Stadscentrum, deelplan Bilderdijk 2012
Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen
Vastgesteld op 14-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Bilderdijk 2012 van de gemeente Hoogeveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.BP20128017003-VG02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouw- of omgevingsvergunning is verleend dan wel een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulke met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.17 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.18 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.19 erf:
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
1.22 parkeernorm:
de parkeernorm die als Tabel met parkeernormen (Bijlage 1 Tabel parkeernormen) van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.23 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke verschil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;
1.24 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.25 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.26 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.27 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.28 wooncentrum:
een centrum ten behoeve van wonen en wonen in de zin van verblijf met 24 uurs zorg en behandeling met daaraan ondergeschikt gemeenschappelijke voorzieningen zoals recreatieruimtes, keuken, gezondheidszorg, sociale dienstverlening en daarmee samenhangende administratieve diensten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
- b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. taluds;
- f. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
- i. andere werken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeerterrein;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
- g. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;
met de daarbij behorende:
- h. verhardingen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. andere werken.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. water;
- c. oever;
met daaraan ondergeschikt:
- d. taluds en groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, en zinkers.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wooncentrum
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wooncentrum;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mede een onderdoorgang;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere werken;
- f. tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeerruimte
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat per gebouw moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in(Bijlage1 Tabel parkeernormen).
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
- b. tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
- c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
- 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- g. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag, worden geplaatst mits:
- 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- 2. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2 voor zover het bouwwerk bovengronds word geplaatst.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.8 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van lid 13.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
13.9 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in de artikelen 6.4 en 9 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanStadscentrum, deelplan Bilderdijk 2012.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................
De voorzitter, De griffier,
...................... ................................
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan betreft de planologische regeling om een complex (zorg-) woningen in het Bilderdijkpark mogelijk te maken. Dit gebied ligt ten westen van de Hoofdstraat en wordt, globaal gezien, begrensd door de Van Limburg Stirumstraat, de Bilderdijklaan, de Genestetlaan en de Staringlaan. De bebouwing die voorheen aanwezig was, is gesloopt, waardoor een open gebied in de stedelijke structuur is ontstaan.
Enige jaren geleden zijn plannen ontwikkeld om grootschalige bebouwing in het plangebied te realiseren. De destijds gestarte planologische procedure is gestopt en het plan is teruggetrokken om meer draagvlak in de buurt te krijgen. Bovendien had de marktwerking het plan ingehaald.
Om meer openheid van zaken te geven en de omwonenden bij het proces te betrekken is in 2009 een klankbordgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de omwonenden, gemeente, woningstichting Domesta en de architect en stedenbouwkundige. In dat kader heeft een aantal bijeenkomsten plaatsgevonden en zijn informatiemomenten belegd. Uiteindelijk zijn de destijds opgestelde plannen niet gerealiseerd.
In 2011 is aan de hand van een nieuw programma van eisen het huidige plan opgesteld, dat wederom met een groot aantal omwonenden en andere belanghebbenden is besproken. Dit voorliggende plan wordt in procedure gebracht.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorgestaan betreft de realisatie van een complex bestaande uit circa 118 woningen (kwaliteit aanleun-/extramuraal), zorginfrastructuur en algemene voorzieningen in het Bilderdijkpark. Het betreft een op maat gemaakt bestemmingsplan, dat is gebaseerd op een locatiepaspoort.
1.3 Opbouw Toelichting
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het relevante beleid. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 5 wordt gevolgd door Hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 betreft de planbeschrijving en in Hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Van Limburg Stirumstraat, de Bilderdijklaan, de Genestetlaan en de Staringlaan. Tot voor enkele jaren terug stonden hier onder meer twee flatgebouwen en een school. Deze gebouwen zijn destijds gesloopt om ruimte te maken voor de eerste plannen aan de Bilderdijklaan. Aangezien tot dusver de plannen geen doorgang hebben gevonden ligt het terrein sindsdien braak. Ter verduidelijking is in (Bijlage 1 Situering plangebied) een afbeelding opgenomen met de begrenzing van het plangebied.
2.2 Vigerend Recht
De vigerende regeling voor het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan: "Stadscentrum", dat is vastgesteld op 24 april 1997 en is goedgekeurd op 4 november 1997. Hierin zijn de gronden bestemd als "Groenvoorziening" en "Woondoeleinden, gestapelde woningen".
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de volgende straten: Van Limburg Stirumstraat, De Genestetlaan, de Bilderdijklaan en de Staringlaan in Hoogeveen. Het betreft een voormalig woongebied waarvan de woningen zijn gesloopt. Het hele plangebied bestaat momenteel uit een braakliggende groene ruimte met geïsoleerde vijverpartijen. Het gebied is gelegen in de stedelijke groenstructuur, in de meander die van het Reviusplein via de Bilderdijk loopt tot de Rembrandstraat en het Tjalmapark. De locatie ligt in de ruimtelijke as die de PDV locatie aan de Griendsveenweg verbindt met de Hoofdstraat. Het gebied tussen de Hoofdstraat en het plangebied vormt hierin nog een ruimtelijke barrière.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende streekplannen. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Zo ook binnen de gemeente Hoogeveen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is waarop een (kleinschalig) bestemmingsplan wordt opgesteld. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het voor de beoogde ontwikkeling relevante beleid.
3.1 Europees Beleid
Op Europees niveau is er beleid dat als doel heeft het archeologische erfgoed veilig te stellen (verdrag van Malta). Daarnaast geldt de Flora- en faunawet voor wat betreft het veiligstellen van beschermde soorten (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Dit bestemmingsplan is aan het Europees beleid getoetst. Een nadere beschrijving van de thema's archeologie en ecologie staat in Hoofdstuk5 Omgevingsaspecten.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en vervolgens of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
In Hoogeveen is behoefte aan extra zorgwoningen, aangezien er een einde komt aan de tijdelijke huisvesting bij Weidesteyn. Het plan wordt zorgvuldig en groen in de omgeving ingepast en sluit daarom aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.2 Flora en fauna
De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijk habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.
In Nederland is de vanuit de vogel- en habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.
3.2.3 Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).
Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.
Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
Op 2 juni 2010 is de nieuwe Omgevingsvisie door de provincie Drenthe vastgesteld.
De Omgevingsvisie van de provincie Drenthe beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Hoogeveen is hierin aangewezen als streekcentrum. De streekcentra zullen aantrekkelijke woon- en werkmilieus (verder) moeten ontwikkelen en daarnaast werken aan het ontwikkelen van innovatieve en klimaatneutrale strategieën. Om zich te kunnen onderscheiden ten opzichte van elkaar en andere steden hebben de Drentse streekcentra elk een 'identiteitslabel' gekregen. Hoogeveen zal zich moeten toeleggen op activiteiten die de centrumfunctie/identiteit versterken.
Voor wat betreft wonen, moeten streekcentra voldoen aan zowel de lokale als de regionale vraag. Ook het oplossen van knelpunten in de woningmarkt is een speerpunt. Hiervoor is afstemming op regionaal niveau nodig. Hoogeveen maakt deel uit van de regio Zuidwest Drenthe (gemeenten Hoogeveen, De Wolden, Meppel en Westerveld). Voor de periode 2010-2019 gaat het om een netto toename van 3.710 woningen in deze regio. De uitwerking van het woonbeleid ligt bij gemeenten, die hiervoor woonplannen hebben opgesteld. Bij uitwerking van het woonbeleid van de gemeente toetst de provincie vooral op:
- Regionale afstemming van woningbouwplannen.
- Het stimuleren van herstructurering.
- Het stimuleren van de ontwikkeling van specifieke, kleinschalige woonmilieus.
Het laatstgenoemde punt is van toepassing op het voorgenomen bouwplan binnen het plangebied. Daarnaast sluit het plan aan op de aanbeveling van de provincie waarin de mogelijkheden tot het realiseren van specifieke, unieke woonmilieus, geënt op de gebiedskarakteristieken wordt benoemd. Met dit bouwplan wordt eveneens invulling gegeven aan het streven tot zorgvuldig ruimtegebruik ter voorkoming van stedelijke uitbreidingen aan de randen van de kernen.
In dit kader is van belang te vermelden dat intramurale zorg niet een provinciaal belang betreft. In dergelijke situaties gaat het om zorgverlening binnen instellingen. Hierbij is er sprake van zorgplaatsen en is het aantal niet van invloed op de woningcontingenten.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woonvisie 2011-2012
Voor de gemeente is de Woonvisie 2011 - 2020 "Focus op een aantrekkelijke stad" opgesteld. Deze woonvisie vervangt de Nota Wonen 2005-2015.
Redenen om een nieuwe woonvisie op te stellen zijn de veranderde marktomstandigheden en nieuwe wet- en regelgeving. Deze woonvisie speelt ook in op een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling in het wonen: van kwantiteit naar kwaliteit. De horizon van deze visie ligt op 2020, maar met deze woonvisie stuurt, regisseert en faciliteert de gemeente hooguit vijf jaar concreet, om daarna de gemaakte keuzes tegen het licht te houden.
De gemeente Hoogeveen focust op een aantrekkelijke stad en wervende woonmilieus. De gemeente wil aantrekkelijk zijn en ook de regiofunctie op het gebied van wonen waarmaken.
Aan de hand van de trends en ontwikkelingen focust de gemeente nog meer op nieuwbouw nabij het stadscentrum, inbreiden in de stad en wil daar meer wervende woonmilieus realiseren. Het plangebied ligt in de Verruimde Ruit (het centrum en de direct aangrenzende buurten). In de Verruimde Ruit liggen kansen om het centrumgebied te versterken en in te spelen op de grote behoefte aan dit woonmilieu onder senioren en kleine huishoudens.
De komende jaren komt er meer vraag naar verschillende typen woningen, in de stad en in de dorpen. De nadruk komt te liggen op toevoeging van woningaanbod voor de groeigroepen: senioren en kleine huishoudens en kwaliteitszoekende gezinnen. Met kwaliteit en wervende woonmilieus wil de gemeente mensen binden en interesseren voor Hoogeveen als woon- (en werk)-gemeente.
Ook Hoogeveen krijgt te maken met vergrijzing. Senioren willen - vaak tot op hoge leeftijd - steeds langer zelfstandig wonen en gaan pas onzelfstandig wonen als ze verpleging nodig zijn. Zorgvoorzieningen hebben de toekomst. Daarnaast moeten de woningen en de voorzieningen in de bestaande woonwijken en dorpen een dusdanige kwaliteit krijgen, zodat mensen op leeftijd daar kunnen blijven wonen. Er is zowel een toenemende behoefte aan zelfstandig wonen met extramurale zorg als instellingen met intramurale zorg. Wel is het van belang om hierbij goed te kijken naar de behoefte; het is niet de bedoeling dat er overcapaciteit komt.
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de inbreidingsmogelijkheden in de Verruimde Ruit.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op woningen voor extramurale zorgverlening en instellingen met intramurale zorgverlening. De voorgenomen ontwikkeling betreft een vervangende bebouwing van de bebouwingsunits bij Weidesteyn waar zorg wordt verleend. In deze situatie is er derhalve geen sprake van extra capaciteit, maar met name vervanging van bestaande voorzieningen.
3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen
Op dit moment wordt gewerkt aan de actualisatie van de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030 (vastgesteld op 23 december 2004). De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema’s als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. De groei van Hoogeveen wordt vrijwel geheel gevoed door de groep 65-plussers. De bouw van flexibele, levensloopbestendige woningen is nodig. Ouderen blijven graag in hun eigen woonomgeving wonen. Hiermee kan Hoogeveen de vergrijzingspiek opvangen en daarna andere doelgroepen bedienen.
De nieuwbouwplannen binnen dit bestemmingsplan passen goed bij de doelstelling zoals benoemd in de structuurvisie.
3.4.3 Welstandsnota
In 2006 is door de gemeente Hoogeveen de Welstandsnota vastgesteld en in 2007 herzien, waarin de beeldkwaliteit wordt getoetst aan de hand van gebiedsgerichte criteria. Dit plan ligt in het welstandsgebied: "Nieuwe uitleggebieden en (grotere) herstructureringsprojecten"
In 2008 is de nota aangepast, voor wat betreft het welstandsgebied "Centrum". De aanpassing heeft echter geen gevolgen voor dit plan. In 2011 is er een aanvulling op de nota geweest. Dit betreft niet het voorliggend plangebied.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Planmotivatie
Op korte termijn is er behoefte aan huisvesting van nu nog intramuraal gehuisveste AWBZ-geïndiceerden. Dit komt mede door de te slopen huisvesting bij Weidesteyn. Momenteel staan er bij Weidesteyn, op tijdelijke basis, bebouwingunits waar zorg wordt verleend. Aangezien deze binnen afzienbare tijd worden afgebroken, is het noodzakelijk om op korte termijn een planologische regeling vast te stellen die vervangende bebouwing, ten behoeve van zorg, mogelijk maakt. In deze situatie is er derhalve geen sprake van extra capaciteit, maar met name vervanging van bestaande voorzieningen.
Op langere termijn is er behoefte aan extramuraal te huisvesten zorgbehoevenden, vanwege het wijzigende overheidsbeleid (extramuralisering). Deze extramuralisering betekent een uitstroom van huisvestingbehoevenden met behoud van het zorgvastgoed (uitdunning) zonder relatie met overcapaciteit aan appartementen.
Grotendeels betreft het hier dezelfde soort bewoners met overeenkomstige kenmerken.
In het algemeen is het belangrijk dat er voldoende toegankelijk woningen in Hoogeveen zijn of komen om de groei van de vergrijzing op te vangen. Vanuit dat oogpunt is dit een goed initiatief, met name wanneer daar ook zorg of ondersteuning verleend kan worden. Dit zijn twee verschillende onderdelen die wel nauw met elkaar samenhangen.
Zorgpalet is reeds langere tijd voorbereid op de scheiden-wonen-zorg situatie.
Bilderdijk is zodanig opgezet en geprijsd dat cliënten de huur zelf kunnen betalen indien nodig. Dus zowel in de (eventueel nog te wijzigen) intramurale als extramurale bekostigingssituatie is de huur betaalbaar en betreffende de verhouding prijs/kwaliteit in evenwicht.
De woningen zijn ook individueel verhuurbaar aan mensen die nog geen zorg nodig hebben, indien dit noodzakelijk is.
4.2 Ruimtelijke Structuur
Algemeen
"Plan west" wordt gekenmerkt door een orthogonale structuur, met daarin een rechtlijnige groene meander die daar in oost-westrichting deel vanuit maakt. Bij het ontwerpen van het ruimtelijke volume van het complex is het uitgangspunt gehanteerd dat de beoogde bebouwing volledig wordt geïntegreerd in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
Bouwvolume
Dit komt tot uiting in de positionering van de bouwvolumes binnen de robuuste groen/blauwe structuur. De bebouwing is ontworpen met een open bouwblokstructuur. Er is gekozen voor bouwvolumes die bestaan uit twee 2 V-vormige bouwblokken, die gespiegeld naast elkaar liggen en gedeeltelijk onder een hoek ten opzichte van de bestaande bebouwing. De bouwblokken bestaan allemaal uit 3 bouwlagen.
Op deze manier wordt voorkomen dat er lange gevels langs de randen van het plangebied ontstaan. Zodoende ontstaan er verrassend fraaie ruimtes tussen de volumes (hofjes) die het open groene karakter benadrukken.
Randen
De zuidrand wordt uitgewerkt als een te handhaven c.q. te versterken watergangstructuur, waarbij de bestaande drie vijvers met elkaar verbonden gaan worden. Het water wordt hiermee beeldbepalend. De bomen zijn hier ondergeschikt.
In tegenstelling tot de zuidrand zal de noordrand wel voorzien worden van een sterke bomen/groenstructuur. Een centraal gelegen voet/fietsbruggetje zorgt voor versterking van de beleving en als verbinding in noord-zuid richting.
Hofjes
Door de gekozen structuur zijn er tussen de bouwvolumes hofjes ontstaan. Het meer oostelijk gelegen binnenhofje in het zuidelijk verlengde van de Vondelstraat wordt uitgewerkt als een groen bomenpleintje waaraan ook een van de hoofdentrees grenst.
Parkeren
Het parkeren vindt grotendeels op eigen terrein plaats en beperkt langs de randen van het terrein. De parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de bewoners en bezoekers van het complex. Langs de Genestetlaan zijn daarentegen de parkeerplaatsen openbaar, zodat de bewoners van de bestaande woningen hier gebruik van kunnen maken.
4.3 Functionele Structuur
In het plangebied worden circa 114 woningen ontwikkeld (kwaliteit
aanleun-/extramuraal) met zorginfrastructuur en algemene voorzieningen, waaronderdiverse ruimten voor ontmoeting. Het complex bestaat uit woningen met een mogelijkheid tot het verlenen/ontvangen van zorg (intra-/extramuraal)en voegt zich door haar functie en woningtype goed in de bestaande functionele structuur, die zich aan de noord- en zuidzijde manifesteren als na-oorlogse woongebieden. Deze woongebieden worden rondom begrensd door zones met voorzieningen, maar zijn en blijven met deze ontwikkeling een "intern" en compact wooncluster. Het complex ligt in de onmiddellijke nabijheid van de Hoofdstraat met de daar gevestigde winkels. Maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn eveneens op afzienbare afstanden gelegen, evenals het gemeentehuis, het Compagniehuis en het Burgemeester Talmapark en park Dwingeland.
Meer in relatie met de directe omgeving is het goed te constateren dat het complex door zijn ontwerp openheid uitstraalt en uitnodigt tot betreden. De ruimten, die bij uitstek geschikt zijn om vorm te geven aan de gastvrijheid, zoals de algemene ruimten, zijn in de nabijheid van de hoofdingangen gesitueerd. Op de zuidoosthoek wordt gedacht aan een ontmoetingsruimte voor bewoners van het complex met omwonenden. Op deze manier ontstaan er niet twee werelden in de wijk, maar wordt de mogelijkheid geboden de bewoners in een al bestaande woonomgeving te integreren. Elke woning krijgt eigen voorzieningen voor wat betreft gas, water en electra.
Het totale volume wordt als één opdeelbaar geheel opgezet. Dit om een optimaal aanwendbaar gebruik naar te toekomst te waarborgen. Gekozen is voor twee hoofdvormen die ook te lezen zijn als drie bouwdelen met elk een eigen entree. Een latere opsplitsing tot vier, door separate doelgroepen, te bewonen delen is ook mogelijk. Een nog verdere opsplitsing in verdiepingsdelen eveneens. Elk deel beschikt nu en straks over een eigen parkeermogelijkheid bij de eigen entree. Er zijn circa 110 plaatsen ontworpen waarvan er circa 60 direct worden gerealiseerd (circa 50 blijven als ruimtelijke optie voor de toekomst).
Zo betreft het hier een duurzaam concept met flexibele toekomstige woonmogelijkheden (zie ook hoofdstuk 6 Duurzaamheid).
De hoofdbenadering voor autoverkeer vanuit het oosten(centrumzijde) maakt een handige parkeerafwikkeling in de richting van de drie á vier hoofdentrees noodzakelijk.
Bij de hoofdingang(en) is voorzien in fietsenklemmen c.q. opstelplaatsen. Een belangrijk aspect van het totale ontwerp wordt - voor de doelgroep senioren -bepaald door de mate van lichtinval. Een lichte omgeving werkt uitnodigend en geeft daarnaast een gevoel van veiligheid, waardoor onrust wordt tegen gegaan. Wonen en algemene voorzieningen worden onderling verbonden door middel van beschutte verkeersruimten. Alle buitenruimte openbaar zijn toegankelijk voor voetgangers.
4.4 Beeldkwaliteit En Welstandscriteria
In de welstandsnota van de gemeente Hoogeveen is aangegeven dat het bouwplan voor het woonpark Bilderdijk is gesitueerd in 'gebied 38'. Dit zijn de nieuwe uitleggebieden en de (grotere) herstructereringsgebieden. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor deze gebieden die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
Dit betekent dat de beoordelingscriteria als aanvulling op de welstandsnota apart dienen te worden vastgesteld.
De locatie
De bebouwing in de omgeving van het plangebied locatie is ontspannen en bestaat uit grondgebonden woningen in een lage dichtheid.
Het Bilderdijkpark is al jarenlang een braakliggende groene ruimte met geïsoleerde vijverpartijen. Het gebied is gelegen in de stedelijke groenstructuur, in de meander die vanaf het Reviusplein via de Bilderdijklaan doorloopt tot de Rembrandstraat en het Tjalmapark.
De locatie ligt in de ruimtelijke as die de PDV locatie aan de Griendtsveenweg verbindt met de Hoofdstraat. Het gebied tussen de Hoofdstraat en het plangebied vormt hierin nog een ruimtelijke barrière.
Ontwerpuitgangspunten
Voor het gebied is een locatiepaspoort opgesteld. In dit locatiepaspoort zijn de uitgangspunten voor dit gebied beschreven. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
Woonthema
- parken en tuinen
Structuur
- vijverpartijen koppelen (visueel)
- robuuste groen/blauwe structuur rondom en door bouw volumes
- bebouwing (en dus bewoners) zijn deel van de buurt (functioneel en ruimtelijk) en hebben een adres (met voordeur en oriëntatie naar de buurt)
- oost-west verbinding is bepalend
Architectuur
- continuïteit in architectuur binnen plangebied
- complex vormt 'sociaal hart' van de wijk
Ontsluiting
- geen ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vanaf de Van Limburg Stirumstraat
Parkeren
- binnen de locatie
Bouwhoogte
- aansluitend op schaal van de omgeving (6 tot 10 meter)
Aanpassing welstandsnota
Het gebied rondom het plangebied is gelegen binnen gebied 8 van de welstandsnota. In dit gebied is het beleid gericht op versterking van de ruimtelijke hoofdstructuur, integratie van functies en differentiatie van dichtheden en inrichting. De aanwezige kwaliteit dient tenminste te worden gehandhaafd. Ontwerpen die afwijken van de aanwezige structuur, maar op zich van bijzondere kwaliteit zijn en een impuls zijn voor de kwaliteit van de bebouwde omgeving worden gestimuleerd. Er geldt een regulier welstandsniveau.
Het stedenbouwkundig en architectonisch plan is ontwikkeld op basis van een locatiepaspoort. In dit locatiepaspoort zijn bovenstaande ruimtelijke kaders voor herontwikkeling aangegeven. Omdat het gebied voor wat betreft karakteristiek en sfeer nauw aansluit op 'gebied 8' uit de welstandsnota wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan de welstandsnota aangepast, zodat de criteria uit 'gebied 8' ook voor dit gebied gelden.
Welstandsnota gebied 8
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan deze verschillende aspecten.
5.1 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In het verleden (2005) zijn bodemonderzoeken uitgevoerd en in 2007 en 2008 zijn er aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Verder heeft er in 2008 een sanering plaatsgevonden.
Verschillende onderzoeken zijn gedateerd, wat aanleiding is om een nieuw bodemonderzoek uit te voeren. Milieu Adviesbureau Ecoreest heeft dit onderzoek in juni/juli/augustus 2012 uitgevoerd (Bijlage 2 Bodemonderzoek) Een samenvatting en de resultaten van het onderzoek zijn navolgend weergegeven
Samenvatting
Grond
Op basis van het bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in de grond lichte verontreinigingen met zware metalen, minerale olie, PCB en PAK zijn aangetroffen. Asbest(houdende) materialen zijn niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen. Ter plaatse van de slootdempingen zijn eveneens geen bijzonderheden aangetroffen.
Grondwater
In het grondwater is lokaal, in het zuidwestelijk deel van het plangebied, een verhoogd gehalte aan koper aangetroffen. Ook zijn lichte verontreinigingen met overige zware metalen en vluchtige aromaten aangetroffen in het grondwater. Uit nader onderzoek naar de verontreiniging met koper in het grondwater blijkt dat de verontreiniging beperkt van omvang is. Verder onderzoek naar de grondwaterkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
De licht verhoogde gehalten aan metalen worden vaker aangetoond in de omgeving van Hoogeveen. De verhoogde gehalten metalen zijn veelal veroorzaakt door verzuring en natuurlijke oorzaken (grondsoort). De oorzaak van de licht verhoogde gehalten aan aromaten is onbekend, maar vormt geen aanleiding tot nader onderzoek.
Conclusie
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde stoffen in relatie tot de woon- en parkeerbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de planontwikkeling.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.
In het plangebied komen geen monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. Het betreft hier vaker woonhuizen of stadsdelen.
De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet.
Door de voorgenomen nieuwe ontwikkeling en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, is in januari 2005 in het kader van de voorgaande bestemmingsplanprocedure door De Steekproef een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Deze is als (Bijlage 4 Archeologisch onderzoek) bijgevoegd. Uit het onderzoeksrapport is destijds gebleken dat de kans op onverstoorde archeologische grondsporen klein is. Halverwege de 19e eeuw was het terrein nog onbebouwd. De baksteenresten en het puin uit de bovengrond zijn recent. Er zijn geen archeologische indicatoren gevonden en bovendien zijn er geen meldingen bekend. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van dit plan.
Mochten er tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten aangetroffen worden, dan moet hiervan melding gedaan worden bij het bevoegd gezag, de gemeente Hoogeveen.
5.3 Water
Planbeschrijving
Het plangebied is gelegen vlak bij het centrum van Hoogeveen, ten oosten van de A28. Het gebied wordt begrensd door De Genestetlaan, Bilderdijklaan, Staringlaan en Van Limburg Stirumstraat. Daarmee ligt het plangebied binnen het beheergebied van Waterschap Reest en Wieden. Het bruto oppervlak van het terrein is bijna 2 ha. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op het terrein hebben in het verleden woningen en scholen gestaan. Men is voornemens hier een nieuw woon-wijkcentrum te realiseren.
Proces
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat voor het vaststellen van ruimtelijke plannen de watertoetsprocedure dient te worden doorlopen. Het doel van de Watertoets is om de waterbeheerders vroegtijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming en waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken in het plan. Deze locatie is op 7 juli 2010 op www.dewatertoets.nl aangemeld. Tevens is het plan op 2 juli 2012 nogmaals aangemeld. Hiermee is het planvoornemen kenbaar gemaakt bij waterschap Reest en Wieden. De waterparagraaf is geschreven met de beschikbare informatie over de huidige situatie, de uitgangspuntennotitie van www.dewatertoets.nl, watertoetsdocument Woon-wijkcentrum Bilderdijk te Hoogeveen van Waterschap Reest en Wieden van 19 juli 2010, de memo van de gemeente Hoogeveen over de wateraspecten in het plan en het ontwerp van het woon-wijkcentrum van 7 mei 2012. Op basis van een eerste concept waterparagraaf heeft er op 11 juli 2012 een overleg plaatsgevonden over de waterparagraaf. Bij dit overleg waren de initiatiefnemer en de gemeente aanwezig. De gemeente had de waterparagraaf voorbesproken met het waterschap.
Beleid
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte.
De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
Als laatste wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw extra aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. We willen dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
De gemeente Hoogeveen heeft in het verbreed GRP (2010-2014) beleid ten aanzien van water opgenomen. Zo is het beleid om nieuw verhard oppervlak niet op de riolering aan te sluiten, maar duurzame systemen toe te passen. Daarbij is de voorkeursvolgorde de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Hiermee wordt een verdere vermindering van de vuiluitstoot van afvalwater bereikt, waarmee de kans op stankoverlast en vervuiling bij overstortsituaties wordt verminderd.
Het waterschap Reest en Wieden heeft in haar waterbeheersplan 2010-2015 beschreven hoe om te gaan met stedelijke in- en uitbreidingen. Bij een toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Het is daarom van belang dat er compensatie plaatsvindt als gevolg van de versnelde afvoer. Deze compensatie kan worden uitgevoerd door regenwater te infiltreren of te bergen in het plangebied. Deze compensatie verplichting geldt voor het hele beheergebied van het waterschap.
Waterhuishouding: referentiesituatie
De hoogte van het maaiveld varieert tussen NAP + 11,1 m en NAP + 11,7 m. De bodem op de planlocatie is niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Wel is bekend dat er binnen 3,0 m –mv een slecht doorlatende laag voor komt. Mogelijk komen er hierdoor schijngrondwaterstanden voor. De bodem lijkt infiltratiemogelijkheden te hebben. Dit blijkt ook uit het verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2 Bodemonderzoek). De grondwatertrappen variëren tussen VIIo (GHG tussen 0,80 en 1,20 m –mv) / VIId (GHG tussen 0,80 en 1,20 m –mv) en VIo (GHG tussen 0,40 en 0,80 m –mv). Het grondwater bevindt zich op een diepte van circa 0,75 à 1,0 m –mv (bron: bestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Bilderdijk").
In het plan zijn ten noorden van de Staringlaan een drietal waterpartijen gelegen. Deze maken onderdeel uit van Hoogeveen-West en hebben geen waterafvoerende of –aanvoerende functie. De waterpartijen zijn in beheer van de gemeente Hoogeveen. Om het waterpeil op peil te houden, vindt wateraanvoer plaats vanuit het brandriool aan de Schutsstraat (punt Bilderdijklaan). Het stuwpeil in de waterpartijen is circa 10,7 m+NAP. De waterpartijen geven in verband met de slechte doorstroming, geringe diepte en de aanwezige bagger waterkwaliteitsproblemen. Met name botulisme en zuurstoftekort is voorgekomen. Wateraanvoer is enkel mogelijk via het brandriool. De waterkwaliteit van dit water is echter slecht door een te hoge temperatuur vanwege industriële koelwaterlozingen. De gemeente Hoogeveen is bezig met het ontwikkelen van een waterstructuur waar deze waterpartijen onderdeel van uitmaken. Als deze waterstructuur is gerealiseerd vindt er doorstroming plaats.
Het gebied is gemengd gerioleerd. Vuilwater en hemelwater worden afgevoerd naar de zuivering.
In Hoogeveen is een drinkwaterwinning gelegen. Het plangebied ligt echter niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Omgang met hemelwater in de toekomst
In het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer wordt voorkomen om problemen te veroorzaken in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik – infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering. Hergebruik van hemelwater is gezien de kleinschaligheid van het plan niet haalbaar en wenselijk. Infiltratiemogelijkheden zijn in dit plan beperkt en beperken zich tot de bovenste circa 1,0 m van de bodem. Om deze reden wordt retentie ondergronds gerealiseerd. Dit kan via waterpasserende of waterdoorlatende verharding toe te passen en waterberging te realiseren in de wegfundatie. Een andere, minder wenselijke, methode is het toepassen van infiltratiekratten in het groen.
Het hemelwater van verhardingen (daken, wegen, overige verharding) wordt gescheiden van het vuile water ingezameld. Het vuile water wordt aangesloten op de riolering van Hoogeveen. Het schone hemelwater wordt separaat ingezameld en komt niet tot afvoer naar de rioolwaterzuivering. De toename van het verharde oppervlak dient gecompenseerd te worden.
In overleg met de gemeente Hoogeveen en het waterschap Reest en Wieden dient een waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden van 25 mm ten opzichte van het verhard oppervlak. De vertraagde afvoer vindt plaats via de landelijke afvoer van 1,2 l/s/ha naar de aanwezige waterpartijen.
Waterberging
Voor de berekening van de waterberging is uitgegaan van de volgende kengetallen (bron: Nieuw Nederland Architecten d.d. 18 juni 2012):
- Totaal bruto oppervlak: 17.414 m2
- Totaal verhard oppervlak: 9.105 m2
- Totaal semi verhard (voor 50% meenemen): 450 m2
De benodigde berging, uitgaande van 25 mm/m2 verharding, is circa 235 m3.
Benodigd oppervlak waterbergende wegfundatie, uitgaande van 100 mm berging per m2, is 2.350 m2. Dit komt overeen met de helft van het totale oppervlak aan wegen.
Wateroverlast
Wateroverlast wordt voorkomen door een overlaat en noodslokop toe te passen die overtollig hemelwater afvoeren naar de waterpartijen. Hierbij mag het waterpeil in de waterpartijen stijgen tot aan maaiveld. Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.
Waterkwaliteit
Het water dat van daken en woonstraten afstroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water wordt in de wegfundatie gezuiverd voordat het water vertraagd wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Grootschalig gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.
5.4 Natuur En Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is daarom door Ecogroen een onderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Dit om een beeld te krijgen van de aanwezige beschermde soorten. Tevens is gekeken naar gebiedsgericht natuurbeleid. Voor de uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar (Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets).
Gebiedsgericht natuurbeleid
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is beschermd door de Natuurbeschermingswet. Ook maakt het geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur of valt het onder ander gebiedsgericht natuurbeleid. Negatieve effecten op zulke gebieden in de omgeving zijn daarom niet aan de orde.
Aangetroffen en te verwachten soorten
- Er zijn geen beschermde planten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
- Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen of te verwachten. Er zijn tevens geen belangrijke vlieg- en/of jachtroutes of foerageergebieden voor vleermuizen te verwachten.
- Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten als Egel, Gewone bosspitsmuis, Huisspitsmuis, Bosmuis, Rosse woelmuis en Mol te verwachten. Juridisch zwaarder beschermde zoogdieren als de Steenmarter worden niet verwacht.
- Het plangebied vormt broedgebied voor algemene broedvogels van bomen, struweel en water zoals Heggenmus, Merel, Roodborst, Tjiftjaf, Winterkoning, Tuinfluiter en Zwartkop. In de hogere begroeiing en bomen kunnen onder andere Zanglijster, Houtduif, Koolmees en Ekster broeden. De waterpartij is geschikt broedbiotoop voor Meerkoet, Waterhoen en Wilde eend. Nestplaatsen van broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht.
- Voortplanting en overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten als Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander is te verwachten. Juridisch zwaarder beschermde amfibieën worden niet in het plangebied verwacht.
- Beschermde vissen zijn ondanks intensieve bemonstering niet aangetroffen. Op basis van biotoopkenmerken zijn deze ook niet te verwachten.
- Er zijn geen beschermde reptielen of overige ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten.
Vanuit zowel de Natuurbeschermingswet als de Flora- en faunawet zijn er geen beperkingen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorgestaan. Ook is er geen nader onderzoek nodig.
5.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai is hier niet aan de orde.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Onderzoek moet aantonen of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op de gevels van de te realiseren woonbebouwing ten gevolge van het verkeer.
BVA Verkeersadviezen heeft in het kader van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is bijgevoegd als (Bijlage 6 Akoestisch onderzoek). Het plangebied valt binnen de 200 meter brede geluidszone van de van Limburg Stirumstraat.
Uitkomst
Uit berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde Lden48 dB ten gevolge van het verkeer op de van Limburg Stirumstraat wordt overschreden. De maximale berekende waarde bevindt zich op 51 dB op de westgevel van het meest westelijke bouwblok. Op de overige gevels van de bouwblokken wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
Vervolg
Omdat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de van Limburg Stirumstraat wordt overschreden, kan niet zonder meer tot de geplande ontwikkeling overgegaan worden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat maatregelen in de volgorde bron, overdrachtsgebied en ontvanger onderzocht moeten worden. Bij maatregelen aan de bron kan gedacht worden aan een stillere verharding of een lagere maximumsnelheid. Bij maatregelen in het overdrachtsgebied kan gedacht worden aan een geluidswal of geluidsscherm.
Maatregelen aan de bron zijn in dit geval geen mogelijke oplossing, daar er reeds stille verharding is aangebracht. De verlaging van de maximumsnelheid is gezien de functie van de weg als gebiedsontsluitingsweg met bijbehorend wegbeeld geen wenselijke oplossing.
Een geluidswal, dan wel geluidsscherm lijkt met het oog op de stedenbouwkundige structuur geen voor de hand liggende oplossing.
De voorgedragen oplossingen blijken vanuit verkeerskundig, vervoerskundig, landschappelijk, stedenbouwkundig of financieel oogpunt niet haalbaar zijn, zodat een hogere waarde zal worden vastgesteld. De maximale waarde voor nieuwe woningen in binnenstedelijke situaties bedraagt Lden63 dB.
Om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren, is een hogere waarde van 51 dB op de westgevel van de woningbouw aan de Van Limburgstirumstraat vastgesteld.
5.6 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan.
De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Daarbij komt dat de grenswaarden voor de luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit nergens in de gemeente Hoogeveen worden overschreden. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
5.7 Externe Veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- a. inrichtingen;
- b. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- c. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Hoofdstuk 6 Duurzaamheid
Stedenbouwkundig
Het stedenbouwkundig model is gebaseerd op een vorm van functiemenging. Enerzijds is het een plan voor de zorginstelling, anderzijds heeft het plangebied een open en openbaar karakter zodat het deel uit maakt van de wijk. Het plan is bewust niet voorzien van privé-tuintjes bij de begane grondwoningen. Zo is als grens tussen privé en openbaar, een harde grens gekozen direct langs het gebouw. Hierdoor oogt de openbare ruimte overzichtelijk en is daardoor uitnodigend en toegankelijk voor voetgangers en fietsers en voegt iets toe aan de belevingswaarde van de wijk.
Bomen en groen
De gebouwen rijzen als het ware op uit een gazon dat tegen het complex aan glooit. Het parkeren vindt plaats onder en tussen de bomen. Er is sprake van een uitbreidbare parkeeroplossing. In geval van uitbreiding vindt deze plaats zonder de ontworpen groenstructuur geweld aan te doen. Met name de noordrand krijgt een bomenrij van de tweede orde. Bomen die zich lang kunnen handhaven.
Flexibiliteit in gebruik
Duurzaamheid staat op de eerste plaats voor 'lang mee gaan'. De periode tussen bouw en sloop moet zo lang mogelijk zijn. Dit vraagt om een langetermijn exploitatiegedachte. Het plan 'Bilderdijk' is weliswaar voor een bepaald doel ontworpen, maar kan zich in de toekomst lenen voor meerdere doelen. In eerste instantie, wellicht de eerste 10 jaar, is het complex bestemd als zorgcentrum te beheren door zorginstelling Zorgpalet van Zorggroep Leveste Middenveld. Deze zorggroep zal het gebouw waarderen als een woon-zorgcentrum vanwege de hoge kwaliteit van de verblijfseenheden. Waar eenheden vanuit de AWBZ voorheen vaak slechts op 20 m2 (zware zorg) tot 45 m2 (lichte zorg) gewaardeerd werden, heeft ontwikkelaar Domesta hier gekozen voor ruim 80 m2 per eenheid. Zo'n zorgeenheid heeft hier de afmeting en opzet van een 3-kamerappartement met eigen balkon, grote badkamer etc. Enerzijds zijn de eenheden dus geschikt voor volledig zelfstandige bewoning, anderzijds kan men hier oud worden en de meest zware zorg in de woning ontvangen vanuit Zorgpalet die hier dag en nacht aanwezig is.
De kenmerken van zelfstandig wonen hier zijn:
- 1. Ruim driekamerappartement met eigen balkon en grote badkamer en ruime hal.
- 2. Eigen postkast en bel/videofoon bij hoofdentree.
- 3. Alle woningen liggen met voordeur en keukenraam aan een binnenstraat waar optimaal daglicht toetreedt.
- 4. Parkeerruimte direct bij de gebouwentree.
- 5. Het parkeeroppervlak is uitbreidbaar (groeimodel) ontworpen. Een collectief beheerde parkeervoorziening kan eenvoudig gewijzigd worden naar een individueel systeem met gemeentelijke parkeervergunningen.
De kenmerken als verzorgingshuis zijn:
- 1. Alle woningen zijn binnendoor via gangen met elkaar verbonden zodat een prettig klimaat, beschutting en veiligheid geborgd is.
- 2. Alle gangen zijn breed zodat beddentransport mogelijk is.
- 3. Er is een centrale ontmoetingsruimte met voorzieningen.
- 4. Op diverse plaatsen (circa 10 stuks) zijn woningen ingericht als zorgsteunpunt en/of centrale opvang van bewoners met specifieke eigenschappen.
- 5. Het parkeren om het gebouw kan desgewenst als eigen parkeergebied centraal beheerd worden.
- 6. Het parkeren wordt in eerste instantie minimaal (wel uitbreidbaar) aangelegd om geen aanzuigende werking naar de buurt te geven. Parkeren is bedoeld voor (partners van) cliënten, bezoekers en zorgverleners. Dit levert dan tevens een optimum aan groen om het gebouw.
- 7. De woningen zijn rolstoelvriendelijk en kennen brede deuren waardoor zelfs evacuatie per bed mogelijk is.
- 8. De woningen zijn voorbereid op domotica en zijn uitgerust met een volledige branddetectie en het complex heeft een gecertificeerde brandmeldcentrale.
Het gebouw zal de eerste periode dus wellicht functioneren als één complex. Het is echter zeer denkbaar dat het gebouw in de toekomst, ten gunste van meerdere doelgroepen uiteen zal vallen in meerdere bouwdelen met ieder een eigen doelgroep. Het geheel is namelijk niet alleen horizontaal te splitsen in drie afdelingen met subafdelingen, maar is ook verticaal te delen, daar het complex meerdere hoofdentree's kent.
Hierbij is voorzien dat elk deel een eigen hal met belpaneel en postkasten heeft en ook een eigen parkeergebied voor de deur.
Door deze flexibiliteit in gebruik en de ruime afmeting van de appartementen zal dit complex een duurzame exploitatie tegemoet gaan en dus lang stand houden. In basis is het geschikt voor elk soort één- of tweepersoonshuishouden, met of zonder zorgvraag, maar ook voor groepswonen. Door de keuze voor ongewapende woningscheidende wanden valt er zelfs te denken aan het vergroten/samenvoegen van woningen. Door de inbedding in de woonwijk en dicht bij het centrum zal dit complex een lange levensduur tegemoet gaan.
Energie en CO2
Domesta heeft gekozen voor een energieprestatiecoëfficient die 10% lager ligt dan de wettelijke norm.
Het complex is zodanig ontworpen dat het aantal noordgeörienteerde woningen minimaal is. In de zin van passieve energie is optimale zoninstraling het streven geweest in de oriëntatiekeus.
Het toepassen van een collectieve WKO en of warmtepomp en/of individuele zonneboilers zijn zaken die nog in onderzoek zijn.
In de woningen is gekozen voor een individuele CO2 gestuurde ventilatie. Dit wil zeggen dat de ventilatie in de woning bestaat uit een afvoer van vervuilde lucht, alleen op plekken waar dat nodig is. Het systeem meet per vertrek het CO2-niveau en past de afvoersnelheid daarop aan. De toevoer van verse lucht wordt daarmee tot slechts het noodzakelijke beperkt, waardoor niet alleen onnodig warmte uit het gebouw wordt afgevoerd, maar waardoor ook de tochtklachten van bewoners minimaal zullen zijn. Zij zullen dus weinig de neiging hebben tot het verstoren of afplakken van het systeem, waardoor klachten uit zullen blijven en behaaglijkheid beter te garanderen is.
De woningen zullen waarschijnlijk uitgevoerd gaan worden met een individuele zonnecollector-/boiler en/of een “lucht-warmtepompboiler”.
De gemeenschappelijke ruimten worden voorzien van LED-verlichtingsarmaturen en krijgen een voeding vanuit een PV(photovoltaïsch)cellensysteem.
Water
Vuilwaterriool en hemelwater worden om meerdere milieutechnische redenen van elkaar gescheiden. Ten aanzien van hemelwater is hier gekozen is voor het systeem van ' vasthouden en vertraagd afvoeren'.
Hemelwater dat valt op verharde oppervlakken wordt afgevoerd naar cunetten onder de rijwegen binnen het plan. Daar wordt dit gebufferd in een zogenoemd 'aquaflow' systeem. Dit is een bergingsmethode die 140 liter per m2 kan bergen en dit vertraagd kan afgeven aan de bodem. Hiermee wordt het riool dus volledig ontlast en ontstaat een milieuvriendelijke waterafvoer. Een overschot aan gebufferd water kan in noodgevallen altijd via aansluitingen op de open watergang aan de zuidzijde van het terrein afgevoerd worden. Deze watergang met brede oever zorgt voor verdere afvoer en ook infiltratie.
De watergang maakt tevens deel uit van een groter plan en zal door de gemeente binnenkort verder geoptimaliseerd worden.
Bouwmaterialen
Domesta kiest voor duurzame bouwmaterialen in de zin van gering onderhoud. Zo worden buitengevels altijd voorzien van onderhoudsarme materialen waarmee schilderwerk en dus emissie van schadelijke stoffen wordt voorkomen. Ook in het interieur wordt steeds meer gekozen voor producten met lange levensduur en weinig onderhoud. Dit via langere garanties en afkoop van onderhoud waardoor de prestatie-eisen van onderdelen automatisch zwaarder worden.
De toepassing van tropisch hardhout wordt tot het uiterste minimum beperkt. Daar waar onvermijdelijk wordt uiteraard FSC-hout gebruikt.
Hoofdstuk 7 Planbeschrijving
7.1 Juridisch Systeem
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.
7.2 Regels
De planregels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om van bepaalde regels af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de "Wet ruimtelijke ordening" (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Kleine afwijkingen zijn mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- 3. Algemene regels
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Bilderdijk 2012" heeft van 3 januari tot en met 14 februari 2013 ter inzage gelegen.
In deze periode is één zienswijze ingediend door de Woon Advies Commissie. Deze zienswijze had betrekking op de huisnummering voor het te realiseren bouwplan. Daarnaast werd de vraag gesteld of de bestaande fietsverbinding tussen de De Genestetlaan en de Van Limburg Stirumstraat gehandhaafd blijft.
Reactie gemeente: de huisnummering van het bouwplan wordt niet geregeld in het bestemmingsplan, maar komt bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan bod. De bestaande fietsverbinding is het bestemmingsplan opgenomen, en blijft gehandhaafd.
8.1.1 Overleg
Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoelt in het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. In haar reactie heeft de provincie laten weten dat indien het plan overeenkomstig dit voorontwerp in procedure wordt gebracht er vanuit mag worden gegaan dat geen reden wordt gezien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. Op basis van de resultaten van het vooroverleg wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid verondersteld.
8.1.2 Inspraak
Bij de voorbereidingen van deze beoogde plannen zijn de omwonenden en andere betrokkenen voortdurend geïnformeerd en is elke stap in het proces met hen gedeeld. Dat is voor het gemeente bestuur aanleiding geweest om af te zien van de gebruikelijke inspraakprocedure. Wel wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de reacties die zijn gegeven tijdens de verschillende informatiebijeenkomsten en de persoonlijke gesprekken tussen de initiatiefnemer en omwonenden.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen zal voor dat het plan in procedure gaat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten , zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.
Bijlage 1 Tabel Parkeernormen
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 1 Situering plangebied
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek