 juni 2011 (zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).

5.6.1 Wegverkeerslawaai

Wegen met een snelheid van meer dan 30 km/uur zijn volgens de Wgh zoneplichtig. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur hoeven niet te worden getoetst aan de normen uit de Wgh, maar de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk worden gemaakt.

De volgende wegen zijn van belang:

  • Riegshoogtendijk (50km/uur);
  • Riegshoogtendijk (30km/uur);
  • Brummelstraat (30km/uur);
  • Riegheidestraat (30km/uur).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai op de genoemde wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden niet overschrijdt. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de planvorming. Er is tevens geen aanvullend onderzoek nodig voor het waarborgen van de binnenniveaus (33 dB).

5.6.2 Industrielawaai

Het bestaande speelterrein wordt naar het oosten verplaatst. In de speeltuin zijn een zandbak, speel- en trapveld, pierenbad en een bosachtige speelomgeving aanwezig. Er worden twee accommodaties geplaatst die fungeren als berging en onderkomen voor toezichthouders.

Aangezien de speeltuin alleen toegankelijk is voor leden en dus geen openbare voorziening is, kan de speeltuin als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer worden aangemerkt. De speeltuin valt dan onder de werkingssfeer van het Acitiviteitenbesluit. In dit besluit zijn geluidnormen opgenomen waaraan de inrichting moet voldoen.

Het speelterrein is niet aan te merken als een binnenterrein. Op grond van artikel 2.18, lid 1 van het Activiteitenbesluit wordt het stemgeluid van bezoekers dan ook buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de geluidniveaus die aan de geluidnormen moeten worden getoetst. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om de geluidseffecten van de verplaatsing van de speeltuin inzichtelijk te maken.

De geluidsbelasting is inzichtelijk gemaakt op basis van de huidige situatie en de nieuwe situatie (verplaatsing) (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.BP20117024004-OH01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Huidige en nieuwe situatie

Uit de resultaten blijkt dat er ter plaatse van de bestaande woningen per saldo geen verslechtering van de geluidssituatie ontstaat door de verplaatsing van de speeltuin. De geluidsbelasting op de woningen aan de Riegheidestraat 45, 47 en 49 en Dophiede 1 neemt toe. De toename varieert van 8 tot 15 dB(A). De geluidsbelasting op de woningen Riegheidestraat 20, Brummelstraat 19 en 28 en Riegshoogtendijk 57 neemt af. De afname varieert van 2 tot 16 dB(A).

Er is onderzocht in hoeverre geluidreducerende maatregelen toegepast kunnen worden. Een geluidreducerende maatregel kan zijn het plaatsen van een groenscherm (bijv. Greenwall®) die opgaat in het beeld van het bos. Deze schermen zijn in onder meer hoogtes van 1,2 en 1,8 meter verkrijgbaar. De hoogte van 1,2 zal geen effect hebben, aangezien de bronhoogte (stemmen) gemiddeld op 1 meter hoogte ligt.

Een scherm van 1,8 meter hoogte levert een geluidsreductie op van maximaal 5,6 dB(A) in de dagperiode en 1,8 dB(A) in de avondperiode. Deze maximale reductie wordt alleen bereikt bij de woning aan de Dopheidestraat 1. Alleen op deze locatie zal als gevolg van een groenscherm ook daadwerkelijk een afname van geluid worden waargenomen. Gezien het geringe effect is het niet reëel om een afscherming te plaatsen aan de oostzijde van de speeltuin.

De geluidbelasting is weliswaar hoger dan normaal kan worden toegestaan voor een “normale” inrichting, echter geluidhinder afkomstig van stemgeluid is niet aan de normstelling van het Activiteitenbesluit gebonden. In de hinderbeleving speelt mee dat de kinderen in deze buurt van Hollandscheveld ook gebruik kunnen maken van een veilige speelomgeving.

Op deze wijze is de aanwezigheid van de speeltuin een voordeel voor de omgeving. Daarnaast worden de aanwezige bomen die nu op het terrein aanwezig zijn zoveel mogelijk behouden. Het zicht op de geluidbron wordt daarmee beperkt en daarmee ook de kans op hinder.

5.6.3 Overige geluidbronnen

Railverkeer en de geluidcontouren van het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In het plangebied wordt een appartementencomplex met in totaal 22 appartementen gerealiseerd. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.8 Externe Veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

5.8.1 Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.8.2 Transportroutes gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het gestelde in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Verder hoeft bij dit plan ook geen rekening gehouden te worden met de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS).

5.8.3 Buisleidingen

De enige risicobron die van invloed is op het plangebied is een hoge druk aardgasleiding met een diameter van 159 mm (6 inch) en een werkdruk van 40 bar. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Hierbij wordt net als bij de bedrijven getoetst aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

De belemmerende zone, zoals bedoeld in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding gemeten uit het hart van de leiding. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht. Voor deze buisleiding is geen plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour berekend die buiten de belemmeringenstrook ligt. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zijn er voor de planontwikkeling geen belemmeringen en is er ook geen sprake van een saneringssituatie.

Groepsrisico

Binnen het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen moet het groepsrisico verantwoord worden. Dit is een bestuurlijke afweging. De grootte van het invloedsgebied aan weerszijden van een hogedruk aardgasleiding is afhankelijk van de druk en de diameter van de leiding. Voor een leiding met een diameter van 159 mm en 40 bar bedraagt het invloedsgebied 70 meter vanaf de leiding (1% letaliteitsgrens). De 100% letaliteitsgrens ligt op circa 50 meter vanaf de leiding. In onderstaande figuur zijn de verschillende afstanden weergegeven. Het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico betreft het groene gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.BP20117024004-OH01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Veiligheidscontouren

Het plangebied ligt in de 100% letaliteitszone (binnen 50 meter van de leiding). Dit betekent dat bij een calamiteit met de gasleiding alle personen in deze zone komen te overlijden. Er zijn 2 locaties onderzocht die in aanmerking kwamen voor deze ontwikkeling. De noordzijde en de oostzijde van het woonzorgcentrum 'Beatrix'.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de oostzijde geen optie, omdat:

  • het versterken van de entree van Hollandscheveld op deze manier niet tot stand kan komen;
  • het gebouw niet logisch benaderbaar is vanaf de hoofdroute;
  • de toekomstige bewoners op deze locatie kwalitatief gezien geen goed uitzicht hebben. Zij hebben dan zicht op het bosje of de achterkant van het huidige woon-zorgcentrum;
  • op deze locatie vanuit cultuurhistorisch oogpunt een waardevol bosgebied aanwezig is.

Stedenbouwkundig is de noordzijde de meest optimale locatiekeuze, omdat:

  • de entree vanuit zuidelijke richting compleet wordt;
  • het gebouw logisch benaderbaar is vanaf de Riegshoogtendijk;
  • in deze situatie sprake is van een kwalitatief goed uitzicht voor de bewoners op het landelijk gebied en de speeltuin.

In de bestaande situatie is op de beoogde noordelijke uitbreidingslocatie een speeltuin aanwezig, die nu in de 100% letaliteitszone ligt. Deze zal verplaatst worden naar het oosten als gevolg van de uitbreiding. De speeltuin komt dan buiten het invloedsgebied van de aardgasleiding te liggen.

Voor de noordelijke locatie heeft een kwantitatieve risicobeoordeling plaatsgevonden. De personendichtheid in het invloedsgebied neemt toe met circa 44 personen. De toename van het groepsrisico is laag en de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden, als gevolg van deze toename. De hoogte van het groepsrisico wordt mede bepaald door de kans op een calamiteit en het effect hiervan. De kans dat een calamiteit optreedt, is zeer klein, de effecten kunnen groot zijn.

In de Visie externe veiligheid Hoogeveen is vastgelegd dat bij de verantwoording van het groepsrisico niet alleen gekeken moet worden naar de hoogte van het groepsrisico (wel of niet overschrijding van de oriëntatiewaarde), maar dat ook op de aspecten snelle alarmering, snelle bereikbaarheid, overzichtelijkheid van de situatie, de snelheid van de opbouw van een incidentbestrijding en de primaire blusvoorziening positief moet worden geadviseerd. De Visie stelt dat afwijking van het advies van de Hulpverleningsdienst Drenthe (HVD, regionale brandweer) goed gemotiveerd moet worden.

De HVD, wettelijk adviseur, heeft op 30 november 2010 een preadvies uitgebracht. Deze is op 25 januari 2011 aangevuld. Het formele advies (kenmerk: U489) is op 30 juni 2011 uitgebracht (zie Bijlage 4 Advies HVD). Hierna zijn de aspecten verwoord uit haar advies:

de zelfredzaamheid van de personen is nihil. Bij een calamiteit is er geen tijd om te vluchten. De bestrijdbaarheid van een calamiteit is gering. De brandweer zal slechts mensen kunnen evacueren en secundaire branden kunnen bestrijden in een zeer klein gebied, waar de hittestraling voldoende laag is. De bereikbaarheid van de brandweer is slecht. De aanrijtijden liggen boven de normtijden. Dit is echter ook in de bestaande situatie het geval.

De HVD geeft aan dat de uitbreidingslocatie vanuit het oogpunt van externe veiligheid onwenselijk is. Het betreft een kwetsbare groep binnen de 100% letaliteitszone. Zij adviseren de uitbreiding buiten het invloedsgebied te plaatsen. Het treffen van bouwkundige maatregelen is niet zinvol, gezien de korte afstand tot de buisleiding en het effect van de calamiteit.

De HVD houdt geen rekening met de zeer lage kans dat een calamiteit daadwerkelijk optreedt. Zij gaan in op de effecten, die optreden als een calamiteit zich voordoet.

In de afweging of het groepsrisico voor deze situatie aanvaardbaar is, zijn de volgende punten betrokken in de bestuurlijke afweging:

  • de zeer kleine kans dat de calamiteit daadwerkelijk optreedt;
  • de verplaatsing van de speeltuin is gunstig vanuit het oogpunt van externe veiligheid;
  • er is geen optimaal alternatief voorhanden vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  • het welzijn van de bewoners, een goede locatie om te wonen en te verblijven.

Er is inmiddels een bestuurlijke afweging van het groepsrisico gemaakt op grond van bovenstaande punten. Het college van B&W heeft op 15 maart 2011 besloten dat het groepsrisico voor het plangebied acceptabel is.

5.8.4 Hoogspanningslijnen

In of in de nabijheid van het plangebied lopen geen hoogspanningslijnen. Er hoeft dan ook geen invulling te worden gegeven aan het advies van VROM 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (oktober 2005, aanvulling 2008).

5.9 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. Dit kan zich in verschillende vormen uiten. Een van de meest bekende begrippen is het duurzaam bouwen. Hierbij wordt bij nieuwbouw of renovatie van gebouwen vooral gelet op de gebruikte materialen en het energieverbruik. Dit kan ook breder worden getrokken tot duurzame stedenbouw of duurzame ontwikkeling. Dan gaat ook de inrichting van de omgeving een rol spelen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch Systeem

In de voorgaande hoofdstukken is de gewenste ontwikkeling in de ruimtelijke en functionele structuur van het te realiseren woongebouw en de speelvoorziening aangegeven.

Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in de bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart in digitale verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. Deze standaard is per januari 2010 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring Van De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een verklaring gegeven van de inhoud van de bestemmingen. Deze inhoud is af te lezen van de bestemmingen en de aanduidingen op de verbeelding en in tekst verklaard in de regels. De bestemmingen worden in alfabetische volgorde besproken.

6.3.1 Groen

De op de verbeelding met Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor een (afschermende) groenstrook. Binnen deze bestemming zijn afwijkingsbepalingen opgenomen op basis waarvan bebouwing ten behoeve van de speelvoorziening mogelijk gemaakt kan worden.

6.3.2 Sport

De op de verbeelding met Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor een speelvoorziening. Binnen deze bestemming is beperkte bebouwing toegestaan.

6.3.3 Tuin

Op de gronden bestemt voor tuin, mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. .

6.3.4 Wonen

Binnen deze bestemming kan een appartementencomplex worden gerealiseerd met de daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen. In de regels zijn bebouwingsvoorschriften opgenomen.

6.3.5 Leiding - Gas

Hieronder valt de gastransportleiding die langs de Riegshoogtendijk loopt. In verband met de zakelijke zone mag hier niet worden gebouwd.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het woongebouw en de speelvoorziening. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden eenieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke verbeelding de procedure ingegaan.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het Handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de Kadernota Integrale Handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat

Op basis van de Kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluatie zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x 10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1 x 4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingstrategieen nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Het betreft een private ontwikkeling. De noodzakelijke kosten voor de uitvoering worden door initiatiefnemer gedragen. Initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht gesteld als het bestemmingsplan bepaalde ontwikkelmogelijkheden biedt. De raad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De gewenste afspraken worden bij de grondoverdracht in de overeenkomst opgenomen, daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

9.1 Inspraak

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpplan zijn een aantal bewonersavonden georganiseerd. Naar aanleiding van deze avonden is het oorspronkelijke plan op een aantal onderdelen aangepast. Deze aanpassingen zijn verwerkt in het voorontwerpplan.

9.2 Vooroverleg

Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De betrokken instanties hebben geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 bodemonderzoek

Bijlage 2 Flora & Fauna Onderzoek

Bijlage 2 Flora & Fauna onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Advies Hvd

Bijlage 4 Advies HVD