KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Riool
Artikel 8 Waarde - Waardevolle Bomen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Ligging Van Het Plangebied
1.4 Huidige Planologische Situatie
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Almelo
2.2 Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bornsestraat 293
3.2 Het Weggeler Noord
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Ecologie
5.7 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8 Fysieke Veiligheid
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskaders
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
Bijlage 1 Berekening Geluidsbelasting
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bornsestraat 293 eo

Bestemmingsplan - gemeente Almelo

Vastgesteld op 13-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Bornsestraat 293 eo" met identificatienummer NL.IMRO.0141.00039-BP31 van de gemeente Almelo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.7 aaneengebouwde woningen:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand(e) (bebouwing en gebruik):

  • legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 bruto-vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken in de volgende te onderscheiden categorieën:

  • Horecacategorie 1: fastfoodzaken (afhaalrestaurants, cafetaria snackbars, e.d.);
  • Horecacategorie 2: sociëteiten, zaalverhuurbedrijven, partycentra;
  • Horecacategorie 3: cafés;
  • Horecacategorie 4: restaurants, koffiehuizen, ijssalons, tearooms;
  • Horecacategorie 5: discotheken;
  • Horecacategorie 6: alle horeca als ondergeschikte functie binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte of ruimtes specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • Horecacategorie 7: Niet-zelfstandige horeca als ondergeschikte functie die wordt uitgeoefend binnen een andere hoofdfunctie, daar in ruimtelijke en/of functionele zin ondergeschikt aan is en voortvloeit uit en ten dienste staat aan de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie. Het betreft de horeca bij hoofdfuncties van onder andere recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

1.26 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.27 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.28 kinderopvang:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

1.29 maatvoeringsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen bijvoorbeeld gebruik, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage, maximum aantal wooneenheden, etc.;

1.30 mobiel verkooppunt:

detailhandel en/of horeca vanuit een verplaatsbare wagen of kraam gedurende één of enkele dagen per week op een vergunde en daarvoor aangewezen plaats;

1.31 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken, of, indien voorgaande niet van toepassing is, het hoogste punt van het dak;

1.32 ondergeschikte functie:

een functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.33 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan (onder tek.nr. NL.IMRO.0141.00039-BP31) conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.37 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;

1.38 voorerf:

gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;

1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.40 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.41 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.42 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.43 wooneenheid:

woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de nokhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil:

  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. tuinen;
  3. c. fiets- en/of voetpaden;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;
  6. f. maximaal 4 langsparkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  7. g. mobiele verkooppunten;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut;
  11. k. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;
  12. l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken en verhardingen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende overige bouwwerken, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, voet- en fietspaden;
  2. b. groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. geluidswerende voorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. mobiele verkooppunten;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties, alsmede abri's, reclame- en informatieobjecten, kunstwerken, vlaggenmasten en dergelijke;
  8. h. bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;
  9. i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
    1. 1. ter voorkoming van een onevenredige verkeers- en parkeeroverlast;
    2. 2. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    3. 3. ter voorkoming van het plaatsen van een reclamebord/naambord groter dan 0,5 m².

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het bepaalde in artikel 6.2.2:
    1. 1. onder a en toestaan dat een kap op aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt geplaatst, mits de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 6,60 meter bedraagt, waarbij de nok van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
      • de goothoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 3,30 meter bedraagt, waarbij deze goothoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
    2. 2. onder e voor de vermindering van de voorgeschreven afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1 meter;
    3. 3. onder e en toestaan dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken die voor de voorgevel van het hoofdgebouw én in het bouwvlak zijn gelegen, voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden uitgebreid, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd.
  2. b. van het bepaalde in 6.2.3 onder b tot verhoging van de bouwhoogte van overige bouwwerken tot maximaal 3 meter.

De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden, wanneer:

    1. 1. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
    3. 3. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning.
  2. b. Het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de woonfunctie blijft behouden;
    2. 2. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
    3. 3. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken mag niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of kinderopvang en/of prostitutie;
    4. 4. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep of bedrijf en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
    5. 5. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;
    6. 6. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
    7. 7. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
    8. 8. er wordt geen blijvende onevenredige afbreuk gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
    9. 9. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Waardevolle Bomen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, indien wordt aangetoond dat door het bouwen van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom of bomen niet worden aangetast;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen tevens bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 8.2 indien geoordeeld is dat de boom of bomen niet meer als waardevol is/zijn aan te merken. Aan het verlenen van de vergunning kan de kap van de boom of bomen met daaraan gekoppeld een herplantplicht worden verbonden;
  3. c. Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen-effect-rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke of ecologische betekenis van de boom;
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:
    1. 1. de situering van bouwwerken;
    2. 2. de afmetingen van bouwwerken;
    3. 3. de aard van de verhardingen;
    4. 4. de fundering van bouwwerken;
    5. 5. de bescherming van de boom of bomen tijdens de bouwfase;
    6. 6. het onderhoud van de bomen na de bouwfase.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de bestemming 'Waarde -Waardevolle bomen' gedeeltelijk of geheel wordt verwijderd indien aangetoond is dat de boom of bomen vanwege conditie, levensverwachting, groeiplaats, (beeld)kwaliteit niet meer waardevol zijn danwel dat er elders voldoende maatregelen, bijvoorbeeld herplant, worden getroffen om het verlies aan waardevolle bomen te compenseren.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden:

  1. a. opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. voor zover dit niet door de bestemming expliciet is toegestaan, gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van horeca, prostitutie en/of als seksinrichting.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene ondergeschikte afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan:

  1. a. voor afwijkingen ten aanzien van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere hoogte dan 3,5 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m3;
  3. c. voor het plaatsen van mobiele verkooppunten;
  4. d. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast, dat belangen van derden niet in redelijkheid worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bestemmingsplan;
  5. e. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of bestemmingsvlak worden overschreden door erkers over maximaal tweederde gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden en er vóór de uitbreiding tenminste 3,5 meter resteert van het voorerf;
  6. f. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

11.2 Kinderopvang

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan voor de vestiging van kinderopvang, met dien verstande dat:

  1. a. Indien de kinderopvang de primaire activiteit betreft:
    1. 1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    2. 2. de verkeersveiligheid (naar redelijke verwachting) niet onevenredig wordt aangetast, met in het bijzonder mogelijke verkeersblokkades door het haal- en brengverkeer en/of onveilige (verkeers)situaties voor omwonenden/doorgaand verkeer;
    3. 3. de uitoefening van een kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat of gaat ontstaan;
    4. 4. de kinderopvang niet in een doodlopende straat of in een woonstraat/woonerf met een doodlopend karakter is gelegen;
    5. 5. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden;
    6. 6. de kinderopvang op een industrieterrein of een kantoorterrein mag worden gevestigd, mits de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven en andersom;
    7. 7. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;
    8. 8. aannemelijk is dat de Gemeentelijke Gezondheids Dienst (GGD) of een daaraan gelijk te stellen instelling geen ruimtelijke bezwaren heeft tegen de huisvesting.
  2. b. Indien kinderopvang ondergeschikt is aan het primaire gebruik:
    1. 1. voor zover sprake is van een woonfunctie van het pand, deze behouden blijft;
    2. 2. het ondergeschikte medegebruik van het pand en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van het pand en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
    3. 3. er een directe relatie bestaat tussen de exploitant van de primaire activiteiten of bewoner en de ondergeschikte kinderopvang binnen hetzelfde pand en/of bijgebouwen;
    4. 4. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;
    5. 5. de uitoefening van kinderopvang (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de woonomgeving;
    6. 6. de uitoefening van kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat.

11.3 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan voor het gebruik van ruimten van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast accommodatie, met dien verstande dat:

  1. a. de activiteit een ondergeschikt medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken betreft en beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en alle bijbehorende bouwwerken;
  2. b. de activiteit uit maximaal vier slaapkamers met een maximale oppervlakte van 30 m² per kamer bestaat, exclusief de sanitaire voorzieningen;
  3. c. er maximaal één gemeenschappelijke huiskamer is van maximaal 30m²;
  4. d. de activiteit in de bestaande woning of in de (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend;
  5. e. de activiteit niet plaatsvindt in een vrijstaand bedrijfsgebouw;
  6. f. bed & breakfast-kamers niet als zelfstandige wooneenheid functioneert. Een keuken/kookvoorziening is niet toegestaan;
  7. g. er een directe relatie bestaat tussen de activiteit en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
  8. h. de uitoefening van de activiteit (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de (woon)omgeving;
  9. i. er sprake is van een verkeersveilige ontsluiting en bereikbaarheid;
  10. j. bij het parkeren in het centrum en de schil eromheen (blauwe zone) wordt voldaan aan de beleidsregels, zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan gemeente Almelo 2012. Bij het parkeren in de schil (blauwe zone) en rest bebouwde kom geldt het maximale parkeerkencijfer voor een woning én een hotel met een vergelijkbaar aantal sterren (ASVV, CROW 2012). Het parkeren dient in principe op eigen terrein plaats te vinden en mag in de rest bebouwde kom en de schil (blauwe zone) leiden tot een maximale toename van 1 auto in de openbare ruimte.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen die onderdeel uitmaken van de regels van dit bestemmingsplan worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit, gedurende de hiervoor onder a genoemde termijn;
  4. d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Bornsestraat 293 eo".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Bornsestraat 293 te Almelo alsmede een deel van de achterliggende in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk 'Het Weggeler Noord'.

Bornsestraat 293

Op het perceel Bornsestraat 293 was een oude villa met bijgebouw gelegen. De oude villa verkeerde in een dusdanige slechte bouwkundige staat, dat het opknappen van de villa onevenredig hoge investeringen met zich mee brengt. De villa is daarom dan ook gesloopt en initiatiefnemer is voornemens om vervangende nieuwbouw te realiseren. Het op het achterterrein aanwezige bijgebouw, welke vanuit bouwkundig oogpunt qua uitstraling van waarde is, blijft gehandhaafd.

Het Weggeler Noord

Het plan 'Het Weggeler Noord' voorziet ter plaatse van het bijgebouw behorend bij de villa in een nieuwe ontsluitingsweg. Omdat het bijgebouw behouden blijft is het niet mogelijk om de weg te realiseren. De verkeerstructuur ter plaatse dient dan ook aangepast te worden. Dit heeft gevolgen voor het nog te realiseren woonblok ten zuiden van de ontsluitingsweg. In het woonblok waren voorheen drie rijen woningen gepland, één rij van 7 woningen en twee rijen van 4 woningen. Door de gewijzigde situatie is het niet mogelijk om de noordelijke rij van 4 woningen te realiseren. Om te voorkomen dat er een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat is besloten om het betreffende woonblok volledig opnieuw in te richten. De rij van 7 woningen blijft - afgezien van een beperkte verschuiving - overeenkomstig het oorspronkelijke plan gehandhaafd, de twee rijen met vier woningen worden vervangen door één rij met vier woningen (twee-onder-een kappers, haaks op de situering zoals in het oorspronkelijke plan). Door deze aanpassing is het mogelijk om de gewenste verkeerstructuur te realiseren en is er sprake van een stedenbouwkundig aanvaardbare situatie.

Strijdigheid geldend bestemmingsplan en planologische procedure

De gewenste situering van de vervangende villa is gedeeltelijk gelegen buiten het bouwvlak en daarmee niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat", waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Daarnaast is het bijgebouw op basis van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" bestemd tot 'Verkeer'. Dit is gelet op het feit dat het bijgebouw wordt gehandhaafd een onjuiste bestemming. In voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de juiste planologische kaders voor het woonperceel Bornsestraat 293 en zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Als gevolg van de hiervoor genoemde ontwikkeling moet het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord", vanwege de wijziging van de verkeerstructuur en indeling van het woonblok, gedeeltelijk worden herzien. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische aanpassing.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Bornsestraat 293 eo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0141.00039-BP31) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

1.3 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Bornsestraat 293 te Almelo alsmede een deel van de achtergelegen nieuwbouwwijk 'Het Weggeler Noord'. De ligging van het plangebied in de kern Almelo en de directe omgeving is in afbeelding 1.1 weergegeven. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0001.png" Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Almelo en directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.4 Huidige Planologische Situatie

Het noordelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat" en het zuidelijke gedeelte is gelegen binnen het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord". Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen. Hierin is globaal de ligging van het plangebied aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplannen "Kollenveld-Bornsestraat" en "Het Weggeler Noord" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.1 Bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat"

Het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat" is op 12 maart 2013 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo.

1.4.2 Bestemmingsplan "Het Weggeler Noord"

Het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is op 1 november 2011 onherroepelijk geworden. 'Het Weggeler Noord' betreft een woonwijk in aanbouw in de kern Almelo. Op basis van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is het gedeelte van het perceel Bornsestraat 293 ter plaatse van het te handhaven bijgebouw wegbestemd, zie afbeelding 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0003.png" Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingplan is opgesteld. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 komen de relevante wateraspecten aan bod. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Almelo

Almelo ontstond in de 11e eeuw als nederzetting op een kruispunt van land- en waterwegen. Het werd omsloten door moerassen, een landschap dat is te vergelijken met het huidige natuurmonument Engbertsdijksvenen bij Vriezenveen. Almelo was een levendig handelscentrum met kooplui, schippers, vissers, boeren en ambachtslieden. Huize Almelo werd voor het eerst genoemd in 1236, maar bestond waarschijnlijk al langer. Het is nog steeds in handen van de familie Van Rechteren Limpurg.

Omdat Almelo op een kruispunt ligt van land- en waterwegen ontwikkelde het zich tot een bloeiende textielstad met ondernemers van internationale allure. Landhuizen en villa's herinneren nog aan de zeer welgestelde families die in Almelo woonden. In de 17e en 18e eeuw kwamen er steeds meer huisweverijen, maar met de komst van de stoommachine (1830) werd de productie volledig fabrieksmatig. Er werden kanalen gegraven en er kwam een spoorlijn om alle goederen te vervoeren. Van heinde en verre kwamen arbeiders naar Almelo en het bevolkingsaantal nam zeer snel toe. Ook uit landen als Turkije, Spanje en Italië kwamen veel immigranten om in Almelo een nieuwe toekomst te vinden.

Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen. Omdat er nauwelijks werk was in andere sectoren, schoot het werkloosheidspercentage omhoog. Almelo werd gedwongen dat probleem op een eigen wijze manier het hoofd te bieden. Een uitgebreide stadsvernieuwing zette de toon voor herstel. Hierbij werden de meeste textielfabrieken gesloten maar sommige markante gebouwen zijn behouden als eerbetoon aan de rijke textielhistorie van Almelo.

Afbeelding 2.1 geeft de ontwikkeling van de kern Almelo weer. Met de blauwe cirkel is de ligging van het plangebied weergegeven. De oorspronkelijk landelijke ligging van de villa is in de loop der jaren langzamerhand veranderd door de stadsuitbreidingen van Almelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0004.png"

Afbeelding 2.1 Historische ontwikkeling, Almelo anno 1908, 1935, 1976 en 2011 (Bron: watwaswaar.nl en Google Maps)

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bornsestraat, ten zuidoosten van het centrum van Almelo. De functionele structuur van de directe omgeving kenmerkt zich voornamelijk door woningbouw, een restaurant en enkele bedrijven. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven met daarin globaal de begrenzing van het plangebied weergegeven. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door de Bornsestraat en aan de oostzijde gedeeltelijk aan het naastgelegen woonperceel. Voor de overige zijden is het plangebied begrenst door de in aanbouw zijnde woonwijk 'Het Weggeler Noord'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0005.png"Afbeelding 2.2 Luchtfoto plangebied en directe omgeving (Bron: Ruimtelijke plannen)

Bornsestraat 293

De bebouwing in het plangebied betrof tot voor kort een villa met bijgebouw, zie afbeelding 2.3. De villa werd in 1862 gebouwd en bewoond door familie Gorter. Na het overlijden van de heer Gorter werd het pand in 1914 verkocht en in 1936 verbouwd tot bejaardenhuis 'Huize Friso'. In 1977/1978 werd het pand verkocht aan en gerestaureerd door een uitvaartonderneming, die het 'Aula Vredehof' noemde. Het uiterlijk werd zoveel mogelijk teruggebracht in de oorspronkelijke staat. In 1995 is de villa voor het laatst intern verbouwd tot kantoorpand. Het heeft die functie tot 2001 vervuld (bron: P. Gorter, 2009). De villa verkeerde in een dusdanige slechte bouwkudige staat dat de villa inmiddels is gesloopt en vervangende nieuwbouw zal worden gerealiseerd.

Achter op het perceel is een langgerekt bijgebouw aanwezig, in dezelfde stijl als de voormalige villa. Dit in redelijk goede staat verkerende bijgebouw dateert uit de jaren '70 en is vanuit bouwkundig oogpunt qua uitstraling van waarde. In afbeelding 2.4 is de huidige situatie van het bijgebouw weergegeven.

Door de stadsuitbreidingen van Almelo is de ligging van de villa veranderd van een landelijke omgeving naar een meer stedelijke omgeving. Een groot deel van de oorspronkelijke voortuin is echter behouden gebleven, met enkele zeer oude en waardevolle bomen. Dit is duidelijk te zien in afbeelding 2.5 waarin het aanzicht van het perceel is weergegeven vanaf de Bornsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0006.png"Afbeelding 2.3 Luchtfoto huidige situatie perceel Bornsestraat 293 (Bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0007.png"

Afbeelding 2.4 Huidige situatie bijgebouw Bornsestraat 293 (Bron: Natuurbank Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0008.png"Afbeelding 2.5 Straatbeeld van het perceel Bornsestraat 293 vanaf de Bornsestraat (Bron: Google Streetview)

Het Weggeler Noord

Het plan 'Het Weggeler Noord' voorziet in een nieuwbouwwijk in het zuidoosten van Almelo, in de wijk Nieuwland. Voorheen was op een deel van het terrein machinefabriek Rossmark gevestigd. Het perceel Bornsestraat 293 grenst aan twee zijden aan de nieuwbouwwijk. Ten zuiden is een woonblok en een nieuwe ontsluitingsweg gelegen. In het woonblok wordt voorzien in drie rijen woningen, één rij van 7 woningen en twee rijen van 4 woningen. Een uitsnede van het oorspronkelijke plan voor 'Het Weggeler Noord' is hieronder in afbeelding 2.6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0009.png"

Afbeelding 2.6 Uitsnede oorspronkelijk plan 'Het Weggeler Noord' (Bron: Gemeente Almelo)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het vorige hoofdstuk is ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied. Hierna wordt allereerst ingegaan op de herontwikkeling van het perceel Bornsestraat 293 en vervolgens op de planologische aanpassing van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord".

3.1 Bornsestraat 293

3.1.1 Stedenbouwkundige beschrijving

De bouwkundige staat van de oude villa was van een dermate kwaliteit dat het in oude glorie herstellen niet realistisch is. De villa is daarom dan ook gesloopt en initiatiefnemer is voornemens een vervangende woning te realiseren. Het bestaande bijgebouw op het zuidelijke gedeelte van het perceel blijft behouden.

De vervangende woning wordt grotendeels gesitueerd op de locatie van de voormalige villa en evenwijdig aan de Bornsestraat gesitueerd. In de nieuwe situatie ontstaat vanuit stedenbouwkundig oogpunt de indeling als weergegeven in afbeelding 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0010.png"

Afbeelding 3.1 Inrichting erf nieuwe situatie (Bron: Building Design Architectuur)

3.1.2 Indeling en architectuur

De verschijningsvorm van de vervangende woning kan worden omschreven als een hoofdmassa met aan weerszijden een aanbouw en een carport. Een impressie van de nieuwe woning is weergegeven op afbeelding 3.2 en een impressie van de plattegrond van de begane grond is weergegeven op afbeelding 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0011.png"

Afbeelding 3.2 Impressie nieuwe villa (Bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0012.png"

Afbeelding 3.3 Plattegrond begane grond nieuwe villa (Bron: Building Design Architectuur)

3.1.3 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling aan de Bornsestraat is echter niet van invloed op de bestaande verkeer- en parkeersituatie. Er worden geen extra woningen gebouwd ten opzichte van de huidige situatie, waardoor de bestaande verkeerssituatie onveranderd blijft. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerruimte. Het perceel is in de huidige situatie middels twee in- en uitritten ontsloten op de Bornsestraat. Dit blijft in de huidige situatie ongewijzigd.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling.

3.2 Het Weggeler Noord

3.2.1 Planologische aanpassing

Zoals in de aanleiding aangegeven voorziet voorliggend bestemmingsplan eveneens in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord". In afbeelding 3.4 is een uitsnede weergegeven van het aangepaste plan voor 'Het Weggeler Noord'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0013.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede aangepast plan 'Het Weggeler Noord'

Ten opzichte van het oorspronkelijke plan voor 'Het Weggeler Noord' is in de nieuwe situatie de ontsluitingsweg komen te vervallen. Ter plaatse zal worden voorzien in een achterpad ter ontsluiting van de rijwoningen. Ter vervanging van de ontsluitingsweg is de weg ten zuiden verbreed en zal deze voorzien in de ontsluiting. Als gevolg van deze gewijzigde verkeersstructuur is eveneens het ten zuiden gelegen woonblok gewijzigd. De rij van 7 woningen blijft - afgezien van een beperkte verschuiving - overeenkomstig het oorspronkelijke plan gehandhaafd. De twee rijen met vier woningen worden vervangen door één bouwvlak met vier woningen (twee-onder-een kappers, haaks op de situering zoals in het oorspronkelijke plan). Als gevolg van de gewijzigde verkeersstructuur is eveneens de situering van de tuinen en groenvoorzieningen beperkt gewijzigd.

Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders voor bovengenoemde wijzigingen. Afbeelding 3.5 geeft de planologische situatie van het huidige (linker figuur) en voorliggende bestemmingsplan (rechter figuur) weer. Duidelijk waarneembaar zijn de doorgevoerde planologische aanpassingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0014.png"

Afbeelding 3.5 Uitsnede huidig en voorliggend bestemmingsplan

3.2.2 Verkeer en parkeren

Als gevolg van de wijziging in 'Het Weggeler Noord' wordt ter plaatse het aantal toegestane woningen teruggebracht. De verkeersgeneratie zal dan ook niet toenemen ten opzichte van de berekende verkeersgeneratie in het kader van de nieuwbouwwijk.

De rij van 7 woningen en de daarvoor te realiseren parkeerplaatsen blijft ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan. De twee rijen van 4 woningen uit het oorspronkelijke plan worden teruggebracht naar een blok van 4 woningen (twee-onder-een kappers) waarbij parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Voorgenoemde wijziging zal vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen opleveren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De vervangende nieuwbouw en beperkte wijziging van het gedeelte van het naastgelegen Weggeler Noord raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). In voorliggend geval neemt het aantal woningen ten opzichte van hetgeen planologisch reeds is toegestaan niet toe. De ontwikkeling wordt dan ook niet gezien als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in 1.1.1, eerste lid, aanhef onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.4 Toetsing van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Masterplan Almelo

4.3.2 Structuurplan Almelo

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020

4.3.4 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het voorgenoemde gemeentelijke ruimtelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en fysieke veiligheid.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van een vervangende woning (villa). Een woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna zal nader op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai worden ingegaan.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorliggende plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

In het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is de bodemkwaliteit ter plaatse van het gedeelte dat onderdeel uitmaakt van het plangebied reeds in beeld gebracht, gekwalificeerd en van voldoende kwaliteit geacht. Ten opzichte van de destijds onderzochte resultaten hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden die van invloed zijn op de uitkomsten van het onderzoek voor de betreffende locatie, de resultaten worden in het kader van voorliggend plan dan ook representatief geacht.

Ter plaatse van het perceel Bornsestraat 293 heeft Envita Almelo B.V. een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder opgenomen en de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • de bovengrond bevat licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB, minerale en/of PAK; er is in de grond geen asbest aangetoond;
  • de gedempte sloot lijkt gedempt te zijn met grond met bodemvreemde bijmengingen die zowel qua type als mate overeenkomen met de rest van het terrein. De gedempte sloot is vermoedelijk op twee plekken gelegen. Wellicht was er in het verleden sprake van twee sloten;
  • aan de voorzijde van de villa is sprake van een sterke verontreiniging met PAK. De sterke PAK verontreiniging is zowel verticaal als horizontaal afdoende afgeperkt. De geschatte omvang van de verontreiniging bedraagt ca. 10 m3;
  • de bovengrond nabij de gedempte sloot en de gesloopte boerderij bevat een matig verhoogd gehalte lood. Op basis van seperate analyses op lood zijn na uitsplitsing nog slechts licht verhoogde gehalten aangetoond;
  • in de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond;
  • in het grondwater in een lichte verontreiniging met barium aangetoond;
  • het asfalt ter plaatse van de inritten is niet-teerhoudend en komt in aanmerking voor herbruik.

Op basis van de onderzochte punten, wordt geconcludeerd dat behoudens een sterke PAK-verontreiniging aan de voorzijde van de villa, de locatie geschikt is voor een woonbestemming.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen bezwaren zijn voor het voorgenomen plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het om de herontwikkeling van een bestaande woonkavel waarbij de woning wordt vervangen en een gewijzigde inrichting van een gedeelte van het aangrenzende Weggeler Noord. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er sprake is van een afname van het aantal woningen ten opzichte van het oorspronkelijke plan, dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een aanvaardbaar minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Binnen een afstand van 550 meter zijn er geen inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0020.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de geldende bestemming mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis worden gezien door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.

Het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.' Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is hier voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

Functioneel is in de omgeving sprake van een menging van functies. Derhalve kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied' en zijn kleinere richtafstanden te rechtvaardigen. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie

Vanuit het aspect 'milieuzonering' zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.6.2 Gebiedsbescherming

5.6.3 Soortenbescherming

5.6.4 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS.

Voorliggend initiatief voorziet in de herontwikkeling van een bestaande woonkavel waarbij de woning wordt vervangen. Er is geen sprake van een toename van het aantal vervoersbewegingen en daardoor ook geen aanleiding tot een hogere depositie dan de drempelwaarde voor de desbetreffende vegetatietypen. Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling geen significante bijdrage levert.

5.6.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten 'gebiedsbescherming' en 'soortenbescherming' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.

5.7 Archeologie & Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

5.8 Fysieke Veiligheid

5.8.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Bij nieuwe of bij het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen toetst de gemeente Almelo de fysieke veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ontwikkeling aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving.

Een publicatie op het gebied van bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt hierbij als uitgangspunt. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

5.8.2 Situatie plangebied

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Beleidskaders

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status structuurvisie.

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. In de vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

6.1.4 Gemeentelijk beleid

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifiek gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van eigenaren en/of gebruikers en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

  • Algemene procedureregels (Artikel 12)

In dit artikel worden de procedureregels gesteld bij het nemen van een omgevingsvergunning die afwijkt van de bepalingen in het bestemmingsplan.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

7.3.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakt keuzes nader onderbouwd.

7.3.2 Groen (Artikel 3)

In voorliggend plan zijn de openbare groenvoorzieningen conform de gemeentelijke standaard opnieuw bestemd tot 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Ten behoeve van de realisatie van 4 langsparkeerplaatsen is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeerplaatsen' opgenomen.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.3 Tuin (Artikel 4)

Conform de geldende bestemmingsplannen zijn de gronden voor de voorgevel van de woningen bestemd als 'Tuin'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen en erven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt voor (het verlengde van) de voorgevel een maximale bouwhoogte van 1 meter en in overige gevallen een maximale bouwhoogte van 2 meter.

7.3.4 Verkeer (Artikel 5)

Conform de gemeentelijke standaard zijn de openbare wegen plus bijbehorende voorzienigen (stoepen/openbare parkeerplaatsen) bestemd tot 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.5 Wonen (Artikel 6)

Conform de gemeentelijke standaard zijn de woningen bestemd tot 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor wonen, tuinen en erven. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ter plaatse van de nieuwe woning is de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen en is een maximum bouw- en goothoogte toegestaan van respectievelijk 9 meter en 6 meter.

Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken wordt onderscheid gemaakt tussen aangebouwd bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk geldt een maximale goot- en/of bouwhoogte van 3,30 meter, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw. De bouw- en goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt respectievelijk maximaal 5 meter en 3,30 meter. De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, bedraagt - onder enkele voorwaarden - maximaal 75 m2, 100 m2 voor percelen groter dan 500 m2 en 125 m2 voor percelen groter dan 1000 m2. In het geval de bestaande oppervlakte het maximaal aantal vierkante meters overschrijdt mag deze oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd. Opgemerkt wordt dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet tot de gezamenlijke oppervlakte wordt gerekend die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog vergroot kan worden. Ter plaatse van het perceel Bornsestraat 293 is de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' opgenomen en mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal 325 m2 bedragen.

Ter plaatse van de woningen in de woonwijk 'Het Weggeler Noord' is de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen en is een maximum bouw- en goothoogte toegestaan van respectievelijk 11 meter en 6 meter. Tevens is voor deze woningen per blok de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen waarvoor op het noordelijke en zuidelijke blok respectievelijk 7 en 4 woningen zijn toegestaan.

7.3.6 Leiding - Riool (Artikel 7)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

7.3.7 Waarde - Waardevolle bomen (Artikel 8)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Waardevolle bomen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot het perceel Bornsestraat 293 zijn de kosten voor dit plan beperkt tot de leges, welke worden verhaald op initiatiefnemer middels de gemeentelijk legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

De economische uitvoerbaarheid voor het plan Het Weggeler Noord is geregeld middels een vastgesteld exploitatieplan en exploitatieovereenkomsten. In voorliggend plan gaat het slechts om een veranderde stedenbouwkundige invulling, waardoor de financiële kaderstelling zoals reeds vastgelegd kan worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op 31 maart 2015 heeft de provincie Overijssel de Uitzonderingslijst voor vooroverleg ruimtelijke plannen aangepast. Alle woningbouwplannen moeten weer voor vooroverleg worden aangeboden zodat de provinice zicht kan houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechtelijke toets bij de Raad van State. In het kader van vooroverleg is voorliggend bestemmingsplan aan de provincie Overijssel voorgelegd. Op 14 april 2016 heeft de provincie per mail gereageerd. Dat er in het kader van voorliggende ontwikkeling minder woningen worden gebouwd dan in eerste instantie de bedoeling was stemt de provinice positief en is in overeenstemming met de woonafspraken zoals deze in de bestuursovereenkomst zijn vastgelegd. De provincie ziet geen aanleiding voor opmerkingen.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is er geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Bijlage 1 Berekening Geluidsbelasting

Bijlage 1 Berekening geluidsbelasting

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bijlage 4 Watertoetsresultaat