KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Ontwikkeling
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Waterparagraaf
4.6 Milieuzonering
4.7 Geur
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Boerderijkamers
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aerius Berekening
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2

Bestemmingsplan - gemeente Borne

Vastgesteld op 11-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2' met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren.

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bed en breakfast

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning, waarbij recreatief verblijf wordt verschaft.

1.10 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep-aan-huis daaronder niet begrepen.

1.11 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een woning, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.14 beroep-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.15 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  1. a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.16 bestaand gebruik

het gebruik dat op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of mag worden uitgeoefend en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in de grond.

1.26 containerteelt

Een niet grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteit gericht op het telen van gewassen in potten inclusief de benodigde verhardingen, bouwwerken t.b.v. technische installaties een waterbassin en beregeningsinstallatie.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gevellijn

de op de verbeelding aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel voor de teelt van gewassen en de weidegang van vee.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 ingreep

bodemroerende werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van het bouwen van (ondergrondse) bouwwerken.

1.35 inwoning

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen en waarbij de woning uiterlijk uit één bouwvolume bestaat;

1.36 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250m² bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat wordt gebruikt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van dieren waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Niet als intensieve veehouderij worden aangemerkt:

  • het biologisch houden van dieren;
  • het houden van melkrundvee;
  • het houden van schapen;
  • het houden van paarden;
  • het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

In de definitie intensieve veehouderij wordt onder melkrundvee (zoals omschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met de Wet ammoniak en veehouderij) verstaan:

  • melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

In de definitie intensieve veehouderij wordt onder dieren biologisch houden verstaan:

  • dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

1.37 kampeermiddel

een tent, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.38 kas

een bedrijfsgebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,50 m of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, trek-, tunnel-, schaduw-, boog-, gaas- en rolkassen daaronder begrepen, dat door de zon verwarmd wordt en waarin al dan niet wordt gestookt.

1.39 kelder

een onder het peil gelegen deel van een gebouw.

1.40 landschapswaarden

de aan een gebied eigen zijnde visueel-ruimtelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden.

1.41 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.42 nevenactiviteiten

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit.

1.43 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij. Hieronder worden hoveniers niet begrepen.

1.44 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.46 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.47 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.48 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.49 plattelandskamer

min of meer zelfstandige, inpandige appartementen op een (voormalig) agrarisch bedrijf ten behoeve van periodiek recreatief nachtverblijf voor ten hoogste 15 personen als ondergeschikte nevenactiviteit bij dit bedrijf.

1.50 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is in regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.52 verblijfsrecreatie

recreatie die mede gericht is op het verstrekken van nachtverblijf.

1.53 vloeroppervlak

de grootte van de oppervlakte van een vloer.

1.54 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.55 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.56 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.57 woning

een gebouw dat, met uitzondering van inwoning, dient voor de zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

1.58 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.59 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

2.10 maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • voor lengten in meters (m);
  • voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met dien verstande dat uitsluitend de bestaande intensieve veehouderijen zijn toegestaan;
  2. b. instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', voor hoogteverschillen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' voor een kantoor, waarvan de oppervlakte maximaal 150 m² mag bedragen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden - plattelandskamer' voor een plattelandskamer, waarvan de oppervlakte maximaal 75 m² mag bedragen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' dienen de betrokken bouwvlakken te worden beschouwd als één bouwvlak;
  7. g. medegebruik voor stalling en opslag in de vorm van:
    1. 1. stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen niet-gemotoriseerde vervoermiddelen;
    2. 2. stalling van caravans, kampeerauto's, vouwwagens en daarmee gelijk te stellen recreatieve vervoermiddelen;
    3. 3. opslag van (semi)agrarische en/of particuliere goederen alsmede bedrijfsmatige opslag behorend bij een kantoor, beroep of bedrijf aan huis van goederen of van een elders uitgeoefend agrarisch bedrijf;
      mits:
      • de stalling en opslag inpandig in de bestaande gebouwen op het agrarisch bouwperceel die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, plaatsvinden;
      • de stalling en opslag plaatsvindt in vrijkomende agrarische bebouwing;
      • de in gebruik zijnde vloeroppervlakte voor opslag en stalling niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het agrarisch bouwvlak;
  8. h. de bestaande paardenbakken buiten het bouwvlak;
  9. i. de bestaande sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak;
  10. j. de bestaande wandel- en fietspaden en erfontsluitingswegen;
  11. k. uitsluitend de bestaande schuil- en/of melkstallen buiten het bouwvlak;
  12. l. hobbymatige weidegang van vee;
  13. m. zonnepanelen binnen het bouwvlak;
  14. n. natuurontwikkeling;
  15. o. wonen in maximaal één bedrijfswoning per agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – tweede bedrijfswoning' een tweede bedrijfswoning is toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep-aan-huis, met dien verstande dat:
    1. 1. per bedrijfswoning maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning en bijgebouwen mag worden worden gebruikt ten behoeve van het beroep-aan-huis, met een maximum van 50 m²;
  16. p. inwoning in de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen;
  17. q. medegebruik voor extensieve recreatie;
  18. r. detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten en/of streekgebonden producten met dien verstande dat de bruto-vloeroppervlakte ten behoeve van deze functie niet meer dan 50 m² mag bedragen;

met de daarbij behorende:

  1. s. bestaande wegen en paden;
  2. t. groenvoorzieningen;
  3. u. parkeervoorzieningen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  4. v. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. w. tuinen, binnen het bouwvlak alsmede op gronden gelegen tussen de naar de weg gekeerde bouwgrens en de weg waarop de bebouwing is georiënteerd.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voorzover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van de landschapswaarden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de onderstaande werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren.

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding:

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van:

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

  1. a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn op de in 4.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 2.500 m². Indien het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. de wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maatvoering

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, (gezamenlijke) oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. b. Het bepaalde in 6.1 onder a omtrent de maximaal toegestane (gezamenlijke) oppervlakte van bouwwerken is niet van toepassing ingeval van vervangende herbouw van één of meer bijgebouwen binnen eenzelfde bestemmingsvlak.

6.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b;
  2. b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  3. c. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    2. 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  4. d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofd- en bijgebouwen;
    2. 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  5. e. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3 sub e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan hetgebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  3. c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  4. d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van een gebruik als kleinschalig kampeerterrein zoals uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  6. f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  7. g. een gebruik van:
    1. 1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    2. 2. recreatiewoningen;
    3. 3. kampeermiddelen;
    4. 4. plattelandskamers en plattelandsappartementen;

      voor permanente bewoning.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - bomenteelt uitgesloten

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  3. c. de sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
  2. b. indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  3. c. voor het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Wettelijke regelingen

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

12.2 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor bouwen en/of voor het gebruik van een gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein geldt de regel dat de inrichting van de bij het (bouw)plan behorende en daartoe bestemde gronden, danwel op de aangrenzende gronden, zodanig moet plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's wordt gerealiseerd conform de Nota Parkeernormen Gemeente Borne en hierop volgende Nota's inzake parkeren;
  2. b. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van de wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, voor zover het een toename van het aantal parkeerplaatsen betreft.
  3. c. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties en Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning gemotiveerd afwijken van het bepaalde onder a en b ten aanzien van de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties, Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW en hierop volgende publicaties.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Zenderensestraat 2 te Zenderen in de gemeente Borne. Ter plaatse bevindt zich een melkveehouderij behorende bij Maatschap Buld-Geerdink. In het verleden bestond dit bedrijf uit een melkveetak en een varkenstak; de varkenstak was voorheen gevestigd aan de Sandmansweg 3 te Zenderen. De varkenstak is inmiddels beëindigd.

Tot de melkveetak aan de Zenderensestraat 2 behoren meerdere bouwwerken. Eén van deze bouwwerken betreft een monumentale Korenspieker met aangebouwde stal. Initiatiefnemer is voornemens om deze schuur inpandig te verbouwen om in de Korenspieker een plattelandskamer met een oppervlakte van 75 m² te realiseren. In het aangebouwde stalgedeelte zal een kantoorruimte zonder baliefunctie met een oppervlakte van 150 m² worden gerealiseerd ten behoeve van een aannemersbedrijf.

Aangezien het voornemen op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Borne heeft op 30 maart 2022 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan waarmee het voornemen mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich circa 260 meter ten noorden van de kern van Borne. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin respectievelijk aangegeven met de rode contouren. De schuur waarop de ontwikkeling betrekking heeft is aangegeven met de blauwe omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Zenderen, Borne en de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-ow01 ) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Bestemmingsplan

1.4.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2 – Hebbrodweg” (vastgesteld op 16 december 2014). Met de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn juridisch-planologische mogelijkheden voor een tweede bedrijfswoning bij de melkveehouderij, waar de in dit bestemmingsplan centraal staande schuur onderdeel van uitmaakt, vastgelegd.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2 – Hebbrodweg” opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Zenderensestraat 2 - Hebbrodweg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)


Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 1'. De gronden zijn daarnaast in het geheel voorzien van een bouwvlak en van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – hoogteverschillen'.

'Agrarisch met waarden'

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat een intensieve veehouderij niet is toegestaan.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemming om ondergeschikte nevenactiviteiten (artikel 3.6.1) en/of plattelandskamers en plattelandsappartementen (artikel 3.6.3) toe te staan, onder de voorwaarde dat:

  • Voor nevenactiviteiten: voor zover deze inpandig worden uitgeoefend, de hiervoor gebruikte oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt.
  • Voor plattelandskamers of plattelandsappartementen: de oppervlakte van één plattelandskamer of plattelandsappartement is niet groter dan 50 m².

'Waarde – Archeologie 1'

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden hebben een hoge verwachtingswaarde en zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de gronden eigen zijnde aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek vereist.

1.4.2 Strijdigheid

Initiatiefnemer is voornemens om de schuur in richten ten behoeve van een plattelandskamer en als kantoorruimte behorende bij een aannemersbedrijf. De gewenste oppervlaktes van voorgenoemde functies bedragen respectievelijk 75 m² en 150 m². Op basis van het geldende bestemmingsplan is er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om een plattelandskamer en een kantoorruimte mogelijk te maken, onder de voorwaarde dat de hiervoor gebruikte oppervlakte 50 m² en 100 m² bedraagt. Hier wordt in voorliggend geval niet aan voldaan. Daarnaast past het realiseren van een kantoorruimte ten behoeve van een aannemersbedrijf niet binnen de bestemming aangezien de gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd om het voornemen mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en gewenste situatie van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Borne beschreven. In hoofdstuk 4 passeren de relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg, inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

De planologische wijziging die in dit bestemmingsplan centraal staat heeft betreking op een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw aan de Hebbrodweg te Zenderen, in het buitengebied van de gemeente Borne. Het bedrijfsgebouw behoort bij het agrarische erf aan de Zenderensestraat 2 te Zenderen. In deze paragraaf wordt kort de ruimtelijke structuur van het plangebied en de directe omgeving beschreven.

Het plangebied bevindt zich circa 260 meter ten noorden van de kern van Borne. Tussen Borne en het plangebied loopt de Rondweg (N743), wat één van de bepalende structuurdragers van de directe omgeving vormt. Ten zuidwesten van de Rondweg ligt het bedrijventerrein Molenkamp. Ten noorden en ten oosten van het plangebied ligt het buitengebied van de gemeente Borne. In deze richting bevinden zich voornamelijk agrarische cultuurgronden, met verspreid liggende woonpercelen en (agrarische) bedrijfspercelen.

In afbeelding 2.1 is met behulp van luchtfoto's de schuur weergegeven waarop de in dit bestemmingsplan centraal staande ontwikkeling betrekking heeft. De schuur is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK, bewerkt)

De schuur maakt onderdeel uit van de melkveehouderij aan de Zenderensestraat 2. Dit agrarische erf betreft een boerderijcomplex met verschillende onderdelen die de status van rijksmonument hebben: een monumentale dwarshuisboerderij, een dubbele schuur en een voormalige 'korenspieker'. Deze korenspieker heeft een aangebouwd stalgedeelte zonder rijksmonumentenstatus. In het monumentenregister wordt aangegeven dat de schuur architectuurhistorisch en stedenbouwkundig van belang is:

  • vanwege het bijzondere, twee bouwlagen hoge type;
  • vanwege de gaafheid;
  • als onderdeel van het boerderijcomplex.


De schuur ligt aan de Hebbrodweg en kan middels een onverharde weg op deze weg worden ontsloten. In afbeelding 2.2 is een straatbeeldfoto van de schuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0004.png"
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview, juni 2021)

2.2 Gewenste Ontwikkeling

2.2.1 Het voornemen

Initiatiefnemer is voornemens om de schuur inpandig te verbouwen om zo een plattelandskamer en een kantoorruimte te realiseren. De gewenste oppervlaktes van voorgenoemde functies bedragen respectievelijk 75 m² en 150 m². De plattelandskamer wordt gerealiseerd in de monumentale Korenspieker; dit betreft het achterste (gezien vanaf de Hebbrodweg), hogere deel van de schuur.

In afbeelding 2.3 en 2.4 zijn achtereenvolgens de voor- en achtergevel en de linker- en rechterzijgevel van de schuur weergegeven. De gevelaanzichten zijn ook opgenomen in de in Bijlage 1 opgenomen plannen. In deze bijlage is tevens de plattegrond van de kantoorruimte en de plattelandskamer opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0005.png"
Afbeelding 2.3 Voor- (l) en achtergevel (r) schuur (Bron: Boomkamp Ontwerp & Realisatie)
afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0006.png"
Afbeelding 2.4 Linker- (boven) en rechtergevel (onder) schuur (Bron: Boomkamp Ontwerp & Realisatie)

2.2.2 Milieusituatie

Op 15 juni 2006 (verleend op 16 januari 2007) is een aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer ingekomen van Maatschap Buld-Geerdink, destijds gelegen aan de Zenderensestraat 2 & Sandmansweg 3 in Zenderen. Het betreft een aanvraag voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, verguning (art. 8.4 Wm) voor een varkens- en rundveehouderij aan de Zenderensestraat 2 en de Sandmansweg 3 in Zenderen. De vergunning was aangevraagd omdat het bedrijf bestond uit 2 locaties die samen één inrichting vormen. Voor beide locaties waren destijds afzonderlijke milieuvergunningen verleend. Door de aanvraag op 15 juni 2006 (verleend op 16 januari 2007) werden de activiteiten onder één milieuvergunning geschaard.

Met het voornemen wordt de voormalige schuur verbouwd tot een plattelandskamer en een kantoor. Hiermee vinden er wijzigingen in de inrichting plaats, waardoor er een nieuwe milieusituatie ontstaat ten opzichte van de in 2007 verleende vergunning.

De wijzigingen ten opzichte van 2007 bestaan volledig uit de beëndiging van de varkenstak aan de Sandmansweg 3. Aan de Zenderensestraat 2 wordt ook in de gewenste situatie vee gehouden, conform de in 2007 verleende vergunning. Planologisch is de uitoefening van bedrijfsactiviteiten aan de Sandmansweg 3 reeds uitgesloten. Voorliggend bestemmingsplan gaat daarom uitsluitend in op de (milieu)situatie aan de Zenderensestraat 2. De wijziging in de inrichting (beëindiging varkenstak) zal middels een milieumelding danwel OBM worden doorgegeven aan het bevoegd gezag.

2.3 Verkeer En Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

2.3.1 Verkeer

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van een kantoorruimte en een plattelandskamer in het buitengebied van de gemeente Borne. Om de bijbehorende verkeersgeneratie te bepalen, worden daarom de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Kantoor (zonder baliefunctie) / Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten);
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk (Gemeente Borne; CBS Statline);
  • Stedelijke zone: Buitengebied.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten dient rekening te worden gehouden met de volgende verkeersgeneratie:

  • Kantoorruimte: 8,75 per 100 m²: 8,75 * 1,5 = 13,125;
  • Plattelandskamer: 2,1 per kamer.

De verkeersgeneratie bedraagt in voorliggend geval afgerond 16 verkeersbewegingen per dag. Gezien de ruime opzet van de Hebbrodweg kan deze beperkte verkeersgeneratie vlot en veilig worden afgewikkeld van en naar het plangebied. Vanuit verkeerskundig oogpunt worden geen belemmeringen verwacht.

2.3.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente Borne eigen parkeernormen vastgesteld in de Nota parkeernormen gemeente Borne. Op basis van deze Nota wordt voor de toe te voegen functies uitgegaan van de volgende parkeernormen:

  • Kantoorruimte: 2,6 per 100 m² (2,6 * 1,5 = 3,9);
  • Studio (appartementen voor alleenstaande): 1 voor bewoner en 0,2 voor bezoek.

De parkeerbehoefte bedraagt in voorliggend geval 3,9 + 1,2 = 5,1 (afgerond 6) parkeerplaatsen. Deze kunnen gezien de omvang van het agrarische perceel eenvoudig worden gerealiseerd op het agrarisch erf waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Daarom kan worden geconcludeerd dat op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

2.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:

  • Een klimaatbestendig Overijssel;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur;
  • Natuur als ruggengraat;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening);
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

3.3.2 Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het Buitengebied van Zuidwest-Twente

3.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in een herziening van het bestemmingsplan waarbij een kantoorruimte en een plattelandskamer worden gerealiseerd. Een kantoorruimte wordt niet als geluidgevoelig object aangemerkt, waardoor deze in het kader van de Wgh geen nadere aandacht behoefte.

Plattelandsappartementen (logies) zijn in de Wgh tevens niet aangemerkt als geluidgevoelig object. Dit neemt echter niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van een recreatieterrein en/of recreatiewoning sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de uitspraak 201304510/1/R1 (ECLI:NL:RVS:2014:216) stelt de Afdeling ook voorop dat een recreatiewoning, hoewel het geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wet geluidhinder, aangemerkt kan worden als een object dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening tegen geluidhinder bescherming behoeft, nu hier regelmatig mensen zullen verblijven en waar blootstelling aan geluid kan leiden tot hinder. De Afdeling oordeelt dat de raad dan ook dient te beoordelen of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Voor verblijfsobjecten wordt op basis van de Wgh een binnenklimaat van 33 dB als aanvaardbaar geluidniveau gehanteerd. Op basis van de Atlas Leefomgeving bedraagt de maximaal te verwachten geluidbelasting op de gevel tussen de 56 en 60 dB, zoals is te zien in afbeelding 4.1. Dit houdt in dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie tussen de 23 en 27 dB dient de bedragen om te voldoen aan het binnenklimaat dat voor reguliere woningen wordt gehanteerd. Met toepassing van de huidige duurzaamheidseisen en de minimale geluidwering van 20 dB op basis van het Bouwbesluit kan hier eenvoudig aan worden voldaan. Gelet op vorenstaande kan dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden verwacht ter plaatse van de te realiseren plattelandskamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0011.png"
Afbeelding 4.1: Geluidbelasting ter plaatse van het plangebied (Bron: Atlas Leefomgeving)

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

De voorliggende ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een verblijfsfunctie (de plattelandskamer) aan een voormalige agrarische schuur. Om te beoordelen of de bodem geschikt kan worden geacht voor dit gebruik, is de bodem in voorliggend geval door Dumea onderzocht. Vanwege het feit dat de schuur is voorzien van asbest daken, betreft dit een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

  • Gehele locatie:
    1. 1. In het bovengrondmengmonster zijn lichte verhogingen zink en lood aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen;
    2. 2. In het grondwatermonster Pb1wm1 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen.


Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

  • Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
  • Gehele locatie:
    1. 1. Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest;
    2. 2. Het mengmonster MM1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.


Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Binnen de voorliggende ontwikkeling is ook geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten, zie hiervoor ook paragraaf 2.3. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van alle risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz016-vg01_0012.png"
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie kunnen per risicobron de volgende conclusies worden getrokken:

Risicobron Beoordeling
Hogedruk aardgasleiding (Bevb) Het plangebied ligt op circa 730 meter van de dichtstbijzijnde aardgasleiding. Dit is ruim buiten de bijbehorende veiligheidsafstanden.
Inrichtingen (Bevi) Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Bevi-inrichting.
Transport gevaarlijke stoffen over water (Bevt) Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (Bevt) Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een autoweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (Bevt) Het plangebied ligt op circa 610 meter van een spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft een spoorweg zonder PAG-indicatie met een invloedsgebied van 4.000 meter.

Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een hogedruk aardgasleiding, Bevi-inrichting of een transportroute. Dit vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het voornemen.

Groepsrisico
Voor de spoorweg geldt dat binnen 200 meter van de transportroute van gevaarlijke stoffen verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het aspect externe veiligheid voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen belemmeringen oplevert.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Algemeen

in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.2 Watertoets

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelangen raakt. Het plan voorziet uitsluitend in een functiewijziging van bestaande bebouwing waarbij geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak. De ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve invloed op de waterhuishouding. Waterhuishoudkundig gezien is het rioleringsaspect van belang.

Riolering

Op de locatie wordt het vuile water geloosd op het drukriool. Hemelwater moet apart worden gehouden van het afvalwater, en zal met een voorwaardelijke verplichting geborgd moeten worden (infiltratie op eigen terrein).

Riooltechnisch zal het nieuwe aanbod van afvalwater niet direct tot problemen zal leiden. Mocht op termijn blijken dat het pompgemaal na uitbreiding van de functies alsnog storingsgevoelig is en aanpassingen noodzakelijk zijn, dan dient dit te worden aangepast.

De aanvrager is daarvoor verantwoordelijk. met de aanvrager zal in de anterieure overeenkomst bepaald worden dat de kosten voor een eventuele aanpassing van het riool voor zijn rekening komen. Dit geldt ook wanneer de gemeente besluit om te overwegen dat het bestaande rioolsysteem in tact wordt gelaten. Mocht op termijn blijken dat bestaande rioolsysteem het aanbod aan afvalwater niet kan verwerken en storingen optreden dan kan de gemeente alsnog besluiten tot aanpassing van het rioolgemaal en de kosten hiervan in rekening te brengen bij de aanvrager cq perceeleigenaar.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor dit in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als volgt omschreven:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In verband met de ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Borne, kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In de tabel hieronder zijn de richtafstanden zichtbaar.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

4.6.3 Situatie plangebied

4.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geur

4.7.1 Wet Geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  1. a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  2. b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.7.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden een plattelandskamer en een kantoorruimte gerealiseerd in een bestaande schuur die onderdeel uitmaakt van een melkveehouderij. Zoals in voorgaande paragraaf ook is benoemd, worden de functies gerealiseerd in een bij het bestaande agrarische bedrijf horende schuur en hoeven daarom niet te worden getoetst aan de milieubelasting van dit agrarisch bedrijf.

Voor de plattelandskamer is de uitspraak 201104200/1/H1 ABRvS van belang. In deze uitspraak van 11 januari 2012 werd geconcludeerd dat een kampeerboerderij niet kan worden aangemerkt als geurgevoelig object: "In aanmerking genomen dat het gebruik van de in de paardenstal te vestigen kampeerboerderij is gericht op het bieden van recreatief (nacht)verblijf voor beperkte duur, te weten een vakantieperiode van maximaal enkele achtereenvolgende weken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf geen sprake is, zodat de paardenstal niet valt aan te merken als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv."

Aangezien er ook bij een plattelandskamer sprake is van recreatief verblijf kan deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig object. Voor de kantoorruimte geldt dat het beschermingsniveau lager ligt dan bijvoorbeeld een woning, aangezien er geen sprake is van overnachting in deze ruimte.

Daarnaast liggen de dichtstbijzijnde agrarische bouwvlakken, ten noorden en ten oosten van het projectgebied, op achtereenvolgens 220, 290 en 300 meter. Op basis van het planologisch regime kunnen zich hier agrarische bedrijven tot milieucategorie 3.2 vestigen. Voor het aspect 'geur' geldt voor deze bedrijven een vaste afstand van 50 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Ter plaatse van het plangebied zal daarom sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.8.2 Gebiedsbescherming

4.8.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het gebruik van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw ten behoeve van een plattelandskamer en een kantoorruimte. Ten behoeve van deze ontwikkeling vinden enkele wijzigingen plaats aan de buitengevel. Aangezien deze gevelwijzigingen mogelijk kunnen leiden tot een aantasting van het leefgebied van beschermde flora en fauna zoals vleermuizen, is door Teia een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De Quickscan is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies van dit onderzoek.

Quickscan natuurwaardenonderzoek

Tijdens de quickscan zijn indicaties gevonden voor het voorkomen van de volgende soorten; huismus, wezel, bunzing, steenmarter, grote bosmuis, veldspitsmuis en gewone dwergvleermuis. Wat betreft al deze soorten zal de ruimtelijke ingreep, die uitsluitend bestaat uit het wijzigen van de gevels, geen wezenlijke veranderingen aanbrengen in de structuur van het gebied. Negatieve effecten op de voorgenomen soorten kunnen daarom worden uitgesloten.

4.8.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling brengt geen negatieve effecten met zich mee in het kader van gebieds- en soortenbescherming. Het aspect 'ecologie' vormt hierdoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.9 Archeologie & Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

4.9.2 Cultuurhistorie

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden, maar er wordt juist een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een rijksmonument.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende planologische regime bestemmingen, te weten de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Voor de regels is aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied Borne".

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de gronden toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.

5.2.3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouw- en gebruiksregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen of het gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene aanduidingsregels: In deze bepaling zijn de regels opgenomen die gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten';
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Zenderensestraat 2 - Hebbrodweg" zo goed als volledig overgenomen, waarbij de bestemming 'Agrarisch met waarden' is aangepast in verband met de gewenste ontwikkeling en ter verduidelijking van hetgeen ter plaatse is toegestaan.

Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

Het plangebied is geheel bestemd met de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Ter plaatse van de schuur waarop de planologische wijziging betrekking heeft zijn twee functieaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn de gronden aangewezen voor een kantoor, waarvan de oppervlakte maximaal 150 m² mag bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandskamer' zijn de gronden aangewezen voor een plattelandskamer, waarvan de oppervlakte maximaal 75 m² mag bedragen.

Waarde - Archeologische verwachting 1 (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 2.500 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.

overige zone - bomenteelt uitgesloten

Het plangebied ligt in een deel van het buitengebied van de gemeente Borne waar bomenteelt niet is toegestaan. Om deze reden is het plangebied, conform het bestemmingsplan "Buitengebied Borne", voorzien van deze aanduiding.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Vooroverleg

7.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het planvoornemen.

7.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterhuishouding, waarmee er geen waterschapsbelang is.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het bestemmingsplan ingediend.

Bijlage 1 Boerderijkamers

Bijlage 1 Boerderijkamers

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Aerius Berekening

Bijlage 3 AERIUS berekening

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 4 Quickscan natuurwaardenonderzoek