bestemmingsplan Meppel - Nieuwveense Landen
Bestemmingsplan - Meppel
Vastgesteld op 23-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0119.NieuwveenseLanden-BPC1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.2 plan
het bestemmingsplan 'Meppel - Nieuwveense Landen' van de gemeente Meppel;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid zoals vermeld in Bijlage 3 Aan-huis-verbonden bedrijfs-/beroepsactiviteiten, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;
1.6 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals vermeld in Bijlage 3 Aan-huis-verbonden bedrijfs-/beroepsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
- a. grondgebonden veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij;
- b. intensief veehouderijbedrijf;
- c. bollenteelt;
- d. glastuinbouwbedrijf;
- e. intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
- f. fruitteelt;
- g. sierteelt;
- h. bosbouw.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt;
1.10 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur;
1.11 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.12 archeologisch deskundige
de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie;
1.13 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage
een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen;
1.16 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.18 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die in loondienst is van het betreffende bedrijf of voorziening, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 beperkt kwetsbaar object
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.20 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.21 bestaand
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.29 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.32 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.33 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.34 dagrecreatie
recreatie in de open lucht, niet zijnde verblijfsrecreatie of een dagrecreatieve voorziening;
1.35 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;
1.36 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen (geen motorbrandstoffen zijnde) aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.38 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en instellingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.39 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.40 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen evenementen zoals markten, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, beurzen en festivals;
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.42 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.43 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.44 hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.45 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.46 horecabedrijf
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.47 horecabedrijf categorie 1
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit - restaurant, snackbar, snack - kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.48 horecabedrijf categorie 2
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesverstrekking of een zalencentrum;
1.49 horecabedrijf categorie 3
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse. Daaronder wordt begrepen: hotel, pension en overige logiesverstrekking;
1.50 horecabedrijf categorie 4
een horecabedrijf dat is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.51 kampeermiddel
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.52 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.53 kleinschalige woonvorm
een woonvorm van ten hoogste tien woningen met in totaal ten hoogste 20 bewoners waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een handicap of daarmee vergelijkbare groepen categorieën mensen;
1.54 koude- en warmteopslag
een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem;
1.55 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.56 kwetsbaar object
een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.57 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.58 leisure
alle openbaar toegankelijke vrijetijdsvoorzieningen en - activiteiten, zowel overdekt als in de open lucht;
1.59 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen, zorgwoningen en zorginstellingen hier niet onder begrepen;
1.60 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door een naaste, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte;
1.61 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.62 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde die in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.63 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-, en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten. Onder nutsvoorziening worden ook begrepen bouwwerken ten behoeve van koude- en warmteopslag, het opladen van accu's van voertuigen met een elektromotor en containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen;
1.64 onderkomen
een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, voor zover geen gebouw zijnde, alsmede een tent;
1.65 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.66 paardenhouderij
een bedrijf dat gericht is op zowel paardenfokkerij als paardenstalling;
1.67 paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan;
1.68 particulier opdrachtgeverschap
een situatie waarin de burger of een groep van burgers - in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst - ten minste het economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;
1.69 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat;
1.70 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. indien in, op, of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
- d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.71 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.72 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.73 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.74 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.75 restauratieve voorziening
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
1.76 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.77 Stedenbouwkundig Plan
het Stedenbouwkundig Plan van 26 april 2011;
1.78 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van het gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.79 verblijfsrecreatie
recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatieverblijven;
1.80 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.81 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.82 voorgevelrooilijn
de naar de weg toegekeerde bouwgrens van het hoofdgebouw;
1.83 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
1.84 vuurwerkbedrijf
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.85 Wgh-inrichting
een inrichting als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
1.86 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden, waarbij een zekere mate van verbondenheid aanwezig is;
1.87 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.88 woonhuis
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bouwwerken
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; - b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; - c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; - d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; - e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; - f. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenkant van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijfsdoeleinden, uitgezonderd intensieve veehouderijen;
- b. volkstuinen;
- c. dagrecreatieve doeleinden;
- d. de tijdelijke opslag van grond;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens een watergang;
met daaraan ondergeschikt:
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. bebouwing.
3.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 2 van Bijlage 2 Staat van BedrijfsactiviteitenMaatschappelijk;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', tevens een agrarisch loonbedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', tevens een asbestsaneringsbedrijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in één bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. bebouwing;
met inachtneming van het volgende:
- j. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- k. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
- l. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders in dit plan is geregeld;
- m. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in 4.1 genoemde bedrijven;
- b. een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zakelijke dienstverlening zonder baliefunctie;
- b. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van kinderopvang;
- c. bedrijven tot en met categorie 2 van Bijlage 1 Staat van BedrijfsactiviteitenGemengd;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens wonen in combinatie met een onder a tot en met d genoemde functie;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', tevens de bescherming en instandhouding van de cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- f. restauratieve voorzieningen ten behoeve van de bestemming;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. tuinen en terreinen;
- l. bebouwing;
met dien verstande dat, met uitzondering van het bepaalde onder d, geluidgevoeligefuncties niet zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Gemengd' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de in 5.1 genoemde functies;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. parken en plantsoenen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting', tevens een noodontsluiting dan wel calamiteitenroute;
- e. geluidwerende voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. voet- en fietspaden;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. tuinen;
met de daarbij behorende:
- l. bebouwing.
6.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de onder 6.1 genoemde voorzieningen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen.
Artikel 7 Groen - Park
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen met een parkachtige uitstraling;
- b. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van leisure, kinderboerderij en speelterreinen;
- c. hobbymatig agrarisch gebruik;
- d. bermen en beplanting;
- e. parken en plantsoenen;
- f. helofytenfilter(s) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - helofytenfilter';
- g. voet- en fietspaden met ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', ontsluitingsmogelijkheden voor in het gebied te realiseren langzaam-verkeersverbindingen;
- h. vluchtroutes bij calamiteiten N375;
- i. geluidwerende voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- j. restauratieve voorzieningen ten behoeve van de bestemming;
- k. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de bestemming;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. nutsvoorzieningen;
- p. tuinen;
met de daarbij behorende:
- q. bebouwing;
met dien verstande dat:
- r. beperkt kwetsbare objecten niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 78 meter van de N375;
- s. kwetsbare objecten niet mogen worden worden opgericht binnen een afstand van 142 meter van de N375.
7.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Groen - Park' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de onder 7.1 genoemde voorzieningen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van kinderopvang;
- b. een centrum waar werkzoekenden werkzaamheden verrichten en van waaruit de werkzaamheden voor derden gecoördineerd worden met bijbehorende leslokalen, werkruimten, kantoor en opslagruimte;
- c. een informatiecentrum;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', tevens ambachtelijke bedrijven tot en met categorie 2 van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten Maatschappelijk;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in één bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- f. detailhandel en restauratieve voorzieningen ten behoeve van de bestemming;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. speelvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. wegen en paden;
- l. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- m. tuinen en terreinen;
- n. bebouwing;
met dien verstande dat, met uitzondering van het bepaalde onder e, geluidgevoeligefuncties niet zijn toegestaan.
8.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de onder 8.1 genoemde voorzieningen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden aanwezige hoofdgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. paden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- g. verhardingen;
- h. bebouwing.
9.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. erkers en ingangspartijen;
- b. luifels, balkons en galerijen ten dienste van de bestemming 'Wonen';
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
met daaraan ondergeschikt:
- e. parkeervoorzieningen;
- f. kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. dagrecreatieve voorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. bergbezinkbassin;
met de daarbij behorende:
- l. bebouwing.
10.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de in 10.1 genoemde functies;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Verkeer - Fietspad
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fiets- en voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. bebouwing.
11.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Fietspad' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de in 11.1 genoemde functies;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en pleinen;
- b. parkeervoorzieningen, zowel ondergronds als bovengronds;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens parkeerterreinen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening', tevens speelvoorzieningen op wijkniveau;
met daaraan ondergeschikt:
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. dagrecreatieve voorzieningen;
- k. erven en terreinen;
- l. kunstwerken;
- m. terrassen;
met de daarbij behorende:
- n. bebouwing.
12.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van de in 12.1 genoemde functies;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. waterberging;
- c. waterhuishouding;
- d. waterlopen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. de bescherming, het behoud en herstel van natuurwaarden en ecologische waarden;
- h. recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- i. dagrecreatieve voorzieningen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. kunstwerken;
met de daarbij behorende:
- l. bebouwing.
13.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met zorgvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak tot een maximum van 45 m²;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. tuinen en verhardingen;
- j. bebouwing.
14.2 Bouwregels
Op of in de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. woonhuizen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 15 Wonen - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met zorgvoorzieningen, met dien verstande dat van het totaal aantal te bouwen woningen 30 tot 50% als sociale huur- of koopwoning (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd en 30% als particulier opdrachtgeverschap (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening);
met daaraan ondergeschikt:
- b. een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak tot een maximum van 45 m²;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen, zowel ondergronds als bovengronds;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. tuinen en verhardingen;
- j. bebouwing.
15.2 Bouwregels
Op of in de tot 'Wonen - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 16 Wonen - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met zorgvoorzieningen, met dien verstande dat van het totaal aantal te bouwen woningen 30 tot 50% als sociale huur- of koopwoning (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd en 20 tot 30% als particulier opdrachtgeverschap (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening);
met daaraan ondergeschikt:
- b. een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak tot een maximum van 45 m²;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen, zowel ondergronds als bovengronds;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. tuinen en verhardingen;
- j. bebouwing.
16.2 Bouwregels
Op of in de tot 'Wonen - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 17 Leiding - Riool
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de leiding, alsmede:
- a. (een) leiding(en) ten behoeve van het transport van rioolwater.
17.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Leiding - Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de leiding, alsmede:
- a. (een) leiding(en) ten behoeve van het transport van drinkwater.
18.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waarde - Archeologie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderzoek naar en de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het handelen in strijd met de Monumentenwet 1988.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 20 Waarde - Ecologie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor natuurverbindingen en het ontwikkelen en instandhouden van ecologische waarden.
20.2 Bouwregels
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Bestaand
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als toegestaan.
22.2 Bestaande afstand
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
22.3 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
22.4 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd, mag eveneens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat direct aansluitend ook in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan het bouwen van ondergrondse bouwwerken worden toegestaan op andere locaties dan genoemd onder a, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
23.1 Toegestaan gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg, voor zo ver de vloeroppervlakte van afhankelijke woonruimte een vloeroppervlakte van 40 m² niet te boven gaat;
- b. de tijdelijke opslag van grond en materialen ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied.
23.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, met uitzondering van het bepaalde in23.1 onder b;
- b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
- c. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
24.1 geluidzone - industrie
24.2 wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
25.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
26.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:
- a. en nadere aanduidingen met betrekking tot functies laten vervallen;
- b. voor de realisering van projecten die noodzaken tot een wijziging van de oorspronkelijke verkaveling en waarbij sprake is van een herschikking van bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken, mits:
- 1. de oppervlakte van het wijzigingsgebied een oppervlakte van 9.500 m² niet te boven gaat;
- 2. het ingevolge het verkavelingsplan toegestane aantal woningen met niet meer dan 10% wordt overschreden;
- c. en grenzen van bestemmings-, bouw- en aanduidingsvlakken zodanig wijzigen, dat de oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven;
- d. en grenzen van aanduidingsvlakken zodanig wijzigen, dat de oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 20 meter worden verschoven.
26.2 wro-zone - wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen mag ten hoogste 557 bedragen en een marge van 15% is toegestaan;
- b. het uitgiftepercentage van de gronden bedraagt minimaal 45 en maximaal 60;
- c. ten minste 30% en ten hoogste 50% van de te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- d. ten minste 20% en ten hoogste 40% van de te realiseren woningen wordt gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap;
- e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
- f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'water' mogen met het oog op de waterhuishouding watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- h. hoofdwatergangen worden in beginsel met natuurvriendelijke oevers aangelegd, met uitzondering van de griften;
- i. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- j. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s).
26.3 wro-zone - wijzigingsgebied 2
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen mag ten hoogste 333 bedragen en een marge van 15% is toegestaan;
- b. het uitgiftepercentage van de gronden bedraagt minimaal 45 en maximaal 60;
- c. ten minste 30% en ten hoogste 50% van de te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- d. ten minste 20% en ten hoogste 40% van de te realiseren woningen wordt gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap;
- e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
- f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'water' mogen met het oog op de waterhuishouding watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- h. hoofdwatergangen dienen in beginsel met natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd, met uitzondering van de griften;
- i. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- j. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
- k. de gronden ter plaatse van 'Waarde - Archeologie' zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden.
26.4 wro-zone - wijzigingsgebied 3
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen mag ten hoogste 515 bedragen en een marge van 15% is toegestaan;
- b. het uitgiftepercentage van de gronden bedraagt minimaal 45 en maximaal 60;
- c. ten minste 30% en ten hoogste 50% van de te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- d. ten minste 20% en ten hoogste 40% van de te realiseren woningen wordt gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap;
- e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
- f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'water' mogen met het oog op de waterhuishouding watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- h. hoofdwatergangen dienen in beginsel met natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd, met uitzondering van de griften;
- i. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- j. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
- k. de gronden ter plaatse van 'Waarde - Archeologie' zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden.
26.5 wro-zone - wijzigingsgebied 4
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. het aantal woningen mag ten hoogste 235 bedragen en een marge van 15% is toegestaan;
- b. het uitgiftepercentage van de gronden bedraagt minimaal 25 en maximaal 35;
- c. ten minste 30% en ten hoogste 50% van de te realiseren woningen zijn sociale huur- of sociale koopwoningen;
- d. ten minste 20% en ten hoogste 40% van de te realiseren woningen wordt gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap;
- e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
- f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'water' mogen met het oog op de waterhuishouding watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- h. hoofdwatergangen dienen in beginsel met natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd, met uitzondering van de griften;
- i. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- j. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
- k. de gronden ter plaatse van 'Waarde - Archeologie' zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden.
26.6 wro-zone - wijzigingsgebied 5
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens sportvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter;
- c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 25 meter;
- e. met het oog op de waterhuishouding mogen watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- f. hoofdwatergangen worden in beginsel met natuurvriendelijke oevers aangelegd, met uitzondering van de griften;
- g. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
- h. de gronden ter plaatse van 'Waarde - Archeologie' zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden;
- i. in verband met een mogelijke calamiteit op de N375 wordt aandacht geschonken aan de zelfredzaamheid en hulpverlening;
- j. beperkt kwetsbare objecten worden niet opgericht binnen een afstand van 78 meter van de N375, tenzij op basis van onderzoek een kortere afstand kan worden aangehouden;
- k. kwetsbare objecten worden niet opgericht binnen een afstand van 142 meter van de N375, tenzij op basis van onderzoek een kortere afstand kan worden aangehouden.
26.7 wro-zone - wijzigingsgebied 6
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 6' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. in ieder geval zijn functies als detailhandel, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijvigheid tot en met categorie 2, sportvoorzieningen en wonen mogelijk;
- b. het aantal woningen mag ten hoogste 30 bedragen;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 20 meter;
- d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- e. de brutovloeroppervlakte voor detailhandel bedraagt ten hoogste 3.000 m²;
- f. de brutovloeroppervlakte voor horeca bedraagt ten hoogste 350 m²;
- g. het gezamenlijk oppervlak aan bedrijven, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen bedraagt ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- h. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- i. met het oog op de waterhuishouding mogen watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- j. hoofdwatergangen worden in beginsel met natuurvriendelijke oevers aangelegd, met uitzondering van de griften en enkele centrumtrajecten;
- k. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
- l. de gronden ter plaatse van 'Waarde - Archeologie' zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden.
26.8 wro-zone - wijzigingsgebied 7
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 7' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. in ieder geval zijn functies als detailhandel, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijvigheid tot en met categorie 2, sportvoorzieningen en wonen mogelijk;
- b. het aantal woningen mag ten hoogste 30 bedragen;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 20 meter;
- d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- e. de brutovloeroppervlakte voor detailhandel bedraagt ten hoogste 500 m²;
- f. de brutovloeroppervlakte voor horeca bedraagt ten hoogste 150 m²;
- g. het gezamenlijk oppervlak aan bedrijven, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen bedraagt ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- h. in geval van een zonering voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel een verleende hogere waarde;
- i. met het oog op de waterhuishouding mogen watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- j. hoofdwatergangen worden in beginsel met natuurvriendelijke oevers aangelegd, met uitzondering van de griften en enkele centrumtrajecten;
- k. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s).
26.9 wro-zone - wijzigingsgebied 8
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 8' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en in dit plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangeven teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
- a. in ieder geval zijn functies als zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijvigheid tot en met categorie 2, wellness en congrescentra met bijbehorende bedrijfswoning, restauratieve en overnachtingsmogelijkheden mogelijk;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 20 meter;
- c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter;
- d. de brutovloeroppervlakte voor horeca bedraagt ten hoogste 150 m²;
- e. het gezamenlijk oppervlak aan bedrijven, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen bedraagt ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
- f. in geval van een zonering geluidhinder voldoet het geluidsniveau op de gevels van de nieuwe woningen aan de voorkeursgrenswaarden dan wel een verkregen hogere waarde;
- g. met het oog op de waterhuishouding mogen watergangen worden aangelegd en de hoofdwatergangen worden bestemd tot 'Water';
- h. hoofdwatergangen worden in beginsel met natuurvriendelijke oevers aangelegd, met uitzondering van de griften en enkele centrumtrajecten;
- i. uit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s).
26.10 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van een wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- a. de in het plangebied voorkomende waarden;
- b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden;
- c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, waterhuishoudkundige-, archeologische-, ecologische-, verkeerstechnische toelaatbaarheid, de stedenbouwkundige inpasbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.
Artikel 27 Algemene Procedureregels
27.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende zes weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 28 Overige Regels
28.1 Verwijzing naar wettelijke regelen
De wettelijke regelen (en begrippen) waarnaar in deze regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht Bouwwerken
29.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
29.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
29.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 30 Overgangsrecht Gebruik
30.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
30.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
30.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
30.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 31 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Meppel - Nieuwveense Landen.
23 februari 2012.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Gemengd
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Maatschappelijk
Bijlage 3 Aan-huis-verbonden Bedrijfs-/beroepsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Meppel heeft het voornemen aan de noordwestzijde van de stad Meppel de uitbreidingswijk Nieuwveense Landen te realiseren. De voorbereidingen hiervoor zijn in 2002 gestart. In 2007 heeft een heroverweging plaatsgevonden ten aanzien van het aantal woningen dat gebouwd gaat worden. Het aantal te bouwen woningen is bijgesteld van 5.300 naar 3.000. Dit nieuwe uitgangspunt is vertaald in de Gebiedsvisie Nieuwveense Landen, dat in 2008 is vastgesteld. In de Gebiedsvisie zijn thematische en programmatische uitgangspunten benoemd en is een ruimtelijke ambitie verwoord. Deze Gebiedsvisie is een uitwerking van de beleidslijnen uit de Ontwikkelingsvisie 2030.
Vanwege het belang van een duurzame wijkontwikkeling zijn begin 2009 duurzame ambities en uitgangspunten voor de wijkontwikkeling vastgelegd in 'Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam'. Ook is de Milieueffectrapportage Nieuwveense Landen 2009 opgesteld, die op 10 december 2009 door de gemeenteraad is aanvaard. De MER is juridisch verankerd in onder meer dit bestemmingsplan (zie ook 4.2).
Artikel 3.1.6 Bro lid 2 geeft over de koppeling tussen een bestemmingsplan en het MER het volgende aan: Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:
- a. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Aangezien in het kader van voorliggend bestemmingsplan wel een MER is opgesteld, zal in de toelichting behorende bij het voorliggende bestemmingsplan het MER dan ook een belangrijke rol spelen.
De beoogde ontwikkeling van Nieuwveense Landen past niet in de vigerende bestemmingsplannen. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is derhalve het bieden van een juridisch-planologisch kader voor een gefaseerde realisering van de in het plangebied beoogde ontwikkelingen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied voor Nieuwveense Landen ligt ten noordwesten van de stad Meppel, in het agrarische gebied tussen Meppel en Nijeveen. De zuidelijke grens is de provinciale weg N375 (Bremerbergweg) met als belangrijk knooppunt de rotonde bij de watertoren. De gemeentelijke weg N371 vormt de oostgrens. Figuur 1.1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied aan.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan Nieuwveense Landen vervangt het bestemmingsplan Nijeveenseweg, vastgesteld op 7 december 2000, goedgekeurd op 31 januari 2001.
Daarnaast worden delen vervangen van de bestemmingsplannen:
- Buitengebied Nijeveen: vastgesteld op 23 augustus 1990, goedgekeurd op 5 augustus 1991;
inclusief de hierbij behorende:
- artikel 11 Bremenbergweg 10, goedgekeurd op 13 mei 2004;
- Buitengebied Meppel 1995, vastgesteld op 6 juni 1996, goedgekeurd op 14 januari 1997;
- Rond de watertoren, vastgesteld op 2 mei 1991, goedgekeurd op 6 augustus 1997.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan Nieuwveense Landen bestemt de in het plangebied opgenomen gronden.
Het bestaande lint aan de Nijeveenseweg bestaat voornamelijk uit te handhaven bebouwing en gekozen is voor een gedetailleerde woonbestemming (W). Een gedetailleerde bestemming geeft tot op kavelniveau een regeling voor gebruik en bebouwing. Voorts zijn de verspreid in het plangebied aanwezige woonfuncties als zodanig bestemd.
Ook is een deel van het plangebied ten zuidwesten van het bestaande lint gedetailleerd bestemd. Het betreft hier de eerste fase van de ontwikkeling van de wijk met de woonaccenten Centrumwonen (W2) en Broeklanden (W1).
Voor het overgrote deel van het plangebied zijn de vigerende bestemmingen weer opgenomen, waarbij wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen om de in het stedenbouwkundig plan voorgestane ontwikkelingen mogelijk te maken. Voordeel daarvan is dat een procedure tot wijziging kan worden gestart indien de tijd daarvoor rijp is en dat op die wijze een soort van fasering kan worden doorgevoerd.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. De relevante milieuonderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische regeling van het plan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
Hieronder zijn de meest relevante beleidsdocumenten weergegeven. Hierbij is een korte schets van de inhoud van het beleidsdocument opgenomen, en is aangegeven wat de relevantie is voor de realisatie van Nieuwveense Landen.
2.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Hoofddoelstelling van deze Nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De beperkt beschikbare ruimte in Nederland maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met een kwantitatieve invulling hiervan, maar ook vorm wordt gegeven aan de kwalitatieve invulling. Meer specifiek richt het beleid zich vooral op:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Doelstellingen van het ruimtelijk beleid die van belang zijn voor het plangebied, zijn:
- bundeling van verstedelijking en economische activiteiten;
- nieuwe bebouwing in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend daarop;
- de opvangmogelijkheid in de gemeente van de eigen natuurlijke aanwas;
- verbreding van het woningaanbod.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de nieuwe uitbreidingswijk van de kern Meppel, direct in aansluiting daarop. De ontwikkelingen die middels dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet in strijd met enig beleid vanuit het rijk.
Nota Belvédère
De nota Belvédère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Centraal in de Nota Belvédère staat de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door een betere benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke aanpassingen. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat hierbij centraal. In het kader van de Nota Belvédère zijn de cultuurhistorische meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd.
Doel voor het Belvédèregebied is het meer herkenbaar maken van de cultuurhistorische waarden van de streek.
Structuurschema militaire terreinen
Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) uit 2005 is een planologische kernbeslissing die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. In het SMT zijn de plannen van het Ministerie van Defensie vastgelegd met betrekking tot de locaties en het gebruik van oefenterreinen, kazernes en andere complexen, militaire vliegvelden, laagvliegroutes en havens.
Over Meppel ligt een laagvliegroute (10A) die een minimale vlieghoogte heeft van 75 meter. De maximale toe te stane bouwhoogte in het plangebied Nieuwveense Landen gaat de 40 meter niet te boven.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie is ingevuld vanuit de wetenschap dat er een nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, waarin de rol van de provincie anders is gedefinieerd. Deze nieuwe rol brengt met zich mee dat de provincie zijn eigen perspectieven en belangen helder moet benoemen en dat geschiedt vanuit een basishouding 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en op basis van gelijkwaardigheid met en vertrouwen in partners, waaronder de Drentse gemeenten.
De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan.
Doordat steden zich ontwikkelen en groeien, zijn in de loop der tijd nieuwe stadsranden ontstaan. De stadsrandzones vormen de overgang van stad naar landelijk gebied. Soms zijn deze hard begrensd door hoofdinfrastructuur (weg, water of spoor). De stadsrandzones dienen als natuurlijke overgangen tussen stad en platteland. Het doel is:
- het versterken van de beeldkwaliteit (hoe toont de stad zich naar buiten);
- het stimuleren van de mogelijkheden van recreatieve uitloop en medegebruik, in aansluiting op de routestructuren in de omgeving;
- het realiseren van een natuurlijke verbinding van stad en omgeving.
Figuur 2.2: Omgevingsvisie Drenthe; visiekaart 2020
Ten aanzien van de uitbreiding van de stad Meppel wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat een uitbreiding in zuidoostelijke richting onwenselijk is. Nieuwveense Landen bevindt zich ten westen van de stad Meppel. Volgens het kaartje in figuur 2.2 kan hier een uitbreiding van de stad Meppel plaatsvinden, waarbij een goede stadsrandzone dan wel belangrijk is. De beoogde ontwikkeling past dus in de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe.
Verordening ruimtelijke omgevingsbeleid
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld (besluit 2011-464-1). De verordening is als hoofdstuk 3 ingevoegd in de Provinciale Omgevingsverordening.
De volgende zaken zijn van belang:
- Op de kaart met kernkwaliteiten behorende bij de verordening van de provincie Drenthe wordt (de omgeving van) het plangebied aangeduid als een gebied waar de openheid van het landschap kenmerkend is. De verordening geeft aan dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet op welke wijze in het betreffende plan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de kernmerkende kwaliteit.
- Het plangebied ligt in een gebied dat op de Visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie is aangeduid als landbouwgebied. Ruimtelijke plannen voor dergelijke gebieden mogen niet in ontwikkelingen voorzien die een negatief effect hebben op het functioneren van de agrarische bedrijvigheid.
- In een ruimtelijk plan waarmee woningbouw mogelijk wordt gemaakt, wordt aangegeven hoe dat plan bijdraagt een de provinciale beleidsdoelen voor Warmte- en Koude Opslag en geothermische energie.
Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan de gemeente haar eigen afwegingen maken.
2.4 Beleid Waterschap
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema’s waar het Waterschap Reest en Wieden zich mee bezighoudt:
- Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld. Het plangebied ligt in de zone van hydrologische beïnvloeding. De zone is bedoeld als signaal voor mogelijke knelpunten in het uitvoeren van het dagelijkse waterbeheer.
- Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, is WB21 van belang. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Het plan ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van Reest en Wieden. In het beekdal kunnen extreme omstandigheden nadrukkelijk leiden tot wateroverlast en schade. Wel komen natuurlijke laagtes in het gebied voor waar plaatslijk wateroverlast een rol kan spelen.
- Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen waterlichamen aanwezig waarop de doelen direct van toepassing zijn.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Ontwikkelingsvisie 2030 (1999)
De 'Ontwikkelingsvisie 2030, een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht' vormt het beleidsdocument dat in een reeks van jaren de leidraad van handelen zal beschrijven voor het actief begeleiden van de ontwikkeling van de gemeente Meppel.
Om de regionale taakstelling voor woningbouw te kunnen realiseren, heeft Meppel behoefte aan een uitbreidingslocatie van enige omvang. Met de Ontwikkelingsvisie 2030 heeft de gemeente Meppel besloten de komende 25 jaar woningbouw te realiseren tussen Meppel en Nijeveen. Nieuwveense Landen ligt in 736 ha veenweidelandschap omgeven door andere bijzondere landschappen.
Figuur 2.3 Ontwikkelingsvisie 2030
De ontwikkelingsvisie ziet in de Nieuwveense Landen kansen voor een schaalslag, een kwaliteitsslag en een integratieslag. Met name door de aanwezige landschappelijke kwaliteiten van het plangebied in te zetten kan een nieuwe differentiatie aan woonmilieus worden gecreëerd. De trend van een toenemende vraag naar verschillende soorten woningbouw vormt voor de gemeente een argument voor duurzame ontwikkeling van de stad Meppel.
De aandachtspunten voor de opzet voor Nieuwveense landen zijn:
- gevarieerde woonmilieus;
- oriëntatie op Meppel;
- benutten opstrekkende verkaveling, griften en houtsingels.
Woonplan Meppel 2005 - 2015
Het vigerende beleid ten aanzien van het woningprogramma is het Woonplan Meppel 2005 - 2015. De centrale ambitie in het woonplan is de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de wensen van de huidige en toekomstige bewoners. Ten aanzien van Nieuwveense Landen is het uitgangspunt dat de wijk kansen moet bieden voor alle doelgroepen. Daarbij moet gezocht worden naar een goede mix van woningtypen en doelgroepen. Het voorzieningenniveau moet daarbij aansluiten. Het gaat dan niet alleen om winkels en zorgvoorzieningen, maar ook om voorzieningen op het gebied van onderwijs en welzijn.
In Nieuwveense Landen wordt bewust niet gebouwd voor het gemiddelde, maar gezocht naar extremen. Het schaalniveau waarop dat wordt ingevuld, homogeniteit op het lage schaalniveau van de straat en buurt en hetereogeniteit op wijkniveau, zal in de ontwerpopgave worden betrokken.
Omdat het huidige Woonplan van 2005 verouderd is en dient te worden herzien, heeft RIGO in 2009 een Woonbelevingsonderzoek uitgevoerd. In aansluiting op dit gemeentebrede Woonbelevingsonderzoek getiteld 'Een brede blik op de Meppeler woningmarkt', heeft RIGO een analyse van de woningmarkt ten behoeve van (specifiek) Nieuwveense Landen opgesteld.
Deze oplegnotitie 'Woningdifferentiatie Nieuwveense Landen' (zie Bijlage 15 Rapportagewoningdifferentiatie Nieuwveense Landen) is als actuele input gebruikt voor de woningbouwprogrammering in met name de eerste fase van Nieuwveense Landen.
Het woonbelevings- en woningdifferentiatieonderzoek Nieuwveense Landen zijn een opmaat voor het opstellen van een nieuwe Woonvisie in 2011.
Verordening sociale doelgroepen
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in bestemmingsplannen kwalitatieve eisen voor sociale woningbouwcategorieën te stellen.
Het is van belang om van deze mogelijkheid gebruik te maken om te waarborgen dat sociale huur- en koopwoningen daadwerkelijk worden gerealiseerd, ook op gronden die geen gemeentelijk eigendom zijn.
In het bestemmingsplan mogen voor de woningbouwcategorieën uitsluitend percentages van het aandeel te bouwen sociale huur- en koopwoningen worden opgenomen. Het is niet mogelijk in een gedetailleerd bestemmingsplan de woningbouwcategorie in regels en de verbeelding aan te geven. Uit het bestemmingsplan volgt dus niet voor welke concrete bouwkavels de regels voor sociale woningbouw gelden.
De bedoeling van de in het bestemmingsplan opgenomen percentageregeling is, dat de gemeente in de realisatiefase de mogelijkheid heeft om specifieke locaties aan te wijzen of toe te wijzen.
Voor deelplan 1 van Nieuwveense Landen wordt uitgegaan van minimaal 30% sociale woningbouw.
Gebiedsvisie Nieuwveense Landen (2008)
In de Gebiedsvisie Nieuwveense Landen zijn thematische en programmatische uitgangspunten opgenomen die in 2004 door de gemeenteraad van Meppel zijn vastgesteld. De thematische uitgangspunten van de gebiedsvisie komen hieronder aan bod.
- 1. Regionale identiteit
Het plan is gebaseerd op het bestaande veenweidelandschap en hierdoor ontstaat een ruimtelijk beeld dat specifiek is voor deze plek. De griften zijn de dragers van het plan en met (gedeeltelijke) handhaving van het bestaande slotenpatroon is het landschap tot diep in de woonbuurten zichtbaar en voelbaar. Het programma en de gekozen woonmilieus zijn afgestemd op de regionale behoefte en bestaande woonmilieus in Meppel. Het plan is te karakteriseren als een landelijk woonmilieu met stedelijke faciliteiten.
- 2. De menselijke maat der dingen
In het plan zijn zes woonmilieus herkenbaar. Deze zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. Binnen deze eenheden is het plan opgedeeld in overzichtelijke buurten. De wijk wordt geleidelijk over een langere periode ontwikkeld. In de eerste fase van de ontwikkeling komen vier van de zes woonmilieus terug. In de fasering wordt daarom rekening gehouden met buurten die in overzichtelijke termijnen 'afgebouwd' kunnen worden.
- 3. Wonen voor iedereen
De woningen worden in diverse categorieën gebouwd: grondgebonden, gestapeld, huur, koop, (collectief) particulier opdrachtgeverschap, zelfstandig met thuiszorg, clusterwoningen, woon-zorgcombinaties, wonen aan het water en andere bijzondere woonvormen.
- 4. Leven in de wijk
Nieuwveense Landen wordt een levendige Meppeler woonwijk. Hiervoor worden enkele bovenwijkse voorzieningen ontwikkeld, zoals sportvoorzieningen en een recreatieplas. Tegelijk wordt een wijkvoorzieningencentrum gerealiseerd met winkels en maatschappelijke functies zoals scholen en zorgfuncties. Ook is ruimte gereserveerd voor eventuele toekomstige aanvullende functies. In de buurten is er de mogelijkheid om ondersteunende functies te realiseren; dit kunnen bijvoorbeeld woon-werk- of woon-zorgcombinaties zijn.
- 5. Geef water een kans
Water is een belangrijke drager van het plan. Het watersysteem is ingericht om combinaties van functies mogelijk te maken: waterberging en recreatie en ecologie en mogelijkheden voor wonen aan het water. Het watersysteem gaat uit van een systeem met enkele hoofdwatergangen en een fijnmazig slotenstelsel. Het watersysteem heeft verschillende peilvakken.
- 6. Water als drager voor groen
De woonmilieus in het plangebied zijn gebaseerd op de kenmerken en waterstanden in de verschillende peilvakken. De groenstructuur is hierin ondersteunend. Bestaande boomsingels en boomgroepen worden ingepast in de buurten.
- 7. De fiets centraal
In het verkeerssysteem van het plan zijn meerdere rechtstreekse fietsroutes naar de stad, Nijeveeen en het overige buitengebied opgenomen. Ook de voorzieningen (centrum, sport en recreatieplas) zijn goed aangesloten op het fietsnetwerk.
- 8. Duurzaam duurt het langst
In het plan is een afweging gemaakt tussen de aspecten die in het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw zijn genoemd. De gekozen planopzet zorgt ervoor dat aspecten als water, natuur, verkeer, leefbaarheid, bouwen en energie zo goed mogelijk tot hun recht komen.
- 9. Inzicht in geld
Het plan is afgestemd op de grondexploitatie.
Energie Akkoord Noord Nederland
De gemeente Meppel is een van de partijen die het Energie Akkoord Noord Nederland heeft ondertekend. Hierin staan de ambities beschreven die de partijen met elkaar hebben afgesproken. Dit Energie Akkoord heeft bijgedragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzame ambitie voor de ontwikkeling van Nieuwveense Landen, vertaald in het boekje 'Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam', dat is vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009.
Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam (2009)
Door de gemeente Meppel is besloten dat voor de ontwikkeling van het ambitieuze uitbreidingsplan Nieuwveense Landen de uitgangspunten voor een werkelijk duurzame aanpak worden vastgelegd en doorgevoerd. De formulering van de duurzame uitgangspunten is gebaseerd op het Cradle-to-Cradle principe dat ook door diverse overheden is omarmd en onder meer basis wordt van het inkoopbeleid van de overheid. Bij dit principe gaat het niet alleen om het rekening houden met de kringloop waarin verschillende materialen na gebruik weer terug kunnen keren, maar ook om het uitgangspunt eco-effectiviteit. Dit betekent dat we uiteindelijk helemaal geen schadelijke invloed meer accepteren, maar voor 100% duurzaam en 100% kwaliteit gaan. Zie bijlage 16 voor dit document.
Beleidsvisie Externe veiligheid
In deze beleidsvisie heeft de gemeente Meppel haar beleid geformuleerd op het gebied van externe veiligheid. Het is de ambitie van de gemeente om door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen te creëren.
Er worden zes gebieden onderscheiden en voor elk van deze gebiedstypen is een eigen veiligheidsambitie vastgesteld. Deze veiligheidsambitie zegt vooral iets over de mogelijkheden die er in het betreffende gebied bestaan om ontwikkelingen te laten plaatsvinden. Belangrijk is daarbij dat bedrijven met gevaarlijke stoffen niet meer overal worden toegelaten en dat ruimte gewaarborgd blijft of wordt gecreëerd tussen risicobedrijven en kwetsbare objecten.
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Meppel zoals in deze beleidsvisie opgenomen wordt als uitgangspunt gehanteerd bij voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundig Plan En Verkavelingsplan
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een korte analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.
Diverse (vastgestelde) plannen en beleidsdocumenten bevatten de ruimtelijke en programmatische kaders voor Nieuwveense Landen. Deze kaders zijn het vertrekpunt geweest voor het Stedenbouwkundig Plan Nieuwveense Landen. In het stedenbouwkundig plan wordt op hoofdlijnen beschreven hoe de wijk met circa 3.400 woningen, een wijkwinkelcentrum en een landschapspark met sportvoorzieningen en andere vormen van leisure eruit zal komen te zien. Uitgangspunt is vooral dat de wijk een eigen, typisch Meppeler identiteit krijgt. Eigenwijs, eigentijds en duurzaam zijn hierbij de kernwoorden. Nieuwveense Landen wordt een afwisselende en inspirerende woonomgeving. Daarnaast wordt de overgang tussen de stad en het landschap opnieuw vormgegeven.
3.2 Bestaande Situatie
De ruimtelijke structuur
De nieuw te bouwen woonwijk Nieuwveense Landen ligt in het open landelijk gebied ten noorden van Meppel: tussen de kernen Nijeveen en Meppel. Kenmerkend voor het landschap zijn de lange smalle kavels en een dicht waterlopenstelstel haaks op de bestaande lintbebouwing. Dit landschap vindt zijn oorsprong in de veenontginning uit de middeleeuwen, ook al zijn tegenwoordig de percelen breder. De kenmerken van het veenweidelandschap en de lintbebouwing zijn de karakteristieken die uitgangspunt zijn geweest voor de nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur.
De functionele structuur
Het huidige ruimtegebruik van het plangebied bestaat voornamelijk uit smalle langgerekte percelen grasland. De grootste landgebruikfunctie in het gebied is landbouw. De landbouw is overwegend grondgebonden veehouderij en in mindere mate akkerbouw.
In het plangebied zijn drie boerderijen gelegen waarvan één nog een agrarische functie heeft. Daarnaast bevindt zich een bebouwingsconcentratie aan de Nijeveenseweg. De verschillende huizen en boerderijen worden ontsloten door door het gebied lopende plattelandswegen. Het hele plangebied wordt door de N375 gescheiden van de bestaande stad en alleen verbonden door de Nieuwe Nijeveenseweg/Meppelerweg bij de rotonde Watertoren.
De Meppelerweg/Nijeveenseweg is in de huidige situatie een 80km/h-weg uitgevoerd met 1x2 rijstroken. De Nijeveenseweg heeft momenteel enkel een functie voor de ontsluiting van de woningen die aan deze weg liggen. Deze weg vormt alleen een doorgaande route voor (brom)fietsers.
Door en om het plangebied lopen fietsroutes die de verbinding van de buitendorpen met Meppel maken. In de omgeving zijn recreatieve fietsroutes (zoals richting De Wieden en Havelte).
3.3 Visie Op De Gewenste Ontwikkeling
3.3.1 Stedenbouwkundig Plan Nieuwveense Landen
Het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan 26 april 2011) is een samenhangend plan voor de hoofdstructuur van de wijk op basis waarvan verschillende deelplannen uitgewerkt worden. De eerste uitwerking van dat plan betreft het gebied ten westen van en direct aansluitend aan de Nijeveensebuurt. Dit zijn de eerste delen van de woonmilieus Centrumwonen en Broeklanden. In deze eerste ‘buurten’ van Nieuwveense Landen worden ongeveer 440 woningen gebouwd.
Randvoorwaarden
Het stedenbouwkundig plan dient als raamwerk voor de verdere planvorming van Nieuwveense Landen en fungeert als gemeenschappelijk vertrekpunt bij de uitwerking van de deelgebieden in stedenbouwkundige plannen (verkavelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en inrichtingsplannen openbare ruimte). Essentiële planonderdelen zijn benoemd als randvoorwaarde en weergegeven op de randvoorwaardenkaart. Door fasering in de tijd en mogelijk veranderende omstandigheden kunnen de verschillende deelgebieden flexibel worden uitgewerkt zonder dat ze afbreuk doen aan de onderlinge samenhang van het plan en het kwaliteitsniveau. De randvoorwaardenkaart wordt juridisch vertaald in het bestemmingsplan.
Beeldend
De plandelen waaruit de wijk is opgebouwd: parkzone, griften en kerkepaden, linten, woonmilieus en voorzieningen zijn beschreven en gevisualiseerd. Daarnaast is er per woonmilieu een kenmerkende verkaveling opgesteld, ‘de stempel’, die het ruimtelijke karakter van het betreffende woonmilieu weergeeft. Deze verkavelingssuggesties worden ondersteund door visualisaties van de bebouwing en illustraties van de openbare ruimte. De beeldende onderdelen van het stedenbouwkundig plan zijn geen harde uitgangspunten maar ondersteunend van aard en bedoeld om een beeld te geven van de samenhang in bebouwing en openbare ruimte en het na te streven kwaliteitsniveau.
Bij de uitwerking van deelgebieden worden deze beelden geconcretiseerd in verkavelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en inrichtingsplannen voor de openbare ruimte. Verder wordt in het stedenbouwkundig plan inzicht gegeven in de fasering, het woningbouwprogramma en het grondgebruik van de wijk.
3.3.2 Woningbouwprogramma
Een brede blik op de Meppeler woningmarkt (2009)
Rigo Research en Advies heeft in opdracht van de gemeente op 7 augustus 2009 een Woonbelevingsonderzoek, getiteld 'Een brede blik op de Meppeler woningmarkt', uitgebracht. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 januari 2010 het rapport van Rigo aanvaard en ingestemd met de conclusies en de resultaten.
Op basis van de inzichten die door dit woningmarktonderzoek voor de gehele Meppeler woningmarkt worden geboden, heeft Rigo een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de gewenste woningdifferentiatie van specifiek Nieuwveense Landen. De notitie 'Woningdifferentiatie Nieuwveense Landen' van 5 september 2009, geeft via een programma van eisen vanuit het beleidsveld wonen op basis van onderzoeksmatige inzichten een aanzet voor de gewenste woningdifferentiatie.
Er wordt uitgegaan van een gemiddelde productie van 150 woningen per jaar. Deze gemiddelde productie per jaar is reëel, maar er zijn wel enkele opmerkingen bij te plaatsen.
De economische crisis zorgt landelijk voor een sterke afname van de nieuwbouwproductie. Dat het hier gaat om een landelijke trend biedt echter tevens een kans. Omdat de huishoudensgroei nauwelijks wordt afgeremd door de economische groei, ontstaat er in de regio een soort van stuwmeer aan woningzoekenden. Als de locatie Nieuwveense Landen in 2012 in ontwikkeling wordt genomen en in dat jaar ook de woningmarkt weer gaat aantrekken (wat sommige deskundigen voorspellen), dan kan dit de afzetmogelijkheden bevorderen en is wellicht zelfs een hogere productie dan 150 woningen per jaar mogelijk.
Aan de andere kant geldt dat afstemming met andere locaties in Meppel noodzakelijk is. Als er teveel woningen tegelijk op de markt worden gebracht, dan ontstaat concurrentie die de afzet kan doen afnemen. Dit geldt zeker als er veel in hetzelfde segment gerealiseerd wordt.
Naast Nieuwveense Landen worden er in Meppel meerdere nieuwbouwprojecten uitgevoerd. Ook via deze projecten wordt bijgedragen aan de totale opgave voor de komende jaren. Bij de woningdifferentiatie van de overige bouwplannen wordt sterk ingezet op de middeldure en dure grondgebonden koopwoningen. De appartementenmarkt (huur, maar vooral koop) wordt slechts in beperkte mate bediend via de 'overige plannen'. Zeker op binnenstedelijke locaties kan wellicht meer ruimte worden gevonden voor de bouw van appartementen. Rekening houdende met de plannen op de overige locaties, is de gewenste differentiatie op Nieuwveense Landen bepaald.
Bij de start wordt uitgegaan van een productie van minimaal 135 woningen om deze vervolgens op te schroeven tot minimaal 150 in 2016 (en wat meer daarna). Het gaat nadrukkelijk om minimumaantallen, want als de markt weer aantrekt is er veel voor te zeggen om zoveel mogelijk woningen in de beginjaren te plannen.
Zeker in de beginjaren zal de nadruk moeten komen te liggen op (tijdelijke) huur.
Op dit moment is de koopmarkt nog niet aangetrokken. Na start bouw vanaf 2012 zal het herstel waarschijnlijk langzaam maar zeker intreden en kan het aandeel koopwoningen worden opgevoerd.
Vanwege de crisis in de koopwoningmarkt zijn doorstromers terughoudend bij verhuizen. In het begin van Nieuwveense Landen zal de vraag naar koopwoningen vooral van koopstarters afkomstig zijn. Het ligt dan ook voor de hand in het begin vooral koopwoningen in het goedkope en middensegment te plannen en pas in de latere jaren de duurdere segmenten.
In een tijd van economische crisis past overigens geen dichtgetimmerd woningbouwprogramma, maar een programma in bandbreedten. Hiermee wordt de nodige flexibiliteit behouden om in de toekomst te kunnen inspelen op de dan geldende marktcondities.
In tabel 3.1 is het programma van eisen met bandbreedten voor de woningdifferentiatie voor Nieuwveense Landen opgenomen (bron: Rigo 5-9-2009).
Tabel 3.1: Programma van eisen Nieuwveense Landen (eerste fase)
eigendom | minimum | maximum | reken- programma | opmerking | |||
koop | 50% | 75% | 62% | ||||
huur | 25% | 50% | 38% | beginjaren hoog % | |||
vorm | |||||||
grondgebonden | 60% | 80% | 70% | ||||
appartementen | 20% | 40% | 30% | 20% (binnenstedelijke locaties geschikter) | |||
koopprijs | |||||||
minder dan 170.000 | 5% | 10% | 8% | beginjaren hoog % starters | |||
170.000 tot 200.000 | 15% | 20% | 18% | beginjaren hoog % goedkoop | |||
200.000 tot 300.000 | 15% | 30% | 23% | eindjaren hoger % middelduur | |||
300.000 tot 450.000 | 5% | 20% | 13% | eindjaren hoger % duur | |||
meer dan 450.000 | eindjaren hoger % | ||||||
bijzondere koop | min. 5%, zoals drijvend | ||||||
huurprijs | |||||||
tot 500 | 20% | 30% | 27% | goedkope huur | |||
500 tot 630 | 5% | 10% | 8% | middeldure huur | |||
meer dan 630 | 0% | 5% | 3% | geen vooraf vastgesteld % dure huur | |||
zorgwoningen | min. 130 woningen op stedelijk niveau | ||||||
(C)PO | 20% | 40% | min. 20% waarvan 2% CPO | ||||
duurzaam | 60% | 80% | min. 60% bovenwettelijk | ||||
levensloopbestendig | 40% | 60% | min. 40% nultredenwoningen |
Ondanks het naar verhouding hoge aandeel rijwoningen, blijft er sprake van een ruim opgezet plan met een hoge woonkwaliteit. Gelet op de flexibiliteit die het bestemmingsplan in de uit te werken woongebieden biedt, zullen bij een aantrekkende markt meer middeldure en dure woningen (halfvrijstaande en vrijstaande woningen) gebouwd kunnen worden. Bij een gelijkblijvend totaal ruimtegebruik, zal daardoor het totaal aantal woningen verlaagd worden richting de opnamecapaciteit van de markt van gemiddeld 150 woningen per jaar.
Overigens zal een periodieke monitoring van de markt plaatsvinden, hetgeen tot bijstellingen van het programma kan leiden.
Hieronder wordt eerst de hoofdstructuur van de gehele uitbreiding beschreven. Daarna wordt ingegaan op de specifieke delen die liggen in de eerste fase en dus ook binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
3.3.3 Hoofdstructuur Nieuwveense Landen
De situering op (bijna) gelijke afstand tussen Meppel en Nijeveen maakt van Nieuwveense Landen een uniek gebied en een bijzondere opgave voor de gemeente Meppel. Aan de stadskant is er de noodzaak de niet vanzelfsprekende relatie met de stad duurzaam vorm te geven met goede verbindingen en een interessant programma. Tegelijk ligt Nieuwveense Landen op een dusdanig comfortabele manier in een prachtig landschap dat de mogelijkheden voor die duurzame ontwikkeling eigenlijk voor het opgrijpen liggen. Nieuwveense Landen wordt rondom verweven met het landschap en de specifieke kwaliteiten die dit bezit zijn overal zichtbaar en voelbaar in de wijk via de water- en groenstructuur. Naar gelang de plek gebeurt dit op een steeds andere passende manier.
De hoofdopzet van Nieuwveense Landen met een landschappelijk deel en een meer rationeel vormgegeven deel is de basis voor verschillende woonmilieus. Binnen deze woonmilieus zijn weer verschillende buurten met een variatie aan woningcategorieën, typologieën, architectuur en inrichting van de openbare ruimte te onderscheiden. De woonmilieus vormen een belangrijke bijdrage aan een (sociaal) duurzame ontwikkeling van Nieuwveense Landen.
Naast functionaliteit en veiligheid draagt de verkeersontsluiting voor een belangrijk deel ook bij aan de ervaring en de herkenning van de wijk. De verkeersstructuur en de stedenbouwkundige structuur van Nieuwveense Landen zijn daarom zoveel mogelijk volgend aan elkaar, en de verschillende verkeerssoorten zullen waar mogelijk gecombineerd worden. Ongewenst sluipverkeer wordt echter voorkomen en de fietspaden vormen de snelste verbindingen binnen de wijk en tussen de wijk en de aanliggende Meppeler stadsdelen en het buitengebied.
In 4.3 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op de hoofdstructuur.
3.3.4 Stedenbouwkundige typologie
Voor het planconcept van Nieuwveense Landen is gekozen voor 2 typen woonmilieus, gebaseerd op de kenmerken van het landschap. De beide woonmilieus hebben een eigen stedenbouwkundige typologie.
Het oostelijke deel van de wijk, tussen de Nijeveenseweg en de spoorlijn Meppel-Leeuwarden, is het 'droge - landschappelijk' vormgegeven Nieuwveense Landen. Het westelijke deel van de wijk, vanaf de Bremenbergplas tot de Nijeveenseweg, is het 'natte - rationeel' vormgegeven Nieuwveense Landen. In het landschappelijke Nieuwveense Landen is het bestaande coulisselandschap onder Nijeveen uitgangspunt. De verschillende routes door dit deel van de wijk vormen opeenvolgingen van beelden. Deze worden gevormd door ruimtes (een veld, een vijver, een plein, een singel) en door objecten (bebouwing, boomgroepen, civiele werken, kunst in de openbare ruimte). In het rationele Nieuwveense Landen is de grote lege ruimte onder Kolderveen het uitgangspunt. Op een aantal plekken worden zichtlijnen ontworpen naar een herkenbaar object aan de horizon: bijvoorbeeld over de Kolderveense oostergrift naar Agrifirm en de Meppelertoren, vanaf de nieuwe wijkontsluiting naar de Kolderveense kerk en vanaf de watertoren naar de Bremenbergplas en vice versa. De bestaande sloten en watergangen in het gebied bepalen de kwaliteit van de woonomgeving (wonen op en aan het water, plekken aan het water, routes langs en over het water), hierin ligt de menselijke maat besloten. De overgang tussen beide type woonmilieus wordt gevormd door de bestaande lintbebouwing van de Nijeveenseweg. Hieromheen ligt een dorps woonmilieu met wijkvoorzieningen.
Figuur 3.1: Stedenbouwkundig plan
3.3.5 Planonderdelen
In de eerste tien jaar wordt het gebied ten zuiden en gedeeltelijk ten noordwesten (de noordelijke broeklanden) van de hoofdontsluiting ontwikkeld. Hier binnen valt het volledige centrummilieu ten westen de bestaande 'Nijeveenseweg buurt', de broeklanden en het weidewonen en enkele clusters van parkwonen. De hoofdwatergang wordt voor een belangrijk deel aangelegd en de parkzone kan in de loop van de tijd ontwikkeld worden. Vanaf het begin kunnen voorzieningen in het centrum gerealiseerd worden. Dit kan in eerste instantie in een tijdelijke vorm plaatsvinden, hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de reserveringsgronden. De definitieve voorzieningen kunnen op termijn op de definitieve plek, er direct naast ontwikkeld worden.
Binnen het toekomstig woongebied zijn de kenmerken van de situatie aanleiding voor de ontwikkeling van 6 onderscheidende woonmilieus. Binnen deze milieus liggen verschillende buurten.
Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen nieuwe woongebieden gelden de woonmilieus Centrumwonen en Broeklanden.
Centrumwonen
Rondom de bestaande ‘Nijeveenseweg buurt’ en het voorzieningencentrum ligt een intiem dorps woonmilieu met een menging van functies. De stedenbouwkundige structuur, de architectuur en de typologie van de openbare ruimte sluiten aan bij de bestaande buurt. Er zijn twee buurten te onderscheiden: de westbuurt die direct aansluit op de diepe achtertuinen van de woningen aan de Nijeveenseweg en een oostbuurt die meer aansluiting zoekt bij de Nijeveense Grift en het voorzieningencentrum. Het zwaartepunt van de totale buurt ligt bij de centrumvoorzieningen en de Nijeveense Grift. Om de bestaande buurt te verweven met de nieuwe omgeving kunnen op termijn nog enkele kavels bebouwd worden. Vooral aan de noordoostzijde van de bestaande buurt is beperkte nieuwe bebouwing passend om het ‘lint’ sterker te maken en de verbinding met de oostbuurt en de voorzieningen vorm te geven. Achter deze bebouwing liggen tuinen, net als in de bestaande situatie. De Nijeveense Grift is de grens met de sportvoorzieningen.
Het lint aan de westzijde heeft nu al een sterke structuur. De woningen met diepe achtertuinen zijn aanleiding voor ‘spiegeling’. In de nieuwe westbuurt wordt een zelfde lint gevormd met diepe achtertuinen zodat er één groot hof ontstaat. De bestaande bomen langs de Nieuwe Nijeveenseweg kunnen in dit geval behouden blijven en zorgen voor een groene binnenwereld.
Op de zuidkop van het grote hof wordt de groene binnenwereld gemarkeerd met een stedenbouwkundig accent. De westbuurt loopt door tot aan de westelijk gelegen bestaande boomsingel. De oostbuurt heeft een tweeledige functie; het zorgt er voor dat de centrumvoorzieningen echt opgenomen worden in de stedenbouwkundige structuur van Nieuwveense Landen en tevens zorgt de oostbuurt met de aangegeven rooilijnen voor een duidelijke markering van de parkzone. Belangrijke kwaliteiten van de oostbuurt zijn de ligging tussen voorzieningen en park, maar ook de aanwezigheid van de Nijeveense Grift en de hoofdwatergang. De beide waterstructuren worden herkenbaar vormgegeven met een kademilieu respectievelijk een singelmilieu. In het midden van de buurt verbreedt de ruimte rond de singel zich tot een ‘waterplek’. Een wandelroute verbindt deze met de sportvoorzieningen.
Broeklanden
De broeklanden vormen de overgang tussen de centrumbuurten en het water-, natuur-, woon- en recreatiegebied rond de Bremenbergplas. De broeklanden zorgen voor een rustige overgang hiertussen met een dominante woonfunctie. Het beeld van de broeklanden wordt ook bepaald door de westelijke ontsluitingsweg. Deze deelt de buurt in twee afzonderlijke delen. Het gevolg hiervan is dat de zuidelijke broeklanden meer relatie hebben met de parkzone en de centrumbuurten en de noordelijke broeklanden zich meer richten op het weidelandschap ten noorden van Nieuwveense Landen en het watermilieu rond de Bremenbergplas. Dit verschil wordt benadrukt in de vormgeving van de beide buurten. De overeenkomst is het onderliggende slotenpatroon, het verschil is de wijze waarop dit wordt vormgegeven in de beide buurten. In de noordelijke broeklanden wordt het slotenpatroon letterlijk gehandhaafd.
Vanaf de randsloot die de scheiding vormt tussen Nieuwveense Landen en het weidegebied steken verschillende sloten de wijk in tot aan de hoofdwatergang. Hiertussen liggen ‘eilanden’ waarop iedere woning een tuin aan het water heeft. De maatvoering van de eilanden kan verschillen. Naar het westen gaan de eilanden over in het onregelmatige patroon van het watermilieu. Alle eilanden zijn onderling verbonden met een informele wandelroute. De buurt wordt ontsloten via een parallelweg naast de hoofdontsluiting. De Kolderveense Grift is, uitgezonderd de hoofdontsluiting, niet oversteekbaar voor auto’s. De vormgeving van de zuidelijke broeklanden is gebaseerd op het patroon van opstrekkende kavels die in deze regio (naar het westen langs de N375) veel voorkomt. Daarmee is het een directe afgeleide van het slotenpatroon. De bebouwing ligt in de vorm van ‘eilanden’ in een groen kavellandschap van sloten, gras en boomsingels. Dit zijn de erven tussen de bebouwing. De bebouwing van de zuidelijke broeklanden vormt een duidelijke rooilijn naar de hoofdontsluiting. Vormgeving van de buurt en de weg zijn hier op elkaar afgestemd.
3.3.6 Verkavelingsplan
De eerste uitwerking nu betreft het gebied ten westen van en direct aansluitend aan de Nijeveensebuurt. Dit zijn de eerste delen van de woonmilieus Centrumwonen en Broeklanden. Op het stedenbouwkundig plan van Nieuwveense Landen op de pagina hiernaast zijn de beide delen met een oranje kader aangegeven. In de eerste ‘buurten’ van Nieuwveense Landen worden ongeveer 440 woningen gebouwd.
Het nu voorliggende verkavelingsplan (Bijlage 2 Verkavelingsplan) is ontwikkeld om de (ruimtelijke) vertaalslag te maken tussen de uitgangspunten uit de gebiedsvisie en het stedenbouwkundig plan én het bestemmingsplan en grondexploitatie. Het bestemmingsplan bevat gedetailleerde bestemmingen en biedt een rechtstreekse bouwtitel voor de bouw van de verschillende woningen.
Centrumwonen
Centrumwonen is een intiem dorps- of kleinstedelijk woonmilieu in het hart van Nieuwveense Landen aansluitend op de kenmerken en kwaliteiten van de bestaande lintbebouwing van de Nijveveensebuurt.
De openbare ruimte wordt gevormd door een aaneengesloten reeks herkenbare ruimtetypes: straat, steeg, stoep, plein, hof en (stads)tuin. In de openbare ruimte worden plekken gemaakt die zorgvuldig worden vormgegeven. De bebouwingswanden zijn bepalend voor de (‘verticale’) ruimtebeleving van die plekken.
Een vaste rooilijn die binnen kleine marges direct grenst aan de openbare ruimte is het uitgangspunt. De overgangszone die hierdoor ontstaat, moet zorgvuldig en gedetailleerd worden vormgegeven. De eenheid in het gevelbeeld ligt hierin besloten en dit maakt het mogelijk iedere woning een individuele expressie te geven. Langs de randen van de buurt neemt de rooilijn meer afstand tot de erfgrens waardoor tuinen de overgang en verbinding met het landschap verzachten. De hoekverdraaiing in het onderliggende kavelpatroon is benut om Centrumwonen op te delen in twee kleinere buurtjes. De watergang volgt de ‘breuklijn’ die op deze manier ontstaat. Vervolgens worden, langs de oevers van het water, met bruggen en duikers plekken gemaakt die de beide buurtjes juist weer samenbrengen. De gevarieerde opbouw van de openbare ruimte en de herkenbaarheid van individuele woningen geeft mogelijkheden om een groot aantal interessante doorkijkjes te maken: op een bijzonder huis, een begroeide zijgevel, een groene plek.
De bebouwing is duidelijk geordend in blokken en bij voorkeur met gesloten hoekoplossingen. Schakeling van verschillende woningcategorieën is uitgangspunt. De variatie van de gevels wordt hierdoor in belangrijke mate bepaald: verschil in beukbreedte en bouwhoogte. Vrijstaande of geschakelde woningen zijn in de minderheid, maar dragen bij aan de variatie. De woningen staan echter wel in de rooilijn van het belendende bouwblok en wanneer hier van wordt afgeweken neemt een gemetselde tuinmuur of stalen tuinhek de plek van de rooilijn in. Tuinen zijn verborgen groene oases in deze buurt, maar kunnen ook zichtbaar zijn en op die manier bijdragen aan het groene beeld van de buurt. Geparkeerde auto’s zijn nauwelijks zichtbaar. De meeste auto’s staan geparkeerd op parkeerhoven en parkeerstraten achter de woningen.
De bebouwing op de (woon) werkkavels aan de zuidoostzijde van de buurt passen in maat en schaal bij de buurt en geven door een iets afwijkende korrelgrootte of architectuur variatie in het beeld. Zij dragen bij aan een gemengd woonmilieu en representeren de buurt op een belangrijk zichtpunt.
Broeklanden
In de Broeklanden liggen de woningen op ‘eilanden’ in het weidelandschap. Het landschap is dominant in het beeld en dringt diep door tussen de eilanden met stroken grasland of sloten. Het landschap vormt een duidelijke eenheid en is openbaar toegankelijk: op de sloten kan worden gevaren en op de grasvelden en wadi’s tussen de woningen kan worden gespeeld en gewandeld. De overwegende kavelrichting is zuidnoord en volgt het slotenpatroon. Hierdoor ontstaan de typische lange doorzichten naar de omgeving. In de ruimte tussen de zuidelijke en noordelijke woonblokken van de Broeklanden is om die reden een verschuiving (bajonet) in het beeld gemaakt, de zuid-noord lijn blijft daardoor dominant. In de groene ruimtes tussen de eilanden worden routes en plekken gemaakt. De bebouwingswanden hebben een beeld-ondersteunende rol naar het groen of het water. De overgang is heel geleidelijk en in de gevelwanden is daardoor eenheid in vormgeving en materialisering. De kap heeft een belangrijke rol in de (‘horizontale’) ruimtebeleving en heeft bij voorkeur een flink overstek. De bebouwing is geschakeld in korte rijen. De rooilijnen van deze rijen verspringen om de ruimtewerking in de openbare ruimte te versterken. Complete woningrijen vormen op die manier accenten in de ruimte. De tuin of het terras vormt de overgang tussen privé en openbaar en heeft bij voorkeur een begroeide afscherming.
Woningcategorieën zijn enigszins gebundeld; meerdere dure woningen bij elkaar of meerdere goedkopere en zijn daarmee herkenbaar. Lange rijen van dezelfde woningen zijn echter voorkomen, de menselijke maat is uitgangspunt.
De hoeveelheid verharding in de buurt is tot een minimum beperkt. De eilanden worden ontsloten door een straat in het midden van het eiland. De straat heeft het karakter van een woonerf en vanaf deze straat zijn de woningen via een tuin bereikbaar. Er wordt hoofdzakelijk op eigen terrein geparkeerd en de overgang tussen straat en tuin via de parkeerplaats vormt een belangrijke ontwerpopgave. De straat is eenvoudig en doelmatig ingericht.
De bebouwing op de werkkavels ter plaatse bij de werkboerderij liggen op afstand van de Broeklanden, maar dragen daardoor zeker bij aan het beeld van een ‘landschappelijke bebouwing’. De maat en schaal kunnen afwijken van de buurt, maar de groene ruimte rondom de bebouwing en de architectuur volgen elkaar.
Ook de werkkavels dragen op deze manier bij aan een gemengd woonmilieu en de representatie naar de N375.
3.3.7 Beeldkwaliteit
Om de ambities ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van Nieuwveense Landen te realiseren is het Beeldkwaliteitplan Centrumwonen en Broeklanden ontwikkeld.
Het beeldkwaliteitsplan is vooral bedoeld als inspiratie maar geeft - waar noodzakelijk - minimale beeldeisen. Het beeldkwaliteitplan gaat verder dan het verkavelingsplan en legt in randvoorwaarden het architectonisch beeld van de woningbouw en de relatie van de woningen met de openbare ruimte vast en geeft een impressie van de openbare ruimte. Het is daarmee een uitwerking van de architectuurbeelden die in het verkavelingsplan zijn geschetst.
Het beeldkwaliteitplan definieert ook het architectonisch beeld en de randvoorwaarden voor de werkkavels bij de werkboerderij.
Het Beeldkwaliteitplan Centrumwonen en Broeklanden geeft inzicht in:
- de onderverdeling van de woonbuurten Centrumwonen en Broeklanden in verschillende beeldthemagebieden;
- de definitie van de Werkboerderij in de Parkzone als afzonderlijk beeldthemagebied;
- de karakteristieken van de verschillende beeldthemagebieden (een beschrijving van de sfeer en structuur van het gebied);
- de verschillende aspecten van beeldkwaliteit per beeldthemagebied met onder meer rooilijnen, bouwhoogten, oriëntatie, materialisering en vormgeving van erfafscheidingen;
- de uitstraling van de openbare ruimte in Centrumwonen en Broeklanden.
Het beeldkwaliteitplan is op 15 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze is te vinden in Bijlage 28 Beeldkwaliteitsplan.
3.3.8 Duurzaamheid in Nieuwveense Landen
In het planproces van Nieuwveense landen speelt duurzaamheid een grote rol. In de thematische uitgangspunten in de Gebiedsvisie zijn vele duurzame uitgangspunten benoemd, zoals de regionale identiteit, water als drager voor groen, wonen voor iedereen en duurzaam duurt het langst. De thema's zijn verwerkt in de stedenbouwkundige typologie en hoofdstructuur van Nieuwveense Landen. Hiermee is het duurzame raamwerk van Nieuwveense Landen in het stedenbouwkundig plan verankerd.
Binnen het raamwerk zijn de voorzieningen, de woonmilieus en de ontsluitingsstructuur in samenhang met elkaar ontworpen. Duurzaamheid op het niveau van het stedenbouwkundig plan betekent vooral dat het plan flexibel is om te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Dit is op twee manieren uitgewerkt. De eerste betreft de strategische reserveringen van gronden in het plangebied om in de toekomst onvoorziene ontwikkelingen toch een plek te kunnen geven. De logische afronding van de wijk per bouwfase is de tweede manier waarop flexibiliteit is uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan.
In de verdere ontwikkeling van Nieuwveense landen zullen de duurzame uitgangspunten uit de Gebiedsvisie per fase verder worden geconcretiseerd en daarbij zullen ook de gemeentelijke ambities uit 'Nieuwveense Landen, aangenaam duurzaam' worden betrokken. Daarnaast worden extra aangename duurzame maatregelen benoemd die mogelijk op detailniveau (en in de beheersfase) kunnen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. Elke paragraaf begint met een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
4.2 Milieueffectrapportage
De nieuwe woonwijk Nieuwveense Landen omvat circa 3.400 woningen. Dit betekent dat sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit (> 2.000 woningen buiten de bebouwde kom). De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de bestemmingsplannen die worden opgesteld om de beoogde woonwijk mogelijk te maken. Voor informatie over de verschillende stappen uit de m.e.r.-procedure wordt verwezen naar het MER. Deze is te vinden in Bijlage 3 MER Nieuwveense Landen Meppel.Het doorlopen van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is gestart in 2002 met een Startnotitie.
In maart 2008 heeft de gemeenteraad de Gebiedsvisie Nieuwveense Landen vastgesteld, waarin de doelstelling van de bouw van 5.300 woningen is bijgesteld naar 3.000 woningen. De Milieueffectrapportage Nieuwveense Landen Meppel 2009 (rapportage Grontmij oktober 2009) is voor het totale aantal woningen opgesteld en de gemeenteraad heeft die Milieueffectrapportage in haar vergadering van 10 december 2009 aanvaard.
In het Aanvullend toetsingsadvies over het milieurapport en de aanvulling daarop (dd. 28 juni 2010) heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage met kennis van ingediende zienswijzen geoordeeld dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER (inclusief de aanvulling) aanwezig is en dat de achtergrondrapporten goede informatie geven ter onderbouwing van de effectbeschrijving in het MER.
De Commissie vindt het voldoende onderbouwd dat op basis van infrastructurele argumenten en argumenten uit het oogpunt van compactheid van de stad is gekozen voor de locatie Nieuwveense Landen. Voorts heeft de Commissie geconcludeerd dat een meer gedetailleerde beoordeling van de milieueffecten niet tot een andere conclusie had geleid.
De Commissie heeft uiteindelijk geadviseerd:
- a. een visie te ontwikkelen op een gefaseerde invulling van het bestemmingsplan om in te kunnen spelen op een mogelijk langer durend ontwikkelproces dan thans verwacht;
- b. de monitoring goed te borgen in het beheerplan en jaarlijks te laten plaatsvinden.
Het milieueffectrapport (MER) en het voorontwerp van het bestemmingsplan hebben van 18 februari 2010 tot en met 31 maart 2010 ter inzage gelegen. Tevens heeft op 10 maart 2010 in het kader van de inspraak een bijeenkomst plaatsgevonden.
Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 14 Reactienota MER. Het rapport c.a. heeft ook gelijktijdig met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) en Voorkeursalternatief (VKA)
In het MER zijn in eerste instantie drie globale varianten (ruimtelijk verschillend) onderling vergeleken op de meest relevante milieuaspecten, waaronder de aspecten die zijn aangedragen door de commissie m.e.r. en de provincie Drenthe. Op basis van deze preselectie is een keuze gemaakt voor één variant. Op basis van die variant is een 'meest milieuvriendelijk alternatief' (MMA) uitgewerkt. Het MMA is een reëel alternatief dat past binnen de doelstellingen van de initiatiefnemer, maar waarbij de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt of voorkomen. Het voorkeursalternatief (VKA), het alternatief dat zal worden uitgevoerd en vastgelegd in de bestemmingsplannen, sluit bij voorkeur hierbij aan. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van het MMA en het VKA. Het VKA is het alternatief dat de voorkeur heeft. De eerste fase wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
In de daaropvolgende paragrafen wordt een overzicht gegeven van de sectorale onderzoeksresultaten uit het MER, waar nodig aangevuld met extra milieu-informatie ten behoeve van het bestemmingsplan.
Meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) en Voorkeursalternatief (VKA)
Het MMA bevat de volgende hoofdelementen:
- 5-10% verdichting (minder ruimtebeslag);
- geen woningbouw binnen de geluidszone en de indicatieve hinderzone (geur, stof, gevaar) van industrieterreinen;
- geen woningbouw binnen de 48dB-contour van de wegen;
- westelijke hoofdontsluiting niet langs de rand van de wijk.
In het VKA wordt op enkele locaties de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Dit is het gevolg van de stedenbouwkundige keuze om in het centrum van de wijk te streven naar relatief hoge woningdichtheden. Deze keuze leidt ertoe dat dichter op de hoofdontsluiting wordt gebouwd, en dus naar verwachting deels ook binnen de 48dB-contour. Voor het overige wordt de hoofdopzet van het MMA in het VKA overgenomen.
Mitigerende maatregelen
Naast de hoofdelementen voor het MMA worden in het MER mitigerende maatregelen beschreven waarbij onderscheid wordt gemaakt in drie niveau's: het stedenbouwkundig plan, het uitwerkingsplan en de bouw- en beheerfase. Alle mitigerende maatregelen zijn onderdeel van het MMA. In het VKA is een beperkt aantal maatregelen niet opgenomen. Voor een overzicht van de maatregelen wordt verwezen naar tabel 6.1 uit het MER. In deze paragraaf wordt per milieuthema aangegeven of en zo ja, op welke manier de mitigerende maatregelen zijn geborgd in het bestemmingsplan. Er zijn ook maatregelen waarvoor het bestemmingsplan niet het aangewezen instrument is. In dat geval wordt aangegeven op welke manier de betreffende maatregelen wel geborgd kunnen worden.
Waar (alleen bij het VKA) 'plusmaatregelen' is vermeld, geldt dat de gemeente nog geen uitsluitsel kan geven over het realiseren van deze maatregelen, maar er wel naar streeft deze maatregelen mee te nemen in de verdere planvorming. Deze maatregelen worden niet als mitigerende en compenserende maatregelen voor dit bestemmingsplan beschouwd.
Water
Over de borging van watergerelateerde uitgangspunten en maatregelen in het bestemmingsplan vindt in het kader van de watertoets overleg plaats met de waterbeheerder (zie paragraaf 4.11). De hoofdwaterstructuur wordt in het bestemmingsplan als 'Water' bestemd. Binnen die bestemming geldt ook "de bescherming, het behoud en herstel van natuurwaarden en ecologische waarden".
Ook binnen de andere bestemmingen wordt water mogelijk gemaakt. De mitigerende maatregelen om de waterkwaliteitseffecten en grondwatereffecten te beperken worden daarentegen niet in het bestemmingsplan geregeld, aangezien deze maatregelen niet ruimtelijke relevant zijn. Hiervoor wordt een waterhuishoudingsplan vastgesteld. De watergerelateerde maatregelen die worden beschreven voor de bouw- en beheerfase worden geregeld in een overeenkomst met de projectontwikkelaar.
Natuur
De mitigerende maatregelen voor natuur zijn in het VKA gekoppeld aan het aantal geschikte sloten voor purperreiger en geschikt gras- en bouwland voor de Bruine kiekendief. Met realisatie van het voorliggende bestemmingsplan wordt slechts 30% van de geschikte sloten in het gehele plangebied ongeschikt voor de purperreiger. Daarmee vindt 30% van het effect van het totale voornemen plaats in de eerste fase. Voor de Bruine kiekendief verdwijnt ongeveer 50% van het totale geschikte foerageergebied als gevolg van de eerste fase, met dus 50% van het totale effect van de wijk tot gevolg. Het totale effect van de wijk is een worst-case scenario en is zeer beperkt (zeker niet significant), waarbij de gunstige instandhouding van de soorten niet in het geding is. Het cumulatieve effect is een verslechterend effect te noemen, maar ook hier is de gunstige instandhouding niet in het geding. Veel van de plannen die zijn meegnomen in de cumulatie zijn nog niet uitgevoerd. Kwalitatief gezien achten wij 30-50% van dit beperkte effect op beide soorten acceptabel. In dit bestemmingsplan zijn daarom geen maatregelen ten gunste van beide soorten opgenomen. Het nieuwe foerageergebied uit het VKA zal in de tweede fase worden gerealiseerd, waarmee de totale effecten van de wijk per saldo nul zijn.
De bufferzone (van 200 meter) tussen de woningenbouw en de foerageergebieden ligt ten westen van dit bestemmingsplangebied. In het bestemmingsplan voor dat gebied wordt deze bufferzone vastgelegd. Momenteel zijn dit agrarische gronden die dienst kunnen doen als foerageergebied. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied is een recreatiezone voorzien om de toename van de recreatiedruk op de Wieden zoveel mogelijk af te leiden en deze zone is in het plan vastgelegd. Ook de ecozone van 25 meter langs de hoofdwatergang is opgenomen voor zover deze binnen het plangebied ligt.
Monitoring van het recreatief gebruik van de Wieden is geen maatregel die in het bestemmingsplan kan worden geregeld. Ook andere natuurgerelateerde maatregelen uit het MER (zoals paddenpoelen en overwinteringsplaatsen voor vissen) worden op een andere manier vastgelegd in een natuurbeheerplan of overeenkomst met de projectontwikkelaar.
Landschap en cultuurhistorie
De zichtlijnen naar de watertoren en de kerktorens van Kolderveen en Nijeveen die in het MER worden beschreven liggen slechts gedeeltelijk binnen het plangebied. De zichtlijnen lopen langs de hoofdwatergangen in het gebied. Aangezien ter plaatse van de bestemming 'Water' geen bebouwing mogelijk is, zijn de zichtlijnen op deze manier voldoende verankerd in het bestemmingsplan. De 1e Nijeveense Kerkweg die ook wordt genoemd in het overzicht met de mitigerende maatregelen ligt buiten het plangebied. Aan de randen van Nieuwveense Landen dient een groenstrook te worden gerealiseerd om de overgangen naar het landschap te verzachten.
Archeologie
Voor gebieden met een kans op het aantreffen van archeologische sporen wordt op de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen. Dit houdt in dat bij activiteiten in die gebieden in beginsel nader onderzoek gedaan moet worden naar de archeologische (verwachtings)waarden.
Verkeer
Verkeersgerelateerde maatregelen zoals fietsroutes, centrale parkeerpleintjes en maatregelen op het gebied van verkeersveiligheid zijn mogelijk binnen de kaders van het bestemmingsplan. Voor het borgen van het daadwerkelijk uitvoeren van deze maatregelen is het bestemmingsplan niet het geschikte instrument. In dat kader worden afspraken gemaakt met projectontwikkelaars en wegbeheerders.
Energie/materiaalgebruik
Er wordt een Energie Prestatie op Locatie verlangd volgens de volgende formule:
EPL Nieuwveense Landen = EPL bij EPC-vigerend + 0,4 * (10 – EPL bij EPC vigerend).
'EPL bij EPC-vigerend' heeft betrekking op EPL die gerelateerd is aan de juridisch vastgestelde energie prestatie voor de woningbouw. Indien de EPC door de overheid wordt aangescherpt naar bijvoorbeeld EPC 0,5, dan komt dit overeen met een EPL van 7,5. Voor Nieuwveense Landen wordt dan een EPL van 8,5 als uitgangspunt gehanteerd.
Andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid en energie die in het MER worden genoemd (met name op gebouwniveau), worden in een overeenkomst met de projectontwikkelaar verankerd.
In het kader van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet is bij de Minister van Infrastructuur en Milieu een aanvraag ingediend om het Icoonproject Nieuwveense Landen aan te wijzen als innovatief experiment. Het verzoek ziet op de toepassing van hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit en beoogt een aanpassing van het Bouwbesluit voor het project Nieuwveense Landen zodat de voorgestelde minimumnormen voor alle bouwers en ontwikkelaars gelden en de gewenste standaard gegarandeerd wordt.
Advies van de Commissie
De Commissie adviseert de volgende punten in de besluitvorming over het bestemmingsplan mee te nemen:
- 1. Overweeg een fasering/prioritering aan te brengen.
- 2. Neem in ogenschouw dat een nieuwe woonwijk in een open agrarisch landschap leidt tot een verandering van het landschap.
- 3. Houd in de gaten dat de monitoring van effecten op Natura-2000 gebied De Wieden goed wordt geborgd.
- 4. Overweeg een extra ruimtereservering voor waterberging in verband met klimaatverandering.
- 5. Houd rekening met lichthinder die kan ontstaan door lichtmasten bij sportvelden.
Ten aanzien van de gegeven adviezen kan het volgende worden opgemerkt:
Ad.1:
Het advies is vooral gegeven om te voorkomen dat op verschillende locaties binnen het plangebied wordt gestart met de bouw van woningen en dat een verrommeling van het landschap plaatsvindt. Er is sprake van een zekere fasering, in die zin dat de op korte termijn in te zetten gronden gedetailleerd worden bestemd. De conform het stedenbouwkundig plan op lange(re) termijn te benutten gronden krijgen weer de vigerende bestemming met een wijzigingsbevoegdheid. Dit biedt de mogelijkheid om, wanneer de tijd rijp is, een wijzigingsplan in procedure te brengen.
Ad.2:
In het voorontwerp van het bestemmingsplan is bij de uit te werken woonbestemmingen uitgegaan van bebouwing met een bouwhoogte van 15 meter en bij de uit te werken gemengde bestemmingen van 20 m. Op zich zijn dit geen opzienbarende mogelijkheden.
Feit is wel dat met name in de overgangsgebieden aandacht moet worden besteed aan de overgang naar het open landschap. In het Stedenbouwkundig Plan is dat ook geïllustreerd en is afhankelijk van de locatie in het plangebied bepaald hoe de randen eruit zien. Het landschap tussen de wijk en Kolderveen is inderdaad open en grootschalig. De wijk zal zich aan deze zijde niet op een nadrukkelijke manier met woningbouw presenteren. In het kader van het bestemmingsplan wordt een adequate ruimtelijke invulling voorgestaan die recht doet aan de zachte overgang naar het landelijk gebied.
Ad.3:
De gemeente Meppel is vertegenwoordigd in de klankbordgroep van het Natura 2000 beheerplan en wordt bij de afronding van dat beheerplan actief betrokken bij de opzet van de monitoring en de sturing van de recreatiedruk.
Ad.4:
In de watertoets van het voorontwerpbestemmingsplan is al uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot de klimaatscenario's 2050 (10% extra neerslag) én 2100 (20% extra neerslag). Het stedenbouwkundige plan voldoet aan het scenario 2050. Er is nog circa 2 hectare extra water nodig, om ook aan het scenario 2100 te voldoen. Het streven is er om deze extra hectares te vinden binnen het bestemmingsplangebied, zodat ook aan het klimaatscenario van 2100 wordt voldaan.
Ad.5:
Het aspect licht(hinder) is ook toegelicht in “Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam” en mitigatie zal bij de inrichting van het gebied zeker aan de orde komen. De mogelijkheden van weinig verstorende verlichting zijn bekend.
Conclusie
Met het oog op het milieu beschouwt het gemeentebestuur het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage als groen licht om voort te gaan met het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan bevat hoofdzakelijk vigerende bestemmingen met wijzigingsbevoegdheden. De mitigerende en compenserende maatregelen komen vooral in beeld wanneer gebruik wordt gemaakt van de specifieke wijzigingsbevoegdheden als genoemd in Artikel 26 Algemene wijzigingsregels . Daar waar maatregelen niet via het ruimtelijke spoor geborgd zijn (bijvoorbeeld via overeenkomsten met ontwikkelaars) zal in een wijzigingsplan wederom verantwoord worden op welke manier de maatregelen uit het MER nader geborgd zijn.
Er zijn maatregelen getroffen om het woningbouwproject faseerbaar, uitvoerbaar en beheersbaar te houden en versnippering of ontwikkelingen verspreid over het gebied te verhinderen of minimaliseren. Dat heeft vertaling gevonden in de planregeling op een dusdanige wijze dat in redelijkheid kan worden gesteld dat structurerende elementen zijn vastgelegd en dat de voorgestane stedenbouwkundige structuur niet wordt aangetast. De stedenbouwkundige structuur respecteert de cultuurhistorische aspecten en beoogt een zorgvuldige overgang naar het omliggende landschap.
4.3 Verkeer En Parkeren
De bereikbaarheid van Meppel, met name uit noordwestelijke richting, staat onder druk. Uit onderzoek is gebleken dat zowel in de ochtendspits als de avondspits de doorstroming op het kruispunt Steenwijkerstraatweg - Nijeveenseweg - provinciale weg N375 (bij de watertoren) onvoldoende is en daarbij is nog geen rekening gehouden met het fietsverkeer.
Conclusie moet zijn dat een directe en lange termijn oplossing voor de ontsluiting van noordwest Meppel wenselijk is. Daarnaast dient duidelijkheid te worden verkregen hoe de aansluiting van Nieuwveense Landen op de bestaande stad vorm kan krijgen. Uit de verkeersstudies die met behulp van het verkeersmodel van de Gemeente Meppel uitgevoerd zijn blijkt dat een 'gevorkte' ontsluiting van de nieuwe wijk de beste oplossing is (zie onderstaande afbeelding). Het 'handhaven' van de Nijeveenseweg als centrale ontsluiting voor Nieuwveense Landen genereert zo veel verkeer dat het bestaande wegennet dit niet kan verwerken en dat zal dus ook de bereikbaarheid van de Nijeveenseweg-buurt in negatieve zin beïnvloeden.
Figuur 4.1: Gevorkte ontsluiting Nieuwveense Landen
Ontsluiting Nijeveenseweg-buurt, op korte en lange termijn
In het Stedenbouwkundig Plan Nieuwveense Landen is ten oosten van de Nijeveenseweg-buurt voorzien in een parkzone met sport- en groene recreatieve voorzieningen. Ook voor die voorzieningen moet sprake moeten zijn van een goede bereikbaarheid en ontsluiting.
Uitgangspunt is dat de ontsluiting van de Nijeveenseweg-buurt in noordelijke richting gaat plaatsvinden (om de sportvoorzieningen heen figuur 4.2) en dus gecombineerd wordt met de ontsluiting van de sportvoorzieningen. Een voordeel daarvan is dat de parkzone een belangrijk integraal en aansluitend geheel kan worden.
Dit is van belang omdat de parkzone ten zuiden van de Nijeveenseweg-buurt heel smal is. In dit smalle deel moet de belangrijke hoofdfietsverbinding tussen Nijeveen en Meppel, die centraal door Nieuwveense Landen gaat, vorm krijgen en die verbinding krijgt ter plaatse van de rotonde Steenwijkerstraat een fietstunnel. Deze hoofdfietsverbinding krijgt ook aftakkingen richting het sportveld en het oostelijke deel van Nieuwveense Landen en dat betekent dat in de smalle parkzone vanwege de tunnel sprake is van een groot ruimtebeslag voor voorzieningen ten behoeve van (stijgend en dalend) fietsverkeer, alsmede voor de aansluitingen op het recreatieve fietsnetwerk in de parkzone. Deze fietsroutes moeten zo min mogelijk worden gecombineerd met routes voor gemotoriseerd verkeer.
Een ander gegeven is de op het perceel Nijeveenseweg 2 aanwezige bedrijvigheid. De ontsluiting daarvan dient niet in noordelijke richting door de woonbuurt plaats te vinden en dat betekent dat voor dit bedrijf sprake blijft van een ontsluiting in zuidelijke richting maar dan langs de watertoren over het huidige fietspad richting de N371. Nog meer gemotoriseerd verkeer op die ontsluiting is niet gewenst.
Figuur 4.2: Voorgestelde ontsluiting beoogde sportvoorzieningen en de Nijeveenseweg-buurt
Met die noordelijke ontsluiting komt voor de Nijeveenseweg-buurt dus de zuidelijke ontsluiting richting Meppel-centrum te vervallen. De vraag is mede gelet op de ontwikkelsnelheid van het sportcomplex 'Hoe om te gaan met de ontsluiting van de Nijeveenseweg-buurt' want het is een feit is dat de bewoners van die buurt in overwegende mate op Meppel-centrum zijn georiënteerd.
Tot het moment dat de ontsluiting van de Nijeveenseweg-buurt in noordelijke richting gaat plaatsvinden is daarom gekozen voor een constructie waarbij het gemotoriseerde verkeer van de buurt tijdelijk van die zuidelijke (bedrijfs)ontsluiting gebruik maakt.
Voor een deel vindt dat dan plaats over bestaande infrastructuur en het volgende deel betreft het huidige fietspad en dat zal dus aan de nieuwe functie moeten worden aangepast (verbreding en verzwaring). Wel is het zo dat er in dat geval ook een goede oplossing moet komen voor de aansluiting op de Steenwijkerstraatweg/N371 en voor de aansluiting van de Steenwijkerstraatweg/N371 op de N375.
Deze tijdelijke optie heeft als voordeel dat het voor de buurt de kortste verbinding met Meppel-centrum en de Rijksweg A32 is.
Figuur 4.3: Tijdelijke ontsluiting Nijeveenseweg-buurt
Benadrukt wordt dat de definitieve ontsluiting van de Nijeveenseweg-buurt dus op termijn gaat plaatsvinden in noordelijke richting.
Fietsverkeer
Een ander punt van aandacht is het grote aantal fietsers op de Nijeveenseweg richting Meppel. Aanvankelijk was het de bedoeling de hoofdfietsroute door de Nijeveenseweg te leiden. Uit recente tellingen blijkt dat in de huidige situatie al 1.500 fietsers per dag over de Nijeveenseweg fietsen en in de toekomst zal dit oplopen tot minimaal 4.500 fietsers per dag. Dat is de reden geweest om voor de fietsers een alternatieve route te zoeken.
In het huidige verkavelingsplan van de 1e fase van Nieuwveense Landen is daarom rekening gehouden met een hoofdfietsroute over het tracé van de huidige Nieuwe Nijeveenseweg. Hiermee wordt de Nijeveenseweg dus ontlast van doorgaand fietsverkeer. Bij de rotonde nabij de watertoren wordt een fietstunnel aangelegd en dat zal daar al zorgen voor een eerste ontlasting van de verkeersdruk.
Te verwachten gevolgen voor de kern Nijeveen
Voor de bewoners van Nijeveen houdt de nieuwe ontsluitingsstructuur in dat het gemotoriseerde verkeer in de toekomst over een minder directe verbinding met de stad en de rijksweg beschikt. In de huidige situatie is de afstand tot Meppel-centrum circa 4,7 km en de bijbehorende reistijd circa 6 minuten en 30 seconden. Met de nieuwe westelijke ontsluiting zal dat circa 6,3 km zijn en een reistijd van circa 9 minuten, voor de nieuwe oostelijke ontsluiting circa 6,1 km en een reistijd van circa 9 minuten en 30 seconden.
In de huidige situatie is de afstand tot de afslag Meppel-Zuid van de A32 circa 9,3 km en de reistijd 10 minuten. Met de nieuwe westelijke ontsluiting zal dat 9,1 km zijn (reistijd 13 minuten) en de oostelijke ontsluiting (Nieuwveense Landen) 10,1 km (en reistijd 11 minuten). De omrijafstanden en bijbehorende omrijdtijd zijn acceptabel te achten.
Uit onderzoek is gebleken dat de ontwikkelingen Nieuwveense Landen geen dan wel geen noemenswaardige invloed heeft op de hoeveelheid verkeer over de Dorpsstraat in Nijeveen. Voor die straat geldt wel dat - als gevolg van autonome ontwikkelingen in Nijeveen - in 2030 sprake zal zijn van bijna een verdubbeling van verkeersbewegingen ten opzichte van 2004, maar dit staat dus los van de ontwikkelingen in Nieuwveense Landen.
Parkeernorm
In het verkavelingsplan (Bijlage 2 Verkavelingsplan) wordt in paragraaf 3.2. het aandachtspunt Verkeer en parkeren toegelicht. De parkeernorm voor Centrumwonen en Broeklanden is bepaald op 2,1 parkeerplaats voor een dure woning, 1,9 parkeerplaats voor een middeldure woning en 1,6 parkeerplaats voor een betaalbare woning. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van parkeren op eigen terrein.
Bij vrijstaande woningen en 2/1-kap woningen worden 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gemaakt.Dat betekent dat voor de middeldure en dure categorieën woningen een norm geldt van 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte tegenover 1,6 parkeerplaats in de openbare ruimte voor goedkope woningen. De in het verkavelingsplan opgenomen themakaart parkeren maakt de parkeerbalans inzichtelijk.
Met het oog op parkeren is in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen de volgende planregeling opgenomen: "per gebouw moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid". In de planregeling is in artikel 25.1 Afwijkingsbevoegdheid een afwijkingsmogelijkheid opgenomen als er geen alternatief is en het toch ruimtelijk acceptabel is dat er geen parkeerplaatsen bij komen.
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
Bedrijven binnen het plangebied
Binnen het plangebied komt een perceel met de bestemming 'Bedrijf' voor en percelen met de bestemming 'Gemengd' dan wel 'Maatschappelijk'. Binnen die bestemmingen is bedrijvigheid mogelijk.
Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SB). De SB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting en is gebaseerd op de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009. Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de mogelijke milieubelasting van een bedrijf is. Er zijn richtafstanden voor aspecten als gevaar, geluid-, stof- en geurhinder. De genoemde richtafstanden gelden ten opzichte van 'een rustige woonwijk'. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden.
Bedrijven buiten het plangebied
In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse veehouderijen. Voor deze grondgebonden veehouderijen geldt een afstandseis van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten (waaronder woningen). De afstand tussen de veehouderijen (emissiepunten) en de woonbestemmingen bedraagt in alle gevallen meer dan 100 meter. De bedrijven worden door de realisatie van de woningen dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich de industrieterreinen Oevers en Steenwijkerstraatweg. In het MMA en in het VKA zoals dat wordt vastgelegd in het bestemmingsplan zijn alle nieuw te bouwen woningen buiten de 'geluidzone-industrie' (zie 4.5 Geluid industrie) en de indicatieve hinderzone (geur, stof, gevaar) van de industrieterreinen gelegen. Ter plaatse van de woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.5 Geluid Industrie
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel "A-inrichtingen" genoemd - worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen een zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door B&W een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55dB(A).
Onderzoek en conclusie
De industrieterreinen Oevers (inclusief Steenwijkerstraatweg/Oude Vaart), Noord I en Noord II zijn gezoneerd. Deze geluidzone blijft ongewijzigd en wordt voor zover binnen het plangebied gelegen, vastgelegd op de verbeelding. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt binnen de geluidzone. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen zal de geluidsbelasting als gevolg van de het industrieterrein Oevers niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
4.6 Geluid Weg
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. De zonering industrieterrein is in 4.5 Geluid industrie aan de orde geweest.
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidzone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidzone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd en nieuwe ontsluitingswegen aangelegd. In het MER en de studie van Goudappel Coffeng is een overzicht gegeven van de geluidsbelastingen langs de toekomstige ontsluitingsstructuur (in 2030). Zowel de 48dB-contour (voorkeursgrenswaarde) als de 53dB-contour (uiterste grenswaarde) is berekend.
Binnen een deel van het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. het betreft een gebied ten oosten van de Nijeveenseweg. Voor dit gebied is een verkavelingsplan opgesteld en deze geldt als basis voor de bestemmingen voor dit gedeelte van het totale plangebied.
De gemeente Meppel heeft Goudappel Coffeng BV opdracht verleend om inzichtelijk te maken of de geluidsbelasting op de nieuwbouwwoningen voldoet aan de Wet geluidhinder (Wgh). Zie Bijlage 17 Akoestisch onderzoek Nieuwveense Landen van 30 mei 2011.
Gebleken is dat de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen langs zowel de provinciale weg N375 als de wijkontsluitingsweg niet overal voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Dit betekent dat deze woningen niet zonder meer gebouwd mogen worden. Conform de Wgh dient onderzocht te worden of wel aan de voorkeursgrenswaarde voldaan kan worden als geluidsreducerende maatregelen worden getroffen. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen langs zowel de provinciale weg N375 als de wijkontsluitingsweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde indien passende geluidwerende voorzieningen worden aangebracht dan wel beide wegen worden voorzien van stil asfalt. Dit betekent dan dat het bouwplan in die situatie niet strijdig is met de Wgh.
Rapportage akoestisch onderzoek januari 2012
In januari 2012 heeft Goudappel Coffeng BV aanvullend gerapporteerd, zie Bijlage 18Rapportage akoestisch onderzoek januari 2012. In het rapport worden de volgende conclusies getrokken:
Bestaande woningen binnen de geluidszone van nieuwe wegen
Binnen de geluidszone van de nieuw te realiseren ontsluitingswegen is een aantal woningen aanwezig. Ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg west wordt voor geen enkele woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg oost wordt voor één woning de voorkeursgrenswaarde overschreden. Na toepassing van geluidsreducerend asfalt, met een geluidsreducerend vermogen van 3 dB, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Aanvullende maatregelen zijn niet benodigd.
Nieuwe woningen
Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N375 Bremenbergweg. De maximaal berekende geluidsbelastingen bedragen 51 dB ten gevolge van de Bremenbergweg N375. Vanwege het standpunt van de provincie dat ontheffingen voor hogere grenswaarden ten gevolge van de N375 niet zullen worden verleend en dat de weg niet zal worden voorzien van een geluidsreducerende asfaltsoort, is middels een nadere uitwerking gezocht naar andere geluidsbeperkende oplossingen. Een oplossing dient te worden gevond en om een tiental woningen met een normoverschrijding toch te kunnen realiseren.
Als basisuitgangspunt is gesteld dat voor alle (ten minste) tien woningen geldt dat de gevels boven de tweede bouwlaag worden uitgevoerd als dove gevel (zonder te openen delen).
In overleg met de gemeente Meppel zijn de volgende geluidsbeperkende maatregelen onderzocht:
- 1. Een loggia op de tweede bouwlaag.
- 2. Een geluidswal ten noorden van de parallelweg.
- 3. Een (doorzichtig) geluidsscherm tussen de N375 en de parallelweg.
Uit het onderzoek blijkt dat met de toepassing van optie 1 het plan kan worden gerealiseerd. Voorwaarde hierbij is dat bij de aanvraag van de bouwvergunning van de woningen de geluidsbeperkende werking van de loggia moet worden aangetoond.
Voor optie 2 geldt dat een wal moet worden gerealiseerd van ten minste 135 meter lang en 3,0 meter hoog. De aarden wal komt dan te liggen ten noorden van de aanwezige parallelweg. Met de realisatie van een dergelijke geluidswal is de realisatie van het plan vanuit het aspect geluid mogelijk. Indien de geluidswal iets hoger wordt uitgevoerd (3,5 meter) hoeft de wal minder lang te worden om voor de betreffende woningen aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Voor optie 3 geldt dat het te projecteren geluidsscherm een minimale lengte van 140 meter en minimale hoogte van 2,0 meter moet hebben om te kunnen voldoen aan de norm. Na realisatie van een scherm met deze minimale omvang, kan het plan, vanuit het aspect geluid, doorgang vinden.
De keuze voor een bepaalde optie dient gemaakt te worden door de gemeente Meppel. De gemeente heeft aangegeven dat optie 1 niet haalbaar is. Het realiseren van een loggia geeft te veel beperkingen voor de toekomstige bewoners. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar de realisatie van een geluidswal (optie 2) of een geluidsscherm (optie 3).
Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Nieuwe ontsluitingsweg west
De maximaal berekende geluidsbelastingen bedragen 51 dB ten gevolge van de Nieuwe ontsluitingsweg west. Ten gevolge van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg west is een asfalttype benodigd met een geluidsreducerend vermogen van 4 dB.
Geluidsbelasting op nieuwe woon-werkgebouwen
De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N375 is 52 dB. Na toepassing van een geluidswal van 3,5 meter hoog of een geluidsscherm van 2,5 meter hoog wordt voor de onderste twee bouwlagen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Resumé
Na toepassing van de voorgestelde geluidsreducerende maatregelen wordt in geen geval de voorkeursgrenswaarde overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.
Gevolgen elders
Als gevolg van de gewijzigde verkeersstromen is langs één wegvak sprake van een waarneembare toename van de geluidsbelasting. Het betreft de N375 tussen de bebouwde kom en de rotonde waar de nieuwe ontsluitingsweg west aansluit. De geluidsbelasting langs deze weg neemt toe met circa 2 dB. De Wet geluidhinder stelt geen eisen aan eventuele geluidsbeperkende maatregelen.
Binnenwaarde
Het Bouwbesluit stelt eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Daarom is in dit onderzoek tevens de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald. Middels aanvullend onderzoek zal moeten worden bepaald of de gevelisolatie voldoende is om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB.
4.7 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek en conclusie
Uit de onderzoeksresultaten uit het MER blijkt dat er binnen het plangebied of in de omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen die een belemmering vormen voor de realisatie van de woningen.
Wel kan de verhoging van de personendichtheid in het gebied leiden tot een verhoging van het groepsrisico met betrekking tot de externe veiligheid rond het transport van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg de N375.
De gemeente heeft aan het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe (SEVD) gevraagd een berekening uit te voeren met RBM II. De berekening is van belang in de ruimtelijke ontwikkelingsprocedure en de afweging van het college van burgemeester en wethouders om medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de bouwplannen. Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) dient bij bestemmingsplanwijzigingen getoetst te worden aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Indien het groepsrisico wordt verhoogd dient een verantwoording van het groepsrisico te worden doorlopen. Zie Bijlage 19 Analyse externe veiligheidinvloed N375 voor de berekeningen en de verantwoording.
Voor het plaatsgebonden risico (PR) wordt op basis van het vervoer geen 10-6 contour berekend. Door de afwezigheid van de PR10-6-contour voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm.
Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico (GR) ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Als gevolg van het plan neemt het groepsrisico minimaal toe en blijft het ruim onder de oriëntatiewaarde.
Daarom wordt geconcludeerd dat gezien de ligging en situatie voldoende grond aanwezig is om te volstaan met een lichte verantwoording van het groepsrisico voor het plan in de directe omgeving van de N375. Aandachtspunt is vooral de zelfredzaamheid en hulpverlening in het geval van een calamiteit. Deze verantwoording komt hieronder aan bod.
Verantwoording groepsrisico
Door de afwezigheid van de PR10-6 contour voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Uit de berekeningen is gebleken dat het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Omdat er hier sprake is van een minimale stijging van het groepsrisico, zijn er eigenlijk geen maatregelen aan te geven.
Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening
Omdat er sprake is van een toename van het aantal mensen in het projectgebied zal er aandacht moeten worden geschonken aan de zelfredzaamheid en hulpverlening. Aandachtspunt bij de verdere invulling van het plan is de weg (vluchtroute) die zodanig gesitueerd dient te worden, zodat bij een calamiteit de vluchtroute vanaf de N375 gaat plaatsvinden.
Daarnaast moet worden gekeken naar het aantal vluchtroutes voor de aanwezigen en dat in dit gebied de aanrijdroute voor de hulpverleningsdiensten en de vluchtroutes niet conflicteren. Dit vereist ook overleg en afstemming met deze diensten en in dit geval vooral de brandweer en kan leiden tot extra maatregelen (voor hulpverlening en zelfredzaamheid).
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.8 Bodem
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoeken
Op basis van de gemeentelijke bestanden en een inventarisatie die in het kader van de MER voor Nieuwveense Landen is uitgevoerd, is nagegaan wat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied is. Het doel hiervan is het verkrijgen van een duidelijk beeld van de bodemonderzoeken en saneringen die nodig zijn voor de ontwikkeling van het gebied tot een woningbouwlocatie. In de MER is een bijlage opgenomen met een overzicht van de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken in het plangebied. Uit informatie uit de MER en uit de inventarisatie kwam naar voren dat er op diverse plaatsen binnen het plangebied mogelijk sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Voor deze locaties is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Dumea, 12 oktober 2009, zie Bijlage 20 Historisch bodemonderzoek Nieuwveense Landen, waarbij 22 verdachte locaties binnen het totale plangebied zijn onderzocht ( archief en veldonderzoek). Naar aanleiding van dit historisch bodemonderzoek is op 11 locaties aanvullend een verkennend/actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat op 9 locaties geen belemmering is aangetoond voor de voorgenomen plannen, dat op 1 locatie (Gedeputeerde Dekkerweg 8) de eigenaar geen toestemming voor bodemonderzoek gaf en dat op 1 locatie, locatie Paradijsjessluis, een ernstig geval van bodemverontreiniging is aangetoond.
Op deze locatie Paradijssluis, die zich bevindt langs de N371, de Steenwijkerstraatweg en westelijk/zuidwestelijk gelegen van de Navoslocatie Paradijssluis, is uit het actualiserend bodemonderzoek (oktober 2010, uitgevoerd door Dumea) in het grondwater matig tot sterk verhoogde concentraties aan indeno(1,2,3-cd) pyreen, benzo (a) pyreen en benzo (ghi) peryleen (allen afzonderlijke PAK's) aangetoond. Deze verontreiniging bevindt zich boven de kleilaag in het 1e watervoerende pakket op ongeveer -7 tot -8 meter minus NAP.
Nader bodemonderzoek op deze locatie (zie Bijlage 21 Nader bodemonderzoekSteenwijkerstraatweg thv Paradijsjessluis) leidt tot de volgende conclusies:
- de sterk verhoogde concentraties aan PAK in het grondwater zijn niet afkomstig van de stortplaats;
- de grondwaterverontreiniging met PAK is vermoedelijk veroorzaakt door met teer verduurzaamd hout, welke zeer waarschijnlijk is toegepast bij de aanleg vande Paradijssluis;
- de grondwaterverontreiniging is zowel in horizontale als in verticale richting afgeperkt;
- de omvang van de verontreiniging is ongeveer 200 m3. Hiervan is minder dan 100 m3 sterk verontreinigd;
- Eventuele exploitatie van warmte-koude-opvang met debieten van maximaal 100 m3/uur per bron zal geen effect hebben op de aanwezige verontreiniging en daardoor wordt het plangebied niet bedreigd. Ook de toekomstige ontwikkleingen in het plangebied zullen geen relevante invloed ondervinden.
Conclusie
Het omgevingsaspect bodem vormt geen belemmering voor de bestaande plannen.
4.9 Luchtkwaliteit
Beleid, normstelling en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer. Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regeling zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. Deze wetgeving introduceerde een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL. Daarnaast is de term 'niet in betekenende mate'-besluiten geïntroduceerd, waarbij geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen nodig is, omdat deze projecten niet of zeer weinig bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij de definitieve vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is ook de tweede wet, de Implementatiewet luchtkwaliteit, van kracht geworden. De wet implementeert de nieuwe vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen) en het toepasbaarheidbeginsel.
Voor de vergunningverlening en de ruimtelijke ordening is de grenswaarde voor PM2,5van belang. Deze gaat echter pas op 1 januari 2015 gelden en zal 25 ug/m3 zijn, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie. Tot 1 januari 2015 blijft het toetsen aan de grenswaarde buiten beschouwing bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift (zie Wm artikel 5.16, lid 2 een opsomming van deze bevoegdheden en wettelijke voorschriften). Dit is ongeacht of een besluit van vóór 1 januari 2015 ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2 voorschrift 4.4, lid 2).
MER
In het kader van het MER zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de huidige situatie, 2030 (referentie situatie) en 2030 (plansituatie) onderzocht voor de totale ontwikkeling met 3.000 woningen. Uit de resultaten blijkt dat in alle onderzochte situaties wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Aangezien direct langs de ontsluitende wegen wordt voldaan aan de grenswaarden, zal dit ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Onderzoek 2011 en conclusie
Aan Goudappel Coffeng BV is in 2011 opdracht verleend om de gevolgen van de plannen op de luchtkwaliteit te onderzoeken. In mei 2011 is dienaangaande gerapporteerd (zie Bijlage 22 Onderzoek luchtkwaliteit).
Aan de hand van het CAR II-model zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor prognosejaren 2015 en 2022 bepaald. Met het model is een berekening uitgevoerd volgens Standaardrekenmethode I uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Uit het onderzoek is gebleken dat langs geen enkel wegvak de normen voor de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof overschreden worden. Ook de norm voor het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof wordt niet overschreden. Voor beide beschouwde prognosejaren wordt ruim aan de gestelde normen voor luchtkwaliteit voldaan.
Er kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer. Hierin is bepaald dat een ruimtelijk plan doorgang kan vinden wanneer de gestelde normen voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Uit het onderzoek is gebleken dat aan de gestelde normen voldaan wordt.
Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit geen belemmering is voor de realisatie van de plannen.
4.10 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen
Er ligt een laagvliegroute voor straaljagers over het plangebied. Deze laagvliegroute is momenteel geschorst maar wordt later mogelijk weer in gebruik genomen. Onder de laagvliegroute mag niet hoger gebouwd worden dan 40 meter. In het bestemmingsplan wordt geen bebouwing van een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt. Er gelden geen normen voor de vestiging van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onder laagvliegroutes.
Binnen het plangebied zijn twee planologisch relevante leidingen gelegen. Het betreft een rioolpers- en een watertransportleiding. De leidingen zijn in het plan opgenomen met een dubbelbestemming.
4.11 Water
4.11.1 Inleiding
De gemeente Meppel heeft het voornemen aan de noordwestzijde van de stad Meppel de uitbreidingswijk Nieuwveense Landen te realiseren. De voorbereidingen hiervoor zijn in 2002 gestart. In 2007 heeft een heroverweging plaatsgevonden ten aanzien van het aantal woningen dat gebouwd gaat worden. Het aantal te bouwen woningen is bijgesteld van 5.300 naar 3.000. Dit nieuwe uitgangspunt is vertaald in de Gebiedsvisie Nieuwveense landen, dat in 2008 is vastgesteld. In de Gebiedsvisie zijn thematisch programmatische uitgangspunten benoemd en is een ruimtelijke ambitie verwoord. Deze Gebiedsvisie is een uitwerking van de beleidslijnen uit de Ontwikkelingsvisie 2030. Vanwege het belang van een duurzame wijkontwikkeling zijn begin 2009 duurzame ambities en uitgangspunten voor de wijkontwikkeling vastgelegd in "Nieuwveense Landen: aangenaam duurzaam". In 2009 is de Milieueffectrapportage Nieuwveense Landen opgesteld. Het MER is juridisch verankerd in onderliggend bestemmingsplan.
4.11.2 Watertoets
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De m.e.r.-procedure heeft een vergelijkbaar doel als de watertoets: "het milieu een volwaardige plek geven in de besluitvorming". De watertoets is primair een procesinstrument. In dit proces ligt de nadruk op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer gemeente Meppel en de waterbeheerder waterschap Reest en Wieden. De uitwerking van de randvoorwaarden en uitgangspunten van het waterschap en bijbehorend onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de m.e.r.-procedure (Achtergronddocument Water). Daarnaast is een aanvullend grondwateronderzoek Stedenbouwkundig plan (23 juli 2010) uitgevoerd, evenals een nieuwe bergingsberekening van het bestemmingsplangebied op basis van het Stedenbouwkundige plan (12 mei 2011).
Het waterschap Reest en Wieden krijgt met onderliggende waterparagraaf de mogelijkheid om de wijze waarop is of wordt omgegaan met de randvoorwaarden en uitgangspunten te toetsen. In deze waterparagraaf wordt een samenvatting gegeven van de normstelling en beleid (wateraspecten Handreiking Watertoets 3, Reest en Wieden Watertoets 2011) en de eventuele onderzoeken en conclusies (Achtergronddocument Water, Aanvullend grondwateronderzoek, nieuwe bergingsberekening).
Voor sommige aspecten is het gehele plangebied uit het MER (Gebiedsvisie) beschouwd. Voor andere onderdelen wordt specifiek ingegaan op de uitwerking daarvan binnen Fase 1.
4.11.3 Toekomstig watersysteem 1e fase
Indeling in peilgebieden
Het watersysteem Nieuwveense Landen wordt losgekoppeld van de landbouwpolder Nijeveen/Kolderveen. Het water van Nieuwveense Landen zal niet meer afvoeren richting de Boezem (De Wieden), maar via een nieuw gemaal afwateren op het Meppelerdiep. Het watersysteem Nieuwveense Landen wordt verdeeld in twee peilgebieden. De peilgebiedsgrens loopt juist ten oosten van de Nijeveense Grift. In het oostelijke peilvak wordt een peil nagestreefd van NAP -0,50 m, in het westelijke peilvak NAP -1,00 m. Deze peilen zijn flexibel, in droge periodes mag de waterstand uitzakken, tijdens natte periodes mag de waterstand iets stijgen (zie paragraaf 2.1). De waterstand in het oostelijke peilvak zal gestuurd worden met automatische stuw die peil- en debietgestuurd is.
Ten opzichte van de Gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan de MER is de peilgrens iets naar het oosten verschoven en zijn de 2 westelijke peilvakken uit de gebiedsvisie (peilen NAP -0,90 m en NAP -1,10 m) samengevoegd. Door het verschuiven van de peilgrens worden de effecten op de grondwaterstand aan de Nijeveense weg beperkt. Het realiseren van twee in plaats van drie peilgebieden beperkt het aantal kunstwerken waardoor er een robuuster watersysteem ontstaat.
Locatie nieuwe gemaal
In het bestemmingsplan wordt de waterafvoer van Nieuwveense Landen naar een nieuw gemaal mogelijk gemaakt. Het nieuwe gemaal voor Nieuwveense Landen wordt gecombineerd met het opwaarderen van het bestaande gemaal Leenders ten westen van Nieuwveense Landen. Deze combinatie is efficiënter dan twee afzonderlijke gemalen. Daarnaast biedt dit de mogelijkheid het agrarisch gebied in en rond het plangebied aan te koppelen op dit nieuwe gemaal. De huidige waterhuishoudkundige knelpunten in dit gebied kunnen hiermee worden opgelost. De gemeente Meppel en het waterschap Reest en Wieden hebben daarom voor deze oplossing gekozen, in plaats van een apart gemaal voor Nieuwveense Landen op Oevers D.
Figuur 4.5: Voorstel toekomstig watersysteem fase 1 Nieuwveense Landen, met op nieuwe locatie gemaal
Beschrijving waterstructuur
In figuur 4.5 is het toekomstige watersysteem van de 1ste fase van Nieuwveense Landen weergegeven. De hoofdwaterstructuur binnen het plangebied bestaat uit brede watergangen die tevens bevaarbaar zijn. Daarnaast wordt water gecreëerd in de woonmilieus. In het westelijke deel zal dit grotendeels ingericht worden als verbrede kavelsloten, in het oostelijk deel zullen deze kavelsloten afgewisseld worden met andere vormen van water. De inrichting van de waterpartijen zal in een later stadium worden gedetailleerd.
Naast het watersysteem in de 1ste fase is ook rekening gehouden met de consequenties voor het omliggende gebied. Voor de afwatering van dit gebied wordt een nieuwe wateraanvoerroute vanaf de inlaat gecreëerd en worden er nieuwe verbindende watergangen gerealiseerd om de afwatering te waarborgen. De grondwaterinvloed van het plan Nieuwveense Landen moet beperkt worden. Om de effecten in beeld te krijgen is een Aanvullend grondwateronderzoek (Grontmij, 23 juli 2010) uitgevoerd op basis van het Stedenbouwkundige plan en de fasering van de 1e fase. Tot slot mag het plangebied niet meer afvoeren naar de omgeving in de huidige landbouwkundige situatie. In de Bergingsberekening Nieuwveense Landen (Grontmij, 12 mei 2011) is berekend hoeveel berging hiervoor in het plangebied gerealiseerd moet worden.
4.11.4 Wateroverlast
Oppervlaktewater
Het aspect Wateroverlast heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op het zoveel mogelijk vasthouden van water bovenstrooms, het vrij houden van waterlopen en de zorg voor het vrijhouden van ruimte voor het bergen van teveel water. Daarnaast heeft dit aspect betrekking op het voorkomen van wateroverlast in de toekomstige situatie en tijdens aanleg.
Bij de aanleg van elke nieuwe fase of deelfase wordt de waterstructuur in de bouwrijpfase gerealiseerd. De hoofdwaterstructuur wordt na realisatie direct overgedragen aan het waterschap, zodat het beheer vanaf de woonrijpfase goed wordt geregeld. Tevens wordt ervoor gezorgd dat het watersysteem van elke (deel)fase goed aansluit op het totale plangebied. Verder is het noodzakelijk dat ten behoeve van het nieuwe watersysteem het gemaal van Nieuwveense Landen in een vroeg stadium van het plan wordt aangelegd. Het waterschap en de gemeente maken hier samen afspraken over.
Het watersysteem is vastgesteld aan de hand van het principe vasthouden, bergen, afvoeren. Daarbij is uitgangspunt dat bij een extreme neerslagsituatie die zich 1x per 100 jaar voordoet geen water op maaiveld mag komen en dat bij een neerslagsituatie die 1x per 10 jaar voorkomt maximaal 30 cm peilstijging mag optreden. Daarbij wordt rekening gehouden met 10% neerslagtoename (middenscenario 2050) door klimaatverandering. Als plusmaatregel wordt er naar gestreefd om het watersysteem zo robuust in te richten dat ook bij een neerslagtoename van 20% (middenscenario 2100) voldoende berging plaats kan vinden.
In de huidige situatie is het plangebied in landbouwkundig gebruik. Hier hoort een landbouwkundige afvoer bij. Voor het plangebied is de landbouwkundige afvoer 1,2 l/s.ha. Door de aanleg van verhard oppervlak zal de afvoer vanuit het plangebied versneld plaatsvinden. Dit is ongewenst. Het regenwater moet daarom eerst in het plangebied geborgen worden en vervolgens gedoseerd afgevoerd worden (met maximaal debiet van 1,2 l/s.ha). In het plan worden twee peilgebieden ingesteld. Om de berging in het gestuwde peilvak effectief te kunnen benutten en wateroverlast in het bemalen peilgebied te voorkomen, dient de stuw voorzien te worden van een goede knijpconstructie.
Het stedenbouwkundige plan van april 2011 is doorgerekend ten aanzien van de benodigde oppervlakteberging die gecreëerd moet worden voor het middenscenario 2050 (+10% neerslag) en 2100 (+20% neerslag). Dit is samengevat in tabel 1. Voor de uitgangspunten en berekening wordt verwezen naar Bijlage 23 Notitie waterberging.
Tabel 4.1: Benodigd wateroppervlak van Stedenbouwkundig Plan 2011
Oppervlak (ha) | |
Bruto oppervlak (ha) | 198 |
Verhard* (ha) | 68,6 |
Open water | 18,2 |
Open water benodigd (middenscenario 2050) | 16,9 |
Open water benodigd (middenscenario 2100) | 20,4 |
Op basis van de bergingsberekening kan geconcludeerd worden dat in het Stedenbouwkundig plan, versie april 2011 voldoende open water aanwezig is om neerslag te bergen, rekening houdende met het klimaat middenscenario 2050. Voor het klimaat middenscenario 2100 zou er 2,2 ha extra waterberging gezocht moeten worden. In de woonmilieus en de parkzone lijkt dit goed mogelijk.
Grondwater
Om wateroverlast in bestaand en toekomstig stedelijk gebied te voorkomen dient naast voldoende ruimte voor het bergen van water ook rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging. Waterschap Reest en Wieden hanteert daarvoor een minimale drooglegging van 80 cm. Onder de woningen is een ontwateringsdiepte nodig van ca 80 cm om kruipruimtes droog te houden. Uitgangspunt daarbij is dat een kruipruimte 60 cm is en de vloer 20 cm dik.
In juli 2010 is een Aanvullend grondwateronderzoek Stedenbouwkundig plan uitgevoerd. Dit om het hydrologisch onderzoek van de Gebiedsvisie (opgenomen in de MER) te actualiseren. Dit was nodig om:
- de uitwerking van de Gebiedsvisie richting het Stedenbouwkundige Plan door te vertalen;
- de effecten van de fasering voor het onderliggende bestemmingsplan in beeld te brengen;
- nieuw verzamelde gegevens van waterpeilen, grondwater en bodemhoogtes en -samenstelling mee te nemen.
Het Aanvullend grondwateronderzoek is terug te vinden in Bijlage 24 Aanvullendgrondwateronderzoek. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies uit de notitie toegelicht.
Het westelijke deel van het plangebied ligt lager dan het oostelijke deel. Daarom is ervoor gekozen een peilscheiding tussen deze twee gebieden aan te brengen. Ten oosten van de Nijeveense Grift wordt het peil NAP -0,50 m uit de gebiedsvisie gehandhaafd. Ten westen van de grift wordt een peil voorgesteld van NAP -1,00 m. De ontwateringsdiepte die bij deze peilen optreedt, is weergegeven in figuur 4.6.
Figuur 4.6: Ontwateringsdiepte in voorjaarssituatie Nieuwveense Landen, fase 1
In het plangebied zijn een aantal lagere gedeeltes aanwezig. In figuur 3 is weergegeven welke gebieden aan de gewenste ontwateringsdiepte van 80 cm voldoen en welke niet. Uit oogpunt van het realiseren van een duurzame situatie voor de woningbouw en veelvuldig voorkomende ondergrondse voorzieningen, wordt gekozen om lokaal op te hogen. Dit komt tevens tegemoet aan het streven naar een gesloten grondbalans. Integraal ophogen zonder respect voor het bestaande reliëf en structuren is niet aan de orde, zoals ook gesteld in de MER.
Figuur 4.7: Ontwateringsdiepte 1e fase uitgedrukt in meer of minder dan 80 cm.
Uit het Aanvullend grondwateronderzoek blijkt dat er géén effect wordt verwacht op de grondwatersituatie in het natuurgebied De Wieden. Het effect op bestaande belangen binnen en buiten het plangebied beperkten zich tot enige vernatting in het landbouwgebied direct ten noorden van het plangebied en vernatting van het gebied nabij de Algemene begraafplaats aan de Zomerdijk. Er vindt enige vernatting plaats in het bebouwde gebied langs de Nijeveense Weg, maar de minimale ontwateringsdiepte is hier niet in het geding.
In het MER is aanbevolen om grondwatereffecten in de directe omgeving (bebouwing, landbouw, begraafplaats) te voorkomen door aanpassingen van peilgebieden en/of de toekomstige waterpeilen. Deze aanbevelingen zijn zoveel mogelijk meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Er is ruimte beschikbaar om, indien nodig, aanvullend kwelsloten aan te leggen om effecten tegen te gaan. Eind 2009 heeft gemeente Meppel, samen met waterschap Reest en Wieden, de aanpak voor de stedelijke wateropgave vastgesteld. Hierin is aangegeven wat wordt verstaan onder 'structurele grondwateroverlast'. De gemeente Meppel heeft de zorgplicht om overlast die hieraan voldoet te voorkomen of te beperken.
4.11.5 Watervoorziening
Het aspect watervoorziening heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op de zorg voor voldoende water voor het omliggende landbouwgebied. Het huidige agrarische gebruik van het gebied ten noorden van Nieuwveense Landen maakt waterinlaat noodzakelijk. Het landbouwgebied wordt voor een groot deel van water voorzien door een inlaat van water vanuit het Meppelerdiep in de Nijeveense Grift. Onder normale omstandigheden voldoet de huidige waterinlaat, echter bij oostenwind zakt de waterstand in het Meppelerdiep en wordt het verval met het peil in met name de Nijeveense Grift te gering om voldoende water in te kunnen laten. Door de Nijeveense Grift op het voorgestelde vaste lage peil te handhaven is hier geen waterinlaat meer mogelijk voor het achterliggende landbouwgebied. Hiervoor wordt aan de oostzijde van het plangebied een nieuwe waterinlaatmogelijkheid gecreëerd vanuit het hoge pand van de Drentse Hoofdvaart. Door aansluiting op het hoge pand is de watervoorziening te allen tijde gewaarborgd.
De nieuwe inlaat zorgt voor zowel de waterinlaat van het achterliggende (landbouw) gebied, als de waterinlaat voor de Nieuwveense Landen. De inlaat van water in de wijk wordt zoveel mogelijk beperkt, er wordt hier een flexibel peil in gesteld. De verplaatsing van de waterinlaat voor de landbouw maakt het tevens mogelijk het watersysteem van de landbouw en de woonwijk goed te scheiden. Dit is positief voor de waterkwaliteit in de woonwijk en is ook waterbeheerstechnisch eenvoudiger.
4.11.6 Waterkwaliteit en volksgezondheid
Het aspect waterkwaliteit heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op het tegengaan van vervuiling van oppervlaktewater en grondwater. Hierbij speelt ook de aanwezigheid van De Wieden als waardevol natuurgebied een rol. In Nieuwveense Landen wordt het watersysteem van de woonwijk gescheiden van het landbouwwatersysteem. De woonwijk wordt afgekoppeld van het boezemwatersysteem waarop geloosd wordt via gemaal Broammeule en krijgt een eigen gemaal dat uitkomt op het Meppelerdiep. In het kader van het hydrologisch achtergronddocument voor de MER is tevens een onderzoek gedaan naar de waterkwaliteit. De in deze paragraaf genoemde punten komen voort uit dit onderzoek.
Waterkwaliteit in de wijk
Het scheiden van het watersysteem komt de waterkwaliteit in de woonwijk ten goede. De nutriëntenlast door landbouwkundige activiteiten zal zich niet in de woonwijk kunnen verspreiden. Daarnaast wordt in de woonwijk een flexibel peil gehanteerd. De ontwikkeling van waterflora verloopt het meest gunstig bij een natuurlijk peilbeheer. Dit betekent 's zomers een laag peil en 's winters een hoog peil. Door het langzaam wegzakken van het waterpeil krijgen zowel water- als oevervegetaties meer kans om tot ontwikkeling te komen.
De waterpeilen in het plangebied zijn vastgesteld op een 'jaarrond' vast peil. Echter het uitzakken van het peil en periodiek stijgen van het peil is in geringe mate toegestaan.
Vanuit waterkwaliteitsoogpunt is het beter de inlaat geleidelijk te laten verlopen dan in één keer het tekort aan te vullen. Een te plotselinge vermenging met grote hoeveelheden gebiedsvreemd water kan het ecologisch evenwicht verstoren. De kunstwerken in het watersysteem worden hierop afgestemd. Het instellen van een min of meer natuurlijk peilbeheer komt de waterkwaliteit ten goede. De kunstwerken worden flexibel uitgevoerd om een optimaal flexibel watersysteem te bevorderen. Voor een goede waterkwaliteit is doorstroming van belang. In het ontwerp wordt hiermee rekening gehouden door in de hoofdwaterstructuur geen doodlopend water te creëren en waterinlaat mogelijk te maken.
Bij het bepalen van de vormgeving van watergangen geldt dat variatie van belang is voor voldoende biodiversiteit. Het toepassen van flauwe taluds en voldoende waterdiepte in het plangebied zorgen tevens voor een hoge kwaliteit. In het plan wordt uitgegaan van profielen met taluds van minimaal 1:3. De oevers worden natuurvriendelijk ingericht wat een tevens zuiverende werking heeft. Een gebrek aan doorstroming en eutrofe omstandigheden kunnen gevaren opleveren voor de volksgezondheid in de vorm van bijvoorbeeld blauwalgengroei. De inrichting van het watersysteem is echter zo dat deze gevaren geminimaliseerd worden.
Waterkwaliteit in de boezem (De Wieden)
Het afkoppelen van de afvoer van Nieuwveense landen van de polder Nijeveen/Kolderveen betekent een zeer kleine afname van de fosfaatbelasting op de boezem als geheel. In de Bovenwijde is dit effect duidelijker omdat het uitgeslagen polderwater hier in belangrijke mate aanwezig is. Voor de Bovenwijde heeft het afkoppelen een positief effect. Voor de toevoer van calcium wordt geen (meetbaar) effect verwacht. Het uitgeslagen water heeft vergelijkbare concentraties als het water in de boezem. Voor de afname in de toevoer van ijzer wordt eveneens geen effect verwacht. Er is wat minder ijzer beschikbaar voor de verwijdering van fosfaat, maar er wordt ook minder fosfaat aangevoerd. Een directe, fysiologische relatie tussen kwetsbare vegetaties en fosfaat is niet waarschijnlijk.
De afname van het debiet door afkoppelen van een deel van de polder Nijeveen-Kolderveen is, in vergelijking met het totale debiet op de boezem, zeer gering. De kans dat hierdoor eerder (gebiedsvreemd) water in de boezem moet worden ingelaten, is zeer klein.
4.11.7 Duurzaamheid
Het aspect Duurzaamheid heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op het voornemen van de gemeente Meppel om een duurzame wijk te ontwikkelen. Deze ambities zijn vastgelegd in "Nieuwveense Landen: aangenaam duurzaam". In het planproces van Nieuwveense landen speelt duurzaamheid een grote rol. In de thematische uitgangspunten in de Gebiedsvisie zijn vele duurzame uitgangspunten benoemd, zoals water als drager voor groen. De thema's zijn verwerkt in de stedenbouwkundige typologie en hoofdstructuur van Nieuwveense Landen. Hiermee is het duurzame raamwerk van Nieuwveense Landen in het stedenbouwkundig plan verankerd.
In de uitwerking per fase zullen de duurzame uitgangspunten in relatie tot water verder worden geconcretiseerd. Bij de uitwerking zullen ook nadrukkelijk de gemeentelijke ambities uit 'Nieuwveense Landen, aangenaam duurzaam' worden betrokken. Daarnaast worden extra aangename duurzame maatregelen benoemd die mogelijk op uitwerkingsniveau (en in de beheersfase) kunnen worden gerealiseerd. Te denken valt aan:
- groene daken;
- gebruik van niet-uitlogende materialen;
- geen gladheidsbestrijding met zout.
Ten aanzien van het verwerken van regen- en afvalwater zijn ook duurzame uitgangspunten geformuleerd. In 4.11.9 worden deze toegelicht.
4.11.8 Beheer en onderhoud
Het aspect beheer en onderhoud heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op de zorg voor de realisatie van een waterstructuur die door de beheer- en onderhoudsplichtige toegankelijk is voor beheer en onderhoud. De hoofdwaterlopen kunnen als watergangen beschouwd worden en komen daarmee in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het waterschap Reest & Wieden heeft een aantal uitgangspunten ten aanzien van het onderhoud aangegeven. Zo kan er varend onderhoud worden uitgevoerd bij een doorvaarbare watergang met een wateroppervlak van minimaal 5 meter breed en een minimale diepte van 1,20 meter. De doorvaarhoogte van de bruggen dient dan minimaal 1,20 meter ten opzichte van het maximale waterpeil te bedragen.
Bij de inrichting dient daarnaast rekening te worden gehouden met laad- en losplaatsen van zowel schouwvuil als het onderhoudmaterieel. De hoofdwaterloop wordt zo ingericht dat varend onderhoud plaats kan vinden. Naast de hoofdwaterlopen wordt er binnen de woonvlakken overig water gerealiseerd, zoals kavelsloten en waterpartijen. Varend onderhoud is hier niet mogelijk, waardoor er onderhoud vanaf de kant zal plaatsvinden. Onderhoud komt te liggen bij de aanliggende eigenaar, in veel gevallen de gemeente. Bij de inrichting van het overig water wordt ruimte gereserveerd voor onderhoudsstroken.
4.11.9 Riolering
Het aspect riolering heeft voor Nieuwveense Landen betrekking op het op een goede manier verwerken van regenwater en vuil water volgens de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. In Nieuwveense Landen wordt een gescheiden systeem aangelegd voor regenwater en vuilwaterafvoer. Het regenwater wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater in de wijk. Waar mogelijk wordt het regenwater oppervlakkig afgevoerd naar de waterlopen. Als de afstand te lang wordt om een goede afwatering te garanderen, zal dit via een hemelwaterleiding geschieden.
De gemeente Meppel heeft met het Waterschap Reest en Wieden de mogelijkheid van het toepassen van Nieuwe Sanitatie in de wijk onderzocht.
De gemeente heeft uiteindelijk besloten dit concept niet toe te passen, omdat het niet financieel haalbaar bleek voor de gehele eerste fase. Daarbij woog ook de stapeling van risico's mee. In de wijk wordt nu een traditioneel gescheiden stelsel aangelegd.
4.11.10 Juridische vertaling en advies
In het kader van de watertoets heeft op diverse momenten in het proces overleg plaatsgevonden met waterschap Reest en Wieden en de gemeente Meppel. Hierin is onder andere besproken op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de watertoets ten behoeve van het bestemmingsplan Nieuwveense Landen. De waterparagraaf is het resultaat van het overleg en is voorgelegd aan het waterschap ten behoeve van het wateradvies.
4.12 Ecologie
Normstelling en beleid
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen nabij Natura 2000-gebieden. Zoals uit het MER naar voren komt worden significante effecten als gevolg van de gehele toekomstige ontwikkeling uitgesloten, ook cumulatief. Er treedt in het totaalplan wel een beperkt verslechterend effect op voor bepaalde soorten. Voor de ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan (deel van het totaalplan) is dit effect op de kwalificerende soorten en habitats acceptabel. Er zijn geen aanvullende mitigerende maatregelen nodig. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Voor een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie wordt verwezen naar het MER. Tabel 4.2 geeft een overzicht van de in het plangebied voorkomende soorten. In het plangebied komen diverse licht beschermde (zgn. tabel 1-soorten) voor. Daarnaast komen mogelijk ook zwaarder beschermde soorten voor. De boerenerven binnen het plangebied zijn mogelijk leefgebied van de steenmarter. In de sloten zijn kleine modderkruiper, bermpje, grote modderkruiper en bittervoorn aangetroffen. Ook de poelkikker is in het plangebied waargenomen. Vleermuizen gebruiken het plangebied als foerageergebied. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied bekend, maar mogelijk bevinden deze zich in gebouwen en/of bomen in het plangebied. In een van de boerderijen in het plangebied broedt een paartje kerkuilen.
Tabel 4.2 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling | ontheffingsregeling Ffw | ||||||||
tabel 1 | tabel 2 | tabel 3 | vogels | ||||||
bijlage 1 AMvB | bijlage IV HR | cat. 1 t/m 4 | cat. 5 | ||||||
gewone dotterbloem, zwanenbloem en brede wespenorchis rosse woelmuis, aardmuis, huisspitsmuis, bosmuis, egel, mol, vos, konijn, wezel en hermelijn bruine kikker, middelste groene kikker, meerkikker, gewone pad en kleine watersalamander | steenmarter kleine modderkruiper en bermpje | bittervoorn en grote modderkruiper | alle vleermuizen poelkikker | kerkuil | koolmees, pimpelmees, groene specht, spreeuw, etc. |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in een uitwerkingsbevoegdheid voor de realisatie van een woonwijk. Dit betekent dat er in de toekomst mogelijk ontwikkelingen plaats zullen vinden waarvoor werkzaamheden nodig zijn die kunnen leiden tot aantasting van te beschermen soorten. Het uitgevoerde ecologische onderzoek is ongeveer 5 jaar na uitvoering toe aan actualisatie. Dat betekent dat voorafgaand aan de uit te werken ontwikkelingen opnieuw veldonderzoek nodig zou kunnen zijn. Met betrekking tot de Flora- en faunawet gelden op dit moment de volgende uitgangspunten:
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
Zeer waarschijnlijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, poelkikker (beide tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats (cat. 5) binnen het plangebied aanwezig. Overtreding van de Flora- en faunawet moet voorkomen worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
In de watergangen komen de kleine modderkruiper, bermpje (beide tabel 2), bittervoorn en grote modderkruiper (beide tabel 3, bijlage I AMvB) voor. Voor de werkzaamheden aan de watergangen dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. De nieuwe inrichting van het plangebied is eveneens geschikt als leefgebied voor deze soorten zodat verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend.
Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Voor de door Altenburg & Wymenga uitgebrachte ecologische rapportage wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 6 Ecologische toets Nieuwveense Landen MER.
Effectbeoordeling stikstofdepositie Nieuwveense Landen
In het MER ontbrak volgens de werkgroep van de Commissie voor de m.e.r. de onderbouwing van de stelling dat het plan per saldo niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden.
Altenburg en Wymenga hebben vervolgens in opdracht van de gemeente Meppel de "Effectbeoordeling stikstofdepositie Nieuwveense Landen" opgesteld. Deze rapportage betreft een aanvulling op het rapport "Ecologische toetsing gebiedsvisie Nieuwveense Landen, behorende bij het MER. De rapportage "Effectbeoordeling stikstofdepositie Nieuwveense Landen" is opgenomen als Bijlage 8 Effectbeoordeling stikstofdepositieNieuwveense Landen MER.
Geconcludeerd wordt dat de realisatie van Nieuwveense Landen leidt tot een afname van stikstofdepositie in de vorm van ammoniak als gevolg van het verdwijnen van enkele agrarische bedrijven en tot een lokale toename van stikstofdepositie in de vorm van stikstofoxiden als gevolg van verkeersbewegingen. De afstand van de woonwijk tot stikstofgevoelige habitattypen en habitatsoorten in De Wieden overtreft de effectafstand van stikstofuitstoot door verkeer via deze wegen. Een beperkte verslechtering van de kwaliteit van kwalificerende habitattypen, in het bijzonder de veenbossen, als gevolg van een verkeerstoename op de N375 tussen Zwartsluis en het plangebied kan echter niet worden uitgesloten. Maatregelen, voorgesteld in het werkplan Natura 2000-beheerplan Weerribben-Wieden ter beperking van de stikstofdepositie via provinciale wegen kunnen eventuele negatieve effecten voorkomen. Voor provinciale wegen wordt er in dat kader van uitgegaan dat door technische ontwikkelingen voor 2015 een afname van stikstofoxiden mogelijk is met ongeveer 20%, ondanks de toename van de verkeersintensiteit.
Effectbeoordeling stikstofdepositie Nieuwveense Landen 2011
AQls aanvulling op het rapport met de ecologische toetsing van effecten op het Natura 2000-gebied De Wieden (A & W, Van der Hut 2009) is een aanvullende notitie uitgebracht Bijlage 10 Effectbeoordeling stikstofdepositie (aanvulling ecologischetoetsing 2009). De notitie vormt een aanvulling met betrekking tot mogelijke effecten van veranderingen in stikstofdepositie na realisatie van de eerste fase.
Samenvattend luidt de conclusie dat veranderingen in stikstofdepositie als gevolg van het project Nieuwveense Landen eerste deelfase geen negatieve effecten hebben op kwalificerende habitattypen en habitatsoorten binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van Nieuwveense Landen.
4.13 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
Landschap en cultuurhistorie
Voor een uitgebreide beschrijving van de landschappelijke en cultuurhistorische situatie wordt verwezen naar het MER. De herkenbaarheid van het landschap in het plangebied wordt bepaald door de volgende landschappelijke waarden, waaraan de ontstaansgeschiedenis van het landschap valt af te lezen:
- grootschalige openheid, zeer lage bebouwingsgraad;
- graslandkarakter;
- slagenverkaveling met bijbehorende dichte slotenpatroon en begeleidende singels;
- griften;
- erfbeplanting (verdichte linten).
De kenmerkende landschapsrichting, noordnoordwest-zuidzuidoost, wordt zoveel mogelijk gehandhaafd en deels geaccentueerd. De historische landschapspatronen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en ingepast. De cultuurhistorisch waardevolle gebouwde elementen en patronen worden gehandhaafd en er komt voldoende afstand tussen de nieuwe wijk en de waardevolle objecten en patronen. Door zichtlijnen naar de watertoren en de kerktorens van Kolderveen en Nijeveen in het ontwerp voor de woonwijk op te nemen, kan de relatie met de omgeving worden versterkt.
Archeologie
Normstelling en beleid
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg 2007. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusie
Archeologisch adviesbureau RAAP heeft in 2004 een bureauonderzoek verricht in opdracht van de gemeente Meppel. Grontmij heeft in september 2008 een aanvullende analyse uitgevoerd op basis van het kaartbeeld van het Actueel Hoogtebestand Nederland. Op deze manier is de bestaande verwachtingskaart verfijnd (figuur 4.3, NB dit kaartbeeld betreft een groter gebied dan het onderhavige plangebied). Naar aanleiding daarvan is in 2009 door MUG Ingenieursbureau b.v. een archeologisch inventariserend booronderzoek uitgevoerd.
Het westelijke deel van het plangebied kent een lage archeologische verwachting. Het betreft het beekdal, waar geen nederzettingsresten zijn te verwachten, maar wel offervondsten en veenwegen. Meerdere gebieden in het noord/noordoosten van het plangebied hebben een hoge verwachtingswaarde. Het zijn de dekzandruggen en - koppen. Deze overgangen van hoog naar laag waren aantrekkelijke locaties voor kampementen in het Laat-Paleolithicum tot en met Vroeg Neolithicum. Het middelste deel van het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Hier is sprake van dekzandruggen, die in het Paleolithicum, Mesolithicum en indien veengroei ontbrak, ook in het Neolithicum en Bronstijd bewoond kunnen zijn geweest.
De eventuele archeologische vindplaatsen in de hoger gelegen delen van het plangebied kunnen door aftopping van de dekzandruggen en -koppen zijn aangetast. De lager gelegen delen, zoals het beekdal kunnen goed geconserveerde resten bevatten.
Figuur 4.8: Archeologische verwachtingskaart (MUG Ingenieursbureau, december 2009)
Uit het booronderzoek blijkt dat tussen de N371 en de Gedeputeerde Dekkersweg het pleistocene dekzand vrijwel aan de oppervlakte ligt. In noordelijke en zuidelijke richting duikt het dekzand weg. Op de dekzandondergrond ligt hier veraard veen. Het dekzand vertoont geïsoleerde kopjes. In het noordoosten is een relatief diep, in de zandondergrond ingesneden beekdal aanwezig. Dit dalletje is opgevuld met rivierzand en verspoelde humusresten. Naar boven toe gaat de beekdalvulling over in veen dat in veel gevallen doorloopt tot aan het maaiveld. Tijdens een recente ruilverkaveling is de venige bovengrond van de noordelijke en zuidelijke randen van het onderzoeksgebied van een zanddek voorzien. Dit zand is afkomstig van zandkoppen uit het onderzoeksgebied. Vooral de ruilverkaveling heeft ervoor gezorgd dat op een beperkt aantal plaatsen nog (deels) intacte podzolbodems aanwezig zijn.
Locaties binnen het plangebied die op de overgang van relatief hoog gelegen gebieden naar relatief laag gelegen gebieden (venige gebieden) liggen, zijn door jagers-verzamelaars uit de steentijd veelal gebruikt als kampplaats. Op de plaatsen met een grotendeels intacte dekzandbodem kunnen resten uit de steentijd verwacht worden.
Binnen het onderzoeksgebied is een aantal deelgebieden geselecteerd waar in meerdere aaneengesloten boringen een (deels) intacte podzolbodem is aangetroffen en die op aantrekkelijke landschappelijke plaatsen liggen voor de prehistorische mens. Er wordt aanbevolen om binnen deze deelgebieden een waarderend onderzoek uit te voeren dat bestaat uit megaboringen waarbij de top van het intacte dekzand wordt bemonsterd en gezeefd, om zo eventueel aanwezige archeologische indicatoren op te sporen. Voor het beekdal in het noordoosten van het plangebied wordt aanbevolen een beekdalonderzoek uit te voeren zoals in de richtlijnen van provincie Drenthe wordt omschreven.
Het aanbevolen karterend booronderzoek is uitgevoerd in 2010. Voor de definitieve rapportage van april 2011 zie Bijlage 25 Archeologisch karterend booronderzoek en Bijlage 26 Vondsten archeologie. Het onderzoek wordt als volgt samengevat:
Uit het karterend booronderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied in het verleden huisvuil als bemesting is toegepast. Met het huisvuil zijn sintels, baksteenfragmenten, scherven nieuwetijds aardewerk, glas en fragmenten van aarden pijpen op het land terechtgekomen. Door de grondbewerking is dit tot onder in de bouwvoor getransporteerd.
Bij veel boringen is in de boorkern houtskool aanwezig. Houtskool betreft een zogenaamde 'secundaire archeologische indicator' omdat het ook door natuurlijke processen kan ontstaan (zoals bosbranden). Als er naast houtskool geen andere archeologische indicatoren worden aangetroffen en het betreft relatief kleine stukjes houtskool, dan wordt dit als 'natuurlijk voorkomend' beschouwd.
In de boringen 186 en 232 (zie bijlage 1, locatie M en C) zijn in de boorkernen fragmenten grijsbakkend aardewerk aanwezig die uit de late middeleeuwen dateren. Op deze locaties moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische sporen uit de late middeleeuwen. De sporen houden mogelijk verband met de ontginning van het gebied.
In de boringen 248 en 283 (zie bijlage 1, locatie C) is in de boorkernen verbrand bot aanwezig. Dit kan duiden op menselijke activiteiten, waarbij het botmateriaal met vuur in aanraking is gekomen.
In boring 413 (zie bijlage 1, binnen locatie I) is in de boorkern een fragment van een vuurstenen kling/ afslag aanwezig, wat kan duiden op de fabricage van vuursteen.
Voor het gebied rond boring 413, waar het vuursteenfragment is aangetroffen, wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Omdat het om een mogelijke steentijdvindplaats met een beperkte oppervlakte gaat, kan door het graven van een relatief kleine 'proefsleuf' rond deze boring nagegaan worden of er echt sprake is van een vuursteenvindplaats of dat het om een toevalsvondst gaat.
In boring 338 is een grote hoeveelheid houtskool aangetroffen. Hoewel andere indicatoren hier ontbreken, wordt vanwege de grote hoeveelheid houtskool ook voor deze locatie een kleine 'proefsleuf' aanbevolen, om na te gaan of hier echt sprake is van een vindplaats of dat het houtskool een natuurlijke oorsprong heeft.
Op de locaties (boringen 186, 232) waar grijsbakkend laat middeleeuws aardewerk is aangetroffen en op de locaties waar verbrand bot (boringen 248, 283) is aangetroffen, wordt vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuf, waarbij wordt nagegaan of het hier om aangevoerd materiaal, toevalstreffers of een daadwerkelijke vindplaats gaat.
Voor het overige deel van het onderzoeksgebied wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. De aanbeveling voor deze gebieden is het terrein vrij te geven. Mocht men hier onverhoopt alsnog op archeologische resten stuiten, dan dient de bevoegde overheid, gemeente Meppel en de provinciaal archeoloog van Drenthe, de heer dr. W.A.B. van der Sanden, hiervan direct op de hoogte gesteld te worden.
4.14 Distributieplanologisch Onderzoek (Dpo)
In 2009 is de programmatische invulling van het centrumgebied van Nieuwveense Landen verkend. Het centrumgebied van Nieuwveense Landen zal hoofdzakelijk voor de eigen wijk functioneren en nauwelijks consumenten van buiten de wijk aantrekken. Dit geldt met name voor de dagelijkse boodschappen. Vooral de toekomstige bewoners van Nieuwveense Landen zullen voor het doen van dagelijkse boodschappen gericht zijn op het eigen aanbod in hun wijk. De koopkrachtbinding (het aandeel van de bestedingen van de inwoners van Nieuwveense Landen dat bij de 'eigen' voorzieningen terechtkomt) zal voor wat betreft het dagelijks aanbod dan ook erg hoog zijn. Voor de aanschaf van niet-dagelijkse goederen zijn de bewoners vooral gericht op het centrum van Meppel.
De totale distributieve ruimte voor detailhandel op termijn (2030 tot oplevering van de wijk) is geraamd op maximaal 2.910 m² bvo. Hiervan komt 2.520 m² bvo voor rekening van de dagelijkse sector (supermarkten, versspeciaalzaken en persoonlijke verzorging). Het overgrote deel van deze meters wordt gereserveerd voor de supermarkt (1500 - 1.700 m² bvo) in het fullservice segment. Naast de winkels in dagelijkse goederen is nog circa 540 m² bvo marktruimte ten behoeve van winkelaanbod in het niet-dagelijkse segment (textiel, huishoudelijke artikelen, media, bloemen en dergelijke).
Naast detailhandel is er in een winkelcentrum ook altijd ruimte voor invulling met horeca (snackbar, café) en diensten (kapper, makelaar, reisbureau en dergelijke). Hoewel de feitelijke omvang van de gebruiksfuncties horeca en diensten nog al eens uiteenloopt, kan voor horeca gerekend worden op circa 320 m² en voor diensten circa 240 m². Voor commerciële voorzieningen, inclusief detailhandel, is in totaal maximaal 3.470 m² bvo gereserveerd. In tabel 4.3 is het optimale commerciële programma uitgewerkt naar branches en oppervlaktes.
Tabel 4.3: Optimaal commercieel programma centrum Nieuwveense Landen naar branche en oppervlakte
sector | branche | programma | m² bvo | ||
dagelijkse goederen | supermarkt | service supermarkt | 1.500 - 1.700 | ||
versspeciaalzaken | bakker | 120 | |||
slijter | 100 | ||||
slager, noten/kaas, overig | 120 | ||||
persoonlijke verzorging | apotheek | 180 | |||
drogist | 300 | ||||
niet-dagelijkse goederen | plant & dier | bloemen | 120 | ||
vrije tijd (media) | tijdschriften/lectuur/gemakswinkel | 120 | |||
kleding en mode, huishoudelijk en luxe, juwelier en optiek in en om huis | textiel, lingerie, optiek, kado, vrijetijdskleding, interieur, fietsenwinkel | 150 | |||
totaal winkels | exclusief supermarkt | 1.210 | |||
diensten | diensten en horeca | kapper | 120 | ||
dienstverlener | 100 | ||||
geldautomaat | 20 | ||||
cafetaria | 120 | ||||
chinees/afhaal | 200 | ||||
totaal diensten | 540 | ||||
totaal commercieel | 3.270 – 3.470 |
4.15 Duurzaam
Vanwege het belang van een duurzame wijkontwikkeling zijn begin 2009 duurzame ambities en uitgangspunten voor de wijkontwikkeling vastgelegd in de uitgave "Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam".
In het stedenbouwkundig plan is een afweging gemaakt tussen de aspecten die in het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw zijn genoemd. De gekozen planopzet zorgt er voor dat aspecten als water, natuur, verkeer, leefbaarheid, bouwen en energie zo goed mogelijk tot hun recht (kunnen) komen.
In de inleiding van "Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam" is onder meer het volgende verwoord:
"Niet alleen financieel, maar ook ecologisch: we leven een kwart boven het duurzaam gebruik van onze ecologische bronnen. Het besef dat we het anders moeten aanpakken, hebben we in onze samenleving bereikt, zo ook in de gemeente Meppel. De gemeente Meppel heeft dan ook besloten voor de ontwikkeling van het uitbreidingsplan Nieuwveense Landen een duurzame ambitie te formuleren en door te voeren. Deze duurzaamheidsambitie voor Nieuwveense Landen en de wijze waarop we deze ambitie kunnen realiseren is in dit rapport beschreven."
De nadruk van de notitie ligt dus op de ambitie voor duurzaamheid en de wijze waarop dit een plaats kan krijgen in de gebiedsontwikkeling. Ook worden daarbij uitgangspunten beschreven die ervoor kunnen zorgen dat de ambities worden gehaald. Het gaat hierbij dus niet alleen om aspecten met betrekking tot energie en milieu, maar ook om duurzaam waterbeheer, milieuvriendelijke opzet en ontsluiting van de wijk. De keuze om minder slecht te zijn voor het milieu is daarbij onvoldoende. Er wordt voor gekozen bij te dragen aan een betere leefomgeving in zijn geheel.
Onderstaand enige van belang zijnde citaten uit de notitie 'Nieuwveense Landen; aangenaam duurzaam'.
Duurzaamheid
"Wij sluiten aan bij de definitie uit 1987 door de Commissie Brundtland (officieel: Wereld Commissie voor Milieu en Ontwikkeling) voor duurzame ontwikkeling."
"Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien."
Voor duurzaam bouwen is door SenterNovem de volgende definitie opgesteld:
"Het op een dusdanige manier bouwen dat hier aan de huidige behoefte wordt voldaan zonder dat de mogelijkheden voor andere volkeren en toekomstige generaties worden verminderd."
Eco-effectiviteit
Cradle to Cradle (C2C) wordt inmiddels door velen omarmd. De minister van Economische Zaken wil van Nederland een C2C-economie maken, blijkt uit in de 'Industriebrief': "Cradle to Cradle biedt de overheid, bedrijven, kennisinstellingen en burgers de mogelijkheid gezamenlijk een concrete invulling te geven aan duurzame ontwikkeling." En de minister van VROM laat bij diverse gelegenheden en in verscheidene toespraken blijken C2C in de benadering, maar wel als een erg belangrijke bijdrage aan het denken over mogelijke oplossingen.
Cradle to Cradle (Van wieg tot wieg) is de door Braungart en McDonough beschreven basisgedachte dat we er voor moeten zorgen dat alles wat we doen weer terug komt in de biologische of technische kringlopen. Vandaar de meerdere malen gebruikte kreet 'Afval is voedsel'. Afval dient weer als basis voor een ander proces, of weer een andere kringloop.
Omdat de bewustwording toeneemt over afval en de schadelijke effecten op het milieu, zien steeds meer mensen, organisaties, bedrijven en overheden de mogelijkheden van de Cradle-to-Cradle benadering. Waarom zouden we materialen na gebruik weggooien als deze als grondstoffen kunnen dienen voor andere producten? En vooral nu duidelijk wordt dat we de natuurlijke voorraden en grondstoffen aan het uitputten zijn, zullen we hier op een duurzame manier mee om moeten gaan.
Bij elk ontwerp moeten we ons ten doel stellen:
- De toe te passen materialen moeten veilig zijn voor mens, dier en plant.
- De toe te passen materialen moeten na gebruik opnieuw gebruikt kunnen worden in een technische of biologische kringloop.
- Na gebruik moeten materialen eenvoudig uit elkaar kunnen worden gehaald.
Als het gaat om de keuzes die we moeten maken bij het spanningsveld tussen ecologie, economie en het 'sociale' (de schrijvers gebruiken 'equity', ons aandeel, ook te beschouwen als comfort, welzijn) kiezen we voor het gebruik van het begrip 'eco-effectief'.
Eco-effectief geeft aan dat we als uitgangspunt gebruiken dat we helemaal géén schadelijke invloed meer accepteren, maar gaan voor 100% duurzaam en 100% kwaliteit. Dit vraagt in veel gevallen innovatie en dus buiten de ingesleten, geijkte kaders denken.
Eco-effectieve gebiedsontwikkeling
Essentieel voor een bij Cradle to Cradle passende infrastructuur is de ontwikkeling van een integraal stedenbouwkundig plan gebaseerd op de C2C-uitgangspunten en filosofie. Deze dient voldoende flexibiliteit te leveren voor een invulling die op interactieve wijze zal plaatsvinden. In stedenbouw en architectuur betekent C2C dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij ontwerpuitgangspunten zoals die in natuurlijke ecosystemen worden gevonden. Vanaf het begin van de ontwerpfase wordt expliciet gekeken naar de meerwaarde die natuurlijke materialen, (energie)bronnen en ecosystemen kunnen hebben voor de vastgoedontwikkeling.
Duurzaam bouwen in gebiedsontwikkeling
Duurzaam bouwen is dus meer dan aandacht voor het milieu. De hierboven gebruikte definitie kan positief geformuleerd en uiteengerafeld worden in:
"Een vorm van bouwen waarbij in alle stadia van het planproces kansen en mogelijkheden benut worden om een hoge ruimtelijk-architectonische kwaliteit tot stand te brengen, dit in combinatie met een lage belasting van het milieu, en die beide in de tijd te handhaven, zodat ook toekomstige gebruikers daarvan profiteren."
Duurzaam bouwen omvat naast het op duurzame wijze ontwikkelen, ook het bouwen, inrichten en beheren van een plangebied, zoals in de Nota van Uitgangspunten aangegeven. Deze nota gaf aan dat duurzaamheid een uitgangspunt is geworden.
Het ambitieniveau is hoog en haalbaar. Uitgegaan wordt van toepassingen die zich in de praktijk hebben bewezen en waarvoor een maatschappelijk draagvlak kan bestaan.
De gefaseerde aanleg van de wijk biedt toekomstige mogelijkheden voor een groeiend ambitieniveau. De ontwikkelingen in de techniek, nieuwe materialen of nieuwe toepassingsmogelijkheden, bieden kansen om (delen) van Nieuwveense Landen te ontwikkelen als voorbeeld voor andere ontwikkelingen.
De ambities
De navolgende ambities zijn vastgelegd:
De waterambitie
Afvalwater en regenwater wordt zoveel mogelijk hergebruikt. Gestreefd wordt naar een gesloten waterkringloop (kwaliteit). Water dat niet direct wordt hergebruikt wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied. Er is in ieder geval sprake van een gesloten waterbalans (kwantiteit).
De energie-ambitie
In 2030 is Nieuwveense Landen een energie leverende wijk.
De natuur- en groenambitie
De landelijke natuur van buiten het gebied is sterk verweven met de meer stedelijke natuur en groen in de wijk.
De ambitie voor de openbare ruimte
De openbare ruimte heeft een hoge kwaliteit in beleving maar ook in de gekozen materialen.
De verkeer-, vervoer- en infrastructuurambitie
De aangelegde infrastructuur zorgt voor een zo gering mogelijke milieubelasting.
Voor verplaatsingen worden aantrekkelijke duurzame alternatieven geboden.
De materialenambitie
Materiaalkeuzes zijn afgewogen gemaakt met deskundigen op het vlak van duurzaamheid met inachtneming van de laatste ontwikkelingen.
De sociale ambitie
Sociale kwaliteit en leefbaarheid staan centraal, zodanig dat iedere bewoner zich thuis voelt en zich medeverantwoordelijk voelt voor het leefbaar houden van de wijk.
Duurzaamheidsaspecten in bestemmingsplannen
Duurzaamheidsaspecten kunnen in een bestemmingsplan worden opgenomen voor zo ver deze ruimtelijk relevant zijn.
Het reserveren van ruimte voor bestemmingen voor het opwekken van duurzame energie, voorzieningen voor de gescheiden inzameling van afvalstoffen en voor het opvangen van hemelwater ten behoeve van het grijswatercircuit evenals openbaar vervoer of langzaamverkeervoorzieningen zijn in een bestemmingsplan mogelijk. Deze aspecten hebben namelijk invloed op de inrichting van de ruimte.
Het opnemen van duurzaamheidseisen op gebouwniveau in een bestemmingsplan is niet mogelijk. Eisen met betrekking tot bijvoorbeeld de energieprestatie en de energievoorzeining van gebouwen en andere DUBO-eisen (duurzaam bouwen) hebben geen ruimtelijke component. Daarom kunnen ze niet in een bestemmingsplan worden opgenomen, waardoor de kosten ook niet in een exploitatieplan kunnen worden opgenomen. De kosten van de laatste soort duurzaamheidseisen vallen dan ook niet onder 6.13 Wro juncto art. 6.2.3 en 6.2.4 Bro.
Borging van duurzaamheid in dit bestemmingsplan
In dit plan is er voor gekozen om bepaalde aspecten van duurzaamheid te borgen middels:
- 1. de bestemming(sregels): naar beste kunnen wordt in de regels ingespeeld op de ambitie duurzaamheid en bij de bestemming van gronden wordt rekening houden met ruimtebehoefte voor de diverse voorzieningen;
- 2. de toelichting van het bestemmingsplan: In de toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de ambities Duurzaam Bouwen en het Totaaloverzicht Duurzaamheid wordt in de toelichting opgenomen. Voor zo ver relevant worden bepaalde stukken nog als bijlage bij de Toelichting opgenomen.
Crisis- en Herstelwet
In het kader van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet is de Minister van Infrastructuur en Milieu gevraagd het Icoonproject Nieuwveense Landen aan te wijzen als innovatief experiment. Het verzoek ziet op de toepassing van hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit en beoogt een aanpassing van het Bouwbesluit voor het project Nieuwveense Landen zodat de voorgestelde minimumnormen voor alle bouwers en ontwikkelaars gelden en de gewenste standaard gegarandeerd wordt.
Borging van duurzaam bouwen
Conclusie lijkt te zijn dat het niet mogelijk is om in het bestemmingsplan (het bindende deel) bepalingen met betrekking tot duurzaam bouwen op te nemen. Het Bouwbesluit bevat een uitputtende regeling met betrekking tot prestatie-eisen (aanscherping EPC per 1-1-2011 naar 0,6). De ruimte voor milieubewust bouwen moet worden gevonden binnen het Bouwbesluit.
4.16 Energie
Het uitgangspunt bij het ontwerp van Nieuwveense Landen is dat men er aangenaam duurzaam kan wonen. Om dit te realiseren is het plan ontstaan om een lokaal duurzaam energiebedrijf (LDEB) op te zetten.
Nieuwveense Landen wordt een nieuwbouwwijk waarbij de duurzaamheidambities voor een belangrijk deel gerealiseerd worden door een duurzaam energiesysteem. Het uiteindelijke doel is de realisatie van een energieleverende wijk.
In het energieconcept staat de inwoner centraal. Deze wordt ontzorgd, zowel op het gebied van gebruik (denk aan comfortkoeling) maar ook op financieel gebied (lagere maandlasten). Het energieconcept is niet alleen duurzaam en robuust, maar zal ook innovatief zijn. Het energiesysteem zal toekomstbestendig zijn. Gedurende de bouwtijd van de wijk kunnen ook andere energietechnieken toegepast worden. Tenslotte is er naar gestreefd lokale kansen te benutten. Dit kan worden gerealiseerd door de inzet van lokale energiebronnen (biogas) en lokale partijen.
De ambitie is ook om een revolving fund op te zetten van het toekomstige rendement met als doel deze in de wijk zelf in te zetten voor duurzame projecten.
Aansluitverplichting
Voor de levering van warmte (en koude) in Nieuwveense Landen bestaat de mogelijkheid tot het opnemen van een aansluitverplichting. De aansluiting op een wijkverwarming of stadsverwarmingsnet kan afgedwongen worden, zelfs indien ter plaatse al is voorzien in een aansluiting op een aardgasnet.
De gemeente Meppel heeft de 'aansluitverplichting' in de Bouwverordening opgenomen. Artikel 2.7.3a luidt als volgt:
- 1. Indien in een deel van de gemeente een publieke voorziening voor verwarming van bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet), aanwezig is, moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening:
- a. indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtstbijzijnde leiding van de publieke voorziening is gelegen; of
- b. indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van de publieke voorziening dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.
- c. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid indien gegronde redenen daartoe aanleiding geven.
4.17 Openbaar Vervoer
Met het oog op de inrichting van de ruimte is het reserveren van ruimte voor bestemmingen voor openbaar vervoer mogelijk. Voor het openbaar vervoer zijn de verkeersbestemmingen van belang.
Rekening wordt gehouden met een openbaar vervoer route over de ontsluitingswegen en bij de situering van haltes wordt rekening gehouden met de dekking van het plangebied dat moet worden bediend en de veiligheid. Op verschillende punten langs de hoofdontsluiting worden bushaltes aangelegd en elke halte heeft een verzorgingsgebied van circa 400 meter. Door het juist positioneren van de haltes kan de gehele wijk worden 'bediend'.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn bestemmingen en functies zodanig aangegeven, dat het mogelijk is om te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt is dat de analoge verbeelding al veel informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels en bevatten in sommige gevallen ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Bij bepaalde bestemmingen is ter bescherming van de ter plaatse voorkomende waarden een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.
Het bestemmingsplan "Meppel - Nieuwveense Landen" is een mengvorm van gedetailleerde bestemmingen. Voor het overgrote deel van het plangebied betreft het dan een agrarische bestemming. Voor bestaande woningen is een specifieke woonbestemming (W) opgenomen. Voor de nieuw te bouwen woningen zijn andere woonbestemmingen opgenomen die passend zijn te achten bij de voorgestane bouwdifferentiatie.
5.2 Inleidende Regels
Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Onderstaand - voor zo ver nodig geoordeeld - een toelichting op enige bestemmingsregels.
Agrarisch
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijfsdoeleinden, uitgezonderd intensieve veehouderijen.
Bedrijf
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden bestemd voor bedrijven van categorie 2 en zijn bestaande bedrijven specifiek aangeduid. Er is één bedrijfswoning toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak tot maximaal het aangegeven bebouwingspercentage.
Onder voorwaarden zijn burgemeester en wethouders bevoegd de gronden te wijzigen ten behoeve van een woonfunctie.
Gemengd
De gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bestemd voor detailhandel, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijvigheid, kantoren en daarbij behorende restauratieve voorzieningen, doch in beginsel geen geluidgevoelige functies. Voorts zijn de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, tuinen en erven toegestaan.
Ter plaatse van aangeduide gronden is de (geluidgevoelige) functie wonen mogelijk.
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen met daarbij behorende bermen en oevers, paden en verhardingen, nutsvoorzieningen en water. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Groen - Park
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor parkachtige groenvoorzieningen, geluuidwerende voorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen (leisure, kinderboerderij, speelterreinen) en ondergeschikte detailhandel en restauratieve voorzieningen ten behoeve van die gebruiksmogelijkheden. Fiets- en wandelpaden zullen in dit gebied veel voorkomen en ook is hobbymatig agrarisch gebruik toegestaan.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen (en daaraan ondergeschikte detailhandel en restauratieve voorzieningen), met dien verstande dat kinderopvang is en (nieuwe) geluidgevoelige functies zijn uitgesloten.
Een centrum waar werkzoekenden werkzaamheden verrichten en van waaruit de werkzaamheden voor derden gecoördineerd worden met bijbehorende leslokalen, werkruimten, kantoor en opslagruimte, behoort ook tot de mogelijkheden.
Binnen deze bestemming zijn er gronden aangeduid waar de vestiging van (ambachtelijke) bedrijvigheid wordt voorgestaan.
Ter plaatse van daartoe aangeduide grond is een bedrijfswoning met bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan. Ook zijn de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen toegestaan.
Onder voorwaarden zijn burgemeester en wethouders bevoegd de gronden te wijzigen ten behoeve van een woonfunctie.
Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen. Deze bestemming is uitsluitend opgenomen voor de woningbouw aan de Nijeveenseweg. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde (als erf- en terreinafscheidingen) toegestaan.
Verkeer
Voor de paden en wegen in het plangebied gedlen diverse verkeersbestemmingen. De bestemming 'Verkeer' is in beginsel gebruikt voor wegen met een stroomfunctie, de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor wegen in gebieden met een verblijfsfunctie. Met de bestemming 'Verkeer - Fietspad' zijn de gronden aangeduid die benut kunnen worden voor de realisering van een langzaamverkeersroute.
Vanzelfsprekend zijn de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (al dan niet ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en water toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Met de aanduiding 'parkeerterrein' is bedoeld indicatief aan te geven dat her en der in de openbare ruimte ook voorzieningen voor 'geconcentreerd parkeren' kunnen worden gerealiseerd.
Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water, waterhuishouding, waterberging, groenvoorzieningen en oeverstroken. Op deze gronden zijn uitsluitend bij de bestemming behorende bouwwerken, zoals bruggen, kades en taluds en beschoeiingen toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Deze bestemming betreft ook de in het plangebied voorkomende watergangen.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' betreffen de in het plangebied reeds aanwezige woonhuizen en zijn bestemd voor wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen. Voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geldt een afwijkingsmogelijkheid.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten de bouwvlakken toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn tevens garages ten behoeve van de woonfunctie toegestaan. Daarnaast zijn de bij deze bestemming gebruikelijke voorzieningen als tuinen en erven opgenomen.
Wonen - 1
Deze bestemming is opgenomen voor bebouwing in het woonmilieu Broeklanden. Voor dat gebied is voorts geregeld dat van het totaal aantal te bouwen woningen 30 tot 50% als sociale huur- of koopwoning (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd en 30% als particulier opdrachtgeverschap (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd. Ter plaatse van daartoe aangeduide gronden is geregeld dat uitsluitend een bepaald type (vrijstaand of gestapeld) mag worden gebouwd. Geregeld is dat de voorgevel uitsluitend in de naar de weg liggende bouwvlakgrens worden gebouwd.
In de bouwregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen en kan worden toegestaan dat in plaats van woonhuizen ook woongebouwen worden gebouwd en dat in plaats van woongebouwen ook woonhuizen worden gebouwd.
Voor parkeernormen wordt verwezen naar het in 4.3 Verkeer en parkeren opgenomen onderdeel Parkeernorm.
Wonen - 2
Deze bestemming is opgenomen voor bebouwing in het woonmilieu Centrumwonen. Voor dat gebied is voorts geregeld dat van het totaal aantal te bouwen woningen 30 tot 50% als sociale huur- of koopwoning (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd en 20 tot 30% als particulier opdrachtgeverschap (als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) wordt gebouwd.
Met aanduidingen is geregeld waar uitsluitend een bepaald type (vrijstaand of gestapeld) mag worden gebouwd.
In de bouwregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen en kan worden toegestaan dat in plaats van woonhuizen ook woongebouwen worden gebouwd en dat in plaats van woongebouwen ook woonhuizen worden gebouwd.
Voor parkeernormen wordt verwezen naar het in 4.3 Verkeer en parkeren opgenomen onderdeel Parkeernorm.
Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming is toegekend aan gronden met een voor het plan van belang zijnde rioolleiding.
Leiding - Water
Deze dubbelbestemming is toegekend aan gronden met een voor het plan van belang zijnde watertransportleiding.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ter bescherming van de archeologische waarden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor nader aangegeven werken en werkzaamheden.
wro-zone verwerkelijking in naaste toekomst
De Wet ruimtelijke ordening biedt in artikel 3.4 de mogelijkheid om, voor zo ver het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt van het plan, onderdelen aan te wijzen ten aanzien waarvan de verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht.
algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels beogen meer flexibiliteit in het plan te krijgen. Op basis van voortschrijdend inzicht kan het bij voorbeeld gewenst zijn een geldende regeling te wijzigen. Uitgangspunt dient dan te zijn dat de 'vragende' markt kan worden bediend en dat het plan met het oog daarop wordt gewijzigd. Bij gebruikmaking van deze bevoegdheid geldt dat kennis omtrent relevante feiten en de af te wegen belangen dient te worden vergaard en dat de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen worden afgewogen.
Bij een viertal wijzigingsgebieden geldt voor het genoemde aantal woningen een marge van (plus en min) 15%.
5.4 Algemene Regels
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels opgenomen.
In het plan worden een aantal wijzigingsgebieden onderscheiden. Voor ieder wijzigingsgebied is aangegeven dat het mogelijk is het plan te wijzigen om - met inachtneming van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen - de bestemming te wijzigen teneinde de realisatie van in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken: het betreft wijzigingen ten behoeve van de realisatie van een woongebied, een groen - parkzone en gemengde gebieden met centrumfuncties.
Ook bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden geldt dat bij de voorbereiding de nodige kennis omtrent relevante feiten en af te wegen belangen wordt vergaard (3:2 Awb) en dat de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dienen te worden afgewogen (3:4 Awb).
5.5 Overgangsrecht En Slotregel
In artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.1 ingegaan op de financieel economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.1 Financieel Economische Uitvoerbaarheid - Fase 1 Nieuwveense Landen
In 2008 is door de gemeenteraad de “Gebiedsvisie Nieuwveense Landen” vastgesteld. Op basis van de Gebiedsvisie heeft het College van Burgemeester en Wethouders op 9 februari 2010 het Stedenbouwkundig Plan van 5 februari 2010 vastgesteld. Het Stedenbouwkundig Plan fungeert als integraal plan voor de hoofdstructuur van de wijk en een functionele inrichting van de deelgebieden. Het Stedenbouwkundig Plan is in april 2011 geactualiseerd. Een deel van het totale plangebied is uitgewerkt in een Verkavelingplan van 26 april 2011. Het Verkavelingplan is het samenhangende plan voor de stedenbouwkundige structuur en inrichting van de eerste twee buurten van Nieuwveense Landen. Op 26 april 2011 heeft het College van Burgemeester en Wethouders het geactualiseerde Stedenbouwkundig Plan en het Verkavelingplan vastgesteld.
In artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan vergezeld dient te gaan van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Op basis van het geactualiseerde Stedenbouwkundig Plan van april 2011 is met het opstellen van een grondexploitatie de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond. In de grondexploitatie is rekening gehouden met de aankoop van de te ontwikkelen gronden en het bouw – en woonrijp maken van het plangebied. Vervolgens worden de bouwrijpe gronden uitgegeven en daarmee worden de investeringen gedekt. De grondexploitatie kent per 1 januari 2011 een positief resultaat en op 16 juni 2011 heeft de gemeenteraad de grondexploitatie vastgesteld. Deze is te vinden in Bijlage 29 Raadsbesluit grondexploitatie.
In de planvorming met betrekking tot Nieuwveense Landen wordt een verschil gemaakt in de ontwikkelingen in de fase 1 en in de ontwikkelingen in fase 2.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkelingen in de fase 1. In het bestemmingsplan voor fase 1 zelf wordt vervolgens een onderscheid gemaakt in een gedetailleerd deel en in een deel met een conserverende bestemming met een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6 lid 1 en lid 3 Wro).
In artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening wordt de gemeenteraad verplicht om bij nader aangegeven bouwplannen (artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening), een exploitatieplan vast te stellen. Op basis van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is Nieuwveense Landen in eerste instantie te kwalificeren als een ontwikkeling waarvoor een exploitatieplan opgesteld moet worden, tenzij de uitzondering van artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening zich voordoet.
Het gedetailleerde deel, dat voorziet in de bouw van woningen, beslaat het gebied waarvoor een Verkavelingplan is opgesteld. Voor die gronden binnen het gedetailleerde deel geldt echter dat, voor zover een bouwplan aan de orde is, ze in eigendom zijn bij gemeente Meppel. Daarmee kan de gemeenteraad, op grond van artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening, besluiten om geen exploitatieplan voor dat deel vast te stellen.
Voor het deel van het bestemmingsplan waarvoor geldt dat een conserverende bestemming met een wijzigingsbevoegdheid aan de orde is, geldt dat de economische uitvoerbaarheid voor dit deel in dit stadium niet hoeft te worden aangetoond, dit zal pas plaatsvinden bij het eventueel vaststellen van een wijzigingsplan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg en inspraak
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval overleg gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Meppel - Nieuwveense Landen" is in het kader van het (voor)overleg aan diverse instanties gezonden.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van 18 februari 2010 tot en met 31 maart 2010 voor een periode van zes weken voor inspraak ter inzage gelegen.
Tevens heeft op 10 maart 2010 in het kader van die inspraak een bijeenkomst plaatsgevonden. Deze avond is bezocht door ongeveer 150 belangstellenden. De avond had een informeel karakter, waar bij allereerst een presentatie is gegeven over het stedenbouwkundig plan en de te doorlopen juridisch-planologische procedure. Daarna was er gelegenheid om per onderwerp informatie in te winnen en vragen te stellen.
In het kader van inspraak zijn vele inspraakreacties ontvangen. Het merendeel daarvan heeft betrekking op de voorgestane afsluiting van de Nieuwe Nijeveenseweg, de ontsluiting van het nieuwe woongebied en de ontsluiting van de buurt Nijeveenseweg. Met het oog op de ontsluiting van de buurt Nijeveenseweg is een overleg opgezet in de vorm van een klankbordgroep Nijeveenseweg. In dat overleg wordt van gedachten gewisseld over ontwikkelingen in Nieuwveense Landen en daarbij passeren aspecten als verkeer, waterhuishouding en ruimtelijke inpassing de revue. De klankbordgroep is inmiddels een aantal keren bijeen geweest.
Zie Bijlage 27 Reactienota Overleg en Inspraak voor het volledig verslag van inspraak en overleg. Daarin is aangegeven op welke onderdelen de diverse inspraak- en overlegreacties aanleiding hebben gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Nieuwveense Landen heeft voor de duur van zes weken ter visie gelegen vanaf 16 juni 2011.
In verband met de vaststelling van het plan zal separaat een Nota van zienswijzen worden opgesteld.
6.3 Milieueffectrapportage
Gelijktijdig met het voorontwerp heeft ook de Milieueffectrapportage Nieuwveense Landen 2009 ter inzage gelegen.
Tijdens de toetsing heeft de Commissie voor de m.e.r. gesignaleerd dat er geen volledige passende beoordeling was opgenomen in het MER. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden en er is een aanvulling gemaakt op de voor het MER uitgevoerde ecologische toetsing. Op basis hiervan is de Commissie (in haar aanvullend toetsingsadvies van 28 juni 2010, rapportnummer 1323-170) tot het oordeel gekomen dat de essentiele informatie voor besluitvorming in het MER inclusief de aanvulling aanwezig is. De Commissie voor de m.e.r. heeft ook kennis genomen van ingediende zienswijzen.
Zie Bijlage 14 Reactienota MER voor het volledig verslag aangaande de zienswijzen die tegen de milieueffectrapportage zijn ingediend.
februari 2012.