Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.BP20128010004-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.12 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;
1.13 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.31 horecavoorzieningen:
voorzieningen, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.32 horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.34 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke verschil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;
1.35 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.36 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.37 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.39 voorkeursgrenswaarde:
de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.40 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.41 Wgh-inrichtingen:
inrichtingen in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder jo artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.
2.8 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
- b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. houtwallen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en wegen;
- d. begraven;
- e. water;
- f. parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Met dien verstande dat de onder 3.1 genoemde opsomming, uitgevoerd wordt conform het in de bijlage van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan/inrichtingsplan.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden als standplaats van kampeermiddelen;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
- 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van drainage;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 6. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 7. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
- b. Een vergunning als bedoeld in lid 3.5 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden;
- c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988);
- d. Aan de in lid 3.5 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988).
- e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 3.5 sub a genoemde vergunning dienen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
- f. Het in lid 3.5 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.
Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor "Begraafplaats" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. begraafplaats;
- b. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. bos;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. verhardingen;
- f. wegen;
- g. water;
met de daarbij behorende:
- h. detailhandel en horecabedrijf categorie 1, binnen de specifieke bouwaanduiding sba- 1 en sba-2;
- i. crematorium binnen de specifieke bouwaanduiding sba- 1 ;
- j. grafmonumenten binnen de specifieke bouwaanduiding sba-3;
- k. overige gebouwen;
- l. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- m. andere werken.
Met dien verstande dat de onder 4.1 genoemde opsomming, uitgevoerd wordt conform het in de bijlage van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan/ inrichtingsplan.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de sociale veiligheid;
- c. de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden als standplaats van kampeermiddelen;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeerterrein;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- h. verhardingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. andere werken.
Met dien verstande dat de onder 5.1 genoemde opsomming, uitgevoerd wordt conform het in de bijlage van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan/ inrichtingsplan.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden als standplaats van kampeermiddelen;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
- b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- 2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een sexinrichting;
- c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend;
- d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
- 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag, worden geplaatst mits:
- 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
- 2. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25m2 voor zover het bouwwerk bovengronds word geplaatst.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.8 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in de artikelen:
3.4, 4.4, en 5.4 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de nieuwe algemene begraafplaats "Zevenberg" zal een uitvaartcentrum in combinatie met een crematorium gerealiseerd worden. De bouwvoorschriften uit het bestemmingsplan "Fluitenberg 2007" bieden echter onvoldoende bouwmogelijkheden om een dergelijke ontwikkeling te realiseren. Vandaar dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012” omvat een aanpassing van de regels met betrekking tot de begraafplaats Zevenberg. Er zijn nieuwe regels opgenomen om de uitgangspunten voor de realisatie van een uitvaartcentrum in combinatie met een crematorium zeker te stellen.
1.3 Opbouw Toelichting
Het bestemmingsplan 'Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (id.nr NL.IMRO.0118.BP20128010004-ON01 schaal 1:1.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het terrein aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar heeft geen juridische status.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hoogeveen beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de gewenste ontwikkelingen.
In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt een beschrijving van het plan gegeven. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de handhaving en de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied heeft betrekking op de begraafplaats "Zevenberg" ten noordoosten van de dorpskern Fluitenberg.
2.2 Vigerend Recht
Voor het plangebied is bestemmingsplan "Fluitenberg 2007" het geldende toetsingskader. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld op 11 december 2008, en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op 9 maart 2009.
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
In het plangebied is inmiddels een nieuwe algemene begraafplaats aangelegd. Op dit moment wordt een klein deel van het Transcederon gebouwd. Zowel de vergrijzing van Hoogeveen als het feit dat veel graven voor onbepaalde tijd zijn uitgegeven, maken deze begraafplaats noodzakelijk. Op de begraafplaats zijn verschillende typen graven mogelijk, alsmede het bijzetten van urnen.
Om de realisatie van het uitvaartcentrum mogelijk te maken is op basis van de noodzakelijke ruimtes (o.a. familiekamer, aula, koffiekamer) een inschatting gemaakt van de totale oppervlakte die minimaal nodig is om het uitvaartcentrum te kunnen laten functioneren. Om tot een goede ontwikkeling te kunnen komen en ook in te kunnen spelen op de veranderende wensen in de uitvaartsector moet het mogelijk zijn het gebouw op termijn uit te kunnen breiden. In het bestemmingsplan is daarom voldoende bouwmogelijkheid opgenomen, waardoor geen aparte bestemmingsplanprocedure gevolgd hoeft te worden als in de toekomst uitbreiding van het gebouw gerealiseerd dient te worden.
Conform het bestemmingsplan betekent dit concreet dat het op de bestemmingsplankaart aangegeven vlak met “bouwklasse 1” voor 25 procent bebouwd mag worden tot een hoogte van maximaal 6 meter. Van het gerealiseerde bebouwingsoppervlak mag 20 procent hoger, namelijk tot 10 meter hoogte bebouwd worden. Deze hogere bebouwing moet minimaal 30 meter uit de zijdelingse perceelgrens van de aanliggende woning (Fluitenbergseweg 30) blijven. De maximale hoogte van 10 meter is gewenst om binnen het uitvaartcentrum bijvoorbeeld een aula of een ontvangstruimte, met bijbehorende dakconstructies, ruimtelijk optimaal te kunnen realiseren. Het is een hoogte waarmee gegarandeerd wordt dat het gebouw lager blijft dan de kruinen van de bomen. Van belang is hierbij te benadrukken, dat het bestemmingsplan bouwmogelijkheden biedt en dat het geen bouwverplichting betreft.
2.4 Functionele Structuur Plangebied
Het plangebied is momenteel in gebruik als begraafplaats.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Verdrag van Malta
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan Fluitenberg zijn op basis van dit verdrag getoetst.
3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn
De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. De herziening van het bestemmingsplan Fluitenberg is aan deze wet getoetst.
3.2 Rijksbeleid
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, vastgesteld. Met deze visie streeft het Rijk naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.
Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de structuurvisie infrastructuur en ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.
Het onderliggende bestemmingsplan belemmert de bovenstaande rijksbelangen en structuurvisie niet.
3.3 Provinciaal Beleid
Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de 'Omgevingsvisie Drenthe' vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijke-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De omgevingsvisie is ingevuld vanuit de wetenschap dat er een nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, waarin de rol van de provincie anders is gedefinieerd. Deze nieuwe rol brengt met zich mee dat de provincie zijn eigen perspectieven en belangen helder moet benoemen. De provincie doet dit vanuit een basishouding 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en op basis van gelijkwaardigheid met en vertrouwen in haar partners, waaronder de twaalf Drentse gemeenten.
De omgevingsvisie vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POP II) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen:
- de provinciale ruimtelijke structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
- het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
- het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
- het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
Er zal een goede samenwerking met de gemeenten moeten plaatsvinden met betrekking tot het behoud en de verbetering van de leefomgevingskwaliteit. Het is een gemeentelijke taak om bij het ontwerpen en het inrichten van de fysieke leefomgeving rekening te houden met milieuaspecten als water, bodem en luchtkwaliteit, geluid-, geur- en lichthinder en externe veiligheid.
Van provinciaal belang zijn milieueffecten en externe veiligheidseffecten die de gemeentegrenzen overschrijden of samenhangen met provinciale verantwoordelijkheden. Daarom is leefomgevingskwaliteit een structureel onderwerp van overleg tussen provincie en gemeenten. Hierdoor kunnen gezamenlijk in een vroegtijdig stadium kansen gesignaleerd worden voor het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit en mogelijke knelpunten voorkomen en aangepakt worden.
Er kunnen zich situaties voordoen waarin een gewenste ruimtelijke ontwikkeling alleen mogelijk is als de grenswaarden voor een goede milieukwaliteit worden overschreden, zelfs na het treffen van overlastbeperkende maatregelen. Voor dit soort gevallen wordt de stad- en milieu benadering toegepast ( een integrale benadering van milieu en ruimtelijke ordening in de ruimtelijke planvorming). Het uitgangspunt daarbij is dat de betrokken partijen al het redelijke moeten doen om overschrijding van de grenswaarden te voorkomen.
Het onderliggende bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft met name betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het POP II niet als vertrekpunt genomen, maar neemt eerder een voorschot op de huidige 'Omgevingsvisie Drenthe'. Deze aanpak past overigens goed binnen de Nota Ruimte van het Rijk, die niet zozeer de fysieke ruimte vastlegt maar eerder bevoegdheden en figuurlijke ruimte geeft aan het lokale bestuur, om zelf vorm en inhoud te geven aan buitengebieden, dorpen en steden.
De planontwikkeling van begraafplaats Zevenberg sluit aan bij de uitgangspunten van de structuurvisie 2015-2030. Er is gekozen voor de aanleg van een begraafplaats met een bijzondere vormgeving, die past in het landschap. Dit met het doel om kwaliteit te realiseren. De realisatie van het uitvaartcentrum is een volgende stap in de planontwikkeling van de begraafplaats. Ook bij de ontwikkeling van het uitvaartcentrum wordt gestreefd naar een kwalitatief hoogwaardige vormgeving, die passend is in het landschap.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Hoofdstructuur
Het uitvaartcentrum met crematorium wordt opgenomen in de ruimtelijke hoofdstructuur van de begraafplaats Zevenberg, te weten twee relatief open velden met vrijstaande bomen en boomgroepen (eiken en berken) in de randzone. Daar waar de twee velden samenkomen wordt het uitvaartcentrum met crematorium tussen (deels nog in te planten) boomgroepen geplaatst met zicht op beide velden. Het zuidelijke veld is het grafveld met traditionele graven en grafstenen, het noordelijke veld is voorlopig gereserveerd voor een meer natuurlijke vorm van begraven. Het doorzicht van het ene veld naar het andere dient, waar mogelijk, te worden gehandhaafd. Het is de opgave het uitvaartcentrum als ruimtelijke schakel tussen beide velden te ontwerpen. De hoofdentree van het uitvaartcentrum met crematorium ligt in het verlengde van de ‘tussenzone’ en dient goed herkenbaar en uitnodigend te zijn. Voor de entree dient voldoende pleinruimte en voorrijruimte te zijn, geheel vrij van geparkeerde auto's.
Het crematorium wordt opgenomen in het uitvaartcentrum en is niet als aparte massa herkenbaar. De doorgaande hoofdstructuur van laan, transcedron en veld (ook al wordt de laan en de transcedron-zone ter hoogte van het noordelijk gelegen veld voorlopig nog niet gebouwd) vormt de basis voor het uitvaartcentrum met crematorium. De bebouwing van het uitvaartcentrum (met name de facilitaire programmaonderdelen) is aan de entreezijde relatief laag en dient gesloten van karakter te zijn. De westelijk er van te ontwikkelen bebouwing is zo veel mogelijk licht en open van karakter en mag hoger zijn, tot maximaal 10 meter. De bebouwing is compact, zodat de ruimtelijke relatie tussen beide velden gehandhaafd blijft. Het gesloten karakter van de transcedron-zone zorgt er voor dat er vanaf de laan geen directe visuele relatie met de velden mogelijk is.
4.2 Gewenste Uitstraling Bebouwing En Relatie Met De Velden
Alle gebouwen dienen aan alle zijden een voorzijde-kwaliteit te hebben, achterzijde effecten dienen overal te worden voorkomen. De uitstraling van de gebouwen is robuust, gedetailleerd en tegelijk terughoudend qua kleurgebruik. Om de relatie tussen de velden te behouden en de transcedron-zone herkenbaar te houden is het sterk aan te raden de hoofdbebouwing (met hoofdfuncties aula en crematorium) los van de transcedron-zone (met vooral facilitaire functies) te maken. Zevenberg is een landschappelijke begraafplaats, de bebouwing staat in het landschap, de natuurlijke vegetatie van de velden loopt door tot aan de gevels van het uitvaartcentrum. De daken binnen de transcedron-zone dienen, voor de continuïteit van het beeld van het transcedron (zie oostelijk van het zuidelijke veld) niet zichtbaar te zijn en binnen de maximale hoogte van de transcedron-muren te blijven. Dat geldt ook voor alle installatievoorzieningen (cv, airco, etc.). Ook voor het bouwdeel buiten de transcedronzone geldt dat alle eventuele installaties op de daken niet zichtbaar mogen zijn vanaf het omliggende maaiveld op de gehele begraafplaats. Er bestaat een directe functionele relatie tussen de aula van het uitvaartcentrum en het zuidelijke veld, omdat bij begravingen de stoet vanuit de aula naar de begraafplaats gaat. Een logische en functionele routing aansluitend op het padensysteem van het zuidelijke veld is hierbij van belang. Het noordelijke veld met een meer natuurlijk karakter kan een rol vervullen als rustgevend uitzicht vanuit de aula. Het spelen met de hoogteligging van het vloerpeil van de aula kan hieraan bijdragen.
4.3 Materiaalgebruik Bebouwing
Er wordt uitgegaan van het gebruik van natuurlijke materialen met aardekleuren die mooi verouderen. Het uitvaartcentrum en het crematorium en de bebouwing in de transcedronzone dient hoofdzakelijk in metselwerk te worden uitgevoerd. Al het aan de buitenzijde zichtbare metselwerk dient in dezelfde baksteen gebouwd te worden als het transcedron langs het zuidelijke veld. Het uitvaartcentrum met daarin opgenomen het crematorium (westelijk van het transcedron), dient naast het metselwerk met veel glas te worden vervaardigd zodat een optimale ruimtelijke relatie met de velden en een contrast met de meer gesloten transcedron-zone ontstaat.
4.4 Programma En Randvoorwaarden
Het uitvaartcentrum met crematorium bevat alle benodigde ruimten voor het goed kunnen functioneren van het uitvaartcentrum en het crematorium. In ieder geval bevat het de volgende ruimten: ontvangstruimte, koffieruimte, familiekamers, wc's, doucheruimte, keuken, aula, crematorium, kantoorruimte, infomatie-ruimte/kiosk/winkelruimte en opslagruimten. Het emissiepunt van het crematorium dient te worden gelokaliseerd buiten de 100 cirkel vanaf de bestaande woning zoals aangegeven in het bestemmingsplan.
Ook dient een beheerdersruimte voor de gemeentelijke begraafplaatsmedewerkers, met kantine, kantoor, wc’s, douche- en kleedruimte, te worden opgenomen met een eigen toegang tot de velden en direct bereikbaar vanaf de parkeerplaats. De aansluiting van het uitvaartcentrum op de muur van het dwarsdeel van het transcedron (zuidelijk van de tussenzone) dient logisch en ruimtelijk gesloten te zijn.
4.5 Verkeer
De ontsluiting voor auto's verloopt via de laan. De parkeerplaatsen voor het uitvaartcentrum en crematorium zijn in het noordelijke laandeel gelegen. In de voorruimte die toegang geeft tot het uitvaartcentrum en crematorium, het oost-west deel ten zuiden van de aanwezige woning (de tussenzone), wordt niet geparkeerd. Vanaf de velden en vanuit het uitvaartcentrum mogen de auto's niet zichtbaar zijn. Ook de auto's van het personeel worden op de parkeerplaats geparkeerd. Er mogen geen auto’s worden geparkeerd buiten de geplande parkeerplaats.
De bevoorrading verloopt via de laan en de hoofdentree van het uitvaartcentrum (tussenzone). Met bevoorradingstijden dient onnodige hinder tijdens diensten en begravingen voorkomen te worden. Er dient voldoende (plein-)ruimte te worden gecreëerd voor het draaien van auto's en toeleverende (vracht-)auto's.
De ontsluiting voor fietsers verloopt via de laan. De stallingsmogelijkheid voor fietsen wordt bij de hoofdentree, waardoor het gebruik van de fiets wordt gestimuleerd.
4.6 Ontsluiting
De structuur van het zuidelijke veld van de begraafplaats bevat drie noord-zuid lopende hoofdwandelpaden met zigzaggende oost-west gerichte grafpaden als verbindingen over het veld. Alle paden, met een breedte van 2,4 meter, waarvan 50% reeds is aangelegd, worden tevens ook gebruikt voor het onderhoud. De drie hoofdroutes zijn: Het wandelpad langs de transcedron-zone aan de laanzijde, de promenade aan de veldzijde van de transcedron-zone en het pad langs de bosrand aan de westzijde van het veld. Ter hoogte van het uitvaartcentrum dient een dwarsverbinding tussen de twee noord-zuid hoofdroutes langs het veld aan zowel de zuidzijde als de noordzijde van het uitvaartcentrum de hoofdstroom van aula naar de beide grafvelden goed te kunnen afwikkelen.
Het pad aan de boszijde dient een directe verbinding met doorzicht op het noordelijk gelegen veld te krijgen. Ook de promenade aan de westzijde langs het transcedron (zuidelijke veld) dient ter hoogte van het uitvaartcentrum westelijk langs het transcedron een fysieke verbinding te krijgen met het noordelijke veld. De paden op de velden van de begraafplaats zijn en worden uitgevoerd in asfalt met een slijtlaag. Binnen de transcedronzone wordt de verharding in gebakken klinkers uitgevoerd. De materialisering van de verhardingen rond het uitvaartcentrum dienen uit dezelfde materialen en kleuren te bestaan en hierop logisch aan te sluiten. Een inrichtingsplan voor de verhardingen rond de gebouwen dient ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd te worden.
4.7 Duurzaamheid
Uitgangspunt is dat het gebouw op duurzame wijze wordt gebouwd en geëxploiteerd/beheerd. Voor de benodigde grondwerkzaamheden wordt uitgegaan van een gesloten grondbalans. Dit houdt in dat de vrijkomende grond in de directe omgeving of mogelijk op het noordelijke terreindeel dient te worden verwerkt. Het gebouw moet, naast met de eerder genoemde materialen, worden gebouwd met duurzame bouwmaterialen en dient energieneutraal te zijn of moet dit minimaal benaderen.
De gemeente gaat uit van duurzame verlichting, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van LED-verlichting. Voor de buitenverlichting dient de verlichting terughoudend en indirect te zijn, dat wil zeggen dat de lichtbronnen niet zichtbaar zijn.
4.8 Beeldkwaliteitsplan/ Inrichtingsplan
De bovenstaande uitgangspunten zijn beschreven in een gecombineerd beeldkwaliteitsplan/ inrchtingsplan. Dit document bestaat uit 3 hoofdstukken, waarbij hoofdstuk 2 ingaat op het beeldkwaliteitsplan, terwijl hoofdstuk 3 het inrichtingsplan weergeeft.
Dit gecombineerde beeldkwaliteitsplan/ inrchtingsplan zal tevens als onderdeel van de welstandnota vastgesteld worden, en is eveneens opgenomen als bijlage van de planregels.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
In 2007 heeft Outline Consultancy, in opdracht van de gemeente Hoogeveen, bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de begraafplaats Zevenberg in Fluitenberg (kenmerk B06K0266, d.d. 12 januari 2007) (Bijlage 1 Bodemonderzoek). In dit onderzoek zijn alleen de verdachte deellocaties (twee dempingen) onderzocht. Reden hiervoor was om na te gaan of er ter hoogte van de verdachte deellocaties sprake is van bodemverontreiniging. Daarnaast had het onderzoek als doel relevante gegevens voor de werkvoorbereiding en realisatie van de begraafplaats te verkrijgen. Gezien het feit dat de bodemopbouw ter hoogte van de mogelijk gedempte sloten niet afweek van het overige, onverdachte terrein, is verder geen analytisch onderzoek verricht naar de grondkwaliteit.
Het is gebruikelijk dat bij bouwactiviteiten de kwaliteit van de bodem wordt onderzocht. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal reeds beschikbare bodeminformatie worden meegewogen of eventuele verontreinigingen voldoende in beeld zijn gebracht en of een sanering dient te worden uitgevoerd. Te allen tijde dient verontreinigde bodem op een verantwoorde wijze te worden afgevoerd.
Geconcludeerd wordt dat in het kader van geplande bouw het in sommige situaties noodzakelijk is om een bodemonderzoek (conform de geldende normering) ter plaatse van de geplande opstallen uit te voeren. De beoordeling van de noodzaak hiervan ligt bij de gemeente Hoogeveen.
Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kunnen worden verkregen bij de afdeling Advies van de gemeente Hoogeveen en het ministerie van Infrastructuur & Milieu/Agentschap.Nl.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden. Het plangebied ligt op basis van de IKAW in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Fluitenberg 2007 heeft De Steekproef een archeologisch onderzoek (kenmerk: 2007-02/02, d.d. maart 2008) uitgevoerd (Bijlage 2 Archeolgisch onderzoek). De begraafplaats is opgedeeld in een noordelijk en zuidelijk deel. Voor het gehele gebied is een bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is in het zuidelijke deelgebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd gevolgd door een opgraving en een archeologische begeleiding.
In het zuidelijk gebied zijn archeologische resten gevonden uit het Mesolithicum (ca. 8800 tot 4900 v. Chr.) en de ijzertijd (ca. 800 tot 12 v. Chr.). Er is een aantal haardkuilen aangetroffen uit het Mesolithicum met vondsten van bewerkte en verbrande resten vuurstenen en houtskool. De archeologische resten uit de ijzertijd bestaan uit plattegronden van een aantal grotere huisstructuren, spiekers (voorraadschuren voor graanopslag), haardkuilen, een waterkuil en paal- of stakenrijen. Tot slot zijn er nog karrensporen aangetroffen in het onderzoeksgebied.
Werktuigen uit het Mesolithicum zijn niet aangetroffen. Een aanname is dat de werktuigen er waarschijnlijk ook niet zijn geweest. In een bepaalde grondlaag kwamen veel vuursteenknollen voor die in deze periode gebruikt werden voor het maken van werktuigen. Het is mogelijk dat jagers en verzamelaars deze vuursteenknollen hebben gebruikt voor het maken van werktuigen, die elders werden gebruikt. Het bewerkingsafval werd vermoedelijk hier achtergelaten.
5.3 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plan ligt in het stroomgebied van het Oude Diep. In Fluitenberg worden verschillende peilen gehanteerd. Het maaiveld loopt op in noordelijke richting tot ongeveer NAP+12,40m. In zuidelijke richting loopt het maaiveld af richting het beekdal tot NAP+10,70m. De bodem bestaat voornamelijk uit zandgronden met slecht doorlatende lagen. Volgens de kwel/infiltratiekaart is Fluitenberg een infiltratiegebied.
Bij nieuwe ontwikkelingen mag het regenwater niet worden geloosd op het riool. Het dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd of via een bermpassage te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Vanwege de slecht doorlatende laag kan plaatselijk grondwateroverlast optreden. Bij afwatering van het perceel dient daarmee rekening gehouden te worden.
De wateraspecten zijn ten behoeve van het bestemmingsplan Fluitenberg 2007 reeds afgestemd met het waterschap. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de compensatieregeling van het waterschap. Er dient ten minste 25 mm waterberging per m2 nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te worden.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan. Het waterschap heeft geen bezwaar tegen het plan en geeft een positief wateradvies.
5.4 Natuur En Ecologie
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gevolgen van natuurwet- en regelgeving zijn voor het bestemmingsplan Fluitenberg 2007 in beeld gebracht door adviesbureau Ecogroen Advies BV. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Ecologisch onderzoek ten behoeve van de bestemmingsplanherziening van de kern Fluitenberg, Gemeente Hoogeveen' (kenmerk: 06-247) van 7 mei 2007 (Bijlage 3 Ecologisch onderzoek).
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn en natuur buiten de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Dwingelderveld, ligt op ca. 5 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Gezien de grote afstand, tussenliggende barrières (o.a. infrastructuur en open agrarisch gebied) en de aard en omvang van de plannen zijn geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Dwingelderveld te verwachten. De dichtstbijzijnde EHS ligt op ca. 450 meter van het plangebied. Op basis van de afstand en de aard en omvang van de ingreep is aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan de orde.
Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.
Uit de natuurtoets van 2007 is gebleken dat binnen het plangebied geen soorten met een middelhoog tot hoog beschermingsregime (tabel 2 of 3 soorten) op grond van de Flora- en faunawet of 'bedreigde' of 'ernstig bedreigde' soorten van Rode lijsten bekend zijn. Wel is in het bosgebied ten oosten van het plangebied de Heikikker te verwachten. Mogelijk is ook lokaal de strikt beschermde Poelkikker aanwezig.
Op basis van de Nationale databank Flora en Fauna (NDFF) blijken er in het plangebied zelf geen middelhoog tot hoog beschermde soorten voor te komen. Er zijn wel waarnemingen bekend van beschermde soorten in de omgeving van het plangebied. Het betreft licht beschermde soorten als de Bruine kikker, de Groene kikker en de Huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden op grond van de Flora- en faunawet. Daarnaast is ook een oude waarneming (1993) bekend van een exemplaar van de Heikikker en een aantal broedvogels. In onderstaande afbeelding zijn de middelpunten weergegeven van de waarnemingsgebieden (1 km2).
De bebouwing van het uitvaartcentrum/crematorium is geprojecteerd op het noordelijk deel, dat bestaat uit akkerland. De ecologische waarde is gezien het gebruik gering. Bij de planning van de ruimtelijke ingrepen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van beschermde soorten.
5.5 Geluid
Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). De begraafplaats en crematorium zijn reeds ruimtelijk mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Fluitenberg 2007. Echter, in dat plan is abusievelijk een onjuiste bebouwingspercentage opgenomen in de planregels.
Dit plan wordt dan ook beschouwd als een conserverend plan. Een begraafplaats en een uitvaartcentrum/crematorium zijn op grond van de Wgh geen geluidgevoelige objecten. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening wordt de geluidbelasting binnen dit deelplan wel inzichtelijk gemaakt, maar er hoeft geen toetsing plaats te vinden aan de normen uit de Wgh. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in de notitie 'Akoestisch onderzoek deel bestemmingsplan begraafplaats Zevenberg te Fluitenberg' (kenmerk: HO/RT/2012-08) van
22 november 2012 (Bijlage 4 Akoestisch onderzoek).
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting in het plangebied maximaal 49 dB LDEN bedraagt als gevolg van het totale wegverkeerslawaai veroorzaakt door de A28, Fluitenbergseweg en de toegangsweg.
Industrielawaai
Het crematorium/uitvaartcentrum heeft een verkeersaantrekkende werking. De noordelijk gelegen parkeerplaatsen bij het crematorium grenzen relatief dicht aan de woning aan de Fluitenbergseweg 30. De toegangsweg naar de begraafplaats loopt ten westen van de woning aan de Fluitenbergseweg 26.
De geluidbelasting ten gevolge van de verkeerbewegingen van en naar het crematorium is bepaald conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999. De geluidbelasting is getoetst aan de geluidnormen uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening 1998. De geluidnormen bedragen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. De normen voor het maximaal geluidniveau komen overeen met 70 dB(A) en 65 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de genoemde geluidnormen niet worden overschreden.
Bij de uitvoeringstechnische aspecten zal worden overwogen in hoeverre het haalbaar is om eventueel een ander type groene afscherming dan een beukenhaag te plaatsen. Dit bevordert de privacy van zowel bewoners als bezoekers en kan extra geluidreductie bewerkstelligen.
5.6 Milieuzonering Bedrijven
De begraafplaats Zevenberg biedt ruimte voor het oprichten van een crematorium. Er is bij de ruimtelijke reservering rekening gehouden met de mogelijke overlast die kan ontstaan door de verbrandingsoven. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan de emissie tot een afstand van 100 meter leiden tot overlast op de omgeving.
Hoewel de installaties tegenwoordig technisch zodanig zijn uitgevoerd dat er geen geur en rook meer ontstaat, wordt toch een zone van 100 meter in acht genomen ten opzichte van de dichtstbijzijnde bebouwing. Binnen deze zone mogen geen emissiepunten van verbrandingsovens worden gerealiseerd.
Ten aanzien van activiteiten als kleine horeca, behorende bij een aula, en detailhandel (bv verkoop van bloemen) is in het plan voldoende afstand gegarandeerd ten opzichte van de omliggende woningen.
5.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. De effecten van het plan dienen getoetst te worden aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, koolmonoxide, zwaveldioxide, benzeen en een aantal zware metalen die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Tegelijkertijd zijn ook het Besluit en de bijbehorende regeling 'niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierin zijn kwantitatieve grenzen opgenomen die bepalen of een project wel of niet aangemerkt wordt als een project die een significante bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst niet meer zal gebeuren waardoor berekening van die waarden niet relevant is.
Het verkeer en het crematorium zijn maatgevende bronnen die een eventueel significante bijdrage kunnen leveren aan de luchtkwaliteit. Met het programma ISL3a (versie 2012) is onderzocht of de emissie vanuit het crematorium kan voldoen aan de grenswaarden voor de meest kritische parameters NO2 en PM10. De invoergegevens en resultaten zijn opgenomen in (Bijlage 5Luchtkwaliteit).
Voor de emissiegegevens van NO2 en PM10 is uitgegaan van gegevens die gebruikt zijn in een luchtkwaliteitsonderzoek voor een vergelijkbaar crematorium ('Luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingsplan 'Sportpark Heihoef' te Oosterhout ,projectnr. 244492, d.d. 15 mei 2012). Aangezien de locatie van de schoorsteen nog niet bekend is, is deze op een drietal plaatsen gesitueerd op 100 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning aan Fluitenbergseweg 30 in Fluitenberg.
Voor de emissieduur is uitgegaan van 819 crematies op jaarbasis. De installatie is 12 maanden, 6 dagen per week in werking. Dit betekent dat per dag de verbrandingsoven maximaal 7 uur in werking is.
Uit het onderzoek is gebleken dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 de grenswaarde van 40 µg/m3 niet overschrijden. In 2013 bedraagt de maximale jaargemiddelde concentratie NO2 19 µg/m3. De maximale jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt 20 µg/m3 in 2023.
De daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag ten hoogte 35 dagen overschreden worden op jaarbasis. Het aantal overschrijdingsdagen in 2013 bedraagt 8 dagen en ligt daarmee ruimschoots onder de grenswaarde.
In 2023 bedraagt de maximale jaargemiddelde concentratie NO2 14 µg/m3. De maximale jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt 18 µg/m3 in 2023.
De daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag ten hoogte 35 dagen overschreden worden op jaarbasis. Het aantal overschrijdingsdagen in 2023 bedraagt 7 dagen en ligt daarmee ruimschoots onder de grenswaarde.
De NIBM-tool is gebruikt om te bepalen of de verkeerbewegingen van en naar de begraafplaats /crematorium een significante bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging. Deze rekentool is met name ontwikkeld voor kleinere plannen waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage.
De tool werkt met rekenregels die in lijn zijn met Standaardrekenmethode 1 (SRM1) uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De tool kan daarmee worden ingezet voor alle situaties waarvoor SRM1 (oftewel CAR) van toepassing is. Bij de berekening van de concentratietoename worden de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging (worstcase).
In onderstaande tabel is de berekening met de NIBM-tool weergegeven, waarbij is uitgegaan van een toename van 268 verkeersbewegingen per dag als gevolg van het plan.
Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het gestelde in de Wet luchtkwaliteit.
5.8 Externe Veiligheid
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met
gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.
Stationaire bronnen
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer aanwezig die verhoogde risico's met zich mee brengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Er hoeven dan ook geen veiligheidafstanden op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) inacht te worden genomen.
Route gevaarlijke stoffen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vastgestelde transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg waarvoor op basis van de 'Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (WVGS) en de 'Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (RNVGS) veiligheidafstanden in acht moeten worden genomen voor eventuele planontwikkeling. Ten oosten van het plangebied ligt de A28, een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (200 meter) van de A28.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Voor de uitvoering van het Bevb dient rekening gehouden te worden met de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico verantwoord te worden. Voor dit plan is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Onderzoek Externe Veiligheid-Risicoanalyse Bestemmingsplan Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012' (Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid) .
Ten westen van het plangebied liggen drie hoge druk aardgasleidingen. Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour of binnen de belemmeringenzone van 5 meter van deze leidingen.
Het gebied waar de functies crematorium, uitvaartcentrum en horeca kan worden gerealiseerd ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van één van deze leidingen waardoor het groepsrisico verantwoord dient te worden.
Uit de kwantitatieve berekening van het groepsrisico (Bijlage 7 Kwantitatieve Risicoanalysebuisleiding) is gebleken dat er geen sprake is van een groepsrisico (groepsrisico is 0). Daarnaast is ook de Hulpverleningsdienst Drenthe (HVD) in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen ten aanzien van het plan. De HVD heeft per brief (kenmerk: U120017) op 8 augustus 2012 kenbaar gemaakt geen advies uit te brengen, omdat ten aanzien van het crematorium en bijbehorende functies het alleen gaat om een aanpassing van de bouwregels ten opzichte van het bestemmingsplan Fluitenberg 2007 (Bijlage 8 Advies HVD).
Geconcludeerd wordt dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de buisleidingen geen belemmering vormen voor het aanpassen van de bouwregels van de bestemming begraafplaats.
Hoogspanningslijnen
Binnen het plangebied lopen geen hoogspanningslijnen. Het is daarom niet noodzakelijk om in enige vorm uitvoering te geven aan het voorzorgsbeleid van het ministerie van I&M (voorheen VROM; advies van oktober 2005 en aanvulling van november 2008) inzake de magnetische velden veroorzaakt door hoogspanningslijnen.
5.9 Duurzaamheid
Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. Dit kan zich in verschillende vormen uiten. Een van de meest bekende begrippen is het duurzaam bouwen of het energiezuinig bouwen. Hierbij wordt bij nieuwbouw of renovatie van gebouwen vooral gelet op de gebruikte materialen en het energieverbruik. Dit kan ook breder worden getrokken tot duurzame stedenbouw of duurzame ontwikkeling. Dan gaat ook de inrichting van de omgeving een rol spelen.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. Deze standaard is per januari 2010 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
6.2 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf nader uitgewerkt.
In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.
De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
6.3.1 Bos
De twee bospercelen ten noorden van de Fluitenbergseweg worden onder deze bestemming geregeld. Ook begraven is hier toegestaan. Bebouwing is hier verder niet toegestaan.
6.3.2 Maatschappelijk - Begraafplaats
De gemeentelijke begraafplaats aan de Fluitenbergseweg ten noordoosten van Fluitenberg valt onder deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn drie bouwvlakken met verschillende bouwaanduidingen, een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen.
In het bouwvlak met bouwaanduiding sba-1 mogen alleen een crematorium, een uitvaartcentrum en andere dienstgebouwen worden gebouwd. Binnen een afstand van 100 meter tot aan een woonbestemming mag geen emissiepunt van de verbrandingsoven worden gerealiseerd. Hiertoe is binnen bouwaanduiding sba-1 in de nabijheid van de woning aan de Fluitenbergseweg 30, een zone op de plankaart aangegeven waarbinnen geen emissiepunt van de verbrandingsoven mag worden gerealiseerd.
In het bouwvlak met bouwaanduiding sba-2 mag een zogenaamde Transcedron, een overgangsgebied tussen de toegangsweg en de grafvelden worden aangelegd, waarbij gedacht wordt aan een stilte of rustplaats, urnenmuren en graftombes of dienstgebouwen. Daarnaast zijn detailhandel en horecavoorzieningen ten dienste van de bestemming toegestaan.
In het bouwvlak met bouwaanduiding sba-3 mogen alleen grafmonumenten worden opgericht.
6.3.3 Verkeer
Alle wegen binnen het plangebied die gericht zijn op de ontsluiting van de begraafplaats, vallen onder deze bestemming. Ook de parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en ondergeschikte groenvoorzieningen kunnen hierbij zijn opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van de begraafplaats Zevenberg. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen voorschriften worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de voorschriften toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de voorschriften activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogd tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
7.2 Beleidskeuzen
De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.
De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
7.3 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.
De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.
Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In het kader van dit vooroverleg zijn geen reacties binnengekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 maart tot en met 16 april 2013 ter inzage gelegen in het compagniehuis, Raadhuisplein 24 te Hoogeveen. Een kennisgeving daarvan is gepubliceerd in de Hoogeveensche Courant en de Staatcourant van 5 maart 2013.
Tijdens de termijn van ter inzage ligging zijn geen zienswijzen ingediend.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan behelst het actualiseren van de bouwvoorschriften. De kosten van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente en worden uit de algemene middelen betaald.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan/inrichtingsplan
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan/inrichtingsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeolgisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeolgisch onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 7 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleiding
Bijlage 7 Kwantitatieve Risicoanalyse buisleiding