KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer-1
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Wooncentrum
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opgave Bestemmingsplan
1.3 Plangebied
1.4 Vigerend Recht
Hoofdstuk 2 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
2.1 Historische Analyse
2.2 Ruimtelijke Analyse
2.3 Verkeer
2.4 Wonen
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Bodem
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
3.3 Water
3.4 Natuur En Ecologie
3.5 Geluid
3.6 Milieuzonering Bedrijven
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Externe Veiligheid
3.9 Duurzaamheid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Juridisch Systeem
4.2 Regels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Inspraak En Vooroverleg
5.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Archeologie (Deel 1)
Bijlage 2 Archeologie (Deel 2)
Bijlage 3 Archeologie (Deel 3)
Bijlage 4 Archeologie (Deel 4)
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 7 Geluid En Luchtkwaliteit

Stadscentrum, wijzigingsplan De kaap 2011

Wijzigingsplan - gemeente Hoogeveen

Vastgesteld op 11-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanStadscentrum, wijzigingsplan De Kaap 2011 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.BPW20118017001-ON01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals een erker;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woningen:

woningen gekoppeld door middel van gebouwen;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.9 afhankelijke woonruimte

een aanbouw c.q. een vrijstaand bijgebouw waarin één of meerdere hulpbehoevenden vanuit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest zijn en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

1.10 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf, niet zijnde een geluidszoneringsplichtige inrichting, risicovolle inrichting of vuurwerkbedrijf, waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voorzover van laatst genoemde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 appartementencomplex/flat:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.13 atelier

een gebouw, dat dient voor de uitoefening voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;

1.18 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 casino

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een speelautomatenhal, bowlingbaan, snookercentrum en/of amusementcentrum en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.32 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgezonderd afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.35 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.36 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.37 dwarskap:

een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;

1.38 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend aan particulieren verhandelt door middel van een contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en die goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met een magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven;

1.39 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.40 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin', met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.42 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;

1.43 garagebox:

een gebouw bestemt voor het stallen van één of meer voertuigen en als bergruimte voor huishoudelijke doeleinden;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.45 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of spoorweg;

1.46 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve medische zorg of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.47 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.48 gestapeld:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.49 halfvrijstaande woningen:

blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.50 hogere (geluidsgrens)waarde:

een waarde voor de geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.53 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.54 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.55 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar, een bar-/dancing, een dansschool, een discotheek, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf. Onder horecabedrijf categorie 3 valt tevens een drive-in-restaurant en een zalencentrum;

1.56 incidenteel evenement:

een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;

1.57 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.58 kantoor:

een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;

1.59 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.60 langskap:

een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;

1.61 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.62 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.63 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;beneden peil;

1.64 ondergronds:

beneden peil;

1.65 parkeernorm:

de parkeernorm die als Tabel met parkeernormen van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.66 parkeervoorziening:

een parkeerterrein dan wel een gebouw of een ruimte in een gebouw of één ruimte die één geheel vormt met dat gebouw, bestemt voor het stallen van één of meer voertuigen en als bergruimte voor huishoudelijke doeleinden;

1.67 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.68 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.69 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.70 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.71 rijenbouw:

woningbouw waarbij de woningen op een dusdanige wijze zijn geschakeld dat ze qua voorgevel evenwijdig zijn gesitueerd aan de bouwgrens die aan de wegzijde is gelegen;

1.72 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.73 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.74 twee-aan-een:

blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.75 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.76 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

(let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte);

1.77 voorgevel:

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.78 voorkeursgrenswaarde:

de streefwaarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.79 vuurwerkbedrijven:

inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.80 Wgh-inrichtingen:

inrichtingen in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder jo artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.81 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s);

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de perceelgrens:

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  2. b. De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. water;
  5. e. incidentele en periodieke evenementen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. g. geluidwerende voorzieningen;
  3. h. gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en het onderhoud aan groenvoorzieningen;
  4. i. nutsvoorzieningen gebouwen ten behoeve daarvan;
  5. j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalopslag;
  6. k. verhardingen;
  7. l. parkeervoorzieningen;
  8. m. (ondergrondse) parkeervoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';
  9. n. zend/ontvanginstallaties ten behoeve van de openbare orde;

met de daarbijbehorende:

  1. o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
  2. p. andere werken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het het bepaalde in lid 3.2.1 sub a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot een maximum van 40 m².

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. toegangspad tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel;
  3. c. balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  1. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  2. e. andere werken.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid; en
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    2. 2. de carport niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst;
  2. b. De in lid 4.2.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan :
    1. 1. de brandveiligheid;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de woonsituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Verkeer-1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegverkeer;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. incidentele en periodieke evenementen;
  4. d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. nutsvoorzieningen gebouwen ten behoeve daarvan;
  5. i. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalopslag;
  6. j. water;
  7. k. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;
  8. l. groenscherm;
  9. m. zend/ en ontvanginstallaties ten behoeve van de openbare orde;

met de daarbij behorende:

  1. n. verhardingen;
  2. o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. p. kunstobjecten;
  4. q. andere werken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen

met de daarbijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;
  3. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. f. andere werken.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een goede woonsituatie;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de brandveiligheid;
  5. e. de verkeersveiligheid; en
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. het bepaalde in lid 6.2.1 sub d voor het handhaven en/of doorzetten van afwijkende kapvormen bij een verbouwing of een uitbreiding van de woning;
    2. 2. het bepaalde in lid 6.2.2 sub a en toestaan dat het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen wordt vergroot tot een maximum van 100 m², met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak niet meer mag bedragen dan het grondoppervlak van het hoofdgebouw en ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;
  2. b. De in lid 6.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
    1. 1. de sociale veiligheid;
    2. 2. de brandveiligheid;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. 4. de woonsituatie;
    5. 5. de verkeersveiligheid;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 6.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. b. gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.1 sub e, indien door bijzondere omstandigheden de parkeernorm op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. het bepaalde in lid 6.5 sub a en toestaan dat een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    2. 2. de zorgbehoefte is aangetoond;
    3. 3. er als gevolg van de te verlenen ontheffing geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Wooncentrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van (aanleun)woningen, al dan niet in combinatie met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals recreatieruimtes, keuken, kleinschalige detailhandelsvoorzieningen, sociale dienstverlening en daarmee samenhangende administratieve diensten;

met de daarbij behorende:

  1. b. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  2. c. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;
  3. d. speelvoorzieningen;
  4. e. nutsvoorzieningen;
  5. f. groen voorzieningen;
  6. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. j. tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 sub c indien door bijzondere omstandigheden de parkeernorm op overwegende bezwaren sluit.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. b. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10%van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen, onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  5. e. het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. het plan en toestaan dat een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) wordt gebouwd met een maximale oppervlakte van 18 m².

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 12.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanStadscentrum, wijzigingsplan De Kaap 2011.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van .............................................................

De secretaris, De burgemeester,

...................... ................................

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Hoogeveen werkt aan een aantrekkelijk, levendig en duurzaam stadscentrum. Het kader van de stedelijke vernieuwing wordt gevormd door de Ontwikkelingsvisie Stadscentrum. Dit kader is vervolgens vertaald naar het bestemmingsplan Stadscentrum 2008. In dit bestemmingsplan is voor het gebied De Kaap en omgeving een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de reconstructie van de Notaris Mulderstraat, het vergroten van het park, het realiseren van een parkeergarage en het ontwikkelen van woningbouw en een woonzorgcentrum.

1.2 Opgave Bestemmingsplan

Voor het project 'De Kaap en omgeving' is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld. Het terrein is in bezit van drie partijen, de gemeente Hoogeveen, Stichting Mooiland Vitalis en Stichting Woonconcept. Het plan is om in dit gebied park Dwingeland te vergroten en daarbij woningen en parkeerplaatsen te realiseren conform het plan van AAS, dat een eerste uitwerking is van het stedenbouwkundig plan van AMER adviseurs. Andere functies die in dit gebied worden ontwikkeld zijn wonen met zorg, een parkeergarage en het afronden van de centrumruit. Daarnaast wordt de structuur van de fiets- en wandelroutes verbeterd en wordt de nieuwe parkeergarage hoogwaardig aangesloten op de winkelstraat.

1.3 Plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door park Dwingeland, aan de westzijde door de percelen ten westen van het Kaaplaantje, aan de oostzijde door de woonpercelen ten oosten van de Notaris Mulderstraat en aan de zuidzijde door Het Haagje.

1.4 Vigerend Recht

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan Stadscentrum 2008. Dit bestemmingsplan is op 27 mei 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is op 12 januari 2011 onherroepelijk geworden na uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het plangebied is bestemd voor Kantoren, wonen, parkeren, verkeer, groen en maatschappelijke doeleinden. Voor dit gebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van wonen, wooncentrum, tuin, parkeergarage, verkeer en groen.

Hoofdstuk 2 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten

2.1 Historische Analyse

Hoogeveen is ontstaan op een veenontginning. Met name in het centrumgebied is de historie van haar ontstaan nog goed leesbaar. Het afgegraven veen werd via een kanaal (de Nieuwe Grift, later de Hoogeveense Vaart genoemd) over het water naar Meppel en verder vervoerd. Dwars op dit kanaal werden op een afstand van 160 meter van elkaar kleinere kanalen gegraven, de zogenaamde wijken. Deze afstand was voor een arbeider nog doelmatig af te leggen met een kruiwagen vol turf.

Zo ontstond een raster van elkaar kruisende kanalen. Door middel van nieuwe kanalen, de opgaanden, werden stelsels van wijken verderop in de venen, eveneens aan de Hoogeveense Vaart gekoppeld. Straatnamen als 'Hollandscheveldse Opgaande' en 'Zuideropgaande' herinneren aan die kanalen. Het dorp Hoogeveen ontstond rond 1600. Op het belangrijkste kruispunt (het Kruis genaamd) vestigden zich al snel winkeliers, verveners, rentmeesters en ambachtslui. Een nieuwe plaats was geboren.

De huidige Hoofdstraat is gesitueerd op de plek van de voormalige hoofdvaart. Deze vaart is in de jaren zestig gedempt, maar het water is later weer op speelse wijze in de openbare inrichting van de voetgangerszone opgenomen. De orthogonale structuur die in de tijd van de ontginningen is ontstaan is nog in heel Hoogeveen leesbaar. Vanaf de jaren vijftig tot begin jaren zeventig maakte Hoogeveen een grote groeispurt mee, waardoor wijken als paddestoelen uit de grond kwamen.

De huidige wegenstructuur is grotendeels geënt op de oude waterwegen. Met name langs de Hoofdstraat is ook de 'wijkenmaat' van 160 meter nog zeer goed leesbaar. Als gevolg van deze maat ontstonden zeer lange, smalle kavels. De gemiddelde bebouwingsdiepte langs de Hoofdstraat bedraagt maar liefst 25 meter, met uitschieters tot 40 meter diep.

Omdat de maat tussen twee bebouwingsstroken zo groot was zijn er in de huidige situatie achter de Hoofdstraat grote ruimtes ontstaan, waar vaak slechts achterkanten op zijn georiënteerd. Deze ruimtes worden nu voor het merendeel als parkeerruimte benut, maar doen door gebrek aan vormgeving zeer rommelig aan. Smalle stegen en een enkele bredere weg leiden vanaf de Hoofdstraat naar deze achterterreinen. Ook het plangebied bestaat voor een groot deel uit zo'n achterterrein.

2.2 Ruimtelijke Analyse

2.2.1 Bestaande situatie

Het gebied 'De Kaap' ligt aan de zuidoostzijde van het centrum van Hoogeveen en kenmerkt zich door een grote variëteit aan schaal en functies. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Hoofdstraat, een belangrijke winkelas. Via enkele nauwe stegen is het plangebied met deze straat verbonden. Aan het plangebied grenst een winkel. Dit is het enige pand dat met een voorkant aan het plangebied grenst.

Ten zuiden van het plangebied ligt een grote doorgaande verkeersader, Het Haagje, die wordt begeleid door in schaal en functie zeer afwisselende bebouwing. De oostzijde van het plangebied is gelegen aan een woonwijk. Hier vindt men lage bebouwing van overwegend twee lagen met een kap, waarbij rijenwoningen en twee-onder-één kapwoningen elkaar afwisselen. Alleen op de hoek Het Haagje / Notaris Mulderstraat bevindt zich een hoger pand.

Tegenover het plangebied bevindt zich aan de noordkant park Dwingeland. De ruimtelijke en functionele indeling van het park voldoen op dit moment niet. Het wordt voornamelijk gebruikt als hangplek voor jongeren. Naast het park bevindt zich een school, welke binnenkort haar functie verliest en wellicht gesloopt zal worden. Ten westen van de school staan nog enkele particuliere woningen.

In het plangebied zelf is de bebouwing ook zeer divers. Het politiebureau op de hoek van Het Haagje is inmiddels gesloopt. De overige opstallen, waaronder de woningen aan de Notaris Mulderstraat, moeten eveneens afgebroken worden, om ruimte te maken voor een herprofilering van deze weg.

Ook de voormalige GGD-, Icaregebouwen en de woningen van Vitalis worden gesloopt. Hiervoor moet in het plangebied voor vervangende nieuwbouw worden gezorgd. Naast ruimte voor bebouwing biedt het plangebied nu ook ruimte voor parkeren. Op het terrein zijn nu circa 200 parkeerplaatsen gesitueerd. Deze worden voornamelijk door het winkelend publiek gebruikt.

2.2.2 Randvoorwaarden ontwikkellocatie

2.3 Verkeer

2.3.1 Bestaande situatie

Zowel Het Haagje als de Notaris Mulderstraat maken onderdeel uit van de Centrumruit. Voor beide wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Ruit rond het centrum is niet overal in twee richtingen berijdbaar voor autoverkeer. Het gedeelte Notaris Mulderstraat tussen Het Haagje en de Jonkheer de Jongestraat is eenrichtingverkeer.

Het gehele gebied binnen de Centrumruit heeft een verblijfsfunctie, in de straten mag maximaal 30 km/uur worden gereden. De Hoofdstraat is voetgangersgebied, waar fietsers op een aantal rustige dagen in de week worden toegestaan.

Op twee plaatsen kruist het autoverkeer nu nog het voetgangersgebied, via de Jonkheer de Jongestraat en de Grote Kerkstraat. Het overgrote deel van dit verkeer is doorgaand ten opzichte van het centrum.

Het parkeerterrein De Kaap heeft een capaciteit van 194 parkeerplaatsen.

2.3.2 Toekomstige situatie

De Notaris Mulderstraat wordt verbreed naar een tweerichtingsweg. Daarmee is de gehele Centrumruit in twee richtingen te berijden, zoals dat ook in de door de Gemeenteraad vastgestelde Mobiliteitsvisie (2008) staat aangegeven. De twee doorsteken van het centrum, de Jonkheer de Jongestraat en de Grote Kerkstraat, komen te vervallen voor het autoverkeer en worden fysiek afgesloten. De Jonkheer de Jongestraat wordt een fietspad, dat dezelfde uitstraling krijgt als de Hoofdstraat.

De parkeergarage heeft de in- en uitgang aan de Notaris Mulderstraat. Het Kaaplaantje wordt de toegang tot de achterkanten van de winkels en wordt doodlopend. Bevoorradende vrachtwagens dienen aan het uiteinde van de straat te keren. Het Stoekeplein is voor auto's alleen nog maar bereikbaar via de Bentinckslaan. De bewoners van de Jonkheer de Jongestraat mogen met een ontheffing over het fietspad rijden om met de auto bij de woning te komen. Dat is mogelijk via zowel het Kaaplaantje als het Stoekeplein.

Langs Het Haagje en de Notaris Mulderstraat worden vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg aangelegd. Ter hoogte van de Jonkheer de Jongestraat kunnen fietsers in twee fasen (middengeleider) de Centrumruit veilig oversteken.

Vanuit de parkeergarage worden twee ruime, aantrekkelijke routes voor voetgangers naar de Hoofdstraat aangelegd.

De parkeergarage krijgt in totaal 483 parkeerplaatsen en 103 daarvan zijn gereserveerd voor de woningen die op het huidige plein worden gebouwd. De 380 openbare parkeerplaatsen zijn als volgt bepaald:

  • Volledige compensatie parkeerterrein De Kaap: 194 plaatsen;
  • Volledige compensatie van de inkrimping Stoekeplein: 80 plaatsen;
  • Gedeeltelijke compensatie inkrimping Beukemaplein (i.v.m. de geringe bezetting): 106 p.p.

Naast de parkeergarage zijn in het plan 14 parkeervoorzieningen opgenomen langs de Notaris Mulderstraat en minimaal 8 ten behoeve van de eengezinswoningen. Door met de aanleg van de parkeergarage veel meer parkeerplaatsen in de directe nabijheid van de Hoofdstraat te situeren, wordt tegemoet gekomen aan de toenemende parkeerdruk op de locaties nabij het centrum. In verband met de geringe bezetting van het Beukemaplein is gedeeltelijke opheffing van deze plaatsen gerechtvaardigd.

Met de afronding van de centrumruit en het realiseren van meer dan 500 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals die zijn weergegeven in de toelichting van het moederplan Stadscentrum 2008.

2.4 Wonen

In het plangebied wordt vervangende nieuwbouw voor het Jannes van der Sleedenhuis, dat op dit moment gesitueerd is in het stationsgebied, mogelijk gemaakt. In dit complex zijn verschillende algemene en technische ruimtes nodig en moeten verschillende woonvormen worden ondergebracht. Naast de aanleunwoningen wordt een cluster beschermd wonen mogelijk gemaakt en ontstaat er ruimte voor de ontwikkeling van zelfstandige woningen en appartementen waar verpleegzorg geboden wordt.

Hiermee worden zogenaamde zelfstandige appartementen mogelijk gemaakt waar echtparen gehuisvest kunnen worden die bewust kiezen voor dit concept, maar ook waarbij in de toekomst de verwachting is dat één van beiden zorgbehoevend kan worden. Mocht dit een zware zorgbehoefte zijn, dan kan deze persoon wonen in het Jannesgedeelte. De 'gezonde' persoon woont dan op loopafstand van zijn of haar partner. Deze situatie komt in de huidige praktijk nauwelijks voor. Als iemand naar een verzorgingshuis moet, betekent dat vaak meteen een gescheiden leven. Deze opzet moet daaraan een eind maken.

Woonconcept heeft met het Jannes van der Sleedenhuis een overeenkomst afgesloten dat de zogenaamde zelfstandige appartementen door het Jannes van der Sleedenhuis zullen worden toegewezen. Met andere woorden; ook voor deze appartementen is sprake van een zekere toewijzing op basis van benodigde zorg. Deze appartementen zijn bedoeld voor een doelgroep waar nu geen aanbod voor is op de woningmarkt.

Verder voorziet het plan in eengezinswoningen langs de Notaris Mulderstraat. Het betreft ruime woningen in een aantrekkelijke omgeving grenzend aan het park.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Bodem

In de afgelopen jaren zijn er diverse bodemonderzoeken uitgevoerd die de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het gehele plangebied in beeld hebben gebracht. Op basis van de resultaten kunnen de volgende twee belangrijke conclusies worden getrokken:

  • Ter hoogte van het voormalige GGD-gebouw aan de Notaris Mulderstraat 2 is een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig. De grond en het grondwater zijn sterk verontreinigd met minerale oliecomponenten. De verontreiniging is veroorzaakt door de aanwezigheid van twee ondergrondse huisbrandolietanks. De verontreiniging dient gesaneerd te worden in het kader van de herontwikkeling.
  • De bodem in het resterende deel van het plangebied is overwegend licht tot maximaal matig verontreinigd. Tijdens de ontgravingwerkzaamheden wordt aanbevolen de grond gescheiden te ontgraven en af te voeren om te voorkomen dat grond van verschillende kwaliteit en grondslag met elkaar worden opgemengd. Sanerende maatregelen zijn echter niet noodzakelijk om de herontwikkeling te laten plaatsvinden.

Voor de uitvoering van de sanering is een saneringsplan opgesteld. Het plan gaat op hoofdlijnen uit van de volledige ontgraving van de verontreinigde grond. Door het toepassen van bemaling tijdens de sanering zal een groot deel van de grondwaterverontreiniging worden weggenomen. Waarschijnlijk zal na afloop nog een geringe restverontreiniging achterblijven in het grondwater.

Dit saneringsplan is in februari 2011 in procedure gebracht bij de provincie. De procedure neemt circa 13 weken in beslag. Rekening houdend met de inspraakmogelijkheden kan na circa 21 weken daadwerkelijk gestart worden met de uitvoering van de sanering.

De uitgevoerde bodemonderzoeken hebben zich, in tegenstelling tot het te saneren terreindeel, beperkt tot het bodemtraject vanaf maaiveld tot circa 2 meter minus maaiveld. Omdat de parkeerkelder op een dieper niveau wordt aangebracht wordt overwogen aanvullend onderzoek uit te voeren om ook op deze diepte (tot 5-6 m –mv) de kwaliteit van de bodem vast te stellen. Verwacht wordt dat de bodem op deze diepte niet verontreinigd is omdat deze nooit door menselijk handelen is beïnvloedt.

Dit onderzoek kan eventueel gecombineerd worden met een onderzoek naar de civiel- en cultuurtechnische eigenschappen van de verschillende grondlagen. Met deze informatie kan bij de voorbereiding van de technische uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling gericht naar afzetmogelijkheden van de vrijkomende grond gekeken worden.

3.2 Archeologie En Cultuurhistorie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden. Dit is vertaald in Nederlandse wetgevingin de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).

Het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef heeft een inventarisatie gemaakt van eventuele archeologisch belangrijke en interessante locaties binnen de bebouwde kom van Hoogeveen. De resultaten zijn weergegeven in rapportnummer 2006-03/16 van juni 2006.

Voor een groot deel van de bebouwde kom van Hoogeveen zijn geen archeologische onderzoeken bekend. Ook zijn geen gegevens voorhanden over vondsten in het verleden. De Geomorfologische kaart van Nederland en de Bodemkaart van Nederland geven voor de bebouwde kom vrijwel geen informatie. Hierdoor is op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) het plangebied als een grijze vlek weergegeven.

Het adviesbureau De Steekproef heeft aanvullend een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten zijn vastgelegd in rapportnr. 2008-11/10 van januari 2009 (zie Bijlage 1 Archeologie (deel 1),Bijlage 2,Bijlage 3 en Bijlage 4). In ARCHIS zijn geen archeologische vondsten of terreinen gemeld uit het plangebied. Tijdens de verkennende fase van het inventariserend archeologisch veldonderzoek zijn eveneens geen eenduidige archeologische indicatoren in de boringen aangetroffen. In het plangebied is de bodem nog (grotendeels) intact en is er een podzolprofiel aanwezig. Conform de eisen van het Drents Plateau is het onderzoek in het plangebied uitgebreid met een karterende fase. Het karterende onderzoek in het plangebied heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat een vervolgonderzoek in het plangebied niet noodzakelijk is.

3.3 Water

Het centrumgebied is met betrekking tot de waterhuishouding een complex gebied. Er is veel verharding en relatief weinig ruimte voor water. Dit is ook in de stedelijke wateropgave gesignaleerd. In combinatie met het economische belang van het centrumgebied maakt dit de wateropgave alleen maar complexer. Het is moeilijk exact aan te geven hoeveel ruimte voor water in het centrumgebied moet worden gerealiseerd Het is daarom belangrijk uit te gaan van het principe vasthouden-bergen-afvoeren en op projectmatige wijze onderzoeken wat dit betekent voor dit plangebied.

In het plangebied is sprake van aanleg van een ondergrondse parkeergarage met daarboven woningbouw. Aandachtspunten voor water in het plangebied is in dit geval de waterberging. De randvoorwaarde hier is dat er ten minste 25 mm water geborgd dient te worden in het plangebied. Bij de technische uitwerking moet deze eis meegenomen worden. De oplossingsinrichting wordt gezocht in het aanleggen van waterberging. in de openbare ruimte (binnengebied).

Hierbij wordt invulling gegeven aan het zoeken naar ruimte in het projectgebied door functiecombinatie.

Bestaande waterhuishouding
Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Hoogeveensche Vaart. Er ligt een brandriool in het centrumgebied dat afwatert in de richting van de industriehaven. Het waterschap hanteert een waterpeil van +11,10m boven NAP. Dit waterpeil is gelijk aan het waterpeil van de Hoogeveensche Vaart in de industriehaven. De hoogte van het maaiveld varieert sterk en ligt gemiddeld op ongeveer +12,10m boven NAP. Er is geen duidelijk beeld van de bodemgesteldheid in het centrum. Wel komen er op meerdere plekken slecht doorlatende keileemlagen voor. Hierdoor kunnen er schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen. Volgens de gegevens uit het gemeentelijke grondwatermeetnet blijkt uit de meetgegevens van de dichtstbijzijnde peilbuis bij het plangebied dat de representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) op +10m boven NAP ligt en de representatieve laagste grondwaterstand (RLG) ligt op +9,20m boven NAP. De maximale grondwaterstand ligt over het algemeen tussen 40 tot 80 cm onder het maaiveld. De Hoogeveensche Vaart is bestempeld als waterlichaam 'Drentse Kanalen' in de Kaderrichtlijn Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.BPW20118017001-VG02_0002.jpg"

Afbeelding 2: Bestaande waterhuishouding rond het plangebied

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's waar het waterschap zich mee bezighoudt.

Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Dat doen we dus ook niet. We zorgen er voor dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.

Uitgangspunten voor het plan
Wat betreft de riolering: in het centrumgebied ligt een gemengd stelsel. In het kader van het project afkoppelplan/-kansenkaart is onderzocht welke delen van het centrum in de toekomst kunnen worden afgekoppeld. Gebieden waar ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden zijn in dit kader extra kansrijk. Om de kwaliteit van het water te waarborgen wordt bij nieuwe bouwprojecten gestimuleerd om niet uitlogende materialen te gebruiken.

De bodem biedt op basis van de bodemgeschiktheid in Hoogeveen Centrum Oost in beginsel goede mogelijkheden voor infiltratie. Afkoppelen wordt hier als kansrijk aangemerkt door de aanwezigheid of ontwikkeling van grote gebouwen.

Het regenwaterbeleid dat is verankerd in de Waterwet kan ook ruimtelijke consequenties hebben door de hierin uitgesproken voorkeursvolgorde:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat hiermee voor wat de biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een zuiveringstechnisch werk getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d wordt zo nodig na zuivering bij de bron, hergebruikt;
  6. f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d wordt lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu gebracht, en;
  7. g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d wordt naar een zuiveringtechnisch werk getransporteerd.

Als gevolg van de punten d en e uit deze voorkeursvolgorde moet er zoveel mogelijk naar worden gestreefd regenwater lokaal te benutten dan wel terug te brengen in het milieu. Dit laatste kan bijvoorbeeld met behulp van infiltratievoorzieningen.

Omdat er in het plangebied weinig ruimte is voor oppervlaktewater moet, zoals eerder aangegeven is, gezocht worden naar functiecombinaties.

Brandriool
In het centrumgebied van Hoogeveen ligt een brandriool. Dit brandriool staat in open verbinding met het oppervlaktewater. Het brandriool heeft tevens een functie in het afvoeren van hemelwater.

Gegevens ten behoeve van de nieuwe inrichting
Bij nieuwe ontwikkelingen mag het regenwater niet worden geloosd op het riool. Het dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd of via een bermpassage te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Vanwege de plaatselijk voorkomende slecht doorlatende lagen is het nodig bij infiltratie goed onderzoek te doen naar de opbouw van de ondergrond om grondwateroverlast te voorkomen. Bij de afwatering van het perceel moet daarmee rekening worden gehouden. Dat geldt ook voor het bouwpeil (vloerpeil) van de bebouwing.

Het aanwezige oppervlaktewater mag niet vervuild raken door de bouwactiviteiten. Het afstromende regenwater moet zo schoon mogelijk blijven.

Proces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Reest en Wieden bij het opstellen van het moederplan ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen dat het plan. In dit plan was ook de ontwikkellocatie van De Kaap opgenomen. De uitgangspunten uit dat plan zijn vertaald in deze paragraaf en zullen bij de technische uitvoering verder worden uitgewerkt.

3.4 Natuur En Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In dit kader heeft een beoordeling van de aanwezige natuurwaarden in het plangebied plaatsgevonden, op basis van éénmalig veldonderzoek en het raadplegen van verspreidingsgegevens uit atlassen en de databank van de Provincie Drenthe. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Natuurtoets ten behoeve van de bestemmingsplanherziening Centrumgebied Hoogeveen, deelgebied Centrum' van 16 mei 2008, (zie Bijlage 5 Natuurtoets).

Soorten

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Voor nieuwe activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, moet ontheffing worden aangevraagd.

Tijdens het veldonderzoek ten behoeve van het moederplan is geconstateerd dat er geen juridisch zwaar beschermde soorten (Tabel 2 en 3) of bedreigde soorten van de Rode lijsten zijn aangetoond. Met uitzondering van broedvogels en de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in bebouwing. In het plangebied is nog bebouwing aanwezig, die gesloopt gaat worden om de deze ontwikkeling mogelijk te maken. Om duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie 'Vleermuizenonderzoek sloop GGZ- en Icare-gebouw Hoogeveen' (kenmerk: 10-310) van 31 augustus 2010 ( zie Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek).

In het voorjaar van 2009 is een zogenaamd 'vleermuisprotocol' opgesteld met richtlijnen voor vleermuisonderzoek. Deze is goedgekeurd door het ministerie van LNV (bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet). Dit protocol is gehanteerd tijdens het onderzoek.

In het GGZ- en Icare gebouw is het mogelijk dat de functies 'kraamverblijfplaats' en 'paarverblijfplaats' aanwezig zijn. Tevens zijn eventuele vliegroutes en belangrijke foerageergebieden in kaart gebracht.

Verder is nog een aantal woningen in het plangebied aanwezig. Deze zijn inmiddels in het kader van de te verlenen sloopvergunning onderzocht op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Hieruit zijn geen belemmeringen gebleken voor de sloop.

Uit het onderzoek bij het GGZ en Icare-gebouw is gebleken dat er mogelijk steeds dezelfde twee Gewone dwergvleermuizen zijn waargenomen die een verblijfplaats hebben onder de daklijst aan de zuidzijde van het hoogste gedeelte van de bebouwing. Het gaat om een zomer- of paarverblijfplaats. Een kraamkolonie is niet vastgesteld en wordt ook niet verwacht.

Tijdens het veldonderzoek zijn enkele langstrekkende Laatvliegers en Gewone dwergvleermuizen waargenomen. Gezien de binnenstedelijke ligging met veel groenelementen en bebouwing in de directe omgeving van het onderzoeksgebied wordt niet verwacht dat het onderzoeksgebied onmisbaar is als vliegroute of foerageergebied. In de omgeving blijven - ook in de toekomstige situatie – voldoende alternatieve vliegroutes en foerageergebieden voorhanden.

Vervolgtraject vleermuizen

Van de Gewone Dwergvleermuis is binnen het plangebied een zomer- of paarverblijfplaats aangetroffen. Door de sloopwerkzaamheden zal deze vaste rust- en verblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verloren gaan. De 'Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet' stelt initiatiefnemers verplicht om een ecologisch werkprotocol op te stellen in situaties waarbij schadelijke effecten op tabel 2 en 3 soorten optreden.

In het werkprotocol worden maatregelen beschreven die worden genomen om schadelijke effecten te mitigeren. Hieronder worden al enkele belangrijke aandachtspunten voor in het werkprotocol beschreven die erop zijn gericht om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis permanent te waarborgen:

  • Ruim voor de sloop worden tijdelijke vleermuiskasten opgehangen. Deze kasten hebben als doel de vleermuizen tijdens de werkzaamheden een zo groot mogelijk aanbod te bieden aan verblijfsruimten. In combinatie met de te handhaven bebouwing (in de omgeving) wordt er zo voldoende gelegenheid voor verblijfplaatsen geboden;
  • Minimaal een week voor de sloop wordt de bebouwing ongeschikt gemaakt voor vleermuizen. Door het maken van grote gaten in de muren en het verwijderen van deuren, daklijsten en kozijnen zal het microklimaat in de spouwmuren dermate veranderen dat (eventueel) aanwezige vleermuizen zullen uitwijken;
  • Minimaal één week nadat het pand ongeschikt is gemaakt wordt - alvorens wordt overgegaan tot de sloop – gecontroleerd (middels nachtelijk onderzoek) of nog vleermuizen aanwezig zijn in het pand. Indien hierbij vleermuizen worden aangetroffen, dienen aanvullende maatregelen (bijvoorbeeld meer tochtgaten realiseren) te worden genomen;
  • De periode waarin de (potentiële) verblijfplaatsen ongeschikt worden gemaakt voor bewoning door vleermuizen, ligt tussen september en half november (of tussen half maart en eind april), wanneer de buitentemperatuur minimaal 5 graden Celsius bedraagt en bij afwezigheid van regen en wind;
  • De nieuwbouw dient vleermuistoegankelijk te worden gemaakt. Een mogelijkheid hiervoor is het aanbrengen van openingen (bijvoorbeeld stootvoegen) in de muur naar een ruimte in de spouw waar de vleermuizen kunnen verblijven. Ook kunnen vleermuiskasten worden aangebracht. De spouwmuren/stenen vleermuiskasten zullen op termijn de functie van de houten vleermuiskasten overnemen;
  • De bovenstaande maatregelen worden uitgevoerd onder toezicht van een deskundige op het gebied van vleermuizen.

Het onderdeel van het leefgebied (de verblijfplaats) dat door de werkzaamheden verdwijnt, is hiermee vooraf ruimschoots vervangen en zal naar verwachting vanaf het moment dat de ingreep plaatsvindt van dezelfde kwaliteit en kwantiteit zijn als datgene dat verdwijnt.

Daarnaast is het zeer aannemelijk dat de vleermuizen het aangeboden alternatief direct na de ingreep in gebruik hebben/zullen nemen. Gewone dwergvleermuis is voor haar paarverblijfplaatsen tamelijk flexibel. Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen kan worden voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis komt niet in het geding. Om na te gaan of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn, zal overleg plaatsvinden met DLG. Indien deze de maatregelen worden goedgekeurd – en de conclusie wordt gedeeld dat er geen sprake is van overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van Gewone dwergvleermuis - wordt een beschikking afgegeven in de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag. De werkzaamheden dienen vervolgens aantoonbaar volgens het goedgekeurde werkprotocol te worden uitgevoerd.

Gebieden

De Natuurbeschermingswet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen de aangewezen beschermde gebieden (de zogenaamde gebiedsbescherming). Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000 – gebieden), gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Gelet op de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden, Dwingelderveld en Mantingerzand en de tussenliggende bebouwing en (agrarische) gebieden heeft het plangebied geen significant negatieve effecten op deze gebieden. Verder ligt het plangebied ook niet binnen of in de nabijheid van de EHS.

3.5 Geluid

Bij het moederplan bestemmingsplan Stadscentrum 2008 is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, weg- of railverkeer en industrielawaai. Ook is onderzocht of er wettelijk vastgestelde geluidszones binnen het plangebied vallen. Het plangebied De Kaap maakt onderdeel uit van het Stadscentrum.

Wegverkeerslawaai

Het adviesbureau DGMR heeft een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai in het stadscentrum. Hierin is ook de ontwikkellocatie De Kaap in opgenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Ontwerp bestemmingsplan Stadscentrum Hoogeveen' (rapportnr. V.2008.0491.01.R001) van 17 februari 2009 (zie Bijlage 7Geluid en luchtkwaliteit).

Bij de beoordeling van de gevolgen van het wegverkeerslawaai is rekening gehouden met de nieuwbouw aan de Kaap. DGMR heeft berekend met welke geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai rekening moet worden gehouden. Hierbij is de huidige situatie (2009) onderzocht en de verwachte situatie aan het eind van de planperiode (2020).

Bij de geluidsberekeningen is uitgegaan van de ontsluitingswegen die ook in de toekomst een maximale snelheid van 50 km/uur blijven houden met een zone van 200 meter aan weerszijden van de wegen. Binnen het plangebied liggen geen wegen met een hogere maximumsnelheid.

De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai op het plangebied met het jaar 2009 als referentiejaar en het jaar 2020 als prognosejaar is vastgesteld langs de volgende wegen:

  • Notaris Mulderstraat;
  • Het Haagje;
  • Jonkheer de Jongestraat.

De Jonkheer de Jongestraat zal in de toekomst worden afgesloten voor auto's tussen het Kaapplein en het Dwingelderpark. In het akoestisch onderzoek is hier nog geen rekening mee gehouden. De geluidsbelasting als gevolg van de Jonkheer de Jongestraat zal in de praktijk gedurende de planperiode dus lager zijn, dan is berekend in het akoestisch onderzoek.

In onderstaande tabel is de geluidsbelasting opgenomen als gevolg van het wegverkeerslawaai op de akoestisch relevante wegen.

Kavel/gevel Zoneplichtige weg Maatgevende geluidbelasting
(Lden, na aftrek conform art. 110g)
Kaapplein - noordgevel
Kaapplein - oostgevel
Kaapplein – Zuidgevel
Jonkheer de Jongestraat
Notaris Mulderstraat
Het Haagje
53
57
60

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarom zijn ook geluidreducerende maatregelen in beeld gebracht. De geluidreducerende maatregel die wordt toegepast bestaat uit het aanbrengen van stil asfalt op Het Haagje en de Notaris-Mulderstraat. Als gevolg hiervan heeft het college bij het moederplan 'bestemmingsplan Stadscentrum' de volgende hogere grenswaarden voor geluid vastgesteld voor de nieuwbouw in het plangebied (H 09.00433 van 13 april 2010, zie Bijlage 7 Geluid en luchtkwaliteit).

Kavel/gevel Zoneplichtige weg Maatgevende geluidbelasting
(Lden, na aftrek conform art. 110g)
Kaapplein – noordgevel
Kaapplein - oostgevel
Kaapplein – Zuidgevel
Jonkheer de Jongestraat
Notaris Mulderstraat
Het Haagje
53
53
56

Het gedeelte van de woningbouw aan Het Haagje tegenover de Beukemastraat krijgt een zorgfunctie. De maximale ontheffingswaarde voor dergelijke geluidgevoelige objecten bedraagt 53 dB. De geluidsbelasting op de zuidgevel van deze woningen bedraagt na het toepassen van het geluidreducerende asfalt nog 56 dB. Voor dit gedeelte is dan ook geen hogere waarde vastgesteld. De gevel van het gedeelte aan Het Haagje dat een zorgfunctie krijgt, dient als een dove gevel te worden uitgevoerd. Dit betekent dat in dit gedeelte van de gevel geen te openen delen in de gevel mogen worden aangebracht.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van gezoneerde industrieterreinen. Dit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Vliegtuiglawaai

Ook voor het vliegveld van Hoogeveen is een geluidszone vastgesteld. Het vliegveld Hoogeveen valt onder het Besluit kleine luchtvaart(bkl). In 1996 is de geluidszone rond het vliegveld vastgesteld met een 47 en 57 bkl-contour. De planlocatie ligt niet binnen deze geluidcontouren en vormt dan ook geen belemmering. Ook met de aankomende aanpassing van de zonering worden, omdat de zone in omvang afneemt, geen belemmeringen verwacht.

3.6 Milieuzonering Bedrijven

3.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005, dat daarmee is komen te vervallen. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat nog steeds uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof. De concentraties van deze stoffen liggen in Nederland in het algemeen dichtbij of boven de grenswaarden in de Wet luchtkwaliteit. Overschrijdingen van de overige stoffen komen in Nederland slechts in uitzonderlijke gevallen voor. In de gemeente Hoogeveen worden de grenswaarde van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden en is geen sprake van knelpunten.

De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Stof Type norm Grenswaarden
(mg/m3)
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40
24-uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden 50
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40
Uurgemiddelde dat 18 keer per jaar overschreden mag worden 200

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan een relatief kleinschalige woningbouwproject. Ten behoeve van de projecten in het stadscentrum, waaronder het plangebied De Kaap, is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd (rapportnr. V.2008.0491.01.R001) van 17 februari 2009 (zie Bijlage 7 Geluid en luchtkwaliteit). De belangrijkste bron die een bijdrage levert aan de luchtverontreiniging binnen het plangebied is het wegverkeer.

De luchtkwaliteit is berekend met behulp van het rekenprogramma GeoAir, versie 1.7. De berekeningen zijn uitgevoerd conform CARII (Calculation of Air pollution from Road traffic). Als basis voor het luchtkwaliteitonderzoek zijn de intensiteiten uit het akoestisch rekenmodel gebruikt, waar reeds de juiste intensiteiten zijn opgenomen, aangevuld met gegevens over wegkenmerken. De luchtkwaliteit is in het moederplan inzichtelijk gemaakt voor de peiljaren 2009 en 2020.

Voor 2009 bedraagt de maximale achtergrondconcentratie stikstofdioxide in het plangebied ca. 19 mg/m3 en de maximale achtergrondconcentratie fijn stof ca. 20 mg/m3. Voor 2020 bedraagt de maximale achtergrondconcentratie stikstofdioxide in het plangebied ca. 12 mg/m3 en de maximale achtergrondconcentratie fijn stof ca. 18 mg/m3.

Uit het onderzoek blijkt dat in 2009 de maximaal optredende jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide 25 mg/m3 bedraagt en in 2020 komt deze concentratie overeen met 16 mg/m3. Deze concentraties treden op ter hoogte van de Schutstraat. Er vindt geen overschrijding plaats van de uurgemiddelde concentratie.

In 2009 bedraagt de maximale jaargemiddelde concentratie fijn stof 21 mg/m3 en in 2020 komt deze overeen met 18 mg/m3. Deze concentraties treden ook hier op ter hoogte van de Schutstraat. De 24-uurgemiddelde concentratie fijn stof wordt op jaarbasis 10 dagen overschreden.

Dit betekent dat gedurende de planperiode nergens de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit worden overschreden binnen het plangebied. De luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

3.8 Externe Veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Het PR schetst de kans dat een enkele onbeschermde persoon komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor deze kans worden grens- en richtwaarden toegepast waarbij een grenswaarde een harde norm is die niet overschreden mag worden. Dit is voor nieuwe situaties de zogenaamde PR 10-6-contour waarbinnen geen kwetsbare objecten en bij voorkeur ook geen beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) aanwezig mogen zijn.

Het GR schetst de kans dat een groep van 10, 100 1000 enz. personen komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en de lijn waar 1% sterfte optreedt. Bij de beoordeling van een berekend GR en de vraag of deze acceptabel is wordt de zogenaamde oriënterende waarde gehanteerd als ijk- en afweegpunt. Een geaccepteerde toename of overschrijding van de oriënterende waarde als gevolg van een bestemmingsplan dient in het desbetreffende plan verantwoord te worden. Hierbij wordt verder extra aandacht aan de bescherming van bijzonder kwetsbare groepen geschonken.

Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen met bepaalde veiligheidsafstanden die in acht genomen moeten worden. Deze groep risicobronnen vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Transport gevaarlijke stoffen

Naast stationaire bronnen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)wegen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen. Dit geldt ook voor buis- en hoogspanningsleidingen.

Uit een inventarisatie van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen zijn voor de huidige situatie echter geen knelpunten naar voren gekomen. Voor het vervoer van gevaarlijke (routeplichtige) stoffen over de weg is binnen Hoogeveen een beperkt aantal wegen aangewezen. Deze zijn afgestemd op het provinciale en landelijke netwerk. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze route is toegestaan zonder ontheffing. Binnen en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vastgestelde transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, waarvoor op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Nota Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden in acht moeten worden genomen voor de planontwikkeling.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Dit betekent dat de planontwikkeling getoetst moet worden aan de regelgeving die is opgenomen in dit Besluit. Het plangebied ligt niet binnen het plaatsgebonden risicocontour of binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding of andere buisleidingen waarop het Besluit van toepassing is.

Samengevat kan worden gesteld dat wat betreft externe veiligheid, geen problemen zijn voor de herinvulling van het plangebied.

3.9 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. Dit kan zich in verschillende vormen uiten. Een van de meest bekende begrippen is het duurzaam bouwen. Hierbij wordt bij nieuwbouw of renovatie van gebouwen vooral gelet op de gebruikte materialen en het energieverbruik. Dit kan ook breder worden getrokken tot duurzame stedenbouw of duurzame ontwikkeling. Dan gaat ook de inrichting van de omgeving een rol spelen.

Aandachtspunt op het gebied van duurzaamheid is de mogelijkheid van de aanleg van een Warmte-Koude-Opslag (WKO)-systeem in de bodem onder de parkeergarage. Dit wordt bij de technische uitwerking van het ruimtelijk plan onderzocht. Ook het gebruik van LED verlichting in de parkeergarage, dat nu wordt onderzocht, en onderzoek naar waterberging in de openbare ruimte van de Kaap is een vorm van duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Juridisch Systeem

Op dit wijzigingsplan zijn de regels uit het moederplan Stadscentrum 2008 van toepassing. Om aan de wijzigingsbepalingen te kunnen voldoen zijn de regels op een aantal punten aangevuld. Verder zijn de regels Waboproof gemaakt. Omdat de regels uit het moederplan van toepassing zijn, zijn een aantal bepalingen, zoals de in de regels opgenomen aanduidingen dienstverlening, specifieke bouwaanduiding – muur, garage, bijgebouw en karakteristiek, voor dit gebied niet van belang.

4.2 Regels

Groen
De op de verbeelding voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor de grote groenvoorzieningen van stedelijk-, en wijkniveau. Binnen deze bestemming zijn ook paden, speelvoorzieningen en waterlopen toegestaan. Bebouwing is in beperkte mate toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een (deels) ondergrondse parkeervoorziening mogelijk.

Tuin

Aan de voorzijde van het vlak met de bestemming "Wonen" is de bestemming "Tuin" gelegd. Op de bestemde gronden is het niet toegestaan de woning uit te breiden met aan- en uitbouwen of bijgebouwen. Dergelijke bebouwing zou het straat- en bebouwingsbeeld onevenredig aantasten. De bouw van een erker is overigens wel mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een (deels) ondergrondse parkeervoorziening mogelijk.

Verkeer 1
De bestemming heeft betrekking op alle openbare wegen, straten en stegen in het gebied. De verkeersfunctie voor alle soorten verkeer staat hier centraal. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen langs deze straten vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken. De inrichting van de verkeersruimte is vrij binnen deze verkeersbestemming. Een (deels) ondergrondse parkeervoorziening is mogelijk.

Wonen
Binnen de bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Het betreft aaneengesloten woningen die worden voorzien van een plat dak. In het wijzigingsplan wordt een maximale bouwhoogte voorgeschreven. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een (deels) ondergrondse parkeervoorziening mogelijk.

Bedrijvigheid aan huis
Voor bedrijvigheid aan huis is een regeling opgenomen die erin voorziet dat een deel van de woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen) mag worden benut voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Een belangrijke voorwaarde voor het behoud van de leefbaarheid is dat de bedrijvigheid geen hinder voor de buurt oplevert.

Mantelzorg

Door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan mantelzorg worden toegestaan in een vrijstaand bijgebouw. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat de omgevingsvergunning vervalt op het moment dat de mantelzorg wordt beëindigd.

Wooncentrum
De bestemming "Wooncentrum" is bedoeld voor woonhuizen dan wel een zorgcentrum, waarin bewoners (volledige) verzorging genieten. Naast de woonfunctie voor ouderen en zorgbehoevenden zijn gemeenschappelijke voorzieningen toegestaan. Eveneens is binnen deze bestemming een horecavoorziening toegestaan ten behoeve van zorgbehoefenden uit de omgeving. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een (deels) ondergrondse parkeervoorziening mogelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bewoners en bedrijven zijn nauw betrokken bij het proces en de planvorming van het te realiseren gebied. Hiermee wordt het bestemmingsplan als maatschappelijk uitvoerbaar gezien.

5.2 Inspraak En Vooroverleg

5.2.1 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te brengen. Daarnaast wordt voor omwonenden een informatiebijeenkomst georganiseerd.

5.2.2 Vooroverleg

Het plan bevat geen provinciale en rijksbelangen. Over de stedelijke wateropgave vindt overleg plaats met het waterschap Reest en Wieden. Het ontwerpplan wordt voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente en worden uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen betaald.

Het project Kaapplein wordt samen met Woonconcept ontwikkeld. De kosten worden deels door de gemeente en deels door Woonconcept gedragen. Met Woonconcept is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de afspraken over de ontwikkeling zijn vastgelegd. Woonconcept heeft in voldoende mate aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Het gemeentelijk aandeel in het project is opgenomen in de door de raad vastgestelde exploitatie Stadscentrum Zuidoost, waar het project Kaapplein onderdeel van is. Deze exploitatie is opgenomen in de meerjarenbegroting van de gemeente Hoogeveen. Hiermee is het gemeentelijk aandeel in het project gedekt en wordt het project economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlage 1 Archeologie (Deel 1)

Bijlage 1 Archeologie (deel 1)

Bijlage 2 Archeologie (Deel 2)

Bijlage 2 Archeologie (deel 2)

Bijlage 3 Archeologie (Deel 3)

Bijlage 3 Archeologie (deel 3)

Bijlage 4 Archeologie (Deel 4)

Bijlage 4 Archeologie (deel 4)

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 7 Geluid En Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Geluid en luchtkwaliteit