Bavinckel
Bestemmingsplan - gemeente Almelo
Vastgesteld op 24-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bavinckel met identificatienummer NL.IMRO.0141.00018-BP31 van de gemeente Almelo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.7 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.8 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.9 bestaand(e) (bebouwing en gebruik):
- a. legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijbehorende bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping;
1.19 containerteelt:
ket kweken van bomen, coniferen, heesters en andere houtgewassen in potten op een besloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.22 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.25 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken in de volgende te onderscheiden categorieën:
- Horecacategorie 1: fastfoodzaken (afhaalrestaurants, cafetaria snackbars, e.d.);
- Horecacategorie 2: sociëteiten, zaalverhuurbedrijven, partycentra;
- Horecacategorie 3: cafés;
- Horecacategorie 4: restaurants, koffiehuizen, ijssalons, tearooms;
- Horecacategorie 5: discotheken;
- Horecacategorie 6: alle horeca als ondergeschikte functie binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte of ruimtes specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
- Horecacategorie 7: Niet-zelfstandige horeca als ondergeschikte functie die wordt uitgeoefend binnen een andere hoofdfunctie, daar in ruimtelijke en/of functionele zin ondergeschikt aan is en voortvloeit uit en ten dienste staat aan de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie. Het betreft de horeca bij hoofdfuncties van onder andere recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
1.27 hoveniersbedrijf:
bedrijf dat zich met tuinen en andere groenobjecten bezighoudt. Tot de werkzaamheden van hoveniers behoren: ontwerp tuin, gazon of andere groenvoorziening; graaf/grondwerkzaamheden; levering van zand, tuinaarde, plantsoen en materialen; inrichting tuin, gazon e.d. met planten/bomen ; aanleg (sier)bestrating; plaatsen van schuttingen, vlonders en damwanden; beheer/onderhoud tuin, gazon of andere groenvoorziening;
1.28 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van een religieuze maatschappelijke functie;
1.29 kas:
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten;
1.30 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.31 maaiveld:
- a. de gemiddelde hoogte van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
- b. de gemiddelde hoogte van het grasland in een open gebied;
1.32 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden;
1.33 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.34 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
1.35 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.36 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.37 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.39 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.40 woning:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten in een (gedeelte van een) gebouw, bedoeld voor de permanente huisvesting van één of meer huishouden(s) waarbij de meerdere huishoudens gemeenschappelijk gebruik dienen te maken van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van de woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs) ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 ondergeschikte bouwonderdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarisch gebruik;
- b. water en waterlopen;
- c. containerteelt, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt';
- d. het behoud, herstel en de versterking van aanwezige landschapswaarden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met de daarbij behorende verhardingen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. de opslag van mest, veevoer en agrarische producten;
- b. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.
- c. het gebruik van gronden als parkeervoorziening.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waterbassins, foliekassen, bouwwerken ten behoeve van openbaar nut, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verharding, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, voorzieningen ten behoeve van aan de bedrijfsvoering gerelateerde opslag, tuinen en erven. Een en ander met uitzondering van (dienst)woningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Bos´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing;
- b. de bescherming van natuurwaarden;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. tuinen;
- c. fiets- en/of voetpaden;
- d. speelvoorzieningen en hierbij passende verblijfsvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen;
- g. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;
- h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- i. een sportveld ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
- j. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- k. een bomenlaan ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij';
- l. maximaal één gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. het gebruik van de in lid 6.1 genoemde doeleinden dienen gerelateerd te zijn aan de levensbeschouwelijke doeleinden zoals in Artikel 7 ('Maatschappelijk');
- b. parkeren mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. levensbeschouwelijke doeleinden;
met daarbij behorende:
- b. horeca in categorie 7;
- c. sportvoorzieningen;
- d. ondergeschikte kantoorvoorzieningen;
- e. ruimtes voor kinderverblijf, opleiden en vergaderen;
- f. maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
en tevens bestemd voor:
- g. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, sportvelden, sport- en speelvoorzieningen, terrassen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, behoud de versterking van natuurwaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- d. een boomgaard ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden';
met de daarbij behorende overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op
de afwikkeling van het doorgaande verkeer; - b. groenvoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruiksverbod
Het is verboden opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
11.2 Strijdig gebruik
Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horeca, prostitutie en/of als seksinrichting;
- d. met betrekking tot de bestemming "Bedrijf": een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige bedrijven en bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo) met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
- e. met betrekking tot de bestemming "Bos": het aanleggen van verharde paden.
11.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 en 11.2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m, met dien verstande dat wanneer hoger wordt gebouwd dan 30 m advies moet worden verkregen van het ministerie van defensie;
- d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 4 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.
12.2 Afwegingskader
Een afwijking als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bavinckel van de gemeente Almelo.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De griffier, De voorzitter,
……………… ………………
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De christelijke geloofgemeenschap CGN (Christelijke Gemeente Nederland) is voornemens op het Elhorsterveld (ook wel 'Groenpark' genoemd) aan de Almelosestraat, in het buitengebied tussen Almelo en Zenderen een ontmoetingscentrum te realiseren voor de leden van haar geloofsgemeenschap. Het ontmoetingscentrum met bijbehorende voorzieningen zal alle huidige en toekomstige activiteiten en behoeften van de christelijke gemeente faciliteren. Momenteel is CGN gevestigd op een locatie aan de Bavinkelsweg 4/6 te Almelo. In het kader van ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de nabije omgeving is het bij nader inzien wenselijk om de activiteiten van CGN Almelo te verplaatsen. Gebleken is dat een locatie binnenstedelijk niet voorhanden is, gezien de benodigde oppervlakte voor de te ontplooien activiteiten. De verplaatsing naar de voorgestelde locatie - in de stadsrandzone van Almelo – is vanuit ruimtelijk oogpunt gezien, acceptabel.
De invulling van het plangebied met de beoogde functie, in combinatie met forse investeringen in de ruimtelijk kwaliteit sluiten goed aan op de ambitie om ontwikkelingen in de stadsrandzone te verbinden met hun omgeving van landschappelijke structuren en routes. De basis van de nieuwe invulling bestaat uit een ruimtelijk casco van groenopstanden in combinatie met water. De locatie krijgt het karakter van een landgoed, waarbij het plan voorziet in de compensatie van 3,15 hectare groen in verband met de aanleg van de Nijreessingel. CGN Almelo en Pagedal Care werkten in eerste instantie intensief samen bij de herontwikkeling van het gebied. Het is de gezamenlijke ambitie geweest om een plan te ontwikkelen. Op dezelfde gronden wou Pagedal Care zorghuisvesting realiseren met op maat gesneden dienstverlening. De uitwerking zoals hier voor genoemd is op 12 april 2011 en 15 juli 2011 gepresenteerd in een Informatieve Raadsbijeenkomst. Na vaststelling van het beleidsdocument 'Kaderstelling landelijk gebied' op 10 juli 2012 is op 4 december 2012 het raadsvoorstel inzake de ruimtelijke uitgangspunten ten aanzien van 'De Bavinckel' in gewijzigde vorm aangenomen. De raad heeft toen besloten dat de kleinschalige zorgvoorziening van Pagedal nadere uitwerking behoeft. Inmiddels is bekend dat de realisatie van deze kleinschalige zorgvoorziening geen doorgang zal vinden. Voorliggend plan voorziet uitsluitend in de uitwerking van het deel van CGN. Voor een volledige weergave van de ruimtelijke uitgangspunten zoals vastgesteld door de raad wordt verwezen naar Hoofdstuk 3.
Daarnaast omvat dit bestemmingsplan ook de planologische kaders voor het hoveniersbedrijf aan de Almelosestraat 9/11. Deze functie is ingepast middels een artikel 19 lid 1 procedure, waardoor er voor dit bedrijf nog geen actueel planologisch kader bestaat. Voorliggend bestemmingsplan voorziet ook in passende planologische kaders voor het hoveniersbedrijf. Daar waar noodzakelijk wordt de planologische inpassing van dit bedrijf in voorliggende plantoelichting betrokken.
Tot slot omvat dit bestemmingsplan de huidige locatie van CGN, Bavinkelsweg 4-6, grenzend aan bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden. Deze gronden zijn nu nog voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' (met bouwvlak) en 'Groen'. Aangezien deze bouwrechten ter plaatse niet geëffectueerd worden en verplaatst worden naar de gewenste locatie aan het Elhorsterveld, is het gewenst deze locatie 'weg te bestemmen'. Dit om te voorkomen dat er twee locaties met bouwrechten blijven bestaan. Enkel daar waar noodzakelijk en relevant geacht wordt deze locatie in voorliggende plantoelichting beschreven.
Het huidige plan betekent qua functies een forse versobering ten opzichte van het Groenpark, waar reeds positief op besloten was. De ontwikkeling van het initiatief op deze locatie is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Voorgeschiedenis
Het plangebied kent een lange voorgeschiedenis. In het plangebied is thans het hoveniersbedrijf van Hendrie Oude Wesselink gevestigd. Hiervoor was het hoveniersbedrijf gevestigd aan de Nijreesweg binnen de bebouwde kom van Almelo. Vanwege stedelijke inbreiding en de aanleg van de Nijreessingel heeft het bedrijf van de heer Oude Wesselink destijds de wens uitgesproken om te verplaatsen. Hiertoe is het bedrijf verplaatst naar de huidige locatie aan de Almeloseweg. Tegelijkertijd met de verplaatsing zijn plannen ontwikkeld om te komen tot het 'Groenpark Elhorsterveld'. De gedachte achter het voormalige Groenpark ging uit van een landgoedachtige aanleg waarbij het Twentse coulisselandschap als uitgangspunt zou dienen. Door middel van aanleg van 3 hectare aan houtwallen, bossen en houtsingels zou het park omzoomd en in natuurlijke delen geordend worden. Men was voornemens om een markant hoofdgebouw in de vorm van een horecagebouw en kassen ten behoeve van het hoveniersbedrijf te realiseren. Tevens bevatte het plan de realisatie van een entreegebouw (verkoopgebouw tuincentrum). Om de landgoedsfeer te completeren zou een oranjerie / clubgebouw /paviljoen / theehuis op het park gebouwd worden met eigen natuurlijk aangelegde inspiratietuinen.
Ten aanzien van de omliggende groenvoorzieningen was het plan opgevat om diverse tuinen met waterpartijen aan te leggen. Verder verwijderd van de gebouwen zou het landschap geordend worden door houtwallen en bos, waarbij tussen het bomenrijke gedeelte een pitch- en puttbaan aangelegd zou worden in combinatie met door het tuincentrum ingerichte tuinen. Voor dit plan is een bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht. Dit plan eeft echter nooit rechtskracht gekregen. De gewenste invulling van het gebied is ook nooit voltooid.
In het kader van ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de nabije omgeving is het bij nader inzien wenselijk om de activiteiten van CGN Almelo te verplaatsen naar een andere locatie. In het voorjaar van 2010 heeft CGN Almelo de vraag gekregen of zij bereid zou zijn haar huidige locatie te verkopen, als CGN Almelo een aantrekkelijke andere locatie zou kunnen verwerven. CGN had gronden in bezit grenzend aan bedrijventerrein Bornsestraat - Drienemanslanden. Deze gronden hebben op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Almelo” de bestemming 'Maatschappelijk' (inclusief een bouwvlak en functie-aanduiding 'agrarisch') en 'Groen'. Binnen het bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk' wordt bij recht 3.000 m2 verenigingsgebouw toegestaan. Hierbij tellen de bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen niet mee. Een weergave van deze gronden wordt weergegeven op afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied Almelo” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
CGN Almelo heeft in het voormalige groenpark aan het Elhorsterveld een bruikbare nieuwe plek gevonden om hier de gewenste levensbeschouwelijke functies te realiseren. Het huidige plan betekent qua functies een forse versobering ten opzichte van het Groenpark, waar reeds positief op besloten was. De uitwerking van dit plan is oorsponkelijk vervat in het inrichtings en beeldkwaliteitsplan 'De Bavinckel Inrichtingsplan en Beeldkwaliteitsplan' (VO&W, 16 mei 2011, versie 1.0). Dit stuk is op 12 april 2011 en 15 juli 2011 gepresenteerd in een Informatieve Raadsbijeenkomst. Na vaststelling van het beleidsdocument 'Kaderstelling landelijk gebied' op 10 juli 2012 is op 4 december 2012 het raadsvoorstel inzake de ruimtelijke uitgangspunten ten aanzien van 'De Bavinckel' in gewijzigde vorm aangenomen. Hierbij is besloten om het college opdracht te geven om de gemeenteraad in de loop van 2013 een voorstel te doen toekomen met betrekking tot een kleinschalige zorgvoorziening in De Bavinckel. Het voorstel is op 15 oktober 2013 in de gemeenteraad behandeld. De gemeenteraad heeft in meerderheid aangegeven geen zorg op deze locatie toe te willen staan.
1.3 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Almelosestraat te Almelo, tussen Almelo en Zenderen, in het buitengebied van de gemeente Almelo. De ligging van het plangebied ten opzichte van Almelo en Zenderen wordt afbeelding 1.2 weergegeven. De nieuwe locatie van CGN is aangegeven met de rode kaders. De oude locatie met de blauwe kaders.
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in het buitengebied Almelo (Bron: Provincie Overijssel)
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Bavinckel" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0141.00018-BP31) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen);
- toelichting (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Huidig Planologisch Regiem
Op de ontwikkelingslocatie is het bestemmingsplan “Buitengebied 1984” van toepassing. Bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld" heeft nooit rechtskracht gekregen, waardoor het vigerende bestemmingsplan voor onderhavig plangebied bestemmingsplan "Buitengebied 1984" is. Het plangebied is overigens niet meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Almelo, omdat het als 'ontwikkelingslocatie' is aangemerkt. Bestemmingsplan "Buitengebied 1984" is vastgesteld op 30 mei 1985. Destijds was het plangebied nog gelegen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Borne. Het plan is goedgekeurd op 29 juli 1986. De bestemming van de gronden is voornamelijk "agrarisch gebied". Volgens de vigerende regels zijn deze gronden bestemd voor landbouwdoeleinden, behoud, en/of herstel van de natuurwaarden, cultuurwaarden, evenals de relaties tussen natuur- en cultuurwaarden, dat met behoud van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en voor extensieve recreatie. De voorgenomen activiteiten zijn niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische kader waarmee onderhavig initiatief mogelijk gemaakt kan worden. In afbeelding 1.4 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan te zien. Overigens wordt opgemerkt dat de verplaatsing van het hoveniersbedrijf mogelijk is gemaakt op basis van de artikel 19 lid 1 procedure. Het geldend planologisch regiem voor wat betreft de huidige locatie van CGN is beschreven en weergegeven in paragraaf 1.2.
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied 1984” (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
1.6 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke aspecten en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op vooroverleg en inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling Landschap
Het plangebied is gelegen in een jonge heide- en broekontginningslandschap. De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren '60 van de 20e eeuw). Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.
Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld en wegen zijn lanen met lange rechtstanden, zoals dit aan de Grote Bavenkelsweg het geval is. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Onderhavig plangebied is een voorbeeld van een dergelijke 'driehoeksstructuur'. Tussen de ontgonnen gronden werden veelal ontginningswegen aangelegd. De naamgeving van deze ontginningswegen verwijst veelal nog naar de voormalige heidevelden: 'Elhorsterveld'. De ontwikkeling van het landschap zoals hiervoor beschreven en de rechtlijnige (ontginnings)structuren zijn duidelijk te herkennen op afbeelding 2.1. Ook is duidelijk te zien dat het plangebied tot aan het eind van de 19e eeuw een heidegebied ('Het Elhorsterveld) was, dat aan het begin van de 20e eeuw in cultuur is gebracht.
Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling van het landschap (Bron: www.watwaswaar.nl en provincie Overijssel)
2.2 Ligging En Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Almelosestraat, ten zuidoosten van de stad Almelo, in het buitengebied van de gemeente Almelo. Belangrijke (ruimtelijke) structuurdragers in de directe omgeving zijn de Almelosestraat en de Grote Bavenkelsweg. Door de aanleg van de Doorbraak is een nieuwe structuurdrager in de omgeving toegevoegd. De kenmerkende structuren van het jonge ontginningslandschap zijn rondom het plangebied goed herkenbaar: de erven zijn als blokken aan de weg geschakeld, er is sprake van rommelige driehoeksstructuren en de wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De functionele structuur van de omgeving van het plangebied wordt bepaald door verspreid liggende burgerwoningen, agrarische bedrijvigheid, infrastructuur (Almelosestraat – N347), bedrijvigheid (onder andere de vuilstortlocatie Elhorst-Vloedbelt ten zuiden van het plangebied) en (nieuwe) natuur in de vorm van de Doorbraak. De Doorbraak betreft een in totaal 13 kilometer lange beek die de stroomgebieden van de Lolee en de Azelerbeek (ten oosten van Almelo) verbindt met de Midden-Regge (ten westen van Almelo). Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Almelosestraat en het woonperceel Almelosestraat 15-17, de Elhorsterveld aan de zuidzijde, agrarische cultuurgronden en de Grote Bavenkelsweg aan de westzijde en het tracé van de Doorbraak en agrarische cultuurgronden aan de noordzijde. De ligging van het plangebied op luchtfoto's wordt weergegeven in afbeelding 2.2.
Afbeelding 2.2: Luchtfoto's plangebied en omgeving (Bron: Bing maps)
Het grootste deel van de gronden binnen de begrenzing van het plangebied zijn onbebouwd. Het zuidoostelijke deel van het plangebied is in gebruik ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Langs dit bedrijfsperceel is een lange groenstrook aangeplant. Op het perceel van het hoveniersbedrijf bevindt zich een klein bedrijfsgebouwtje. Straatbeelden van het plangebied vanaf de Almelosestraat zijn weergegeven op afbeelding 2.3.
Afbeelding 2.3 Straatbeelden van het plangebied vanaf de Almelosestraat (Bron: Google Streetview)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten van de directe omgeving van het plangebied en het plangebied zelf. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
3.1 Locatiekeuze
Vanwege problemen bij de ontwikkelaars van het Groenpark Elhorsterveld en de belangen van Urenco, hebben de partijen van de verschillende genoemde ontwikkelingen elkaar gevonden en wordt een nieuwe, minder belastende invulling voor de omgeving, door partijen voorgesteld op de locatie aan de Almelosestraat (voormalig Groenpark Elhorsterveld). Hiervoor was gebleken dat de verplaatsing van CGN niet binnenstedelijk is op te lossen. Dit in verband met de benodigde oppervlakte voor de te ontplooien activiteiten, hoofdzakelijk op het gebied van sport- en spelactiviteiten. Bij het zoeken naar een nieuwe locatie kwam het Groenpark Elhorsterveld in beeld. Gebleken is dat op deze locatie in het stadsrandgebied de gewenste functies ontwikkeld kunnen worden, in samenhang met een forse impuls in de groene omgeving. Doelstelling is een ontwikkeling in het gebied mogelijk maken die, ten opzichte van de eerder ingezette ontwikkeling, leidt tot een verbetering van de situatie voor de omwonenden en een versterking van het landschap en de omgevingskwaliteit. Dit is vervat in het inrichtings- en beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in Bijlage 1.
3.2 De Ontwikkeling
3.2.1 Ruimtelijke uitgangspunten
Aan de planvorming liggen een aantal ruimtelijke uitgangspunten ten grondslag, die op 4 december 2012 (Registratienummer 1200493) zijn vastgesteld door de raad:
- Er dient geïnvesteerd te worden in de omgevingskwaliteit;
- De toekomstige programmaonderdelen dienen zich positief te verhouden tot het landschap en hier een meerwaarde aan te verlenen;
- De basis van het park dient te bestaan uit een ruimtelijk casco van groenopstanden in combinatie met water;
- Het geheel moet ontworpen worden in samenhang met De Doorbraak;
- De ontwikkeling dient de structuur van het landschap te versterken en zichtbaar te maken;
- De milieuzones vanwege Urenco en de vuilstort dienen zorgvuldig te worden ingepast;
- Er dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied;
- De gebouwen dienen architectonisch te worden vormgegeven in een zorgvuldig vormgegeven groene setting. Het geheel zal zich moeten verhouden in maat en schaal tot het park;
- Het bebouwd oppervlakte van de functies zal in het bestemmingsplan maximaal 6500 m2 mogen bedragen;
- Parkeren dient op eigen terrein, in een groene setting, plaats te vinden;
- Het plan voorziet in de aanleg van 3 hectare boscompensatie;
- Binnen het park zijn sport en spel activiteiten ten behoeve van de daar aanwezige functies toegestaan;
- In het bestemmingsplan zullen de bouwvlakken worden voorzien van een nader gespecificeerde maatschappelijke functie, zodat ongewenst gebruik wordt tegengegaan.
3.2.2 De ontwikkeling
3.2.3 Landschappelijke inpassing
Belangrijk uitgangspunt van dit plan is de hoeveelheid bos die gerealiseerd wordt (minimaal 3 hectare, in verband met de groencompensatie voor de aanleg van de Nijreessingel). In het landschapsontwerp is onderscheid gemaakt tussen 3 typen bos, die in totaal een oppervlakte van ruim 3,15 hectare beslaan. Deze bostypes worden hierna nader beschreven. Behalve deze bostypes worden er ook andere groenelementen toegevoegd. Deze zijn in de oppervlaktebepaling van de groencompensatie niet meegerekend.
Houtsingels
De houtsingels zijn gebaseerd op de aanwezige houtwallen in het gebied. Deze zijn oorspronkelijk gemaakt als veekering. Er werd een greppel of sloot gegraven, de vrijgekomen grond werd daarnaast opgebracht en ingeplant met hakhout. Door het veranderende gebruik in de loop der eeuwen zijn veel houtwallen of verdwenen, of niet langer onderhouden als hakhout. De nu nog aanwezige houtwallen zijn meestal uitgegroeid tot rijen met volwassen bomen. In het landschap zijn dit nu typerende elementen, lijnvormige structuren met onregelmatige rijen van zware eiken. Dit type singel wordt ook weer teruggebracht in het plan.
Bosvakken, droog
De bosvakken hebben door de grotere breedte meer de ruimte om een opbouw met een echte zoomvegetatie te maken. De bosvakken worden aanvankelijk vrij dicht aangeplant met bosplantsoen, maar ontwikkelen zich door het beheer (dunnen) uiteindelijk tot een bos.
Bosvakken, natte natuur
Gekoppeld aan De Doorbraak worden hier nattere bosvakken aangelegd. Het maaiveld loopt geleidelijk op, dus er zal een grote gradiënt ontstaan tussen 'open' en 'dicht'. De bosvakken worden ook hier aanvankelijk vrij dicht aangeplant, maar zullen een natuurlijker beheer krijgen, waardoor er uiteindelijk een ruigere bosvegetatie ontstaat.
Afbeelding 3.4: Inrichting groen (Bron: VO&W)
3.3 Verkeer En Parkeren
3.3.1 Ontsluiting, routing en verkeersdruk
De locatie wordt ontsloten vanaf de zuidelijke parallelweg van de Almelosestraat. Het bebouwingscluster heeft een eigen entree, gekoppeld aan de laan. De belangrijkste functies waar autoverkeer moet komen zijn hieraan gekoppeld (entreepleinen en parkeren). Vanuit de grote parkeerplaats loopt een toegangsweg naar het gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein.
Afbeelding 3.5: Ontsluiting en routing (Bron: VO&W)
Onderstaande specificatie van gebruik laat het toekomstig aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling zien.
De locatie bevindt zich aan de provinciale weg N743. De omliggende verkeersstructuur is voldoende ingericht / gedimensioneerd om het huidige en toekomstige aantal verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te kunnen wikkelen. De ontwikkeling brengt niet met zich mee dat aanpassingen aan de verkeersstructuur benodigd zijn. Opgemerkt wordt dat er sprake is van een verplaatsing, waarbij – indien een vergelijking wordt gemaakt tussen de bouwmogelijkheden van de huidige locatie en de in dit bestemmingsplan besloten locatie – geconstateerd wordt dat de toename niet onevenredig hoog is dat deze leidt tot significant negatieve effecten op de omliggende infrastructuur. Daarbij komt dat de bijbehorende verkeersbewegingen met name plaatsvinden op piekmomenten en dat het terrein niet elke dag intensief wordt gebruikt. Tevens is het gebruik niet als 'dagrond' aan te merken. Zoals in de tabel is weergegeven wordt het terrein gedurende een bepaalde periode van de dag intensief gebruikt, met een maximum van 4 uur per dag. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.
3.3.2 Parkeren
De gemeente Almelo heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het parkeerbeleidsplan gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' d.d. november 2012. Voldoende (parkeer)ruimte en een goede bereikbaarheid zijn belangrijke factoren voor bewoners en bedrijven om zich in Almelo te vestigen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering omgegaan.
Als richtlijn voor de gemeentelijke parkeernormen hanteert de gemeente Almelo CROW publicatie 182; Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering (maart 2004). CROW heeft de parkeerkencijfers in 2012 geactualiseerd, waarbij deze meer aansluiten bij de praktijk. In deze notitie wordt de parkeervraag voor de ontwikkeling daarom berekend met behulp van de CROW parkeerkencijfers gepresenteerd in CROW publicatie 317; Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012). Binnen de parkeerkencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de geplande ontwikkeling ten opzichte van het centrum, waarbinnen een bandbreedte wordt aangegeven. De gemeente Almelo is matig stedelijk (De stedelijkheidsgraad van een gemeente, stad of gebied is afhankelijk van de omgevingsadressendichtheid per vierkante kilometer. De stedelijkheidsgraad en omgevingsadressendichtheid zijn opvraagbaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De gemeente Almelo kent een stedelijkheidsgraad 3 (matig stedelijk) met een omgevingsadressendichtheid van 1.432 adressen per km2. Almelo zit daarmee op de grens van matig tot sterk stedelijk) en bevindt zich ten opzichte van het centrum in principe in het buitengebied. Echter hiervoor gelden op basis van de CROW-uitgave geen parkeernormen, zodat uitgegaan kan worden van 'rest bebouwde kom'. De gemeente Almelo gaat op grond van het gemeentelijke parkeerbeleid uit van de maximale parkeernorm.
Gezien het programma dat plaatsvind in het bijeenkomstgebouw zijn de parkeernormen van wijk- buurt- en dorpshuizen het meest passend. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 3,0 en maximaal 4,5 per 100 m2 BVO. Uitgaande van de maximale planologische invullingsmogelijkheden ter grootte van 4.200 m2 BVO betekent dit een parkeerbehoefte van 189 parkeerplaatsen.
Uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling is dat parkeren op eigen terrein, in een groene setting, dient plaats te vinden. Parkeren dient uitsluitend plaats te vinden ter plaatse van aanduiding 'parkeerterrein'. Het grote parkeerterrein zoals weergegeven op afbeelding 3.3 is onderverdeeld tussen een verhard gebied voor het reguliere gebruik (circa 125 parkeerplaatsen), bij evenementen uitbreidbaar met circa 100 parkeerplaatsen (parkeren op gestabiliseerd gras). Parkeren bij de beheerderswoning vindt plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte voor. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het gewenste plan. Er is binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Uit artikel 3.1.6 lid 2 Bro volgt dat de drie treden van deze ladder (kort samengevat) behelzen:
- 1. voorzien in actuele regionale behoefte;
- 2. invulling van ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied wordt ingevuld, verkeerskundige ontsluiting gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.
Ad trede 1: In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnen stedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). De bepaling van de behoefte aan overige stedelijke voorzieningen is sterk gebaseerd op de bevolkingsontwikkeling en leeftijdsopbouw. Dit geldt in het bijzonder de dagelijkse voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg, sport en recreatie.
In het kader van ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid (met name Urenco) in de nabije omgeving is er de concrete behoefte om de activiteiten van CGN Almelo te verplaatsen. CGN Almelo heeft op dit moment circa vierhonderd leden, waaronder veel kinderen en jongeren, en verwacht in de komende jaren te zullen groeien. Sport- en spelactiviteiten staan hoog in het vaandel. Om hier voldoende ruimte te bieden aan deze faciliteiten voor de jeugd is genoeg ruimte nodig. Dit is één van de redenen waarom gekozen is voor onderhavige locatie. Op deze locatie is voldoende ruimte beschikbaar om invulling te geven aan deze specifieke behoefte. Het bieden van planologische mogelijkheden voor deze behoefte leidt niet tot aantasting van de gebruiksmogelijkheden van gelijksoortige functies, dan wel andere initiatieven in de regio. Verwezen wordt naar de toelichting op de regels, waar dit nader beschreven wordt.
Voor wat betreft de locatiekeuze op deze locatie in de gemeente Almelo wordt het volgende opgemerkt. De leden van CGN Almelo komen overigens voor het grootste gedeelte uit de stad Almelo. Het overige gedeelte voornamelijk uit regionale, omliggende kernen, waarmee sprake is van regionale behoefte. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een actuele, regionale behoefte.
Ad trede 2: bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Bij het zoeken naar een nieuwe locatie voor CGN is gebleken dat verplaatsing van de activiteiten naar een locatie binnen bestaand stedelijk gebied binnen Almelo redelijkerwijs niet aan de orde is. Een stedelijke locatie in een andere stad is niet aan de orde, aangezien het grootste deel van de leden uit Almelo komt. Daarnaast is er sprake van een forse ruimtevraag die niet als zodanig in stedelijk gebied is op te vangen. Dit heeft te maken met het ontplooien van de activiteiten in combinatie met het aantal leden (circa 400 leden). Er zijn geen locaties in het bestaand stedelijk gebied beschikbaar die voldoen aan overige locatiespecifieke kenmerken, zoals een goede bereikbaarheid en beschikbare oppervlakte om te voorzien in de compensatie van minimaal 3 hectare groen in verband met de aanleg van de Nijreessingel. Het bebouwen van stadsparken of Groene Longen is vanuit ruimtelijk en beleidsmatig oogpunt ook niet aan de orde. Daarbij tot slot nog opgemerkt dat de functie reeds gevestigd is in het buitengebied en dat het in voorliggend geval gaat om een verplaastsing. In redelijkheid kan worden gesteld dat de invulling van de ontwikkeling binnen bestaande stedelijk gebied niet mogelijk is en door herstructurering, transformatie of anderszins ook niet mogelijk te maken is.
Ad trede 3: Indien uit trede 2 van de Ladder duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Gebleken is dat de invulling van het plangebied, in combinatie met forse investeringen in de ruimtelijk kwaliteit uitstekend aansluiten op de ambitie om ontwikkelingen in de stadsrandzone te verbinden met hun omgeving van landschappelijke structuren en routes. Door de ligging in de stadsrandzone, direct aan de N743, is de locatie per auto uitstekend bereikbaar (zowel vanuit de stad als het buitengebied). In de directe nabijheid bevinden zich bushaltes. De locatie is multimodaal ontsloten. Met de ontwikkeling krijgt de zuidelijke entree van Almelo een landschappelijke “boost”, vanwege het landgoedachtige karakter. Gezien de ligging tussen bedrijventerrein Drienemanslanden en Twence (in de stadsrand) is de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling een passende oplossing om de oprukkende stad c.q. bedrijvigheid tegen te houden en een landgoedachtige ontwikkeling mogelijk te maken. Het huidige plan betekent qua functies een forse versobering ten opzichte van het Groenpark, waar reeds positief op besloten was. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling op onderhavige locatie vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar wordt geacht.
Conclusie: De conclusie is dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.
4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. Het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bevat hiervoor belangrijke handvaten. Het bevat geen nieuw beleid, maar stelt gemeenten in staat ruimtelijke kwaliteitsprincipes concreet en op een eenduidige manier toe te passen. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als 'Rood- voor-rood', 'Rood-voor-groen', Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
- 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelingsperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.2.7 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurplan Almelo
4.3.2 Kaderstelling landelijk gebied Almelo
4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het hiervoor behandelde gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
De bestemming van de oude locatie van CGN wordt gewijzigd om zodoende het bouwrecht ter plaatse weg te bestemmen. Dit 'wegbestemmen' heeft geen milieurelevantie. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend op de nieuwbouwlocatie ingegaan.
5.1 Geluid (Wet Geluidhinder)
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.1.2 Verantwoording
5.1.3 Conclusie
Bezien vanuit het aspect 'geluid' kan er een goede ruimtelijke kwaliteit worden gegarandeerd.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Rouwmaat Groep heeft hiertoe een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage2.
5.2.2 Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
- in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
- het grondwater licht verontreinigd is met Kwik, Nikkel en Zink;
- het grondwater matig verontreinigd is met Barium.
Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. Het matig verhoogde gehalte barium heeft waarschijnlijk, net als de licht verhoogde gehalten een natuurlijke oorsprong. Op de locatie zijn geen bronnen bekend welke een dergelijke verontreiniging kan hebben veroorzaakt. Ook zijn er in de grond geen verhoogde gehalten aangetroffen. Vanuit de historie is reeds bekend dat er licht tot matig verhoogde zware metalen worden aangetroffen. Een nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
5.2.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het gewenste plan.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
5.3.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
In paragraaf 5.3.3 wordt verantwoord dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
5.3.3 Onderzoek
Uitgegaan wordt van een toename van verkeer van 200 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Het is namelijk op grond van de CROW- publicatie 317; Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie niet mogelijk om de verkeersgeneratie van de beoogde functie te bepalen op basis van kencijfers. Daarom is in dit geval ter vergelijking de verkeersgeneratie van de voorheen beoogde ontwikkeling Groenpark Elhorsterveld als uitgangspunt genomen. Deze bedroeg 200 verkeersbewegingen. Opgemerkt wordt dat de verkeersgeneratie die met dit bestemmingsplan wordt beoogd, aanzienlijk lager is. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,20 µg/m³ en van fijn stof van 0,05 µg/m³.
Beide toenames blijven ruimschoots beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter hoogte van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen.
5.3.4 Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid vastgesteld (2014-2018). Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten. De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals bijvoorbeeld gasleidingen. Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en of voldaan kan worden aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling o.a. toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig ook meegenomen. Voor het beoordelen van transportrisico's is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS en het basisnet. Voor het beoordelen van de risico's van gasleidingen is naar het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)gekeken. Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied omhelst een gebied met voornamelijk landelijk gebied. De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.
5.4.2 Het plangebied
In het plangebied zijn geen inrichtingen en transportassen aanwezig welke te beschouwen zijn als risicovolle inrichting of transportas waar gevaarlijke stoffen over of door worden vervoerd. Nadere aandacht is daarom niet nodig.
5.4.3 In de omgeving van het plangebied
Naast het feit dat er risicobronnen in het plangebied zelf aanwezig kunnen zijn, kunnen er tevens risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied.
Inrichtingen: Er zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen buiten het plangebied die effecten hebben tot in het plangebied. Nadere aandacht is daarom niet nodig.
Transport: Aan de zuidkant van het plangebied zijn twee buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Als gevolg hiervan dient rekening te worden gehouden met risico afstanden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Als getoetst wordt aan dit Besluit, kan gezegd worden dat er een belemmeringenstrook dient te worden vastgesteld. Vanuit het Bevb geldt voor gasleidingen een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Deze strook wordt vrij gehouden van bebouwing en zal worden opgenomen op de verbeelding. Om zicht te hebben op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kan een berekening met het programma “CAROLA” worden uitgevoerd. CAROLA is het nieuwe rekenpakket voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Met CAROLA kan worden bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het besluit externe veiligheid buisleidingen.
De gemeente Almelo heeft in november 2011 een berekening (237002, 01-11-2011 Risicoberekening gasleidingen Almelo Toetsing vigerende bestemmingsplannen aan het BevB) voor alle gasleidingen binnen haar gemeente uitgevoerd om zicht te krijgen in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uit het Carola rapport blijk dat het hier gaat om de leiding N 531-30 (40 bar/16 inch) en om de leiding 531-33 (40 bar 12 inch). De twee leidingen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Almelo. In het rapport zijn deze twee leidingen ook doorberekend. Voor het buitengebied zijn voor deze leidingen echter alleen de stukken leiding in beeld gebracht, waar deze een plaatsgebonden risico contour(PR) 10-6 hebben.
Plaatsgebonden risico (PR)
De leiding N531-30 heeft op enkele locaties een PR 10-6 contour, maar niet op de locatie nabij het plangebied. De leiding 531-33 heeft volgens het rapport geen PR 10-6 contour. Deze leiding is hoewel hij groter is dan de N531-30, twee keer zo diep gelegen en heeft een dikkere wanddikte. Mede daarom wordt bij deze leiding helemaal geen PR 10-6 berekend. Bovenstaande in ogenschouw nemende is nadere aandacht voor het plaatsgebonden risico niet nodig.
Groepsrisico
De leiding N531-30 heeft een 100% lethaal afstand van 50 meter en een 1% lethaal afstand van 75 meter. De leiding 531-33 heeft een 100% lethaal afstand van 70 meter en een 1% lethaal afstand van 140 meter. Omdat het plangebied en omgeving voornamelijk landelijk gebied betreft, is er geen noemenswaardig groepsrisico berekend in het rapport. De leidingen liggen op een afstand van circa 100 meter tot in het plangebied aanwezige objecten en vallen buiten de 100 % lethaal afstand van de leidingen ( 50 en 70 meter). De 1% lethaal afstand (140 meter) van de leiding 531-33 ligt wel voor een deel over het plangebied. De gemeente Almelo heeft externe veiligheidsbeleid vastgesteld (externe veiligheidsbeleid 2014-2018 ). In dit beleid staat dat in een situatie waarbij een ontwikkeling nabij een hoge druk aardgasleiding buiten de 100% lethaal afstand is gelegen, volstaan kan worden met een beperkte invulling van de verantwoording groepsrisico. De 100% lethaal afstanden van beide leidingen liggen over het deel van het plangebied waar geen objecten worden gerealiseerd. Slechts het bestaande hoveniersbedrijf en een sportveld vallen hier binnen. In de initiatieffase van het plan is het aspect externe veiligheid meegenomen, waardoor de gevoeligste objecten (verzamelgebouw, wonen en gemengd) buiten de 100% lethaal zijn geprojecteerd. Aanvullend op bovenstaande informatie en het lokale externe veiligheidsbeleid in ogenschouw nemende, hoeft in dit stadium daarom alleen nog ingegaan te worden op de punten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Directe bronbestrijding van een incident bij de buisleiding door de brandweer is niet mogelijk vanwege de aanhoudende toevoer van aardgas (of andere brandstof) uit het kapotte leidingdeel. De brandweer richt zich daarom primair op het redden van mens en dier, ontruimen van het gebied en het bestrijden van secundaire branden. De brandweer moet daarbij echter rekening houden met de warmtestraling en kan daardoor slechts op grote afstand van het incident opereren. De Gasunie zal zich richten op de bronbestrijding bij de gasleiding, maar een medewerker van de Gasunie zal niet direct na het incident beschikbaar zijn. De effecten van een incident doen zich onmiddellijk voor of binnen zeer korte tijd, waardoor de brandweer per definitie niet op tijd aanwezig kan zijn om directe slachtoffers te voorkomen. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen heeft volgens de veiligheidsregio alleen nut voor het bestrijden van secundaire branden als gevolg van de fakkelbrand, maar niet voor het bestrijden van de fakkel zelf. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de bestaande brandkranen en open water.
Zelfredzaamheid
Het plangebied biedt ruimte voor een ontmoetingscentrum. Dit bestaat onder andere uit een horecavoorziening, doelgroep ruimtes voor kinderverblijf en clubactiviteiten. Hieruit blijkt dat er mogelijk ook minder- of niet zelfredzame personen aanwezig kunnen zijn. Om de kans op slachteroffers te verkleinen is het van belang om de functies voor minder zelfredzame mensen zo ver mogelijk van de risicobron af te situeren en minimaal buiten de zone waar gebouwen mee kunnen gaan branden. Daarnaast is het van belang dat het vanuit alle objecten mogelijk is om van de risicobron af te kunnen vluchten. Het vluchten van de bron af is binnen plangebied mogelijk.
Conclusie:
Bovenstaande in ogenschouw nemende is de gemeente Almelo van mening dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige risico's voor de omgeving met zich mee brengen in relatie tot externe veiligheid en acht het groepsrisico hierbij verantwoord.
Tot slot
Indien middels vrijstelling of anderszins medewerking wordt verleend aan functiewijzigingen of een nadere uitwerking van het bestemmingsplan plaatsvindt, zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid moeten worden voldaan en m.b.t. “een goede ruimtelijke ordening” een verantwoording van het groepsrisico dienen plaats te vinden.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
5.5.3 Conclusie
Vanuit het aspect 'milieuzonering' is voldoende kwaliteit voor woon- en leefomgeving gegarandeerd.
5.6 Geur
5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
De afstanden worden gemeten tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Volgens de definitie in artikel 1 van de Wgv is een dierenverblijf een 'al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden'. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
5.6.2 Onderzoeksresultaten geur agrarische bedrijven
Hoewel het begrip 'geurgevoelig object' een wettelijke definitie in de Wgv (artikel 1) heeft gekregen, blijken er nog steeds regelmatig onduidelijkheden te zijn. In een uitspraak van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1290) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het beschermingsbereik van de Wgv beperkt tot bescherming van personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen. Anders gezegd: in situaties waarin het duidelijk is dat personen niet langdurig in gebouwen verblijven, biedt de Wgv geen bescherming, omdat die gebouwen niet als geurgevoelig object zullen worden aangemerkt. Tegen die achtergrond is dus belangrijk, of er sprake is van permanent of gelijkwaardig gebruik. Het ontmoetingsgebouw met bijbehorende voorzieningen kan tegen die achtergrond worden aangemerkt als geurgevoelig. Ook de beheerderswoning wordt aangemerkt als geurgevoelig.
Omliggende agrarische bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen, waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt. In alle gevallen wordt ruimschoots voldaan aan deze afstandseis. Ter plaatse van de gebouwen voor menselijk verblijf binnen het plangebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd Anderzijds levert de ontwikkeling geen problemen op voor omliggende agrarische bedrijvigheid. De Wgv vormt hiermee geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.6.3 Geur vuilstortlocatie
Aan de overzijde van Elhorsterveld is op het grondgebied van de gemeente Borne de vuilstortlocatie Elhorst-Vloedbelt gelegen. De in dit bestemmingsplan besloten functie wordt door de gemeente Almelo beoordeeld als geurgevoelig. Voor de aanvaardbare geurbelasting wordt aangesloten bij de norm voor woningen in het buitengebied. De norm uit de milieuvergunning voor verspreid liggen de woningen in het buitengebied bedraagt 3 g.e. 98 percentiel. De geurbelasting op de geurgevoelige bedrijfswoning zal maximaal 3 g.e. 95 percentiel bedragen en hiermee voldoet aan de normering uit de milieuvergunning van de stortplaats en kan als aanvaardbaar worden beschouwd.
5.6.4 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Om te beoordelen of het voorgenomen initiatief in overeenstemming is met de Flora- en faunawet en de bescherming van beschermde natuurgebieden en de EHS, is in 2004 door adviesbureau Mertens een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd, welke geactualiseerd is door bureau Eelerwoude in 2011 (Rapport nr. 4953). Vervolgens heeft Natuurbank Overijsse in 2014 opdracht gekregen het uitgevoerde onderzoek van Eelerwoude te actualiseren. Het onderzoek van Eelerwoude uit 2011 is bijgevoegd in Bijlage 3. Het onderzoek van Natuurbank Overijssel is opgenomen in Bijlage 4. In dit onderzoek is gekeken naar het voorkomen van beschermde faunasoorten in het plangebied. De onderzoeksresultaten van onderzoeken naar beschermde plantensoorten zijn nog steeds rechtsgeldig.
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Soortenbescherming
Algemeen
Voor wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de resultaten van het uitgevoerde onderzoek uit 2014.
Vleermuizen
Tijdens alle bezoeken zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen in het gebied waargenomen. Het meest frequent werden dwergvleermuizen vastgesteld in de directe omgeving van de houtwal welke dwars door het gebied loopt. Er werden maximaal 9 gewone dwergvleermuizen tegelijkertijd rond de houtwal waargenomen. De vleermuizen kwamen 's avonds aangevlogen vanaf een erf, net buiten het onderzoeksgebied. 's morgens vlogen de dieren richting dat erf. Navraag bij bewoners van deze boerderij leerde dat deze vleermuizen een zomerverblijfplaats in de boerderij bezetten aan de zuidwestzijde van het gebouw. Gelet op de waarnemingen van de bewoner en het aantal vleermuizen kan gesteld worden dat in de boerderij een kraamkolonie aanwezig is. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied vastgesteld. Potentieel geschikte verblijfplaatsen zoals gebouwen en natuurlijke holen in bomen zijn niet waargenomen.
Winterverblijfplaatsen vleermuizen
De mogelijk in het gebied voorkomende boom bewonende vleermuissoorten 'inspecteren' in de nazomer (augustus) hun winterverblijfplaatsen. Dit noemen we zwermgedrag. Er zijn tijdens het onderzoek geen zwermende vleermuizen in het plangebied waargenomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat vleermuizen geen winterverblijfplaats in het gebied bezetten. De afwezigheid van zwermende vleermuizen in augustus komt overeen met de verwachting. Er zijn namelijk op basis van een visuele inspectie van de (oude) bomen geen natuurlijke holen waargenomen welke als (winter)verblijfplaats benut kunnen. Boom bewonende soorten benutten soms dezelfde verblijfplaatsen in de zomer als in de winter. Er zijn ook geen zomerverblijfplaatsen van boom bewonende vleermuizen waargenomen.
Vleermuizen en lichthinder
De relatie tussen vleermuizen en verlichting is een betrekkelijk ingewikkeld onderwerp. Zo mijden veel vleermuissoorten kunstlicht, maar zijn er ook enkele soorten die regelmatig rond felle verlichting op insecten jagen. Zeer gevoelige soorten, zoals meervleermuizen kunnen bij mist en harde wind (omstandigheden waarbij weinig prooidieren boven water aanwezig zijn) ook wel eens in de buurt van straatverlichting jagen. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Alle soorten vleermuizen vermijden licht op het moment dat ze het meest gevoelig zijn voor predatoren: op routes van hun verblijfplaats naar hun voedselgebieden. Later op de avond zoeken vleermuizen plekken op met hoge insektendichtheden. Indien voedselopbrengsten op overige plekken laag zijn, kunnen vleermuizen bereid zijn een risico te nemen en jagen rondom lantarenpalen. Zo zal een dwergvleermuis vliegend van haar verblijf een verlichte route vermijden, terwijl ze hier later jagend wordt waargenomen. Omdat het uiteindelijk effect van straatverlichting op vleermuizen negatief is (ook voor dwergvleermuizen) is het belangrijk, indien mogelijk, verlichting te beperken (bron: vleermuisnet.nl)
In zijn algemeenheid kan een advies over verlichting en vleermuizen als volgt worden samengevat:
- Voorkom het verlichten van (de directe omgeving van) verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen
- Beperk het verlichten van het foerageergebied van vleermuizen, in het bijzonder van lichtschuwe soorten.
In Bijlage 4 zijn diverse adviezen / aanbevelingen opgenomen.
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens de bezoeken zijn soorten als konijn, haas en ree waargenomen. Het is aannemelijk dat deze soorten een vaste verblijfplaats in het gebied hebben. Zij benutten het gebied ook als foerageergebied. Tijdens het bezoek op 24 juni werd een reegeit met kalf waargenomen in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied.
Uilen
Er zijn tijdens het onderzoek geen Steen- of Kerkuilen in het gebied waargenomen. De veldschuur waarover in het rapport van Eelerwoude wordt gesproken, wordt niet gebruikt door de Kerkuil en de schuur wordt niet als een potentiële broedplaats beschouwd. Op enige afstand ten oosten van het plangebied is éénmaal een Steenuil gehoord vanaf een erf. Het territorium van Steenuilen is vrij klein en reikt niet tot het onderzoeksgebied. Daar komt bij dat de huidige inrichting van het plangebied (bos, kwekerij en akker (mais) geen optimaal biotoop voor Steenuilen is.
Slotconclusie
De slotconclusie luidt dat er geen nader onderzoek uitgevoerd hoeft te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff- wet aangevraagd te worden voor uitvoering van de voorgenomen activiteit. Om de kwaliteit van het gebied als foerageergebied voor vleermuizen te waarborgen wordt geadviseerd de aanbevelingen over het aanbrengen van kunstlicht op te volgen.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Algemeen
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
5.9.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet genoemd als activiteit in de C-lijst en D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
5.9.3 Conclusie
Aangezien de activiteit niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit milieueffectrapportage, is geen verdere milieubeoordeling noodzakelijk.
5.10 Fysieke Veiligheid
5.10.1 Algemeen
Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.
Bij nieuwe of bij het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen toetst de gemeente Almelo de fysieke veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ontwikkeling aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving.
De handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003 geldt daarbij als uitgangspunt. Dit betreft de volgende onderdelen:
- 1. bereikbaarheid;
- 2. opkomsttijd;
- 3. bluswatervoorziening;
- 4. zelfredzaamheid;
- 5. sirenedekking;
- 6. samenhang veiligheidsketen.
5.10.2 Beoordeling
5.10.3 Maatregelen
Type maatregel | Inhoud maatregel |
Planologisch | Bij de inrichting van het terrein dient rekening te worden gehouden met vluchtroutes van de risicobron af. Ook de situering van de objecten heeft hier invloed op door bijvoorbeeld ingangen van de gebouwen niet aan de kant van de buisleiding te positioneren. |
Vergunningtechnisch | Op basis van de wet- en regelgeving m.b.t. externe veiligheid kunnen geen extra maatregelen worden geëist. |
Overig (bijv. bouwkundig) | Op basis van de wet- en regelgeving m.b.t. externe veiligheid kunnen geen extra maatregelen worden geëist. Geadviseerd wordt om ook (nood)uitgangen van de objecten van de risicobron af te positioneren. |
Bestrijdbaarheid (bluswater & bereikbaarheid) | De maatregelen in het kader van bestrijdbaarheid en bluswatervoorziening zullen bij de omgevingsvergunning worden getoetst. De bereikbaarheid van de objecten op eigen terrein is daarbij een aandachtspunt. Dit kan tevens gecombineerd worden met de eventuele vluchtroutes van de buisleiding af. |
Zelfredzaamheid | Geadviseerd wordt om objecten met minder- of niet zelfredzame personen zo ver mogelijk van de risicobron te plaatsen, maar in ieder geval buiten de zone waarbinnen gebouwen mee kunnen gaan branden. Daarnaast moeten er voor alle objecten mogelijkheden worden gecreëerd om van de buisleiding af te kunnen vluchten. Denk hierbij aan fiets/voetpaden. |
Informatieverstrekking / Risicocommunicatie | In bedrijfsnoodplannen kan extra aandacht worden besteed aan het vluchten van de risicobronnen af. |
5.11 Duurzaamheid
5.11.1 Inleiding
De gemeenteraad van Almelo heeft haar beleid ten aanzien van duurzaam ontwikkelen en duurzaam bouwen vastgelegd in het Milieubeleidsplan van Almelo, het beleidsplan Wonen in Almelo, het Klimaatuitvoeringsprogramma Almelo 2004-2007 en diverse convenanten.
5.11.2 Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is bouwen en verbouwen met het oog op energiebesparing, gezond binnenmilieu, aanpasbaarheid aan wensen, veiligheid en vermindering van de milieubelasting. De hoofdpunten van het Almelose beleid, voor wat betreft de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling, op het gebied van duurzaamheid zijn:
- energiebesparing;
- streven naar een energiezuinigheid van woningen die minimaal 10 % beter is dan de wettelijke norm van het bouwbesluit;
- vasthouden van regenwater in het gebied; voorkomen dat schoon regenwater afgevoerd wordt naar de riolering;
5.11.3 Toetsing
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt in het plan. Te denken valt aan:
- Waterbeheer; Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te infiltreren op de locatie. In elk wordt het afgekoppeld van het vuilwaterriool. Infiltratie van het hemelwater kan bijvoorbeeld door te werken met wadi's en open verhardingen.
- Compact bouwen; Door compact te bouwen, ontstaan er geen onnodig grote verharde oppervlaktes.
- Duurzame energieoplossingen; Enerzijds zal dit gebeuren door goede isolatie en slim om te gaan met de situering ten opzichte van de zon (lage EPC-waarde). Anderzijds zullen beproefde duurzame energiebronnen nader worden onderzocht.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskaders
6.1.1 Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
6.1.3 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (voorheen Velt en Vecht en Regge en Dinkel), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
- het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
- de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
6.1.4 Gemeentelijk beleid
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
6.2.2 Watertoets
Hoofdstuk 7 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel en zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels gegeven.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2012 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifiek gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid
7.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. - Algemene gebruiksregels (Artikel 11)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. - Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van eigenaren en/of gebruikers en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Bestemmingen
Agrarisch (Artikel 3)
Functie
Deze bestemming is gericht op gebruik ten dienste van grondgebonden agrarisch, teeltondersteunende voorzieningen, water en waterlopen, containerteelt, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt', het behoud, herstel en de versterking van aanwezige landschapswaarden, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water met de daarbij behorende verhardingen en groenvoorzieningen.
Bebouwingsmogelijkheden
Deze bestemming sluit de bouw van gebouwen uit. Enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De maatvoering van diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gelimiteerd.
Bedrijf (Artikel 4)
Functie
Gronden met de bestemming “Bedrijf” zijn bestemd voor een hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'hovenier'.
Bebouwingsmogelijkheden
In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Diverse maatvoering, waaronder goot- en bouwhoogte zijn gelimiteerd in de regels.
Bos (Artikel 5)
Functie
Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos en bebossing, de bescherming van natuurwaarden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming “Bos” mogen geen gebouwen worden gebouwd. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden is binnen deze bestemming een vergunningsstelsel opgenomen. Dit ter bescherming van de binnen de bestemming voorkomende waarden.
Groen (Artikel 6)
Functie
De groenvoorzieningen die niet tot de structurerende bosstroken worden aangemerkt zijn bestemd tot 'Groen'. Tevens zijn specifieke aanduidingen opgenomen ten aanzien van het sportveld en het parkeerterrein. Tevens wordt maximaal 1 gebouw ter ondersteuning van de sportfaciliteiten en het terrein toegestaan. Dit via een specifieke bouwaanduiding. De bomenlaan is via een aanduiding vastgelegd.
Bebouwingsmogelijkheden
De bouwregels maken onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tot een zekere grootte zijn nutsvoorzieningen toegestaan. Tevens is een gebouw ten behoeve van terreinbeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, waarbij de goot- en bouwhoogte en oppervlakte zijn gelimiteerd. Ook de maatvoering van diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gelimiteerd.
Maatschappelijk (Artikel 7)
Functie
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor levensbeschouwelijke doeleinden met daarbij behorende ondergeschikte horecavoorzieningen, sportvoorzieningen, kantoorvoorzieningen, kinderverblijf, ruimtes voor opleiden en vergaderen. Tevens mag maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gerealiseerd. Dit met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, sportvelden, sport- en speelvoorzieningen, terrassen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Bebouwingsmogelijkheden
De bouwregels maken onderscheid in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouwen en bedrijfswoningen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. De specifieke gebruiksregels bevatten een voorwaardelijke verplichting. Deze wordt aan het eind van deze paragraaf nader toegelicht.
Natuur (Artikel 8)
Functie
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, behoud de versterking van natuurwaarden, extensieve dagrecreatie, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water. Voor de boomgaard is een aanduiding opgenomen.
Bebouwingsmogelijkheden
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1,5 meter hoog. In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Verkeer (Artikel 9)
Functie
De bestemming is voornamelijk bedoeld voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen, bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
Bebouwingsmogelijkheden
Er zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de maatvoering gelimiteerd is. Wel zijn tot een nader bepaalde hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Voorwaardelijke verplichting
In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting kan worden opgenomen.
De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.
Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan (opgenomen als bijlage bij de regels) zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele plangebied.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een exploitatieovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst getekend tussen de gemeente Almelo en de ontwikkelaar, waarin de kosten voor de groencompensatie, de ambtelijke uren, planschade en eventuele aanpassingen aan de Parallelweg worden verhaald op de ontwikkelaar. De kosten van de bestemmingsplanherziening worden verhaald middels leges op basis van de legesverordening.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg En Inspraak
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Het plan is in het kader van vooroverleg toegezonden naar de provincie Overijssel. De opmerkingen van de provincie zijn doorgevoerd in de plantoelichting. De provincie heeft aangegeven met inachtneming van deze opmerkingen geen aanleiding om een zienswijze in te dienen.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
Het plan is voorbesproken en afgestemd met het waterschap.
9.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan “Bavinckel” heeft van 11 juni 2014 tot en met 22 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties kenbaar worden gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo. Tijdens de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn 4 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn in een inspraakreactienota samengevat weergegeven. Dit betekent niet dat onderdelen van de inspraakreacties, die niet expliciet worden benoemd, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De inspraakreacties worden in hun totaliteit beoordeeld. De inspraakreactienota is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Inrichtings- En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Inrichtings- en beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Actualisatie Flora En Fauna Onderzoek Eelerwoude (2011)
Bijlage 3 Actualisatie flora en fauna onderzoek Eelerwoude (2011)
Bijlage 4 Actualisatie Flora En Fauna Onderzoek Natuurbank Overijssel (2014)
Bijlage 4 Actualisatie flora en fauna onderzoek Natuurbank Overijssel (2014)
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie Waterschap Vechtstromen
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie waterschap Vechtstromen