KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 6 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Voorheen Geldende Bestemmingsplan
1.5 Procedurele Context
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Mondiaal En Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beschrijving Huidige Situatie
3.2 Beschrijving Van Het Plan
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Uitgangspunten
4.2 Geluid
4.3 Slagschaduw
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Ecologie
4.6 Archeologie & Cultuurhistorie
4.7 Water
4.8 Overige Aspecten
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingsregeling
5.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg
7.2 Zienswijzen En Kennisgeving
Bijlage 1 Mer Windpark Synergie Met Bijbehorende Onderzoeken
Bijlage 2 Verslag Atelier Overijssel
Bijlage 3 Radarhindertoetsing
Bijlage 4 Advies Defensie Radar
Bijlage 5 Toetsingsadvies Commissie M.e.r.
Bijlage 6 Nota Zienswijzen En Kennisgeving

10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie

Bestemmingsplan - gemeente Dalfsen

Vastgesteld op 19-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie" met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01 van de gemeente Dalfsen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Op deze herziening zijn van overeenkomstige toepassing de regels en verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Dalfsen op 24 juni 2013 en voorzover sindsdien herzien.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een pelsdierhouderij.

1.6 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.11 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 extensieve dagrecreatie:

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.16 fundering:

de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;

1.17 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 inkoopstation:

bouwwerk bedoelt voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke (en openbare) elektriciteitsnet;

1.19 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.20 landschappelijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.21 maaiveld:

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine;

1.22 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.23 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;

1.24 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

1.25 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;

1.26 rotorblad:

de wiek van een windturbine;

1.27 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.28 tip:

de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;

1.29 windenergie:

Energie uit een windturbine.

1.30 windturbine:

een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.31 windturbinemast

het recht opstaande deel ofwel de verticale staander van een windturbine, waar boven op het geheel van de gondel met wieken wordt geplaatst;

1.32 windturbinepark:

een installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie in hoofdzaak bestaande uit één of meer windturbines. Eén windturbinepark kan bestaan uit meerdere inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer;

1.33 woning in de sfeer van het windturbinepark

woningen die bij het initiatief van het windpark zijn betrokken zoals beheerderswoningen bij het windpark, woningen van initiatiefnemers en grondeigenaren.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de ashoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan het hart van de rotor;

2.3 de wieklengte:

de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de rotor en het hart van de rotor;

2.4 maximale bouwhoogte fundering:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;

2.5 de tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de rotor in de hoogste stand van de rotor.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
  2. b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikelen 3.1, sub b en artikel 5.2.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 1.375 m² per opstelplaats;
  3. c. één inkoopstation voor het windturbinepark;
  4. d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
  6. f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  7. g. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  8. h. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:
  1. 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. 2. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  3. 3. de waterhuishouding;
  4. 4. extensieve dagrecreatie;
  5. 5. het behoud van natuur- en landschapswaarden;
  6. 6. agrarische cultuurgronden.

3.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels

5.1 overige zone - woning in de sfeer van het windturbinepark

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - woning in de sfeer van het windturbinepark' worden de woningen tevens aangemerkt als een woning in de sfeer van het windturbinepark.

5.2 vrijwaringszone - windturbine

Artikel 6 Overige Regels

6.1 Verhouding met bestemmingsplannen

  1. a. voor zover de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;

voor zover de gebiedsaanduidingen, als bedoeld in Artikel 5 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 5 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  1. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  2. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het gebied ten westen van Nieuwleusen aangewezen als kansrijk zoekgebied voor het plaatsen van windturbines. Coöperatie Nieuwleusen Synergie heeft in samenwerking met Westenwind 1 B.V. het voornemen om aansluitend op de bestaande windparken Nieuwleusen-West/Tolhuislanden in het provinciaal zoekgebied een nieuw windpark te bouwen met 2 windturbines: windpark Synergie.

Omdat het plan voor het windturbinepark niet past in het huidige bestemmingsplan, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. In het bestemmingsplan wordt onderbouwd dat de geplande ontwikkeling uitvoerbaar is en er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Met het windpark willen de initiatiefnemers bijdragen aan de nationale en provinciale doelstelling om het aandeel duurzame energie te verhogen en het versterken van de regionale economie, met als voorwaarden dat:

  • de milieueffecten op de omgeving aanvaardbaar zijn, ook in samenhang met andere windparken en ontwikkelingen;
  • het windpark financieel uitvoerbaar is;
  • windturbines met een vermogen van circa 3 MW tot 4,5 MW worden toegepast.

Het kabinet heeft als doelstelling dat 14% van ons gezamenlijke energieverbruik uit duurzame bronnen moet worden opgewekt in 2020. Op dit moment is dat circa 5,9%1. Deze doelstelling is geformuleerd om de schadelijke effecten van onze huidige manier van energieopwekking terug te dringen. Deze effecten zijn onder andere: de stijging van de omgevingstemperatuur, de uitstoot van fijnstof, de afhankelijkheid van andere landen.

In het licht van de toenemende energievraag is het begrijpelijk dat de roep om duurzame en onuitputtelijke energie steeds luider wordt. Windenergie is op dit moment één van de meest economisch aantrekkelijke opties voor duurzame energie in Nederland. Op basis van de langjarig gemiddelde windsnelheid is voor het windpark Synergie de jaarlijks gemiddelde opbrengst aan groene elektriciteit bepaald2. Uitgaande van een opgesteld vermogen van circa 4,2 megawatt (MW) per windturbine levert het windpark, afhankelijk van het type turbines, naar verwachting 31,8 miljoen kilowattuur (kWh) per jaar op (na mitigatie voor slagschaduw). Hiermee kunnen zo'n 9.086 huishoudens van stroom worden voorzien. Een huishouden gebruikt gemiddeld 3.500 kWh stroom per jaar3. Ter indicatie: 9.086 is ongeveer het dubbele van alle huishoudens in de kern Nieuwleusen4.

  1. 1. Gegevens van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) via CBS StatLine (databank CBS): http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83109NED&Da=a&VW=T
  2. 2. Deze cijfers zijn van het voorkeursalternatief in het MER (bijlage 1). Voor de bepaling van de energieopbrengst is het windturbinetype Enercon E141 gekozen. De cijfers die hier gehanteerd worden zijn na mitigatie.
  3. 3. Afhankelijk van de bron die wordt geraadpleegd: www.milieucentraal.nl hanteert 3.300 kWh/jaar, www.energiesite hanteert 3.500 kWh/jaar en www.nibud 3.000 kWh/jaar. Hier is uitgegaan van het grootste gemiddeld verbruik.
  4. 4. Gegevens van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) via CBS StatLine (databank CBS): "Huishoudens; samenstelling, grootte, regio, 1 januari", 23 augustus 2016. In de kern Nieuwleusen waren er in 2016 9.086 huishoudens.

1.2 Plangebied

Het plaatsingsgebied (onderzoeksgebied uit het Milieueffectrapport (MER) uit Bijlage 1; globale indicatie van het plangebied) is gelegen ten westen van de kern Nieuwleusen en ten noordoosten van de bestaande windparken Nieuwleusen-West en Tolhuislanden, respectievelijk gelegen ten oosten en ten westen van de spoorlijn Zwolle-Meppel. Met het plaatsingsgebied wordt het gehele gebied bedoeld waarbinnen de plaatsing van windturbines is onderzocht in de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.). Het plangebied in dit bestemmingsplan bestaat alleen uit die gronden die daadwerkelijk juridisch-planologisch bestemd worden. Het plangebied is dus een gedeelte van het plaatsingsgebied.

Het plangebied wordt globaal omsloten door de Koedijk en de gemeentegrens tussen Dalfsen en Zwolle aan de westzijde, de Meeleweg aan de noordzijde, de noordzuid gerichte kavelgrens tussen Ebbenweg en Staphorsterweg aan de oostzijde en de Stadhoek aan de zuidzijde.

Figuur 1.1 Ligging plaatsingsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0001.jpg"

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

De 10e partiële herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Dalfsen, Windpark Synergie” bestaat uit de volgende stukken:

  1. a. toelichting;
  2. b. verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01;
  3. c. regels.

1.4 Voorheen Geldende Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Dalfsen" (vastgesteld 24 juni 2013) van de gemeente Dalfsen. Ter plaatse van het geplande windpark geldt voornamelijk de bestemming "Agrarisch". De gronden met de bestemming "Agrarisch" zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De bestemming "Agrarisch" laat de realisatie van windturbines niet toe. Ter plaatse van de reeds aanwezige windturbines is een specifieke bestemming "Bedrijf - Windturbine" opgenomen.

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0002.png"

1.5 Procedurele Context

1.5.1 Relatie met de milieueffectrapportage

Voor dit bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is een gecombineerd milieueffectrapport (MER) opgesteld (zie Bijlage 1). Met een gecombineerd milieueffectrapport wordt een plan- en project-milieueffectrapport bedoeld.

Kader 1.1MER en m.e.r.: het rapport en de procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0003.png"

M.e.r-plicht

Voor het windpark Synergie wordt naast dit bestemmingsplan een procedure van milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. Het doel van de m.e.r.-procedure is om milieubelangen naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. De procedure van de m.e.r. is voorgeschreven op grond van nationale en Europese wetgeving, indien sprake is van activiteiten met potentieel aanzienlijke milieueffecten. Deze activiteiten zijn opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)5, dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm)6.

Voor de oprichting van windpark Synergie is categorie D, onderdeel D 22.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. van toepassing. Windpark Synergie overschrijdt de drempelwaarde niet (van een windpark bestaande uit 10 windturbines of een gezamenlijk vermogen van 15 MW). Toch kan op basis van het Besluit m.e.r. niet zomaar (zonder onderbouwing) worden aangegeven dat er geen m.e.r. (beoordeling) nodig is voor de besluitvorming. Dat betekent voor windpark Synergie dat (mogelijke) belangrijke milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Hiertoe hebben de initiatiefnemer en het bevoegd gezag besloten om de stap van de m.e.r.-beoordeling (vrijwillig) over te slaan en direct een project-m.e.r. te doorlopen. Een beoordeling door het bevoegd gezag of inderdaad een project-m.e.r. noodzakelijk is, kan daarom achterwege blijven.

Indien een ruimtelijke plan (hier: het bestemmingsplan) een activiteit mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, is het doorlopen van een plan-m.e.r. vereist. Als significante effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet zijn uit te sluiten moet een zogenaamde 'Passende beoordeling' worden opgesteld voor het bestemmingsplan7. De plicht tot het opstellen van een 'Passende beoordeling' leidt er ook toe dat een planMER moet worden opgesteld. Voor windpark Synergie geldt dat een bestemmingsplan wordt opgesteld. Omdat het bestemmingsplan dat wordt opgesteld een activiteit mogelijk maakt (het windpark) waarvoor een vrijwillig m.e.r. wordt doorlopen, is er voor gekozen tevens een vrijwillig planMER op te stellen.

Voor windpark Synergie wordt om die reden een gecombineerd (vrijwillig) plan- en projectMER opgesteld.

M.e.r.-procedure

Een m.e.r.-procedure bestaat uit verschillende onderdelen, waarvan het MER het belangrijkste is. Figuur 1.3 geeft de belangrijkste stappen weer in relatie tot het bestemmingsplan en de vergunningen.

De m.e.r.-procedure voor windpark Synergie startte in oktober 2015 met de openbare kennisgeving en publicatie van de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De concept NRD heeft van 29 oktober tot en met 9 december 2015 ter inzage gelegen. De gemeenteraad van Dalfsen heeft de NRD op 21 maart 2016 vastgesteld.

Figuur 1.3 Hoofdlijnen procedure windpark Synergie

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0004.png"

Het MER wordt ter inzage gelegd met het ontwerp bestemmingsplan. De Commissie voor de m.e.r. zal een advies geven over het MER. Dit advies wordt betrokken bij de definitieve besluitvorming.

PlanMER en projectMER

Een planMER is strategisch van aard en wordt opgesteld voor ruimtelijke plannen. In een planMER staat de vraag centraal 'waarom deze activiteit op deze locatie?' en worden verschillende alternatieve locaties tegen elkaar afgezet. De informatie is abstract, kwalitatief van aard en gebaseerd op vuistregels.

Een projectMER wordt meestal voor één of meerdere vergunningen opgesteld. In een projectMER staat de inrichting van de locatie centraal en alternatieven/varianten gaan over verschillende opstellingen en verschillende windturbinetypen/afmetingen. Een projectMER kent een groter detailniveau dan een planMER en bevat vaak diepgaande onderzoeken en modelberekeningen voor de verschillende milieuthema's, bijvoorbeeld voor geluid en slagschaduw.

Voor windpark Synergie is een vrijwillig en gecombineerd plan- en projectMER opgesteld. Het MER is ter onderbouwing van de keuze voor het windpark zoals dat juridisch-planologisch is vastgelegd in dit bestemmingsplan en is tevens een bijlage bij dit bestemmingsplan (zie Bijlage1).

  1. 5. Besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer
  2. 6. Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne
  3. 7. Een Passende beoordeling is een beoordeling van de effecten van een activiteit op de natuurdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.

1.5.2 Bevoegd gezag

Primair is de gemeenteraad bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan en burgemeester en wethouders voor de boordeling en de verlening van de vereiste omgevingsvergunning.

Voor een windpark met een omvang tussen de 5 en 100 MW zijn Provinciale Staten op basis van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Ew 1998)8 bevoegd tot het toepassen van de provinciale coördinatieregeling ten aanzien van de benodigde uitvoeringsbesluiten. De provincie Overijssel heeft in haar brief van 30 juli 2012 (kenmerk 2012/0171750) de in bestuurlijk overleg gemaakte afspraken bevestigd aan de gemeente Dalfsen, dat zij zich zullen inspannen om geen actieve medewerking te verlenen aan het maken van provinciale inpassingsplannen op het grondgebied van de gemeente Dalfsen voor windenergie. Ambtelijk heeft de provincie aangegeven dat er geen versnelling te verwachten is door toepassing van de provinciale coördinatieregeling en daarmee er geen aanleiding is deze toe te passen. Gedeputeerde Staten hebben in een brief van 7 november 2017 het niet toepassen van de provinciale coordinatieregeling vastgelegd onder de voorwaarde dat de gemeente wel de coordinatieregeling toepast.

De gemeente Dalfsen is dus bevoegd gezag voor de te nemen besluiten.

  1. 8. Wet van 2 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 1998)

1.5.3 Coördinatieregeling

De gemeenteraad heeft op 21 maart 2016 besloten dat voor windpark Synergie (de beoogde uitbreiding van Windpark Nieuwleusen) de coördinatieregeling volgens paragraaf 3.6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro)9 toe te passen op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan en daarvoor benodigde omgevingsvergunning(en).

Door deze coördinatie worden besluiten die met elkaar samenhangen gelijktijdig in procedure gebracht en worden daarover gegeven zienswijzen en ingestelde beroepen gelijktijdig afgehandeld. Er is dus geen bezwaarprocedure bij het bevoegd gezag en beroepsprocedure bij de rechtbank, maar alleen rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Wel kunnen tegen de ontwerpbesluiten door een ieder zienswijzen worden ingediend.

  1. 9. Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

Hoofdstuk 2 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft beleid en wet- en regelgeving specifiek op het gebied van duurzame (wind)energie en ruimtelijke ordening. Hierbij komen eveneens nut en noodzaak van windenergie aan de orde, waarbij de doelstellingen van Rijk, provincie en gemeenten voor duurzame energie en windenergie zijn toegelicht.

2.1 Mondiaal En Europees Beleid

2.1.1 Klimaatconferentie Parijs 2015

In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)10 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:

  • de gemiddelde temperatuur op de aarde mag niet meer dan 2 graden Celsius stijgen. Landen streven er naar de temperatuurstijging zelfs te limiteren tot maximaal 1,5 graden Celsius;
  • de partijen zullen zo snel mogelijk hun best doen om de uitstoot van broeikasgassen en schadelijke stoffen te verminderen in combinatie met de beschikbare techniek van dat moment. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen tussen landen;
  • er is extra inzet nodig om negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te pakken en de hoeveelheid broeikasgassen terug te brengen zonder dat dit de voedselproductie in gevaar brengt;
  • alle partijen moeten financieel bijdragen aan het verlagen van de hoeveelheid broeikasgassen en onderzoek doen naar klimaatbestendige ontwikkelingen;
  • voor de klimaatconferentie van 2025 moeten de partijen van de klimaatovereenkomst van Parijs zich samen ten doel stellen elk jaar minstens 100 miljard dollar (91 miljard euro) ter beschikking te stellen aan armere landen die economisch moeite hebben de klimaatdoelstellingen te halen. Het geld zou vanaf 2020 beschikbaar moeten zijn;
  • het verdrag is bindend en de landen verplichten zich het na te leven.
  1. 10. De klimaatconferentie van Parijs 2015 (officieel: 2015 United Nations Climate Change Conference), die van 30 november tot 12 december 2015 plaatsvond in Parijs leidde tot het afsluiten van het "Akkoord van Parijs", dat op 22 april 2016 in New York is ondertekend. Het klimaatverdrag is 4 november 2016 in werking getreden.

2.1.2 Europese doelstelling

Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009)11. De Europese Commissie is ook al begonnen met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de "Energieroutekaart 2050"12 als doorkijk naar 2050 en de in tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De komende jaren zal verdere invulling aan het beleid na 2020 worden gegeven.

  1. 11. "Richtlijn 2009-28-EG- energie uit hernieuwbare bronnen NL, ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG", European Commission, 23 april 2009. Geraadpleegd van: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32009L0028 [artikel 3, lid 1 juncto bijlage 1, deel A].
  2. 12. Mededeling van de Europese Commissie: "Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050", 8 maart 2011, COM (2011) 112 definitief. Geraadpleegd van: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0112:FIN:NL:PDF

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Energieakkoord voor duurzame groei

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben.

In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord, 2013)13. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt, met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6.000 MW operationeel windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel voor wind op land.

Het Energieakkoord zet ook sterk in op participatie bij windenergieprojecten en zegt letterlijk: "Een betere verdeling van lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving is essentieel voor het vergroten van draagvlak. Bij windprojecten (meer dan 15 megawatt) wordt voorafgaand aan een project gezamenlijk met betrokken overheden een participatieplan opgesteld. Dit wordt verankerd in de Omgevingswet. Ontwikkelaars van windenergieprojecten committeren zich om bij windprojecten draagvlak te organiseren door het actief betrekken van de omgeving. Afhankelijk van de situatie kan dit bijvoorbeeld door te zorgen voor maatschappelijk rendement voor de omgeving." [p. 69]

Energierapport 2016

Het Energierapport 2016 (2016)14 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015), er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:

  1. 1. sturen op CO2-reductie;
  2. 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt
  3. 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.

De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het kabinet wil onder meer de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80-95% terugdringen op Europees niveau. Op dit moment zijn we voor onze energievoorziening nog voor bijna 95% afhankelijk van fossiele brandstoffen. De energietransitie biedt bovendien kansen voor behoud en ontwikkeling van het Nederlandse verdienvermogen.

Ten slotte heeft de energietransitie alleen kans van slagen als vroegtijdig en zorgvuldig het gesprek wordt aangegaan met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de ruimtelijke inpassing van productie, opslag en transport van energie. Zoveel mogelijk moet gezamenlijk de afweging plaatsvinden tussen de bijdrage van een initiatief aan de energievoorziening en de overlast of risico's die dit voor omwonenden met zich meebrengt. Dit wordt de ‘energiedialoog’ genoemd.

Nationale energieverkenning

De Nationale Energieverkenning 2017 (NEV, 2017)15 bevestigt signalen dat de omslag naar een duurzame energiehuishouding wordt gemaakt. De groei van het aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsvoorziening is één van de snelst lopende ontwikkelingen. Vooral de uitrol van windenergie op zee lijkt heel succesvol, ook in de komende jaren.

De nationale emissies in broeikasgassen nemen fors af tot 2020, maar stabiliseren daarna. Dat komt voornamelijk doordat het effect van de daling van het energieverbruik en de groei van hernieuwbare energie op de nationale emissies, worden gemaskeerd door sterk fluctuerende activiteiten van de (conventionele) energiesector.

Het aandeel hernieuwbare energie is in 2015 gestegen van 5.5% tot 5,8% en in 2016 van 5,8 naar 5,9%. De komende jaren zal er een versnelling van de groei van het aandeel hernieuwbare energie plaatsvinden, aangejaagd door de afspraken uit het Energieakkoord. Het doel voor het aandeel hernieuwbare energie in 2020 van 14% lijkt echter nog niet te worden gehaald.

Na 2023 groeit het aandeel hernieuwbare energie onder voorgenomen beleid verder tot 23,9% in 2030. Dit wordt met name verklaard door de veronderstelde continuering van de SDE+-regeling, die verdere groei van wind op zee en hernieuwbare energie in de gebouwde omgeving ondersteunt.

Regeerakkoord Rutte III

In het regeerakkoord van kabinet Rutte III (2017)16 wordt duurzame energie verder gestimuleerd. In het regeerakkoord is het volgende wat betreft duurzame energie opgenomen:

  1. 1. emissiereductiedoel broeikasgassen gaat omhoog: naar 49% in 2030 (ten opzichte van 1990). Dat is hoger dan afgesproken in het klimaatverdrag van Parijs. In Europa wil Nederland aandringen op een Europees doel van 55% in 2030 en als dat niet lukt: met buurlanden proberen te komen tot afspraken over een hogere broeikasreductie;
  2. 2. er komt een nationaal klimaat- en energieakkoord;
  3. 3. op korte termijn wordt onder andere het belastingstelsel vergroend en wordt een minimumprijs van CO2 voor de elektriciteitssector geïntroduceerd;
  4. 4. de broeikasreductie van 49% wordt voornamelijk behaald door afvang en opslag van CO2 (scheelt 18 megaton/jaar (Mton/jaar) in 2030) en het sluiten van kolencentrales (scheelt 12 Mton/jaar in 2030. Extra wind op zee moet zorgen voor een vermindering van 4 Mton/jaar in 2030 (circa 2,1 gigawatt (GW)) en meer zonne-energie voor 1 Mton/jaar 2030;
  5. 5. SDE+ middelen lopen op tot 3,2 miljard euro per jaar en de SDE+ wordt verbreed, met onder andere afvang en opslag van koolstofdioxide;
  6. 6. kolencentrales gaan uiterlijk in 2030 dicht;
  7. 7. de salderingsregeling duurzame elektriciteit wordt in 2020 omgevormd in een nieuwe regeling;
  8. 8. subsidiëring van bijstook biomassa in kolencentrales wordt na 2014 stopgezet;
  9. 9. er komt een aparte regeling voor energiecoöperaties die het mogelijk maakt dat omwonenden makkelijker kunnen participeren in duurzame energieprojecten in hun directe omgeving.

Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen

Volgens het rijksbeleid17 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie, en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.

De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:

  • van ruimtebeslag per vierkante meter: relatief weinig ruimtegebruik per geproduceerde eenheid energie;
  • van het multifunctionele gebruik van de ruimte: het gebied kan bijvoorbeeld tevens gebruikt (blijven) worden als, in deze, agrarisch gebied;
  • vanuit het oogpunt van kostprijs18.

Kader 2.1 Vergelijking wind- en zonne-energie

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0005.jpg"

  1. 13. "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013. Geraadpleegd van: http://www.energieakkoordser.nl/energieakkoord.aspx
  2. 14. "Energierapport 2016 - Transitie naar duurzaam", Ministerie van Economische Zaken, januari 2016. Geraadpleegd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/01/18/energierapport-transitie-naar-duurzaam
  3. 15. Regeerakkoord 2017-2012 "Vertrouwen in de toekomst", kabinet Rutte III, 10 oktober 2017. Geraadpleegd van: https://www.kabinetsformatie2017.nl/documenten/publicaties/2017/10/10/regeerakkoord-vertrouwen-in-de-toekomst
  4. 16. Regeerakkoord 2017-2012 "Vertrouwen in de toekomst", kabinet Rutte III, 10 oktober 2017. Geraadpleegd van: https://www.kabinetsformatie2017.nl/documenten/publicaties/2017/10/10/regeerakkoord-vertrouwen-in-de-toekomst
  5. 17. zie onder andere: "Energieakkoord voor duurzame groei", Sociaal-Economische Raad (SER), september 2013, "Energierapport 2016 - Transitie naar duurzaam", Ministerie van Economische Zaken, januari 2016 en "Energieagenda - Naar een CO2-arme energievoorziening", Ministerie van Economische Zaken, december 2016 .
  6. 18. Bron: "Eindadvies basisbedragen SDE+ 2017', ECN, 2016, rapportnummer: ECN-E-16-040. Wind op land (<6 MW) kost volgens ECN circa 6,4 tot 8,5 ct./kWh, terwijl bijvoorbeeld PV zonne-energie 12,5 ct./kWh kost. Deze 'kosten' zijn gebaseerd op het advies voor de basisbedragen en geven een indicatie van de benodigde financiën per energie opwekmethode.

2.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

2.2.3 Structuurvisie Windenergie op Land

2.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)23 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Bij de vaststelling van een ruimtelijke plan voor de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt in Titel 2.6 Defensie ten aanzien van militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken, als ook beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen. In paragraaf 4.8.2 wordt daar op in gegaan. Specifiek voor het project zijn er geen andere nationale belangen waar mee rekening te houden is.

  1. 23. Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

2.2.5 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid zet nadrukkelijk in op de realisatie van windenergieprojecten op land van 6000 MW in 2020 waarvan de helft in kleinschalige windparken gerealiseerd dient te worden. Hierover zijn ook prestatieafspraken vastgelegd met alle provincies. Het project geeft rechtstreeks invulling aan dit rijksbeleid.

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde omdat er geen sprake is van een project in stedelijk gebied.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De geactualiseerde "Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden - duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit - waarvoor thema overstijgende kwaliteitsambities zijn geformuleerd.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Voor onderliggend project wordt op de belangrijkste rode draden en kwaliteitsambities in gegaan.

Duurzaamheid

Een van de vier kwaliteitsambities die de koers bepalen van provinciale sturing op duurzaamheid is een duurzame energiehuishouding.

De provincie ambieert in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. Ingezet wordt op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond. In 2023 moet 20% van de energiebehoefte uit hernieuwbare bronnen bestaan, de ambitie voor 2030 ligt op 30%. Dit wordt bereikt door ondernemers, bewoners en organisaties te stimuleren te investeren in het efficiënter gebruik van energie, de opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wil de provincie realiseren door nieuwe initiatieven in de fysieke leefomgeving te verbinden met de bestaande kwaliteiten van Overijssel. Dit betekent niet alleen het koesteren en beschermen van bestaande kwaliteiten, maar juist ook het versterken en vernieuwen van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten. Als instrument wordt de Catalogus Gebiedskenmerken, als onderdeel van de provinciale omgevingsverordening ingezet, om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. De Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft voor alle gebiedstypen in Overijssel welke kwaliteiten en kenmerken behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden.

Sociale kwaliteit

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. De Omgevingsvisie wordt beperkt tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

2.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

2.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (of, waar, hoe)

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt misschien in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven is de provincie echter niet ontslagen van haar (wettelijke) verantwoordelijkheden. Zeker als de veiligheid of gezondheid in het geding is, stelt de provincie duidelijke kaders en maakt helder wat kan en niet kan.


Figuur 2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0007.png"

Hieronder worden de stappen toegelicht.

Of – generieke beleidskeuzes

Allereerst is het de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de provinciale visie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Als het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

2.3.5 Duurzame energiedoelstellingen provincie Overijssel

Op grond van het programma Nieuwe Energie (tot 2010 was dit het Programma Energiepact) heeft de provincie ten aanzien van duurzame energie de ambitie: een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen. De provincie zet in op een innovatieve en duurzame energievoorziening waarbij in 2020 een aandeel van 20 procent duurzame energie is gerealiseerd en in 2017 een reductie van 30 procent van de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990. De provincie sluit coalities met partners om duurzame energieopwekking en -besparing te stimuleren.

De provincie Overijssel heeft met het Rijk afgesproken een doelstelling van minimaal 85,5 MW aan windenergie in haar provincie te hebben gerealiseerd in 2020. Anno 2016 staan er in Overijssel 17 windturbines opgesteld met een vermogen van 43 MW. De doelstelling van 85,5 MW in 2020 vormt een bijdrage aan de generieke doelstelling van het Rijk (6.000 MW wind op land) en is vastgelegd in afspraken tussen het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk (afspraken over wind op land met IPO, brief van minister Kamp aan de Tweede Kamer van 31 januari 2013 en definitief akkoord juni 2013).

Het Programma Nieuwe Energie Overijssel (in ontwikkeling) schetst als de doelstelling van het themagebied hernieuwbare energie om het aandeel van hernieuwbaar opgewekte energie te vergoten naar 20% in 2023 (zie ook Figuur 2.9). Hierbij wordt ingezet op wind-, zonne-, bio- en bodemenergie.

Figuur 2.9 Programma Nieuwe Energie Overijssel: wat is nodig om tot 20% hernieuwbare energie in 2023 te komen? (bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0015.jpg"

2.3.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie- en verordening Overijssel en passend binnen de provinciale duurzame energiedoelstellingen.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Buitengebied

2.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

2.4.3 Gemeentelijk duurzaamheidsbeleid

2.4.4 Extern veiligheidsbeleid

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving Huidige Situatie

3.1.1 Functionele structuur

Omgeving

Het plangebied is voornamelijk open agrarisch gebied met woningen langs een aantal linten aan de randen van het plangebied (onder meer buurtschappen De Meele en Ruitenveen). De kern Nieuwleusen ligt ten oosten van het plangebied, ten zuidwesten van het plangebied ligt het bedrijventerrein (in ontwikkeling) Hessenpoort van de gemeente Zwolle op een afstand van ruim 3 kilometer (zie Figuur 3.1).

Figuur 3.1 Huidige situatie plaatsingsgebied (ter indicatie staan de beoogde windturbines aangegeven)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0018.jpg"

Bestaande windparken

Er staan aan weerszijden van de spoorlijn Zwolle-Meppel twee windparken met elk vier windturbines: Windpark Tolhuislanden aan de westzijde van het spoor in de gemeente Zwolle en Windpark Nieuwleusen-West met eveneens vier windturbines aan de oostzijde van het spoor in de gemeente Dalfsen. Beide windparken bestaan uit windturbines van het type Enercon E82 op een ashoogte van 85 meter en met een rotordiameter van 82 meter. De tiphoogte van de windturbines in beide windparken komt daarmee op 126 meter.

Ten noorden van de geplande turbines staan ook drie turbines van het type Enercon E70. Het betreffen turbines van het windpark Punthorst (Spoorwind) in de gemeente Staphorst. Deze hebben een ashoogte van 85 meter en een rotordiameter van 70 meter. Deze windturbines gaan in 2018 vervangen worden door drie Lagerwey L82 2,3 MW windturbines met een ashoogte van 85 meter en rotordiameter van 82 meter.

Aanwezige bebouwing en infrastructuur

In het plangebied liggen vrijwel geen woningen, die bevinden zich vooral langs de randen aan de Meeleweg en de Korenweg aan de noordzijde, uitgezonderd de woning Ebbenweg 6 die meer in het plaatsingsgebied is gelegen. Aan de zuidzijde bevinden woningen zich vooral aan de Ruitenveen-Stadhoek en het Westeinde.

De kern Nieuwleusen bevindt zich op een afstand van ruim 2,5 kilometer ten westen van het plangebied. Aan de westzijde van Nieuwleusen vindt woningbouw plaats in het plan Westerbouwlanden noord.

Aan de westzijde van het plangebied loopt de spoorlijn tussen Zwolle en Meppel. Parallel aan de spoorlijn is aan de westzijde een ondergrondse gastransportleiding van de Gasunie gelegen, iets verder naar het oosten is een bovengrondse hoogspanningslijn. Lokale wegen bevinden zich vooral aan de randen van het plangebied. Alleen de Ebbenweg doorsnijdt in noordzuidrichting het plangebied. Op iets grotere afstand tot het plangebied bevindt zich de provinciale weg N377 (Lichtmis-Nieuwleusen) en ten westen van het plangebied de rijksweg A28 (Zwolle-Meppel) zich.

Natuur

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Wel liggen in de omgeving van het plangebied diverse Natura 2000-gebieden (zie Figuur 3.2):

  • Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht;
  • Olde Maten & Veerslootslanden.

Overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 12 kilometer.

In het plangebied liggen ook geen gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland of provinciaal beschermde weidevogelreservaten, akkervogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

Figuur 3.2 Natura 2000-gebieden in de ruime omgeving van het plangebied (Uit MER, bron: Bureau Waardenburg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0019.png"

3.1.2 Landschappelijke structuur

Het plangebied en plaatsingsgebied voor windpark Synergie (visueel een uitbreiding van de bestaande windparken Nieuwleusen-West en Tolhuislanden: daarom wordt in het kader van het aspect landschap ook gesproken over 'uitbreiding') bestaat uit een vrij open (veen-)ontginningslandschap. Het ligt op de overgang van een wat kleinschaliger ontginningsgebied met een vrij smalle slagenverkaveling aan de oostzijde, naar een meer open ontginningsgebied met een blokverkaveling aan de westzijde, rondom Veenekampen en De Meele. Het gebied is eerst vanuit de ontginningsassen Westeinde en Ruitenveen (Nieuwleusener Dijk) ontgonnen in overwegend noord-noordwestelijke richting, later is De Meele ontgonnen. In de ruimere omgeving zijn ook andere ontginningsassen gebruikt. De turf die werd gewonnen tijdens de ontginningen werd via vaarten afgevoerd (onder andere de Dedemsvaart en het Lichtmiskanaal).

De wegen door het plangebied en in de omgeving daarvan zijn overwegend recht. De meeste hebben wegbeplanting in de vorm van een enkele bomenrij aan weerszijden. Op verschillende plekken komt ook een onderbeplanting van struiken en jong opschot voor. Bovendien zijn ten oosten van het plangebied veel kavelbeplantingen aanwezig (elzensingels), in het plangebied zelf en ten westen daarvan niet of nauwelijks. De kavels zijn overwegend in landbouwkundig gebruik (hoofdzakelijk wei- en grasland, met hier en daar (maïs-)akkers). Het plangebied en zijn omgeving ogen afwisselend open en wat meer besloten.

De spoorlijn Zwolle - Meppel loopt door het plangebied en is in de tweede helft van de 19e eeuw aangelegd, parallel aan het toenmalige Lichtmiskanaal en haaks op de toen al bestaande Hooidijk/Koedijk, maar niet georiënteerd op de toen nog onvolledige verkaveling van het gebied. In de zeventiger jaren van de 20e eeuw is parallel aan de spoorlijn een hoogspanningslijn aangelegd. Iets zuidelijker ligt de al oudere hoogspanningslijn van Zwolle naar Hoogeveen. Met name de spoorlijn vormt tegenwoordig een duidelijk herkenbaar lineair element, waarop men zich binnen het gebied kan oriënteren. De snelweg A28 is vanuit het plangebied minder prominent aanwezig.

In de twintigste eeuw is een verder gaande ontwikkeling zichtbaar. Door meerdere ruilverkavelingen is het buitengebied van de gemeente Dalfsen aanzienlijk veranderd. De landerijen werden door de aanleg van nieuwe wegen beter bereikbaar en nieuwe watergangen zorgden voor een betere waterhuishouding.

In en om het plangebied is vrij weinig bebouwing aanwezig, met uitzondering van enkele, vaak grote boerderij-complexen, die als eilanden in de open ruimte liggen. De meeste boerderijen hebben een (gedeeltelijke) erfbeplanting. In de omgeving van het plangebied liggen meerdere boerenbedrijven en burgerwoningen. Zij hebben veelal een dichte erfbeplanting en zijn als groene eilanden gekoppeld aan de wegen door het gebied of aan elkaar gelegen als linten.

Figuur 3.3 Bestaande lijnopstellingen (windparken Nieuwleusen-West en Tolhuislanden), gezien vanaf de Meeleweg (bron: OVSL, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0020.png"

3.2 Beschrijving Van Het Plan

3.2.1 Algemeen

Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving. Waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.

Specifiek bij dit project speelde de vraag of en in hoeverre de uitbreiding moet aansluiten op de bestaande windparken. Dit heeft geleid tot drie inrichtingsalternatieven die in het MER zijn beoordeeld en een aantal scenario's als variatie op het derde alternatief. Uiteindelijk heeft dit in afstemming met de omgeving geleid tot een keuze voor een opstelling, dat is het plan dat in paragraaf 3.2.3 en 3.2.2 wordt beschreven en met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vastgelegd.

3.2.2 Keuze opstelling windpark

Het plan dat in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd wordt is het voorkeursalternatief (VKA) uit het MER. Het VKA wordt gevormd door een variatie op alternatief 3 dat is onderzocht in het MER (zie Figuur 3.4 en Bijlage 1).

Alternatief 3 vormt dus de basis van het VKA. Om aan de wensen van de omgeving tegemoet te komen (twee turbines, beperken hinder) zijn verschillende scenario's doorgerekend voor geluid, slagschaduw en elektriciteitsopbrengst en met de omgeving besproken. Hieruit is een voorkeursalternatief bestaande uit twee windturbines met een ashoogte van maximaal 134 meter en rotordiameter 141 meter naar voren gekomen. De turbines zijn zodanig geplaatst dat hinder voor de omgeving zo veel als mogelijk beperkt wordt. Ook voor veiligheid is het VKA geoptimaliseerd, alle (beperkt) kwetsbare objecten liggen buiten de voor veiligheid relevante contouren van de turbines.

Figuur 3.4 laat het verschil tussen alternatief 3 en het VKA zien. Ten opzichte van alternatief 3 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • twee turbines in plaats van drie turbines
  • de turbines zijn zodanig gepositioneerd dat:
  • alle woningen en andere gevoelige objecten buiten de veiligheidscontouren van de windturbines staan;
  • maximalisatie van de afstanden tot woningen van derden;
  • toepassing van windturbines met een grotere rotordiameter (141 meter in plaats van 122 meter) om de elektriciteitsopbrengst te vergroten.

Figuur 3.4 Voorkeursalternatief (roze) ten opzichte van alternatief 3 (blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0021.jpg"

3.2.3 Beschrijving van het plan

3.2.3 Beschrijving van het plan

Het te realiseren windpark bestaat uit twee windturbines van elk circa 3-4,5 MW. De westelijke windturbine staat gepositioneerd direct ten oosten van de Meeleweg en de oostelijke windturbine direct ten westen van de Ebbenweg (zie Figuur 3.5 voor de in dit bestemmingsplan vast te leggen posities).

Figuur 3.5 Het plan voor windpark Synergie

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0022.png"

Het windpark krijgt daarmee een opgesteld vermogen van circa 6-9 MW, afhankelijk van het te kiezen windturbinetype. De locatie voor het windpark is gelegen in agrarisch gebied. Gekozen is voor de realisatie van twee windturbines van gelijke afmetingen, met een minimale ashoogte van 99 meter en maximale ashoogte van 134 meter (inclusief fundering boven het maaiveld van maximaal 2 meter) en een rotordiameter van minimaal 127 meter en maximaal 141 meter. De tiphoogte is derhalve minimaal 99+58,5=157,5 meter en maximaal 134+70,5=204,5 meter (zie ook Figuur 3.6).

Figuur 3.6 Illustratie afmetingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0023.jpg"

Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) geldt dat de turbine op basis van opgave van de 'Inspectie Leefomgeving en Transport' voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook paragraaf 3.2.4).

Voorbeeldturbine

Voor het bepalen van de milieueffecten van de twee windturbines is gebruik gemaakt van een voorbeeldturbine omdat de keuze voor een specifiek windturbinetype met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaatsvindt. Voor alle omgevingsaspecten, met uitzondering van geluid, worden berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst case windturbinetype. Voor bijna alle omgevingsaspecten geldt dat een windturbine met maximale afmetingen de worst case situatie is, de conclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de voorbeeldwindturbine, ongeacht hun afmetingen.

Als voorbeeldturbine is voor het voorkeursalternatief in het MER en de onderliggende onderzoeken uitgegaan van een windturbine met een ashoogte van 134 meter (inclusief fundering van maximaal 2 meter) en een rotordiameter van 141 meter, dus een windturbine met de maximale afmetingen die dit bestemmingsplan toestaat. Voor landschap is daar bij specifiek de Enercon E141 windturbine gevisualiseerd vanwege de, in vergelijking met andere turbinetypes, 'massieve' verschijningsvorm. Deze Enercon E141 windturbine is ook voor veiligheid gehanteerd als worst case windturbine.

Voor geluid is als voorbeeldwindturbine voor onderzoek uitgegaan van een Vestas V136-3.6MW windturbine op 134 meter ashoogte. De windturbine geeft een (reële) akoestische worst case geluidbelasting op de toetspunten. Voor geluid is daarnaast ook nog een - voor de geluidbeslasting - gemiddelde windturbine doorgerekend. Voor de overige aspecten is als voorbeeldwindturbine een windturbine met de maximale afmetingen gehanteerd.

Overige voorzieningen

Het plan voor het windpark omvat naast de twee te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals kraanopstelplaatsen, en toegangswegen voor bouw en onderhoud van de windturbines.

Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van een cirkel met een diameter van minimaal 18 meter en maximaal 25 meter voor de windturbine inclusief fundering (maximaal circa 490 m2 per windturbine). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine van circa 25 bij 55 meter (1.375 m2 per windturbine).

De windturbinelocaties dienen voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud van de windturbines. Daarvoor dient ook de aanvoerroute voor materialen voldoende breed te zijn (circa 5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). Omdat de opstelplaatsen aansluiten op de openbare weg, zijn geen aparte toegangswegen voor het windpark benodigd. De ontsluiting vindt plaats via de opstelplaats.

De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (omdat de verbinding geen hoogspanningsverbinding betreft (het is namelijk middenspanning), en er dus ook geen beschermende zone benodigd is) waardoor er geen ruimtelijke reservering opgenomen hoeft te worden in dit bestemmingsplan.

In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er wordt maximaal één inkoopstation gebouwd voor het windpark, op dit moment is echter nog niet bepaald waar deze wordt gerealiseerd. Een inkoopstation is een soort van transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. Er wordt vooralsnog van uit gegaan dat er nabij één van beide windturbines (onder de overdraai) een inkoopstation gerealiseerd kan worden. De exacte locatie, omvang, en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van maximaal 50 m2 en wordt maximaal 4 meter hoog.

Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van circa 3.780 m2 voor het windpark (inclusief inkoopstation). Tijdelijke voorzieningen zoals opslagruimte bij de opstelplaats of grotere boogstralen hoeven niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

3.2.4 Obstakelverlichting

Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2016)45 voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 3.1). Dit geldt dus ook voor windpark Synergie. Voor het windpark wordt voor de aanvang van de bouw een verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Kader 3.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0024.jpg"

3.2.5 Landschappelijk beeld

Het windpark is in het MER (zie Bijlage 1) beoordeeld op het effect dat het heeft op het landschap. De maat en schaal van moderne windturbines zijn zodanig groot dat feitelijk niet gesproken kan worden van een landschappelijke inpassing, maar eerder van een landschappelijk beeld. Het landschappelijk beeld van het plan wordt hieronder weergegeven op basis van resultaten voor het voorkeursalternatief uit het MER. De bijbehorende fotopunten staan weergegeven in Figuur 3.7 (onderliggend plan is alleen gevisualiseerd vanuit standpunten FP01 en FP03).

Figuur 3.7 Overzicht fotostandpunten voor alternatief 1, 2 en 3 uit het MER (bron: MER Windpark Synergie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0025.png"

Onderscheid wordt gemaakt in de beoordeling van het landschap in zijn ruimere omgeving (>5 tot 2 kilometer vanaf de windturbines), in zijn directe omgeving (0 tot 2 kilometer vanaf de windturbines) en in het plaatsingsgebied zelf (directe nabijheid van de windturbines).

Het plangebied in zijn ruimere omgeving (>5 tot 2 kilometer vanaf plaatsingsgebied)

Waarnemingen vinden op dit schaalniveau vooral plaats vanaf de rijksweg A28, de provinciale weg N756 en de rand van de kern van Nieuwleusen.

De mate waarin windopstellingen herkenbaar aansluiten op de landschappelijke structuur is vooral af te lezen aan de samenhang met hoofdstructuren, in dit geval de spoorlijn Zwolle - Meppel en de hoogspanningslijn, met de bestaande windturbineopstellingen. Het plan heeft een geheel eigen richting die niet direct herkenbaar met deze landschappelijke hoofdstructuren samenhangt.

Bij het plan is op dit schaalniveau door de grotere afstand en eigen richting eerder sprake van een nieuwe opstelling, los van de bestaande, dan van een (samenhangende) uitbreiding daarvan. Er is sprake van een nieuwe lijnopstelling van twee nieuwe, afwijkende turbines. Afwijkend in de zin van richting, type en positionering. Deze nieuwe, losstaande lijn interfereert nauwelijks met de bestaande lijnopstellingen.

Het plan heeft op dit schaalniveau nauwelijks effect op de openheid van de omgeving. Het windpark is wel goed zichtbaar gezien de hoogte van de windturbines.

Het plangebied en zijn directe omgeving (0 tot 2 kilometer vanaf plaatsingsgebied)

Waarnemingen vinden op dit schaalniveau vooral plaats vanaf de spoorlijn Zwolle-Meppel en de provinciale weg N377, als ook de bebouwingslinten De Meele en Ruitenveen.

Figuur 3.8 Fotovisualisatie van het plan vanaf FP03 (noord kant: vanaf de Meeleweg). De bestaande windturbines zijn volledig te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0026.jpg"

Windpark Synergie heeft een eigen richting die op dit schaalniveau niet herkenbaar samenhangt met andere landschappelijke structuren. Het windpark is op deze schaal wel als een nieuwe lijnopstelling waarneembaar, naast de bestaande windparken, en met een andere richting (zie Figuur 3.8). Windpark Synergie interfereert nauwelijks met de bestaande windparken en de aanwezige hoogspanningsleiding. Naarmate de afstand tot het windpark kleiner wordt is er een effect op de (visuele) rust, omdat de beweging van de rotoren en toe te passen obstakelverlichting meer impact krijgt op (het beeld van) de waarnemer.

Figuur 3.9 Fotovisualisatie van het plan vanaf FP01 (zuidoost kant: vanuit Stadhoek). De bestaande windturbines staan ten westen van de nieuwe windturbines, achter de bomen (ter plaatse van de pijlen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0027.jpg"

Op dit schaalniveau heeft het windpark iets meer invloed op de openheid van het gebied (zie Figuren 3.8 en 3.9). Op dit schaalniveau neemt de zichtbaarheid van het windpark, gelet op het vrij open karakter van het gebied, eerder toe dan af maar is wel sterk afhankelijk van het standpunt vanwege aanwezige bomenrijen.

Het plangebied zelf (binnen het plaatsingsgebied: directe nabijheid van de windturbines)

Waarnemingen vinden op dit schaalniveau vooral plaats vanaf individuele woningen en lokale wegen. Gezien de relatief beperkte aanwezigheid van mensen in het plaatsingsgebied zullen deze waarnemingen ook beperkt zijn.

Op dit schaalniveau is de samenhang van het windpark met kleinere landschapselementen en voorkomende verkavelingsrichtingen waarneembaar. Op deze schaal is er sprake van een herkenbare nieuwe lijnopstelling die schuin op de bestaande windparken van twee lijnopstellingen en op enige afstand daarvan staat. Interferentie met de bestaande windparken is op dit schaalniveau kleiner dan op hogere schaalniveaus omdat er min of meer sprake van afzonderlijke opstellingen.

Er is een effect op de (visuele) rust, omdat de beweging van de rotoren en toe te passen obstakelverlichting meer impact krijgt op (het beeld van) de waarnemer. Het effect op de openheid is op dit schaalniveau min of meer gelijk aan de andere schaalniveaus. Dit komt omdat de grote onderlinge afstand tussen landschapselementen en windturbines het gebied door de waarnemer als (zeer) open wordt ervaren. Op dit schaalniveau blijft de zichtbaarheid min of meer gelijk met het vorige schaalniveau. Dit komt door de invloed van relatief kleine landschapselementen waarachter windturbines schuil kunnen gaan, omdat de afstand van de waarnemer tot deze elementen klein kan zijn terwijl de afstand tot de turbines groot is.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Uitgangspunten

De resultaten van onderzoek voor het MER worden in dit hoofdstuk vooral gebruikt ter onderbouwing van het ruimtelijk plan ter voldoening aan een 'goede ruimtelijke ordening'.

Voorbeeldwindturbine

Zoals ook al in paragraaf 3.2.3 is aangegeven is als voorbeeldturbine in het MER en de onderliggende onderzoeken uitgegaan van een windturbine met een ashoogte van 134 meter en een rotordiameter van 141 meter, dus een windturbine met de maximale afmetingen. Uitgegaan is dus van een 'worst case' situatie.

Voor geluid gelden niet de maximale afmetingen van de windturbine als worst case situatie in onderzoek maar de windturbine met een (reële) maximale geluidbelasting, op de maximale ashoogte. Voor geluid is als voorbeeldwindturbine voor onderzoek uitgegaan van een Vestas V136-3.6MW windturbine op 134 meter ashoogte. Vanwege keuzevrijheid in turbinefabrikant zijn zo mogelijk maximale afmetingen en hoogste belasting aangehouden. Turbines met vergelijkbare afmetingen en gelijke of lagere milieueffecten zijn daarmee in te passen.

Woningen van derden

Woningen van derden zijn woningen die geen relatie hebben met het windpark. Woningen die, vanwege de relatie tussen de eigenaren/bewoners daarvan en (de exploitant van) het windpark, behoren tot de sfeer van de inrichting (zie ook Kader 4.1) hoeven niet getoetst te worden aan de geldende normen voor geluid en slagschaduw veroorzaakt door de windturbines. Wel zijn ter hoogte van deze woningen de waarden berekend en in beeld gebracht. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient er bij woningen in de sfeer van de inrichting immers wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarmee een goede ruimtelijke ordening. Woningen behorende tot de sfeer van de inrichting hebben op de verbeelding van het bestemmingsplan een specifieke aanduiding gekregen.

Kader 4.1 Toelichting woning derden en woning behorend tot de sfeer van de inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0028.png"

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanische geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)30 is belangrijk het kader voor de toetsing van geluid van windturbines.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voor de normstelling van geluid getoetst aan de waarden Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB. Deze norm geldt voor geluidgevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen. De Lden (Engels: Level day-evening-night) is een maat om de (gemiddelde) geluidbelasting door omgevingslawaai uit te drukken. Hierbij wordt de geluidbelasting die optreedt gedurende de nacht en de avond zwaarder meegewogen dan geluid overdag. In het algemeen kan gesteld worden dat wanneer aan de norm van Lden = 47 dB kan worden voldaan, ook wordt voldaan aan de norm van Lnight = 41 dB.

Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer31 Bijlage 4). Hier is de industrie, het wegverkeer en het railverkeer significant. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen normen voor de cumulatie van geluid.

Daarnaast wordt ingegaan op laagfrequent geluid. Onder hoorbaar laagfrequent geluid worden geluiden met een frequentie tussen circa 20 en 100 Hertz (Hz) verstaan. In het besluit 'wijziging milieuregels windturbines' (2010)32 is voor windturbines de norm voor de geluidbelasting buiten aan de gevel gesteld op Lden = 47 dB. Bij deze normen is uitgegaan van windturbinegeluid en de mate van hinderlijkheid die wordt ervaren op basis van empirisch onderzoek. Daarbij is ook rekening gehouden met het optreden van laagfrequent geluid, dat altijd een onderdeel van het geluidspectrum van windturbinegeluid is. Nederland heeft daarom geen specifieke vastgestelde norm voor laagfrequent geluid waaraan moet worden getoetst.

De hinderbeleving van windturbinegeluid

De norm voor windturbinegeluid is gebaseerd op een dosis-hinderrelatie op basis van duizenden omwonenden welke zijn geënquêteerd naar de hinderbeleving welke zij ondervonden. Op deze wijze zijn alle karakteristieke eigenschappen van windturbinegeluid welke een effect hebben op de hinderbeleving impliciet meegenomen in de norm, zoals bijvoorbeeld mogelijkerwijs amplitudemodulatie of laagfrequent geluid.

Het geluid van windturbines blijkt, wegens zijn specifieke karakteristieke eigenschappen, bij hetzelfde geluidniveau gemiddeld als hinderlijker te worden ervaren dan de het geluid van andere geluidbronnen. Echter is daarmee door de wetgever rekening gehouden in de keuze van de normstelling.

Uit de beantwoording van Kamervragen (2010)33 blijkt dat de wetgever bij de keuze van de normen voor windturbinegeluid een afweging gemaakt tussen de bescherming tegen hinder en het maatschappelijk belang dat wordt gediend met de aanleg van windturbines. Daarbij biedt volgens de wetgever de voorgestelde normering een hogere mate van bescherming tegen hinder dan de maximaal toelaatbare waarden van andere geluidbronnen zoals wegverkeer, vliegverkeer, railverkeer en industrie.

De normering van windturbines wijkt af van die van andere geluidbronnen in die zin dat voor windturbinegeluid één grenswaarde geldt. Indien het geluidniveau onder deze grenswaarde ligt dan wordt aan de norm voldaan, boven deze grenswaarde wordt niet voldaan. Bij de andere geluidbronnen is sprake van twee grenswaarden: een zogenaamde 'voorkeursgrenswaarde', waaronder altijd aan de norm wordt voldaan, en een 'maximale grenswaarde', welke onder geen omstandigheid mag worden overschreden.

In de onderstaande tabel zijn ter illustratie van het bovenstaande de hinderpercentages weergegeven van de diverse geluidbronnen bij de wettelijk vastgestelde grenswaarde voor elke bron.

Tabel 4.1 Percentage ernstig gehinderden bij de wettelijk grenswaarden van verschillende geluidbronnen

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0029.png"

Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4b van Bijlage 1.

  1. 30. Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Geraadgeplaeegd van: http://wetten.overheid.nl/zoeken/
  2. 31. Activiteitenregeling milieubeheer, 19 oktober 2007, nr.07.00113, Staatsblad 2007/415.
  3. 32. Reken- en meetvoorschrift windturbines, Staatscourant nr 19592, 23 december 2010 (dit betreft tevens bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer).
  4. 33. TK 31209 nr. 135, 28 september 2010. Geraadpleegd van: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/31265/kst-31209-135.html

4.2.2 Situatie plangebied

4.2.3 Conclusie

Aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan in beginsel worden voldaan. De geluidhinder, waaronder laagfrequent geluid, is aanvaardbaar. Voor de woningen die behoren tot de sfeer van de inrichting wordt een normoverschrijding acceptabel geacht. Daarbij gesteld dat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet geldig zijn voor woningen die behoren tot de sfeer van de inrichting. De bewoners ondervinden naar verwachting minder hinder van de windturbines, omdat zij er (economisch) profijt van hebben.

Cumulatief met andere geluidbronnen is er op een aantal punten beperkt sprake van een verslechtering van de akoestische kwaliteit van de omgeving, maar dit wordt aanvaardbaar geacht gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling. Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Slagschaduw

4.3.1 Algemeen

De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw. Flikkering bij windturbines is gerelateerd aan de draaisnelheid van de windturbinebladen. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines voor het windpark liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor de duur van de periode waarin slagschaduw optreedt (slagschaduwduur).

De Activiteitenregeling milieubeheer stelt dat windturbines voorzien moeten worden van een automatische stilstandvoorziening indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten, waaronder woningen van derden en kwetsbare locaties zoals scholen en ziekenhuizen worden verstaan, voor zover:

  • de afstand tussen de woningen of andere gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt;
  • en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden.

In het slagschaduwonderzoek is de norm uit de Activiteitenregeling milieubeheer vertaald naar een (beproefde) benadering van de norm door het beoordelen van een waarde van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat volgens de norm op 17 dagen per jaar de hinderduur van zonsopgang tot zonsondergang meer dan 20 minuten mag bedragen en op alle overige dagen in het jaar de hinderduur door slagschaduw minder dan 20 minuten mag bedragen. Opgeteld kan de norm uit het Activiteitenbesluit milieubeheer dus een langere slagschaduwduur opleveren dan 6 uur per jaar.

Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het slagschaduwonderzoek wordt verwezen naar bijlage 4b van Bijlage 1.

4.3.2 Situatie plangebied

4.3.3 Conclusie

Vanuit schaduwhinder op woningen is het plan, met het toepassen van een zeer beperkte stilstandvoorziening, ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Cumulatief met de bestaande windparken is er ook sprake van een aanvaardbare situatie. Voor het aspect slagschaduw is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Voor de ruimtelijke inpassing van windturbines speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van windpark Synergie op de veiligheidssituatie van de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. De toetsingscriteria hebben betrekking op externe veiligheid en leveringszekerheid. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. Interne veiligheid is verder niet ruimtelijk relevant en derhalve niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine automatisch stilgezet worden. De kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, is zodanig klein dat het risico voor personen verwaarloosbaar is.

Voor externe veiligheid is per 1 januari 2011 het Besluit wijziging milieuregels windturbines37 in werking getreden. Daarin wordt onder meer geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)38 en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. De afstanden die bij deze normen worden gehanteerd, zijn aangeduid in Tabel 4.6 Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar het Handboek risicozonering windturbines (2014)39 (hierna: het Handboek). Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)40. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken. In onderstaande tabel staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.

Tabel 4.6 Beoordelingskader veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0037.png"

Op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient een windturbine te worden beschouwd vanuit het oogpunt van externe veiligheid. I

  1. 37. Besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines). Geraadpleegd van: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-749.html
  2. 38. Besluit externe veiligheid Inrichtingen, Geldend op 21-03-2016. Geraadpleegd van: http://wetten.overheid.nl/BWBR0016767/
  3. 39. "Handboek Risicozonering Windturbines". Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), 2014.
  4. 40. Besluit van 24 juli 2010, houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) en aanvulling tot d.d. 01-05-2016.

4.4.2 Situatie plangebied

4.4.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb)44 geldt als kader voor het aspect natuur en ecologie. De Wnb heeft als doel het behoud van de biodiversiteit en duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan. Sommige handelingen en ontwikkelingen kunnen de natuur, en daarmee de biodiversiteit, schaden en zijn daarom krachtens de wet verboden. Is dat het geval dan is er ontheffing nodig voor het overtreden van een verbodsbepaling. In specifieke gevallen geldt een vrijstellingsregeling. Als de schade betrekking heeft op een Natura 2000-gebied moet een vergunning worden aangevraagd.

Voor de alternatieven in het MER is een natuuronderzoek uitgevoerd (bjilage 8a van Bijlage 1 MER) en aanvullend voorjaarsonderzoek naar vleermuizen (bijlage 8b van Bijlage 1). Tegelijkertijd met het aanvullend voorjaarsonderzoek is in het veld gekeken of het (beoogd) voorkeursalternatief (onderliggend plan) nog tot aangepaste conclusies en resultaten leidt ten opzichte van alternatief 3 uit het MER.

  1. 44. Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

4.5.2 Gebiedsbescherming

4.5.3 Soortenbescherming

4.5.4 Conclusie

Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, zijn alleen effecten van het plan op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht beoordeeld. Voor dit gebied wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen.

Voor het plan zijn effecten op alle beschermde soorten uitgesloten behalve eventueel voor vogels en vleermuizen.

Vogels kunnen als aanvaringsslachtoffer optreden. Derhalve wordt aanbevolen een ontheffing aan te vragen voor alle soorten waarvan redelijkerwijs voorzien kan worden dat zij jaarlijks slachtoffer zullen worden van een aanvaring met de windturbines. Dit betreft algemene soorten, zoals zangvogels op seizoenstrek (o.a. lijsters en spreeuw) en kleine aantallen meeuwen (stormmeeuwen en kokmeeuwen). Verwacht wordt dat deze ontheffing kan worden verkregen, omdat de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoorten.

Van de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger worden voor het gehele windpark wel jaarlijks meer dan één slachtoffer verwacht. Voor deze soorten is de gunstige staat van instandhouding door het voornemen niet in het geding. Wel is het advies om voor deze soorten een ontheffing op basis van de Wnb aan te vragen. Verwacht wordt dat deze ontheffing kan worden verkregen, omdat de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vleermuissoorten.

Voor het aspect 'ecologie' kan voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Archeologie & Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Algemeen

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de beleidskaart van het Archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen worden geraadpleegd. In Figuur 4.4 is een uitsnede van deze beleidskaart opgenomen.

Figuur 4.4 Archeologische beleidskaart gemeente Dalfsen (bron: www.dalfsen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0041.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0042.png"

Situatie plangebied

Voor het aspect archeologie is de gemeentelijke archeologische beleidskaart bepalend. Deze (digitale) gemeentelijke beleidskaart wordt bijgehouden op basis van actueel bekende archeologische gegevens en onderzoeken. Deze kaart is gebaseerd op de waardenkaart AMK/IKAW. Voor het plangebied geldt een lage verwachtingswaarde waardoor er verder geen archeologisch onderzoek nodig is.

4.6.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Situatie plangebied

Om de overige cultuurhistorische waarde van het gebied te bepalen is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie (Cultuurhistorische Waardenkaart) gebruikt. Deze informatie geeft de cultuurhistorische waardering voor het gebied weer en laat zien of er historische monumenten in het gebied aanwezig zijn. Figuur .5 laat zien dat er in het plangebied en plaatsinsgebied geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen, en ook geen nederzettingsvormen.

Het beschermd dorps- en stadsgezicht Staphorst ligt op ruim 3.000 meter van windpark Synergie. Op basis van de toelichting op het aanwijzingsbesluit (zie Kader 4.4) blijkt dat het beschermingswaardige van het beschermde gezicht met name ligt in de historisch-ruimtelijke structuur. Deze heeft in principe geen directe externe werking. Op basis van de reden tot aanwijzing van het beschermde dorpsgezicht, maar ook mede vanwege de grote afstand van het windpark tot het beschermde gezicht, en vanwege de aanwezige beplanting tussen dorps- en stadsgezicht Staphorst en de windturbines, wordt geconcludeerd dat het windpark geen effect heeft op het beschermde dorps- en stadsgezicht.

Kader 4.4 Passages toelichting aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Staphorst (1988)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0043.png"


Figuur 4.5 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart provincie Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0044.png"

4.6.3 Conclusie

Het windpark heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden, waaronder archeologische verwachtingswaarden. Voor het aspect cultuurhistorie en archeologie wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Water

4.7.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.

De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.16. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen. In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat de waterhuishoudkundige consequenties van een plan niet op de omgeving mogen afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld.

Voor meer praktische en algemene aangelegenheden, waaronder aanpassingen in het watersysteem of bemalingen, is de Keur en legger van het waterschap Drents Overijsselse Delta de wettelijke regeling. Zo dienen bijvoorbeeld ingrepen met betrekking tot grondwater altijd gemeld te worden bij het waterschap dat ook de vergunningen verleend. Wanneer de hoeveelheid van infiltraties of onttrekkingen 150.000 m3 per jaar overschrijdt, neemt de provincie de bevoegdheid over.

Het waterschap zal verder niet toestaan dat windturbines in watergangen van het hoofdwatersysteem geplaatst worden. Onder het hoofdwatersysteem vallen de verschillende rivieren, tochten en vaarten in het gebied. Voor watergangen van het hoofdwatersysteem (zogenoemde hoofdwatergangen) geldt in het algemeen een beschermingszone van 5 meter, gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone heeft als doel een goede werking van de watergangen te garanderen en dient daarom geheel vrij te blijven van obstakels. Een watervergunning zal aangevraagd moeten worden wanneer windturbines binnen deze beschermingszone geplaatst worden. Alle overige watergangen, waaronder verschillende soorten sloten, worden gerekend tot het zogenoemde watersysteem. Deze watergangen zijn ook opgenomen in de legger en worden beschermd door de Keur. Aanpassingen aan deze watergangen (bijvoorbeeld verlegging of demping) is toegestaan, maar hiervoor dient tevens een watervergunning aangevraagd te worden.

Tenslotte mag het afstromende hemelwater niet worden vervuild. Dit kan worden voorkomen door het gebruik van niet-uitlogende (bouw)materialen. Als het af te voeren water wel is vervuild, dient het gezuiverd te worden voordat lozing op het wateroppervlak plaatsvindt. In het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn regels beschreven voor het lozen op het oppervlaktewater.

Over de wijze van omgaan met de waterhuishouding heeft in het kader van het concept ontwerp bestemmingsplan nadere afstemming met het waterschap plaatsgevonden. De resultaten van die afstemming zijn verwerkt in deze paragraaf. Deze zogenaamde 'watertoets' omvat het gehele proces van het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en het uiteindelijke beoordelen door de waterbeheerder van wateraspecten in plannen en besluiten.

4.7.2 Watersysteem

Globaal gezien wijkt het watersysteem in de omgeving van het plangebied ietwat af van het watersysteem in de rest van de gemeente Dalfsen. Dit wordt met name veroorzaakt door het verschil in reliëf. Zo liggen in het zuiden van de gemeente stuwwallen die door beken en weteringen overwegend in westelijke richting worden afgewaterd richting het lager gelegen IJsseldal. De omgeving van het plangebied in het noordelijke gedeelte van de gemeente is over het algemeen een stuk lager gelegen. In het verleden is het landschap hier systematisch ontgonnen voor de winning van veen en turf. Tegenwoordig heeft het plangebied een overwegend open en agrarisch karakter met een rechthoekige verkaveling. De verschillende sloten en tochten zorgen voor de afvoer van overtollig water naar de noordelijk gelegen Dedemsvaart. Dit drainagestelsel zorgt ervoor dat het waterniveau op het gewenste peil blijft. In de directe omgeving van het plangebied is geen groot oppervlaktewater aanwezig. Wel liggen er verspreid door het gebied enkele percelen waar ruimte is vrijgemaakt voor waterberging. De Dedemsvaartweg is de belangrijkste waterweg in de omgeving van het plangebied voor de afvoer van water. Van hieruit wordt het water in westelijke richting getransporteerd alvorens het afwatert in het Zwarte Water en tenslotte in het IJsselmeer. De verschillende waterlichamen aanwezig in het plangebied behoren tot het stroomgebied Streukelerzijl en vallen allen onder het beheer van het Waterschap Drentse Overijsselse Delta.

De verschillende sloten, waaronder weg- en kavelsloten, worden gerekend tot het watersysteem. Tochten en vaarten behoren tot het zogenoemde hoofdwatersysteem. Alle watergangen in het plangebied (weergegeven in Figuur 4.6) zijn opgenomen in de legger en worden beschermd door de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Figuur 4.6 Waterlichamen plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0045.jpg"

Er liggen geen waterkeringen binnen bereik van de windturbines.

4.7.3 Grondwater

Binnen het plangebied komen volgens de bodemkaart van Nederland de grondwatertrappen IIb, III, VI en IV voor. Grondwatertrappen zijn klassen waarin aangegeven wordt waar de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zich bevindt. Tabel 4.7 geeft een overzicht van de verschillende grondwatertrappen. Een uitsnede van de bodemkaart is zichtbaar in Figuur 4.7 Hieruit wordt duidelijk dat de grondwatertrap IV in veruit het grootste gedeelte van het plangebied aanwezig is.

Figuur 4.7 Grondwatertrappen plangebied (bron: http://maps.bodemdata.nl/)
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0046.png"

Tabel 4.7 Grondwatertrappen
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz10-vs01_0047.png"

Windturbines krijgen een betonnen fundering en zullen voor stabiliteit op fundatiepalen worden geplaatst, welke de bodem in worden geheid. Door gebruik te maken van niet-uitlogende (bouw)materialen, wordt uitspoeling van stoffen voorkomen en verandering van de grondwaterkwaliteit niet verwacht. Om tijdens het bouwproces activiteiten uit te kunnen voeren in een droge bouwput, zal tijdelijk bemaling van het grondwater nodig zijn. Dit geldt met name voor aanleg van funderingen en bekabeling. Indien verlaging van het grondwaterpeil door bodemtechnische redenen wordt belemmerd, zijn alternatieve methoden beschikbaar om het bouwproces goed te laten verlopen. Zo kan het oppervlak bijvoorbeeld plaatselijk verhoogt worden.

Over het algemeen is het verlagen van de grondwaterstand alleen nodig tijdens de aanleg van het windpark. Gezien de hoge grondwaterstanden wordt voor het plan rekening gehouden met realisatie van de fundering tot maximaal 2 meter boven het maaiveld. Na afsluiting van het bouwproces zal de normale grondwaterstand weer hersteld worden, waardoor negatieve effecten op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater niet binnen de verwachting liggen.

Gezien de verschillende belangen, die meerdere partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. Het waterschap is bevoegd gezag tenzij het onttrekkingen betreft ten aanzien van drinkwaterwinningen, bedrijfsmatige onttrekkingen >150.000 m3 per jaar of koude/warmte opslag (open systeem). In deze gevallen is de provincie het bevoegde gezag. Voor koude/warmte opslag met een gesloten systeem is de gemeente per 1 juli 2013 bevoegd gezag. Voor kleine en kortdurende onttrekkingen kan meestal worden volstaan met een melding. Voor grote en/of langdurige onttrekkingen is een Watervergunning noodzakelijk.

4.7.4 Oppervlaktewater

Voor de instandhouding van een goede waterkwaliteit, grondgebruik en een veilige afwatering speelt het oppervlaktewater een cruciale rol. Zoals beschreven in paragraaf 4.7.2 bestaat het oppervlaktewatersysteem in de omgeving van het plangebied voornamelijk uit sloten (watersysteem), tochten en vaarten (hoofdwatersysteem).

Voor watergangen geldt een beschermingszone, gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone heeft als doel een goede werking van de watergangen te garanderen en dient daarom geheel vrij te blijven van obstakels. Windturbines dienen dus in essentie zodanig aangelegd te worden dat het onderhoud van een watergang gewaarborgd blijft.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. Voor het dempen van watergangen/sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Bij de situering van de windturbines is zoveel mogelijk rekening gehouden met aanwezige watergangen, de windturbines zijn buiten de beschermingszone van watergangen gepland. Mogelijk dat voor het ontsluiten van de windturbines op de openbare weg een watergang gekruist dient te worden door middel van een overkluizing of demping. Zo nodig wordt hiervoor een Watervergunning aangevraagd.

4.7.5 Hemelwaterafvoer

Bij de aanleg van een windpark neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Dit is het gevolg van de realisatie van fundaties, opstelplaatsen en een inkoopstation. In paragraaf 3.2.3 is beschreven wat de afmetingen van fundaties en kraanopstelplaatsen van het windpark gaan worden.

Het verhard oppervlak neemt in totaal toe met een oppervlakte van 3.780 m2 voor fundering, kraanopstelplaatsen en inkoopstation (zie paragraaf 3.2.3; 1.375 m2 x 2 voor twee kraanopstelplaatsen, 490 m2 x 2 voor twee funderingen en eenmaal een inkoopstation van 50 m2). Het gevolg van een toenemend verhard oppervlak is dat hemelwater sneller tot afstroming zal komen. Wanneer deze hemelwaterafvoer direct versneld in het bestaande oppervlaktewatersysteem terecht komt, kan dit problemen veroorzaken voor de instandhouding van een bepaald peilbeheer. En dit kan vervolgens weer potentieel negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit, de bodemfunctie en een veilige afwatering. Indien negatieve effecten plaatsvinden, dient vertraagde afvoer gerealiseerd te worden. Maatregelen kunnen zijn om water direct af te laten voeren via het maaiveld. Op deze manier krijgt het water de tijd om te infiltreren en kan het vertraagd ondergronds naar het oppervlaktewater stromen. Tevens kunnen naast fundaties en opstelplaatsen extra sloten gecreëerd worden, waardoor het waterbergend vermogen toeneemt. De noodzaak en hoeveelheid van de benodigde berging dient in overleg met het waterschap bepaald te worden.

4.7.6 Watertoets

Het concept ontwerp bestemmingsplan is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap. De door het waterschap gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in deze paragraaf. Onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de gemaakte opmerkingen en het hetgeen in deze waterparagraaf is beschreven geeft het waterschap een positief wateradvies.

4.7.7 Conclusie

Rekening houdend met de aanbevelingen van het waterschap, voldoet het plan voor het aspect waterhuishouding aan een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Overige Aspecten

4.8.1 Milieuzonering

4.8.2 Vliegverkeer en radar

4.8.3 Straalpaden

4.8.4 Bodemkwaliteit

4.8.5 Gezondheid

4.8.6 Luchtkwaliteit

4.8.7 Duurzaamheid

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Dit bestemmingsplan voor het windpark Synergie is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 201256. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

Verhouding met geldende bestemmingsplannen

Als uitgangspunt is gehanteerd dat het bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand (zoals in een zogenaamd paraplubestemmingsplan), alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit bestemmingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor de plaatsing van het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien en waar de opstelplaatsen en onderhouds- en toegangswegen gerealiseerd worden is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen over de geldende bestemmingen uit het onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan. Er wordt dus als het ware een 'extra laag' over deze bestemmingen heen gelegd. De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan bestaan dus naast elkaar als zelfstandige lagen. Deze plannen moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied.

  1. 56. "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012", 18 april 2012, versie 1.2 definitief (Bijlage 5 behorende bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening). Geraadpleegd van: http://ro-standaarden.geonovum.nl/2012/SVBP/1.2/SVBP2012-v1.2.pdf

5.2 Toelichting Op De Bestemmingsregeling

5.2.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:

  • de nieuwe bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van de windturbineopstelling;
  • het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het opwekken van energie middels windturbines verhoudt zich niet met deze bestemmingen. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming specifiek voor windturbines.

5.2.2 Bestemmingen, gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen

Bestemming ‘Bedrijf – Windturbinepark’
Om de omliggende gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als 'Bedrijf - Windturbinepark' met een bestemmingsvlak waarbinnen voldoende ruimte is voor de benodigde fundering voor verschillende windturbinetypes. Hierdoor is er ook een (mogelijke) schuifmarge van maximaal 3,5 meter naar alle zijden opgenomen.

Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van de onderliggende bestemming 'Agrarisch' gebruikt kunnen worden is tevens agrarisch gebruik toegestaan.

Bijbehorende voorzieningen

Naast windturbines, worden binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark', ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag voor het windturbinepark maximaal één inkoopstation worden gebouwd.

Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.

Bouwmogelijkheden en flexibiliteit

Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:

  • de ashoogte en rotordiameter van turbines is voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt minimaal 99 en maximaal 134 meter voor de ashoogte (inclusief eventueel 2 meter fundering boven het maaiveld) en minimaal 127 meter en maximaal 141 meter voor de rotordiameter van de windturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype;
  • de situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met bestemmingsvlakken. Binnen een bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine gerealiseerd worden. Binnen het bestemmingsvlak is enkele meters schuifruimte, deze ruimte wordt ondervangen door de resultaten van onderzoek gezien de afwijking van enkele meters (zie nadere toelichting hieronder).

Voor de windturbines is in het onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' een beperkte schuifruimte van maximaal circa 3,5 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark. Hierop is één uitzondering in de maximale situatie:

  • de oostelijke windturbine kan niet in zuidelijke richting verschoven worden vanwege het voorkomen van overdraai over het zuidelijk gelegen perceel.

Deze uitzonderingen zijn vastgelegd met een beperking van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'.

Gebiedsaanduiding 'overige zone- woning in de sfeer van het windturbinepark'

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - woning in de sfeer van het windturbinepark' zijn woningen behorende tot de sfeer van de inrichting aangegeven binnen het plaatsingsgebied. Dit zijn beheerderswoningen bij het windpark, woningen van initiatiefnemers en grondeigenaren. Dit zijn woningen die vanuit geluid en slagschaduw niet als woningen van derden beoordeeld zijn (zie paragraaf 4.1 onder 'woningen van derden en woning behorend tot de sfeer van de inrichting').

Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’

Voor de overdraai van de wieken van de windturbine is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' wordt gangbaar de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten. Omdat deze op basis van de onderliggende bestemming ter plaatse niet mogelijk zijn is hier ook geen aparte regeling voor opgenomen.

De opstelplaatsen zijn hoofdzakelijk mogelijk binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' (maximaal 1 opstelplaats per windturbine), als ook een inkoopstation (maximaal één). In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden (zoals parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen). Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van bij het windpark behorende voorzieningen. Voor de aanleg van parkbekabeling is overigens verder geen specifieke bestemming of aanduiding opgenomen omdat deze niet apart ruimtelijk geregeld hoeven te worden (zie ook paragraaf 3.2.3).

5.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingsregeling

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemming uit het geldende bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Dalfsen”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

Hier zijn de bepalingen omtrent de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone – windturbine’ en ‘overige zone - parkinfrastructuur’ en 'overige zone- woning in de sfeer van het windturbinepark' opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

Artikel 6 Overige regels

In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met het onderliggende bestemmingsplan en in hoeverre deze blijft gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'.

Artikel 7 Overgangsrecht

De bepalingen in artikel 7.1 en 7.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.

Artikel 8 Slotregel

De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn
aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd,
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht
    waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden,
    mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de gemeente Dalfsen, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de gemeente vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.

Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het bestemmingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (gemeente Dalfsen) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.

6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van
de windturbines, toegangswegen, kabels en inkoopstation worden gedragen door de initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de
opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten
onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het
elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Over het plan is heeft initiatiefnemer overleg gevoerd met de directe omgeving. Het voorliggende plan is daaruit naar voren gekomen.

Ook heeft in de voorfase het overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van Rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden. Ook in het kader van de concept Notitie Reikwijdte en detailniveau voor de milieueffectrapportage.

7.1 Overleg

Bro-overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerp "10e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Windpark Synergie" aan de daartoe aangewezen instanties digitaal toegezonden.

Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

Voor de besluitvorming over het bestemmingsplan en omgevingsvergunning is een gecombineerd plan-/projectMER (hierna: MER) opgesteld. De gemeente Dalfsen heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie voor de m.e.r.) gevraagd om over het MER te adviseren. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 23 januari 2018 haar toetsingsadvies uitgebracht (zie Bijlage 5). De commissie is van mening dat er voldoende milieu-informatie aanwezig is om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan “Windpark Synergie” en de omgevingsvergunning voor het windpark.

7.2 Zienswijzen En Kennisgeving

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met het ontwerpbesluit omgevingsverginning en de onderliggende stukken, waaronder het MER, ter inzage gelegen van 16 november 2017 tot en met 2 december 2017. Er zijn gedurende deze periode negen zienswijzen ingediend. De samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording zijn te vinden in Bijlage 6.

De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Er is wel sprake van enkele ambtshalve wijzigingen.

De wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het bestemmingsplan betreffen enkel de toelichting en bijlagen, zoals weergegeven in onderstaande staat van wijzigingen. Daarnaast is uiteraard het idn-nummer en de status van het bestemmingsplan naar vastgesteld aangepast.


Staat van wijzigingen
Toelichting
Paragraaf 1.5.2 Opgenomen is dat Gedeputeerde Staten per brief d.d. 7 november 2017 formeel hebben bevestigt dat de gemeente Dalfsen bevoegd is voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Paragraaf 4.8.4.2. In voetnoot 52 ontbrak de juiste bronvermelding, dit is hersteld.
Paragraaf 7.1 Aan paragraaf 7.1 is een alinea toegevoegd over het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.
Paragraaf 7.2 Paragraaf 7.2 is opgenomen over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, kennisgeving en ingediende zienswijzen, als ook de (ambtshalve) wijzigingen.
Bijlagen
Bijlage 5 Bijlage 6 Toetsingsadvies commissie m.e.r. is toegevoegd naar aanleiding van het toetsingsadvies over het MER in bijlage 1.
Bijlage 6 Bijlage 5 Nota zienswijzen windpark Synergie is toegevoegd naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

De regels en de verbeelding (het juridische plangedeelte) zijn ongewijzigd vastgesteld.

Kennisgeving

Het bestemmingsplan is ter kennisgeving aangeboden (artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening) aan instanties die de belangen voor de ruimtelijke ordening moeten behartigen. Aan tien instanties is op 16 november 2017 kennis gegeven van de inzage van de plannen. Er zijn drie reacties ontvangen. De samenvatting van de reacties en de gemeentelijke beantwoording zijn te vinden in Bijlage 6.

Bijlage 1 Mer Windpark Synergie Met Bijbehorende Onderzoeken

Bijlage 1 MER windpark Synergie met bijbehorende onderzoeken

Bijlage 2 Verslag Atelier Overijssel

Bijlage 2 Verslag Atelier Overijssel

Bijlage 3 Radarhindertoetsing

Bijlage 3 Radarhindertoetsing

Bijlage 4 Advies Defensie Radar

Bijlage 4 Advies Defensie radar

Bijlage 5 Toetsingsadvies Commissie M.e.r.

Bijlage 5 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

Bijlage 6 Nota Zienswijzen En Kennisgeving

Bijlage 6 Nota zienswijzen en kennisgeving