KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Bornerbroeksestraat 107 Borne
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan - Bornerbroeksestraat 107 Borne
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden - Bornerbroeksestraat 107 Borne

Buitengebied Borne, herziening Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bestemmingsplan - gemeente Borne

Vastgesteld op 28-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Borne, herziening Bornerbroeksestraat 107 Borne met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren.

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bed and breakfast

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning, waarbij recreatief verblijf wordt verschaft.

1.10 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep-aan-huis daaronder niet begrepen.

1.11 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een woning, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huis-houden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.15 beroep-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.16 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  1. a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.17 bestaand gebruik

het gebruik dat op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of mag worden uitgeoefend en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.18 bestaande intensieve veehouderij

een intensieve veehouderij zoals aanwezig ten zijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.22 boomkwekerij

een agrarisch bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het telen van bomen, coniferen, en/of heesters.

1.23 boomteelt

Het telen van houtige gewassen en planten.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 brutovloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.31 containerteelt

Een niet grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteit gericht op het telen van gewassen in potten inclusief de benodigde verhardingen, bouwwerken t.b.v. technische installaties een waterbassin en beregeningsinstallatie.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 Ecologische Hoofd Structuur

een samenhangend netwerk van hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten

1.35 extensief agrarisch gebruik en beheer

een agrarisch gebruik en beheer dat zodanig beperkt en afwisselend wordt beweid, bemaaid en bemest dat er geen sprake is van monocultuur, maar waardoor gepoogd wordt bepaalde natuurdoelen te behalen. Het agrarisch gebruik staat ondergeschikt aan of is ten dienste van het behalen van deze doelen.

1.36 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 gebruiksgerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een manege, gericht op het stallen, houden, voederen, laten grazen, huisvesten, opleiden en/of africhten van paarden.

1.39 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.40 gevellijn

de op de plankaart aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.41 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel voor de teelt van gewassen en de weidegang van vee.

1.42 hobbymatig agrarisch medegebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het
houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt niet
verstaan een volkstuin;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.45 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.46 ingreep

bodemroerende werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van het bouwen van (ondergrondse) bouwwerken.

1.47 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250m² bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat wordt gebruikt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van dieren waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Niet als intensieve veehouderij worden aangemerkt:

- het biologisch houden van dieren;

- het houden van melkrundvee;

- het houden van schapen;

- het houden van paarden;

- het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

In de definitieintensieve veehouderij wordt onder melkrundvee (zoals omschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met de Wet ammoniak en veehouderij) verstaan:

  • melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

In de definitie intensieve veehouderij wordt onder dieren biologisch houden verstaan:

  • dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

1.48 inwoning

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen en waarbij de woning uiterlijk uit één bouwvolume bestaat;

1.49 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.50 kas

een bedrijfsgebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,50 m of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, gaas- en rolkassen daaronder begrepen, dat door de zon verwarmd wordt en waarin al dan niet wordt gestookt.

1.51 kelder

een onder het peil gelegen deel van een gebouw.

1.52 Kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.53 landschapswaarden

de aan een gebied eigen zijnde visueel-ruimtelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden.

1.54 maatschappelijk

het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven, opvoeding, waaronder begrepen begraafplaatsen.

1.55 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.56 nevenactiviteiten

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit.

1.57 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij. Hieronder worden hoveniers niet begrepen.

1.58 ondergeschikte horeca

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Met dien verstande dat:

  1. a. het houden van feesten en partijen niet is toegestaan;
  2. b. er geen reclame wordt gemaakt ten behoeve van de horecavoorziening en;
  3. c. de toegang tot de horecavoorziening dezelfde is als de toegang van de hoofdfunctie.

1.59 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.60 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.61 paardenbak

een omheinde ruimte (geen gebouw zijnde) welke geschikt is gemaakt voor het berijden, trainen of africhten van paarden. De ondergrond is veelal vervangen door een zandbed, al dan niet aangevuld met een dempende en drainerende laag;

1.62 paardenhouderij

een productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij.

1.63 paardenstalling

stallingsruimte voor paarden inclusief inpandige opslag van bijbehorende materialen, werktuigen en (semi)agrarische goederen;

1.64 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.65 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.66 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.67 plattelandskamers

min of meer zelfstandige, inpandige appartementen op een (voormalig) agrarisch bedrijf ten behoeve van periodiek recreatief nachtverblijf voor ten hoogste 15 personen als ondergeschikte nevenactiviteit bij dit bedrijf.

1.68 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die tevens mag worden bewoond door derden, die geen relatie hebben met het, binnen hetzelfde bouwvlak gelegen, agrarisch bedrijf, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.69 productiegerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van (professionele sport)paarden;

1.70 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.71 recreatiewoning

en gebouw, niet zijnde een stacaravan, dat dient voor periodiek recreatief (nacht)verblijf door personen die hun hoofdverblijf elders ter vrije beschikking hebben.

1.72 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.73 semi-agrarische goederen

goederen van agrarisch verwante bedrijven alsmede agrarisch technische hulpbedrijven.

1.74 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is in regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.75 veldschuur

een vrijstaand gebouw, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden, voor het stallen of het melken van vee, voor de opslag van agrarische producten en/ of voor de opslag van agrarische werktuigen ten dienste van het agrarisch bedrijf;

1.76 verblijfsrecreatie

recreatie die mede gericht is op het verstrekken van nachtverblijf.

1.77 verblijfsruimte voor grooms, ruiters en stagiairs

rustplaats / slaapvertrek welke zich inpandig in een bedrijfsgebouw bevindt voor grooms, ruiters en stagiaires die werkzaamheden verrichten voor de ter plaatse gevestigde paardenhouderij.

1.78 vloeroppervlak

de grootte van de oppervlakte van een vloer.

1.79 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.80 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.81 voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied

voor stikstof gevoelige natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied ten aanzien waarvan op grond van artikel 6, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG een verplichting geldt tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen.

1.82 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.83 woning

een gebouw dat, met uitzondering van inwoning, dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

1.84 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.85 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de tiphoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het bovenste verticaal staande rotorblad;.

2.7 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', voor hoogteverschillen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beplantingselementen', voor beplantingselementen;
  5. e. de bestaande sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak;
  6. f. de bestaande wandel- en fietspaden en erfontsluitingswegen;
  7. g. hobbymatige weidegang van vee;
  8. h. natuurontwikkeling;
  9. i. medegebruik voor extensieve recreatie;

met de daarbij behorende:

  1. j. bestaande wegen en paden;
  2. k. groenvoorzieningen;
  3. l. parkeervoorzieningen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  4. m. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. n. tuinen, binnen het bouwvlak alsmede op gronden gelegen tussen de naar de weg gekeerde bouwgrens en de weg waarop de bebouwing is georiënteerd.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voorzover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van landschapswaarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de onderstaande werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren.

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding:

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij.
  2. b. stalling van caravans, kampeerauto's, vouwwagens en daarmee gelijk te stellen recreatieve vervoermiddelen;
  3. c. instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  4. d. medegebruik voor stalling en opslag in de vorm van:
    1. 1. stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen niet-gemotoriseerde vervoermiddelen;
    2. 2. buitenopslag ten behoeve van de opslag van natuursteen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - buitenopslag natuursteen';
    3. 3. opslag van (semi)agrarische en/of particuliere goederen alsmede bedrijfsmatige opslag behorend bij een kantoor, beroep of bedrijf aan huis van goederen of van een elders uitgeoefend agrarisch bedrijf;
      mits:
      • de stalling en opslag inpandig in de bestaande gebouwen op het agrarisch bouwperceel die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, plaatsvinden;
      • de stalling en opslag plaatsvindt in vrijkomende agrarische bebouwing;
      • de in gebruik zijnde vloeroppervlakte voor opslag en stalling niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het agrarisch bouwvlak;
  5. e. hobbymatige weidegang van vee;
  6. f. zonnepanelen binnen het bouwvlak;
  7. g. wonen in maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep-aan-huis, met dien verstande dat per bedrijfswoning maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 50 m²;
  8. h. inwoning in de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen;
  9. i. medegebruik voor extensieve recreatie;
  10. j. detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten en/of streekgebonden producten, met dien verstande dat de bruto-vloeroppervlakte ten behoeve van deze functie niet meer dan 50 m² mag bedragen;

met de daarbij behorende:

  1. k. bestaande wegen en paden;
  2. l. groenvoorzieningen;
  3. m. parkeervoorzieningen;
  4. n. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. o. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voorzover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van landschapswaarden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van:

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn op de in 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 5.000 m2. Indien het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m2 bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologischeverwachting 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. de wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maatvoering

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, (gezamenlijke) oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. b. Het bepaalde in 7.1 onder a omtrent de maximaal toegestane (gezamenlijke) oppervlakte van bouwwerken is niet van toepassing ingeval van vervangende herbouw van één of meer bijgebouwen binnen eenzelfde bestemmingsvlak.

7.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

7.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  2. b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  3. c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding mag niet meer bedragen dan 1.500m²;
  4. d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    2. 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  5. e. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofd- en bijgebouwen;
    2. 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  6. f. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan hetgebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  3. c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  4. d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  6. f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  7. g. een gebruik van:
    1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    2. recreatiewoningen;
    3. kampeermiddelen;
    4. plattelandskamers en plattelandsappartementen;
    voor permanente bewoning.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
  3. c. de sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
  2. b. indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  3. c. voor het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Wettelijke regelingen

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

12.2 Parkeren en laden en lossen

Vanwege de inwerking treding van de Reparatiewet BZK 2014 is de parkeerbepaling uit de Bouwverordening komen te vervallen. De Reparatiewet neemt onder meer de wettelijke grondslag weg voor de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening (artikel 8 lid 5, 9 en 10 Woningwet en artikel 8.17 onder B Wro) komen te vervallen). De Reparatiewet hanteert een overgangstermijn die loopt tot 1 juli 2018. Vanaf die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen. Deze bepalingen kunnen dan niet meer als vangnet dienen en de parkeerbepaling moet worden ondergebracht in het bestemmingsplan. Het is zaak om de beschikbaarheid vna voldoende parkeergelegenheid globaal te regelen in de bestemmingsplanregels en daarnaast de specifieke parkeernormen vast te leggen in een parkeernota.

De gemeenteraad van Borne heeft op 3 juli 2018 de nota "Parkeernormen Gemeente Borne" vastgesteld. De parkeernormen voor de diverse functies in de nota "Parkeernormen gemeente Borne" blijven gebaseerd op het gemiddelde van de bandbreedte van de CROW parkeerkencijfers. Een uitzondering hierop betreft de functie 'Wonen'. Het autobezit, het aantal huishoudens en het aantal personen per huishouden ligt in de gemeente Borne significant hoger dan het landelijk gemiddelde.

De nota "Parkeernormen Gemeente Borne" is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Borne van toepassing op alle toekomstige ruimtelijke plannen/projecten en nieuwe initiatieven. De nota is bedoeld als normenkader van de gemeente Borne en wordt gebruikt als kader voor externe partijen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Bornerbroeksestraat 107 Borne'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Borne bevindt zich het agrarische erf Bornerbroeksestraat 107te Borne. De initiatiefnemers zijn voornemens het erf te herontwikkelen ten behoeve van gemengd gebruik. De herontwikkeling betreft de sloop van voormalige agrarische bebouwing en de herbouw van een schuur ten behoeve van caravan stalling. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

De planlocatie bestaat uit het perceel aan de Bornerbroeksestraat 107te Borne. Het plangebied ligt op ca. 2.5 kilometer ten westen van Borne. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, perceelsnummers 5617. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven door een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Borne (bron: opentopo.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie te zien is. De plangrens komt overeen met het voormalige agrarische bouwvlak. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de Bornerbroeksestraat 107 in Borne geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Borne' is door de gemeenteraad van Borne op 24 mei 2016 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen dit bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak toegekend. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – beplantingselementen' en ' specifieke vorm van agrarische met waarden – hoogteverschillen'.

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf en instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden.

De gewenste functies passen – nu de agrarische bedrijfsvoering niet langer de hoofdactiviteit vormt - echter niet binnen het bestemmingsplan of de in het bestemmingsplan genoemde afwijkingsmogelijkheden. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Bornerbroeksestraat 107 Borne' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het perceel Bornerbroeksestraat 107 in Borne betreft een agrarisch erf met daarop bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning, gelegen in het buitengebied van de gemeente Borne, ten noordwesten van Borne. Daarnaast is het erf dichtbij de A35 (knooppunt Azelo) gelegen. Het erf is omgeven door agrarische percelen en daarnaast liggen diverse woon- en bedrijfsfuncties in de nabijheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie (bron: Atlas van Overijssel)

Op het agrarische erf was agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie, maar deze heeft een kleinere omvang gekregen. De daardoor vrijkomende bebouwing wordt al langere tijd gebruikt voor opslag van caravans en materialen. Daarnaast wordt een deel van het terrein gebruikt voor buitenopslag van natuursteen. Het agrarische erf en de opstallen worden gemengd gebruikt.

2.2 Toekomstige Situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens het agrarische erf te herontwikkelen en een deel van de bestaande (voormalig agrarische) bebouwing te saneren om hiervoor in de plaats één grotere schuur c.q. hal te realiseren. Daarnaast worden ook voersilo fundaties, mestsilo's en een spoelplaats verwijderd op het erf. In totaliteit betreft de bebouwde (te slopen) oppervlakte 620 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: Te slopen opstallen (bron: Atlas van Overijssel)

De nieuw te realiseren schuur krijgt hierbij een oppervlakte van een uitwendige oppervlaktemaat van maximaal 640 m². De schuur verkrijgt een onopvallend uiterlijk in lijn met de agrarische bebouwing welke passend is voor het buitengebied. Onderstaand is een referentiebeeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0006.png"

Figuur 2.3: referentiebeeld te realiseren schuur binnen het plangebied (bron: Raymond Horstman Architecten bna)

De schuur kan deels gepositioneerd worden op de locatie van de bestaande bebouwing en wordt naar wens van initiatiefnemer evenwijdig op de omliggende schuren gepositioneerd. Door deze situering zal de schuur als een geluidswal fungeren voor de woning ten opzichte van het nabijgelegen knooppunt Azelo. Tevens ontstaat hierdoor de mogelijkheid om met beplantingszones extra groen te plaatsen, wat resulteert in een grote geluidwerende (filter)werking waarbij het landelijke uitzicht gehandhaafd blijft. Een weergave van de toekomstige situatie is onderstaand opgenomen. Volledigheidshalve is het volledige ruimtleijk kwaliteitsplan met onderbouwing eveneens te vinden als Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0007.png"

Figuur 2.4: nieuwe situatie bebouwing en inpassing aan de Bornerbroeksestraat 107 in Borne (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)

Het erf heeft al enkele groenstructuren die van waarde zijn voor het erf. Aan de westzijde zullen de bestaande houtsingels (deels) behouden blijven. Aan de straatzijde is tevens gedeeltelijk een beukenhaag aanwezig die ook behouden zal blijven. Meer begroeiing aan de voorzijde is niet kenmerkend voor het landschapstype. De bebouwing mag gezien worden en dus is het onwenselijk dat het erf in zijn geheel groen omkaderd wordt. De aanwezige houtwallen zullen versterkt worden en dienen als groene elementen die de schuren gedeeltelijk camoufleren en de rechtlijnige landschappelijk structuur versterken.

De aanleg van een robuuste groenstructuur (met boomvormers) tussen het bedrijfsgedeelte en de omliggende gronden is de schakel tussen erf en landschap en zorgt voor een groene inpassing zonder dat het landschap gesloten wordt. De houtsingels zullen bestaan uit inheemse boom- en struikvormers zoals zomereik (in het midden van de houtwal), hazelaar, vuilboom, lijsterbes, krent, kamperfoelie, sleedoorn en meidoorn. De uitheemse soorten zullen worden verwijderd ten behoeve van de landschappelijke kwaliteit. In Bijlage 1 zijn de landschappelijke keuzes nader verantwoord.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het voorliggende plan voorziet in de omzetting van de agrarische bedrijfsbestemming in een gemengde bestemming. De noodzaak voor deze bestemmingswijziging betreft het feit dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet meer hoofdzakelijk agrarisch zijn. De opslag- en stallingsfunctie is nevengeschikt geworden aan de agrarische bedrijvigheid en zodoende wordt een gemengde bestemming beter passend geacht. Er wordt bebouwing gesaneerd en ter vervanging wordt één hal gerealiseerd met een oppervlakte van 640 m². Per saldo betekent dit een toename van circa 20 m² aan bebouwing binnen het plangebied, echter wordt - in tegenstelling tot de agrarische bedrijfsbestemming - in de toekomstige situatie de bebouwingsoppervlakte gemaximaliseerd. Bovendien wordt het toegekende bouwvlak in oppervlakte fors gereduceerd.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):

Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.

De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

Specifiek in het geval van voorliggend plan geldt dat de bestemming 'Agrarisch met waarden' reeds het gebruik ten behoeve van stalling (bijv. caravans) en opslag (maximaal 25% van bestaande oppervlakte bebouwing) toelaat. Deze mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan volstaan echter niet, omdat de agrarische functie niet langer de hoofdactiviteit betreft maar nevengeschikt is geworden aan de stalling en opslag. Feitelijk gezien is er dus geen sprake van een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling, maar het correct vastleggen in planologisch opzicht van de huidige situatie. Voor de medewerking worden tegenprestaties verlangd in de vorm van investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is vastgelegd in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1). Tevens wordt het bouwvlak verkleind en maximale oppervlakte aan bebouwing vastgelegd in de regels.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

De generieke beleidskeuzes zijn veelal doorvertaald naar de provinciale omgevingsverordening. Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

De ontwikkeling bestaat uit het herinrichten van het agrarisch erf waarbij een verzameling van voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en een schuur wordt teruggebouwd ten behoeve van (caravan) stalling. Het totaal aan bebouwd oppervlak neemt minimaal toe ten behoeve van de gebruiksdoeleinden. Het bouwvlak wordt echter kleiner waardoor het mogelijke ruimtebeslag wordt teruggebracht. Bovendien wordt het bestaande erf herbenut met een aangepaste situering van de opstallen ten behoeve van de gedeeltelijke functiewijziging. Zo worden de mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal benut en wordt er zuinig en zorgvuldig met de Groene Ruimte omgegaan. Daarnaast draagt de nieuwe ontwikkeling bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hiertoe is ook een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan past binnen de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is blauw omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De planlocatie heeft het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Het initiatief sluit aan op het mixlandschap waarbij economische dragers gecombineerd worden met de agrarische sector. De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk ' Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0010.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Middels het opgestelde inrichtingsplan wordt het gewenste initiatief op een adequate manier ingepast in het landschap conform de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken van de natuurlijke laag worden niet wezenlijk beïnvloed door de ontwikkeling. Conform de Watertoets wordt er op een passende wijze rekenening gehouden met de waterbelangen. Aanvullend voorzien de ontwikkelplannen per definitie in het aanbrengen van beplanting met natuurlijke, inheemse soorten conform het inpassingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet van negatieve invloed is op de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0011.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Indien de ambitie en de richting van de sturing wordt geprojecteerd op de ruimtelijke ontwikkeling in het voorliggende bestemmingsplan blijkt dat deze ontwikkeling hier goed op aansluit. In het landschapsplan wordt met landschapselementen aangesloten bij de eigenschappen van het thans aanwezige landschap en de landschappelijke ondergrond. De ontwikkeling is in overeenstemming met de benoemde gebiedskenmerken.

Stedelijke laag

De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Laag van de beleving

Op basis van de laag van de beleving is het kenmerk 'Stads- en dorpsrandgebieden' toegekend aan het plangebied. In de stads- en dorpsranden is vaak versnippering en doorsnijding het probleem. Omdat er niet echt wordt geïnvesteerd in nieuwe dragende structuren dreigt dit potentieel gewilde landschap sleets te worden. Een gescheiden in plaats van een geïntegreerde wereld ligt dan op de loer. Rondwegen sluiten dorpen soms af van het landschap. Sportvelden en volkstuintjes aan de randen zorgen voor een soepele overgang.

Verbind ontwikkeling van woon-, werk en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Tegengaan van verrommeling in de randzones. Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus.

Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het instandhouden van een aantrekkelijk woon-, werk- en recreatiemilieu in de dorpsrand van Borne. De ontwikkeling voorziet voor initiatiefnemers de mogelijkheid om de bedrijvigheid ter plaatse uit te blijven oefenen. Bovendien zorgt de investering in ruimtelijke kwaliteit ervoor dat het behoud van een aantrekkelijk landschap gewaarborgd wordt. De planvorming sluit aan bij de uitgangspunten die de provincie Overijssel heeft gesteld met betrekking tot stads- en dorpsranden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst. In het streefbeeld uit de structuurvisie wordt stevig ingezet op een aantrekkelijke dorpsrand van Borne als overgang tussen het dorp en het landschap en als uitloopgebied voor de inwoners van Borne. De dorpsrand bestaat uit verschillende deelgebieden, ieder met een eigen karakter. Deze zijn benoemd als de zogenaamde ‘kroonjuwelen van de dorpsrand’. De uitdaging is het oppoetsen van deze kroonjuwelen, ze zichtbaar en blinkend te maken. Dit houdt in dat sommige gebieden ontwikkeld moeten worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van aanwezige of nieuwe kwaliteiten, zoals het stadsrandgebied aan de zuidwestzijde of het multifunctionele landschapspark met boomteelt aan de oostzijde.

In de structuurvisie is de visie van De Groene Poort ook opgenomen.

De Groene Poort

De Groene Poort is ontwikkeld door de provincie Overijssel en gemeente Borne en heeft tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort is een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema’s kunnen verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud geven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast kunnen ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.

Landschap & economie

Hoofddoel bij dit thema is om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.

Kunst, cultuur & voorzieningen

Dit thema kan een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel is om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het is de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunt een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.

Ontsnipperen & verbinden

Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit is dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler is het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente. Om dit thema kracht bij te zetten, beschikt De Groene Poort over een gebiedsmanager die onder andere de grondmobiliteit in kaart brengt.

Kennis, ontwikkeling & innovatie

Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie is belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema worden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand - buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.

De Groene Poort in beeld

Dit thema is vooral gericht op uitvoering van communicatie. Om De Groene Poort tot een succes te maken is er voldoende draagvlak vanuit de maatschappij nodig. Het is van belang om de betrokkenheid van de plattelandsbewoners, Bornenaren, belangengroepen en medeoverheden te versterken. Communicatie met deze doelgroepen is daarom van belang voor het welslagen van het programma.

Toetsing

De ontwikkeling vindt plaats in de dorpsrand van Borne. Daarmee ligt het plangebied binnen de overgang van het dorp naar het landschap. De bestaande functies binnen het plangebied worden voorzien van een passend planologisch kader. De bestaande (landschapsontsierende) bebouwing ter plaatse wordt gesaneerd en hiervoor wordt één hal gerealiseerd met oog voor ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing.

Het plan aan de Bornerbroeksestraat 107 past binnen de uitgangspunten en ambities van De Groene Poort.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan het omzetten van een regulier agrarisch bedrijf naar een gemengde bestemming mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.

De ontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de omzetting van een agrarisch bedrijf in een gemengd bedrijf met opslag, stalling en agrarische doeleinden in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Als gevolg van voorliggende bestemmingsplan worden geen milieugevoelige elementen aan het plangebied toegevoegd. De huidige bedrijfswoning wordt gehandhaafd binnen de bestemming. De activiteiten voor stalling en opslag op het bedrijfsperceel kunnen niet aangemerkt worden als milieugevoelige activiteiten.

Het bedrijfsperceel binnen het plangebied ligt in het buitengebied van Borne. De meest dichtstbijzijnde milieubelastende activiteiten betreft een timmerbedrijf aan de Braamhaarstraat (max. milieucategorie 2). De meest overeenkomende activiteit in de VNG-lijst is 'aannemersbedrijven met werkplaats b.o. < 1000 m²' met een grootste richtafstand van 30 m voor het aspect geluid. De onderlinge afstand tussen de bedrijfspercelen is 180 m en daarmee ruimschoots voldoende.

Op circa 250 m wordt een zorghotel gerealiseerd. De meest passende activiteit is 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra', milieucategorie 1 met een grootste richtafstand van 10 m voor de aspecten geur, geluid en gevaar. De onderlinge afstand tussen het plangebied en de nabijgelegen objecten in ruimschoots voldoende. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie voor wat betreft bedrijven en milieuzonering.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Het plangebied betreft geen verdachte locatie met betrekking tot verontreinigingen in de bodem. Met het plan worden de bestaande schuren die in het verleden in gebruik waren ten behoeve van het agrarische bedrijf gesaneerd. Op deze locatie wordt een nieuwe hal gerealiseerd ten behoeve van caravanstalling c.q. opslag. De verblijftijd in de schuren is daardoor kort en neemt zeker niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. De objecten worden daarom niet als gevoelig object beschouwd op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Met het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegevoegd. Er zijn daarnaast geen geluidsgevoelige functies in de nabijheid van het plangebied die worden belast door de ontwikkeling aan de Bornerbroeksestraat 107. Zoals ook in paragraaf 4.2 is aangegeven bevindt het dichtstbijzijnde bedrijfsperceel zich op circa 180 meter. Op basis van de VNG-lijst bedrijven en milieuzonering geldt een adviesafstand van 30 meter tot aan geluidsgevoelige objecten. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet significant toe. Een akoestisch onderzoek is derhalve ook niet nodig.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met het plan worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht ten opzichte van de bestaande situatie. Reeds in de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt voor gemengde activiteiten van agrarisch aard en ten behoeve van stalling/opslag. Doordat opslag en stallingsactiviteiten inmiddels nevengeschikt zijn aan de agrarische bedrijvigheid is voorliggende aanpassing van het planologisch kader noodzakelijk.

De totale oppervlakte aan bebouwing binnen het plangebied neemt vrijwel niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Het totaal aantal verkeersbewegingen is dermate klein dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Bovendien geldt voor dit plan dat de agrarische bedrijfsbestemming en een deel van het bouwvlak komt te vervallen. Hieruit volgt een positieve invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0013.png"

Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 180 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 13 juni 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Uitkomst van de watertoets stelt dat de standaard waterparagraaf van toepassing is. Met inachtneming van de standaard uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen wordt een positief advies afgegeven.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Door Natuurbank Overijssel (projectnummer 1552, d.d. 19-07-2018) is binnen het plangebied een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Volledigheidshalve is de rapportage in Bijlage 3 opgenomen. De voorgenomen activiteiten ter plaatse worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dierenen moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het plangebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren met inachtneming van de ecologie van amfibieën (winterrust) en grondgebonden zoogdieren (voortplantingsplaatsen).

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het verlaten nest of de nestplaats. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden. In het kader van de zorgplicht dienen de werkzaamheden afgestemd te worden op de ecologie van grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Ten behoeve van het archeologiebeleid van de gemeente Borne zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Borne gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz007-vg01_0014.png"Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart Borne

Toets

De kans op het vinden van archeologische resten uit alle perioden is middelmatig. Uit het gebiedskenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten ' volgt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het voornemen binnen dit plan is om bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te saneren en één hal hiervoor terug te bouwen. Het nieuwe bouwblok wordt kleiner dan 5000 m². De bodemingrepen zijn zeer gering waarbij er geen bodemingrepen dieper dan 40 cm worden gedaan. De enige fysieke ingreep is de aanleg van een nieuwe inrit Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente Borne wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat. De betreffende weg betreft de verbindingsweg tussen Borne, Zenderen en Bornerbroek. Het aantal verkeersbewegingen ter plaatse komt voor uit de agrarische activiteiten en de opslag c.q. stalling van materiaal. Deze activiteiten zijn in de bestaande situatie reeds aanwezig. Het aantal verkeersbewegingen verandert als gevolg van de planvorming niet tot nauwelijks. Bovendien kan een (beperkte) toename van verkeersbewegingen gekoppeld aan het initiatief eenvoudig via de huidige ontsluiting worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De activiteiten ter plaatse zorgen niet voor dusdanige bezoekerstromen dat extra parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Op het bestaande erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien, kan de huidige parkeerbehoefte ingevuld worden. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal gestelde beleid. De provinciale regelgeving vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.

Waterschap Vechtstromen
Op 13 juni 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 februari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bijlage 2 erfinrichtingsplan Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan - Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bijlage 1 ruimtelijk kwaliteitsplan - Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 watertoets

Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden - Bornerbroeksestraat 107 Borne

Bijlage 3 quickscan natuurwaarden - Bornerbroeksestraat 107 Borne