18e herziening Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Strenkhaarsweg 15 en 19
Bestemmingsplan - Gemeente Dalfsen
Vastgesteld op 24-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan “18e herziening Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Strenkhaarsweg 15 en 19” met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz18-on01 van de gemeente Dalfsen.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen':
Het bestemmingsplan 'bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen'' met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01 van de gemeente Dalfsen.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanhuisverbonden beroep:
Het uitoefenen van een beroep, niet zijnde een kapper, dat in een (bedrijfs)woning en of daarbij behorende gebouwen door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in de (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende gebouwen door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunning nodig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een melding op grond van het Activiteitenbesluit, en waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. Onder het aanhuisverbonden beroep worden tevens gerekend internetwinkels en webshops.
1.7 afwijken:
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aangegeven regels zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.8 agrarisch aanverwante nevenfunctie
Een nevenfunctie die betrekking heeft op activiteiten naast een agrarisch bedrijf die nauw verwant zijn met of direct voortkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, zoals verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, zorgboerderij, ambachtelijke verwerking van agrarische producten, inpandige opslag en stalling van agrarische producten.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een pelsdierhouderij.
1.10 agrarisch medegebruik:
Agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan.
1.11 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel en dat door dienstverlening en/of afzet in hoge mate gebonden is aan zijn directe omgeving.
1.12 ander-werk:
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.13 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage:
De bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden.
1.15 bed & breakfast:
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de (bedrijfs)woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.16 bedrijf:
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.17 bedrijfsgebouw:
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.18 bedrijfsmatige exploitatie
Het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren en/of exploiteren van de objecten, waarbij geldt dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.19 bedrijfswoning/dienstwoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.20 beperkt kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.21 beleidsregel:
Onderdeel van een door het College van B&W en/of de gemeenteraad vastgesteld beleidsdocument.
1.22 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.23 bestaand:
- Met betrekking tot bebouwing: legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, met uitzondering van de bebouwing die is ingezet volgens de beleidsregels 'Ontwikkelen met kwaliteit in het buitengebied'.
- Met betrekking tot gebruik: het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
1.24 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 Bevi-inrichting
Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.27 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.28 boom:
Een opgaand gewas zowel levend als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 30 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.
1.29 boomwaarde:
De monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.
1.30 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.32 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
Een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter (zoals stacaravan, trekkershut, tenthuisje).
1.37 buitengebied gebonden bedrijf:
Een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarische buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied. Hierbij kan sprake zijn van de volgende (combinatie van) activiteiten:
- het leveren van diensten aan agrarische bedrijven, zoals agrarische loon- en grondverzet bedrijven en agrarische hulpbedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven en veehandelsbedrijven;
- bewerking, verwerking, distributie en opslag van agrarische producten;
- bijenteelt en hoveniersbedrijf.
1.38 carport:
Een bijbehorend bouwwerk, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden.
1.39 cultuurhistorische waarde:
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
1.40 dagbesteding
Het aanbieden van activiteiten aan personen met een verstandelijke of geestelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag die ondersteuning nodig hebben bij het structureren van hun dagelijks leven om hun integratie in de maatschappij stimuleren. Dit omvat onder andere het bieden van recreatieve, educatieve of zorggerelateerde activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de fysieke, mentale en sociale gezondheid van de deelnemers.
1.41 dagrecreatieve voorzieningen:
Dagrecreatie welke zich, in principe, afspeelt tussen zonsopgang en zonsondergang en niet is gericht op horeca. Onder dagrecreatieve voorzieningen vallen verschillende vormen van buitengebiedgebonden recreatie. Hieronder vallen onder andere routegebonden recreatie, waterrecreatie, cultuurtoerisme, natuurtoerisme, recreatieterreinen en visvijvers etc.
1.42 dak:
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.43 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.44 dienstverlening:
Het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.45 eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond.
1.46 eerste verdieping
De tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.
1.47 eigen energieverbruik:
De gemiddelde hoeveelheid energie die de aanvrager per jaar verbruikt.
1.48 erker:
Een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning.
1.49 extensieve dagrecreatie:
Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.50 gastouderopvang
Kinderopvang waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder binnen een bedrijfswoning of woning, met dien verstande dat op dit adres niet meer dan een voorziening voor gastouderopvang is gevestigd, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, en verder zoals bepaald in de Wet Kinderopvang;
1.51 gastenverblijf
Een bijbehorend bouwwerk die ten dienste staat van een woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten die elders hun hoofdverblijf hebben en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.
1.52 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.53 geluidsgevoelige gebouwen
Gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.54 geluidsbelasting
De geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.55 hoofdgebouw:
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.56 horeca(bedrijf)
Een bedrijf met bijbehorend terras, in hoofdzaak gericht op:
- e. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
- f. het verstrekken van nachtverblijf;
- g. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.
Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten gerekend.
1.57 houtopstand:
Eén of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met een minimale dwarsdoornsnede van 30 centimeter, op 1,3 meter hoogte boven maaiveld.
1.58 internetwinkel/webshop:
Een met een aanhuisverbonden beroep te vergelijken activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet. Er is daarbij geen sprake van de opslag van goederen, het afhalen van goederen, verkoop aan huis, een showroom aan huis of reclameuitingen.
1.59 inwoning
Het bewonen van een ruimte, die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen met dien verstande dat dit slechts is toegestaan binnen de bestaande woning of de maximaal toegestane inhoud van een nieuwe woning.
1.60 jeugdopvang en wonen
Het opvangen en laten logeren en wonen van kinderen en jongvolwassenen in semi-gezinsverband danwel in en maximaal 5 semi-zelfstandige woonruimten binnen de bestaande bebouwing.
1.61 kinderopvang
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen van 0 tot 12 jaar met een maximum aan het aantal kindplekken. Het aantal kindplekken wordt bepaald op basis van de maximale omvang van de toegestane bebouwing voor kinderopvang op het betreffende perceel en de Wet kinderopvang.
1.62 kleinschalige kinderdagopvang
Eet bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen gastouderopvang en kleinschalig peuterspeelzaalwerk.
1.63 kantoor
Een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie.
1.64 kas
Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.65 kleinschalig kampeerterrein:
Een kampeerterrein ten behoeve van het al dan niet jaarrond kleinschalig kamperen.
1.66 kwetsbaar object
Een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.67 landschappelijke waarde:
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.68 maaiveld:
De gemiddelde hoogte van het bestaande terrein grenzende aan de gevels.
1.69 maatschappelijke voorzieningen
Educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, expositieruimten: al dan niet in samenhang met en gebruik als groepsaccommodatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.70 middelgrote kinderdagopvang
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, bestaande uit de gelijktijdige opvang van tussen de zes en dertig kinderen, waaronder begrepen kleinschalig peuterspeelzaalwerk.
1.71 milieugevoelige functie:
Een woonfunctie, met inbegrip van andere verblijfsfuncties, zoals een aan huis verbonden beroep of bedrijf en gastenverblijf.
1.72 nadere eis:
Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.
1.73 natuur(wetenschappelijke) waarde:
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied.
1.74 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
1.75 ondergeschikte (bijbehorende) horeca
Een (kleinschalige) horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor het bereiden en de consumptie van drank en etenswaren in de ochtend, middag en avond ten dienste van de bestemming met bijbehorend terras. Verhuur aan derden tijdens en buiten openingstijden, voor al dan niet besloten feesten en partijen, is niet toegestaan.
1.76 onderkomens
Voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen.
1.77 paardenbak
Niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan 60 m bij 20 m;
1.78 participatie:
Het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. Met belanghebbenden wordt bedelt burgers, vertegenwoordigers van bedrijven, professionals van maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden.
1.79 peil:
- 1. De kruin van de dichtstbij gelegen weg, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 10 m of minder van die weg.
- 2. De gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende maaiveld vóór het bouwrijp maken, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen op een afstand van meer dan 10 m van de dichtstbij gelegen weg.
- 3. Indien het bepaalde onder 1 of 2 niet voldoende concreet is te bepalen, het door of namens burgemeester en wethouders aan te geven peil.
1.80 pensionstal
Derden de gelegenheid bieden om hun paarden en pony's te stallen, te weiden en te laten verzorgen, niet zijnde een manege, waarbij maximaal 10 paarden op het perceel aanwezig mogen zijn.
1.81 permanente bewoning:
Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.82 plattelandswoning:
Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), inclusief aanhuisverbonden beroep.
1.83 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.84 prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.
1.85 relatie
Ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bestemmingsvlakken één vlak vormen.
1.86 seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.87 sociale indicatie
De noodzaak van verzorging van de ouder of een ander familielid.
1.88 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.89 theetuin
Tuin die onderdeel uitmaakt van het erf en die dienst doet als pleisterplaats voor dagrecreatie (ook gebruikt door passanten). De theetuin mag buiten de hieronder geschetste mogelijkheden niet gebruikt worden als restaurant functie en moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. De theetuin moet verder voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a. Er worden alleen thee en andere non-alcoholische dranken, en ook kleine, koude spijzen zoals broodjes geserveerd;
- b. Er worden maximaal vijf tafels en twintig stoelen geplaatst;
- c. Er worden geen bouwwerken gebruikt voor de theetuin, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – theetuin'. Hier is ook gebruik van binnenruimte voor de theetuin toegestaan;
- d. De theetuin mag alleen geopend zijn van april t/m september;
- e. Parkeren voor de theetuin moet op eigen terrein, parkeren in de berm is niet toegestaan;
- f. Voor wat betreft reclame-uiting de welstandsnota 2014 gemeente Dalfsen van toepassing is.
1.90 uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.91 vellen:
Rooien; kappen; verplanten; snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of de ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben. Regulier onderhoud zoals het periodiek vellen van hakhout en noodzakelijk beheer aan knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen valt hier niet onder.
1.92 verkoopvloeroppervlakte
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (Let op!. Dit is dus de netto-vloeroppervlakte).
1.93 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen:
Gebouwen op percelen die in het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen 1998 een agrarische bestemming hadden.
1.94 voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, of niet aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.95 vrijstaande woning:
Een op zichzelf staande woning.
1.96 Wgh-inrichting
Een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken.
1.97 windenergie:
Energie uit een windturbine.
1.98 windturbine:
Door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgewekt.
1.99 winkel
Een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.100 woning:
Een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.101 woongebouw
Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.102 woonhuis:
Een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
1.103 woon-zorg
een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals ouderen en/of mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking.
1.104 zoekgebied:
Het gebied, dat groter is dan het eigenlijke bouwperceel, en waarbinnen de agrarische bebouwing moet worden opgericht; het zoekgebied heeft een oppervlakte van circa 30.000 m2 terwijl het eigenlijke bouwperceel een oppervlakte bij recht heeft van 10.000 of 15.000 m2, afhankelijk van het gebied waarin het agrarisch bedrijf is gelegen.
1.105 zonneveld
Een beperkt aantal zonnepanelen in een veldopstelling van maximaal 50 m2, bedoelt voor de energieproductie voor eigen gebruik. Het zonneveld is/wordt aangelegd op maaiveldniveau op een erf binnen de woonbestemming.
1.106 zorgboerderij
Het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot zorg aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in de vorm van een werkgemeenschap van sociaaltherapeutische aard.
1.107 zorgwonen
bewoning van gebouwen door en/of verzorging van ouderen en/of mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking met een maximum van 8 personen en het aanbieden van dagbesteding voor mensen met een zorg of hulpvraag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschaften, airco kasten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van buitenwerkse maten, bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de aangegeven lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf
- b. park met natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'park met natuurwaarden';
- c. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor de bestaande wegen en (fiets-)paden;
- d. de waterhuishouding;
- e. de landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel;
- f. kleinschalige kinderdagopvang;
- g. theetuin;
- h. extensieve dagrecreatie;
- i. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
- j. behoud van openheid;
- k. behoud van de verkavelingsstructuur,
met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, parkeer-, groen-, en overige voorzieningen en agrarische cultuurgronden.
Onder 'park met natuurwaarden' wordt begrepen het inrichten van gronden met de aanduiding 'park met natuurwaarden' conform de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplannen.
Onder het doel 'behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:
- perceels- en erfbeplanting.
Onder het doel 'behoud van openheid' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:
- het vrijwel geheel ontbreken van bebouwing buiten de bebouwingslinten;
- de open gaten tussen de bebouwing in het lint;
- de grootschalige openheid.
Onder het doel 'behoud van de verkavelingsstructuur' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:
- onregelmatige blokverkavelingen:
- 1. ten zuiden, zuidoosten en zuidwesten van Lemelerveld
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken geruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (hoog)opgaande (afschermende) beplanting;
- b. bos en bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
- c. voedselbos;
- d. water en waterhuishouding;
- e. extensieve dagrecreatie,
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, waterlopen en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken geen gebouw zijnde voor de bestemming worden gebouwd.
4.3 Speciefieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
- b. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. woon-zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - woon-zorg' voor maximaal 48 personen;
- c. dagbesteding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagbesteding';
- d. opslag, kantoor of andere facilitaire voorzieningen;
- e. aanhuisverbonden beroep en bedrijf;
- f. moestuin;
- g. theetuin;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen, kunstobjecten, parkeer-, waterhuishoudkundige- en groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken voor de bestemming worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
- a. Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in lid 5.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:
- 1. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
- 2. de nokrichting van de kappen van gebouwen,
teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) situering van de bebouwing onderling te verzekeren.
b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in lid 13.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het niet realiseren en het niet in stand houden van een waterinfiltratie en/of waterberging met een capaciteit van minimaal 20 mm per vierkante meter verhard oppervlak.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep en bedrijf;
- b. bed & breakfast;
- c. theetuin;
- d. de waterhuishouding;
- e. cultuurhistorische waarden;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, parkeervoorziengen en erven;
Per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, dan wel het ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2 en;
- 3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, uitgezonderd voor zover in de regels toegestaan;
- b. het aanwezig hebben van en/of het gebruiken of laten gebruiken van bebouwing dat met toepassing van de beleidsregel 'Ontwikkelen met kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Dalfsen' is ingebracht als sloopoppervlak in een besluit dat reeds zes maanden onherroepelijk is.
9.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Bomenteelt
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bomenteelt' is het gebruik van de gronden voor opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt toegestaan.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Voor het bouwen van kleinschalige windturbines voor het opwekken van windenergie voor eigen gebruik in alle bestemmingen, met uitzondering van de bestemming 'Natuur', gelden de volgende regels:
11.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- a. per bestemmingsplan is ten hoogste één windturbine toegestaan met een maximale hoogte (as-hoogte) van 15 m en;
- b. de windturbine moet geplaatst worden binnen het bestemmingsvlak, waarbij voor een agrarisch bedrijf geldt dat dit aansluitend aan het bouwperceel en in ieder geval binnen het zoekgebied moet zijn en;
- c. de aanvrager moet een erfinrichtingsplan aanleveren waaruit blijkt dat de windturbine landschappelijk wordt ingepast en een geheel vormt met de bestaande inrichting van het erf.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Nadere eis
Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aanhuisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Overige Regels - Algemeen
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het ontwerp plan.
Artikel 16 Overige Regels - Vellen Houtopstanden
16.1 Kapverbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Een uitzondering op dit verbod geldt voor:
- 1. coniferen, dennen, ceders, larixen, niet geknotte wilgen, niet geknotte populieren, lijsterbessen, sierkersen, sierappels, sierperen;
- 2. berken, elzen en meidoorns voor zover ze deel uitmaken van een rijbeplanting van minder dan zes bomen of singelbeplanting van maximaal 2,5 meter breed en 5 meter lang;
- 3. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
- 4. naaldbomen, niet ouder dan 20 jaar, die als kerstboom worden geteeld;
- 5. kweekgoed;
- 6. houtopstanden die bij wijze van dunning geveld moeten worden;
- 7. houtopstanden die liggen binnen de bebouwde kom volgens de op grond van artikel 4.1 sub a van de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet) vastgestelde grenzen en de houtopstand niet is aangemerkt als waardevolle boom/houtopstand conform de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde "Beleidsregels houtopstanden gemeente Dalfsen 2017" en diens rechtsopvolger;
- 8. houtopstanden waarvan instandhouding volgens boomdeskundige maatstaven niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade en/of de houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziekenwet, mits hiervoor toestemming is gegeven door het college van burgemeester en wethouders;
- 9. kappen van bomen of houtopstanden die plaatsvinden ter realisering van de landschappelijke inpassing, of erfinrichting en in overeenstemming is met geldende regelgeving.
Deze uitzondering niet geldt voor houtopstanden die in het kader van de in lid 16.2 opgenomen herplantplicht of andere (private) overeenkomst met een bestuursorgaan zijn aangeplant.
16.2 Herplantplicht
Het college van burgemeester en wethouders kan bij de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1. en de toestemming als bedoeld in lid 16.1. onder 8 een herplantplicht en/of vergoeding van de Boomwaarde opleggen. Hierbij geldt dat:
- 1. de herplantplicht of de vergoeding van de Boomwaarde door het college van burgemeester en wethouders wordt opgelegd conform de vastgestelde "Beleidsregels houtopstanden gemeente Dalfsen 2017" en diens rechtsopvolger;
- 2. deze herplant- of vergoedingsverplichting ook kan worden opgelegd als het vellen van houtopstanden al zonder de benodigde vergunning en/of toestemming volgens artikel 16.1. onder 8 is uitgevoerd.
16.3 Afwegingskader omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.1 wordt geweigerd als de belangen van de verlening niet opwegen tegen het belang van behoudt van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
- 1. Natuur- en milieuwaarden.
- 2. Landschappelijke waarden.
- 3. Cultuurhistorische en archeologische waarden.
- 4. Waarden van stads- en dorpsschoon.
- 5. Waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Artikel 17 Overige Regels - Parkeren
17.1 Parkeer, laad- en losruimte
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "18e herziening Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Strenkhaarsweg 15 en 19" met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz18-vs01 van de gemeente Dalfsen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan beschreven. Daarnaast worden de ligging en de begrenzing van het plangebied aangegeven. Tot slot wordt het geldende bestemmingsplan beschreven. Deze komt met dit nieuwe bestemmingsplan te vervallen voor het plangebied.
1.1 Algemeen
Initiatiefnemer is een zorgpartij die Wlz langdurige zorg aanbiedt. Zij merkt dat een deel van haar cliënten een prikkelarme omgeving nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Daarbij is er landelijk een tekort van ca. 500 plekken voor dit type zorg. Op de locatie moet ook dagbesteding plaatsvinden, zodat deze cliënten niet naar andere locaties hoeven.
Initiatiefnemer heeft een geschikte locatie gevonden in het buitengebied van Lemelerveld. Strenkhaarsweg 15 is een voormalige varkenshouderij en op Strenkhaarsweg 19 was tot voor kort een kalverhouderij gevestigd. De opstallen aan de Strenkhaarsweg 19 worden grotendeels hergebruikt om woonzorg appartementen en een hoofdgebouw te realiseren. De bestaande bedrijfswoning en 9 van de 10 bestaande schuren blijven behouden. Het distributiegebouw (noordwestzijde nabij de Strenkhaarsweg), een gebouw voor twee woongroepen (aan de zuidwestzijde), een opslag en fietsenstalling worden nieuw gebouwd. De bestaande woning op Strenkhaarsweg 15 krijgt de woonbestemming. Het plan wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) en Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Per saldo zal de oppervlakte bebouwing niet toenemen ten opzichte van de huidige bebouwing.
De parkeerplaats voor personeel en bezoekers bevindt zich ten oosten van het erf Strenkhaarsweg 19, zodat deze verkeersstroom gescheiden is van het erf, om gevaarlijke situaties met bewoners te voorkomen. Voor bewoners wordt aan de zuidzijde een skelterbaan aangelegd waar zij kunnen fietsen.
De omliggende gronden worden landschappelijk ingepast, met moestuinen, boomgaarden, heggen en (groepen) bomen. Hierdoor ontstaat een kleinschaliger inrichting en worden functies gescheiden. Het zuidelijke deel van het plangebied, wordt extensief beheerd en ontwikkelt zich tot kruidenrijk grasland. Er worden paden aangelegd, zodat bewoners door het gebied kunnen struinen. Om dit op deze locatie planologische mogelijk te maken moet een herziening van het bestemmingsplan plaatsvinden.
Figuur 1.1: Toekomstige situatie
De 48 wooneenheden zijn bestemd voor mensen die 24-uurszorg nodig hebben. De betrokkenen zijn vanwege ziekte of aandoening blijvend aangewezen op permanent toezicht, of 24-uurs nabijheid van een hulpverlener. Deze zorg hebben zij nodig om een goede plek in de maatschappij te kunnen hebben.
De Wet langdurige zorg bestaat sinds 2015 en is de opvolger van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). In de praktijk komt iemand in aanmerking voor zorg vanuit de Wlz als:
- De persoon zichzelf niet kan handhaven in de maatschappij.
- Er sprake is van ernstige verwaarlozing of risico op ernstige verwaarlozing.
- Door een ziekte, beperking of aandoening er sprake is van lichamelijk letsel.
- De veiligheid ernstig wordt bedreigd.
- De ontwikkeling ernstig schade loopt, ook als dat onder invloed van een ander kan plaatsvinden.
Voor de bewoners is dagbesteding noodzakelijk. Door dit ook ter plekke mogelijk te maken hoeft er niet onnodig gereisd te worden. De dagbesteding kan op termijn ook gebruikt worden door mensen die elders worden verzorgt.
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit de twee percelen aan de Strenkhaarsweg 15 en 19, in Lemelerveld. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Lemelerveld.
Figuur 1.2: Ligging plangebied
Kadastraal
Het plangebied is kadastraal bekend:
Gemeente : Dalfsen
Sectie : U
Nummers : 334, 345, 346, 585, 599 en 602.
Figuur 1.3: Uitsnede kadastrale kaart
Figuur 1.3 laat de exacte begrenzing van het plangebied zien. Het erf bestaat uit de volgende gebouwen: een kalvermesterij met bedrijfswoning op Strenkhaarweg 19 en een varkensbedrijf met bedrijfswoning op Stenkhaarsweg 15.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan '18e herziening Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Strenkhaarsweg 15 en 19' bestaat uit de volgende stukken:
- a. Toelichting.
- b. Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz18-on01.
- c. Regels.
1.4 Voorheen Geldende Bestemmingsplan
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen' (vastgesteld op 24 juni 2013) met de daarbij behorende herzieningen. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de gebiedsaanduidingen 'bomenteelt'. De gebiedsaanduiding 'agrarisch bedrijf b' geldt ter hoogte van de bouwblokken en in een deel van het bouwblok aan de Strenkhaarsweg 15 geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mechanisatie en constructie'.
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met toegestane nevenfuncties. De oppervlakte aan bebouwing mag per bedrijf maximaal 10.000 m2 zijn.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen' (rood=globaal plangebied)
Daarnaast geldt ook het Chw bestemmingsplan '5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen' op de planlocatie. Hierin zijn de archeologische gronden opgenomen. Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde- Archeologie 5', 'Waarde- Archeologie 6' en 'Waarde- Archeologie 7'.
Figuur 1.4: 'Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen'
De voorgenomen plannen zijn niet mogelijk binnen de bepalingen van het geldend bestemmingsplan en de afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden. Daarom is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
2.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Volgens jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: "de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".
De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat een bestemmingsplan, dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt -maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt- maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).
Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien dienen in de hiervoor bedoelde vergelijking te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen (uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2062 (Amsterdam)).
Toets aan initiatief
Frion is een zorgpartij die al tijden op zoek is naar een locatie in het buitengebied rondom Zwolle. Waar ze een prikkelarme woonzorglocatie kunnen maken voor 48 cliënten langdurige zorg. Op deze locatie zal ook dagbesteding plaatsvinden, zodat deze cliënten niet naar andere locaties hoeven. Met de locaties Strenkhaarsweg 15 en 19 hebben zij een geschikte locatie gevonden. In het bestemmingsplan Buitengebied hebben de twee agrarische bedrijven in het plangebied de gebiedsaanduidingen 'agrarisch bedrijf b', waarbinnen de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met bedrijfswoningen is toegestaan.
Het staat vast dat ten opzichte van het voorgaande planologische regime de nieuwe ontwikkeling geen uitbreiding van het planologisch ruimtebeslag tot gevolg heeft. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-beleid). Eén van de uitgangspunten van dit gemeentelijk beleid is dat er gebruik wordt gemaakt van de al aanwezige oppervlakte aan bebouwing. Het oppervlakte bebouwing zal naar aanleiding van deze ontwikkeling dus niet toenemen.
Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en omdat er geen extra ruimtebeslag wordt gedaan, is de planologische functiewijziging van zodanige aard en omvang dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
2.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
De vraag naar zorgplekken neemt de komende jaren verder toe. Om die reden kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat de behoefte aan de zorgappartementen vast staat.
Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functies en omdat er geen extra ruimtebeslag wordt gedaan, is de planologische functiewijziging van zodanige aard en omvang dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
2.2 Water
2.2.1 Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.
Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in maart 2022 'Stroomgebiedsbeheerplan Rijn, Maas, Schelde en Eems 2022-2027' vastgesteld.
2.2.2 Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Waterplan (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050.
Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
- Een veilige en klimaatbestendige delta.
- Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
- Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.
2.2.3 Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt, wanneer nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Wanneer vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoongehouden wordt. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. Wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, wordt het verontreinigde water gezuiverd.
In de waterparagraaf (zie paragraaf 3.12 Water) wordt ingegaan op de wateraspecten.
2.3 Natuur
2.3.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast was het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze wetgeving opgenomen in de Wet Natuurbescherming.
2.3.2 Wet natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
2.3.3 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
In het Natuurnetwerk Nederland liggen de volgende natuurgebieden:
- bestaande natuurgebieden , waaronder de 20 Nationale Parken;
- gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
- landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
- alle Natura 2000 -gebieden.
Binnen de provincie Overijssel is de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd, namelijk in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming van de gebieden is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel.
Paragraaf 3.5 Ecologie gaat in op de voor het plangebied relevante natuur aspecten.
2.4 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie en bijbehorende omgevingsverordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
2.4.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel, Beken Kleur
De Omgevingsvisieis het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
- versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
2.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaak van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaalt worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Figuur 2.1 geeft dit schematisch weer.
Figuur 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Hierna worden de lagen nader toegelicht.
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel, een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voordat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe - gebiedskenmerken
Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
2.4.3 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Als het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
2.4.4 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.
In dit geval zijn bij de afweging onder andere de artikelen 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Dit wordt in onderstaande tekst nader toegelicht.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- I. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- II. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toetsing van het initiatief aan Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Zoals in paragraaf 2.1.4 geconcludeerd betreft het plan geen stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Er is bewust gekozen voor een locatie in het buitengebied voor de noodzakelijke prikkelarme omgeving die de bewoners van de woonzorglocatie ten goede komt. Een stedelijke omgeving is te onrustig voor de doelgroep. Daarnaast is geen betere locatie voor deze ontwikkeling beschikbaar, deze wordt uitgevoerd op een bestaand erf, grotendeels met hergebruik van bestaande bebouwing en landschappelijke inpassing van de bebouwing. Met de voorgenomen erftransformatie vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals verwoord artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Voor de inpassing van de, deels nieuwe, bebouwing is een inrichtingsplan opgesteld. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied versterkt en past binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast is beschreven hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de gebiedskenmerken. Het initiatief is in overeenstemming met het artikel van de Provincie Overijssel.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn.
Op grond van het KGO-beleid wordt de gewenste (grootschalige) ontwikkeling afgewogen tegenover de kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Aan de 'groene' zijde van de weegschaal wordt onder andere de landschappelijke en maatschappelijke meerwaarde van het initiatief gewogen. Aan de 'rode' zijde wordt de ontwikkeling gewogen die betrekking heeft op het realiseren van nieuw 'rood', oftewel ontwikkeling van 'steen', waarbij de weegschaal in feit tegengesteld wordt toegepast.
Voorliggend plan is op grond van het KGO-beleid in balans omdat de volgende investeringen worden gedaan:
- Maatschappelijke meerwaarde: Dit plan voorziet in een locatie waar 48 cliënten die langdurige zorg nodig hebben in een prikkelarme omgeving kunnen wonen en zorg met dagbesteding ontvangen. Er is landelijk een tekort van circa 500 plekken voor dit type zorg. Dit plan voorziet in het terugbrengen van dit tekort met bijna 10%. Daarnaast levert dit plan een bijdrage aan de werkgelegenheid (leveren van zorg en toelevering diensten en producten). Het betreft bovendien een schone bedrijfstak.
- Landschappelijke inpassing: Behoud van bomen en inplant van losse bomen verspreid over het plangebied, om de kleinschaligheid van het landschap te versterken en hittestress tegen te gaan. In aansluiting hierop ten westen van Strenkhaarsweg 15 een bos en ten westen van Strenkhaarsweg 17 een voedselbos (beide bossen ook als zodanig bestemd), evenals een klein bos tussen de parkeerplaats en de Strenkhaarsweg en twee stroken bos achter het distributiecentrum aan de westzijde van het plangebied. Bij nummer 15 en 19 worden tevens boomgaarden aangeplant en bij nummer 19 ook een dennenbos geplant, voor de verkoop als onderdeel van de dagbestedingsactiviteit. Verder zijn her en der enkele hagen gesitueerd, om de kleinschaligheid en inpassing te versterken en tevens functies te scheiden. In de loop van de tijd zullen de bomen, bossen en hagen tot volledige ontwikkeling komen waardoor de waarde voor de groene omgeving verder zal toenemen. De weides aan de zuidzijde van het plangebied zullen extensief beheerd worden en zo uitgroeien tot kruidenrijke graslanden met gemaaide paden om door het gebied te struinen en de rust van de natuur heeft een positieve impact op de gemoedstoestand van de bewoners.
In totaal wordt aangelegd:
- Bos, circa 8.650 m2
- Boomgaarden 1.050 m2
- Hagen:
740 m2 van 1 meter breed
210 m2 van 3 meter breed als struweelhaag
- Natuurlijk beheerde weides: 23.800 m2
De royale en diverse landschappelijke inpassing, met het extensieve beheer van de kruidenrijke graslanden draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit en versterking van de biodiversiteit ten opzichte van het huidige agrarische gebruik.
- In de huidige situatie is circa 6.778 m2 aan bebouwing aanwezig. Met dit plan worden grotendeels bestaande bebouwing hergebruikt en deels nieuw gebouwd. De oppervlakte bebouwing zal met dit plan niet toenemen. Er is dus sprake van duurzaam, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bovendien wordt de bebouwing zo duurzaam mogelijk ver- en gebouwd.
- De aan te leggen moestuinen zijn ook een invulling van de KGO. Deze tuinen zijn voor de functie dagbesteding van waarde, maar ook voor de biodiversiteit en landschappelijke kwaliteit. In de loop van de tijd zullen de moestuinen volledige tot ontwikkeling komen waardoor de waarde voor de groene omgeving verder zal toenemen.
- Sociale waarde: Het idee is dat producten en goederen van de dagbestedingsactiviteiten (zoals groenten en fruit, dennenbomen, schilderijen etc.) via een winkeltje/kraam op het erf worden verkocht in het hoofdgebouw. Het is de bedoeling dat hier sociale interactie plaatsvindt tussen bewoners en gasten, passanten en/of buurtbewoners.
2.4.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan, is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Omgevingsvisie Dalfsen
2.5.2 Beleidsregels Ontwikkelen met Kwaliteit in het Buitengebied
Op 13 december 2017 heeft de gemeenteraad van Dalfsen de 'Beleidsregels Ontwikkelen met Kwaliteit in het Buitengebied van de Gemeente Dalfsen' vastgesteld. In 2022 is dit beleid vervangen door "Beleidsregels Ontwikkelen met Kwaliteit in het Buitengebied van de Gemeente Dalfsen 2022". De beleidsregels zijn daar waar nodig aangepast en aangevuld op basis van overig provinciaal en gemeentelijk beleid. Individuele verzoeken worden getoetst aan deze beleidsregels (volgens titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht).
In lijn van de Structuurvisie Buitengebied is het doel van het beleid het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het behouden van een sociaal economisch leefbaar landelijk gebied van de gemeente. De gemeente hanteert bij haar ambitie de volgende kernbegrippen: economische vitaliteit, landschappelijke (ruimtelijke) kwaliteit en duurzaamheid.
Economische vitaliteit
Het aantal landbouwbedrijven blijft dalen en een groot aantal erven blijven niet agrarisch in gebruik. Hergebruik door een nieuwe bedrijfsfunctie (niet-agrarische functies) kan de economische vitaliteit helpen behouden.
Landschappelijke kwaliteit
De gemeente wil de eigenheid en verscheidenheid van het landschap blijvend versterken door in samenhang met ontwikkelen de landschappelijke kwaliteiten en belevingswaarde te verhogen. Sloop of hergebruik van leegstaande gebouwen is in dit kader gewenst.
Duurzame ontwikkeling
Ontwikkelingen in het buitengebied moeten op een duurzame verantwoorde manier worden uitgevoerd, waarbij wordt gekeken naar drie duurzaamheidsaspecten:
- 1. Ecologie: het respecteren van de natuurlijke omgeving.
- 2. Sociaal: passend bij de Dalfsense karakteristiek en cultuur.
- 3. Economie: een goede plek voor de functie (ook voor de langere termijn).
Hergebruik vrijkomende (agrarische) bebouwing
Er zijn in het buitengebied van de gemeente Dalfsen mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijgekomen (agrarische) bebouwing. De nieuwe functie moet qua aard en omvang passen binnen de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en het erf. Er is geen limitatieve positieve of negatieve bedrijvenlijsten. Een aanvraag voor een functieverandering wordt beoordeeld aan de hand van de criteria. De algemene toetsingscriteria zijn:
- De nieuwe functie (inclusief reclame-uitingen) moet leiden tot de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit wordt getoetst aan: de Omgevingsvisie, het Landschapsontwikkelingsplan, de gebiedskenmerken catalogus van de Omgevingsvisie van de Provincie Overijssel en de Welstandsnota;
- Er moet uit een erfinrichtings- en/of landschapsplan blijken dat een kwalitatief hoogwaardige invulling wordt gegeven aan de inpassing van het gehele erf in het omringende landschap;
- De activiteiten worden voor het over grote deel binnen de bestaande bebouwing uitgeoefend. Alle activiteiten die buiten plaatsvinden moeten goed landschappelijk ingepast worden en mogen geen hinder voor de omgeving opleveren. Opslag moet binnen de begrenzing van het voormalige agrarische erf plaatsvinden en moet zeer ondergeschikt zijn en samenhangen met de nieuwefunctie die in de gebouwen plaatsvindt;
- Alle vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt hergebruikt en niet karakteristiek is wordt gesloopt;
- Bij nieuwe bedrijvigheid gaat het beleid uit van de combinatie wonen en werken. De bestaande(bedrijfs)woning blijft voor wonen bestemd en moet ook als zodanig in gebruik blijven op het perceel waar VAB wordt toegepast;
- De nieuwe functie mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking hebben;
- De agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag niet worden gehinderd. Het uitgangspunt is dat agrarisch bedrijven naar de toekomst toe nog wel uitbreidingsruimte hebben;
- De effecten op de milieukwaliteit, bijvoorbeeld stank, geluid, luchtkwaliteit, worden mede in het kader van de milieuvergunning of melding beoordeeld en moet uitvoerbaar zijn en voldoen aanalle relevante wet- en regelgeving.
Wonen en Zorg
Onder voorwaarden wordt meegewerkt aan initiatieven voor professionele zorg of dagbesteding voor specifieke lokale doelgroepen. Een vrijkomend agrarisch bedrijf kan geheel worden ingericht voor hergebruik voor zorg, mits een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd. Ook het wonen in niet-karakteristieke bijgebouwen kan onder deze voorwaarden worden toegestaan. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de inkoop van zorg en vergoeding van kosten afzonderlijk overleg met de gemeente noodzakelijk is. Meewerken aan een zorgfunctie in het buitengebied zal altijd in overleg gaan met de Eenheid Maatschappelijk Ontwikkeling van de gemeente. Hierbij wordt in ieder geval gekeken naar:
- Voorziet de (nieuwe) woonvorm in de lokale behoefte.
- Hoe de professionaliteit en continuïteit (voor zover relevant voor het specifieke project) gewaarborgd is.
- Richt het verzoek zich op “zolang mogelijk zelfstandig wonen”.
- Past de locatie van de woonvorm bij de specifieke zorgvraag van de toekomstige bewoners. (voor sommige doelgroepen is wonen in of nabij de kern voor het bereikbaar zijn van bijvoorbeeld voorzieningen (op fietsafstand) wenselijk, voor andere is dit niet noodzakelijk).
Toetsing van het initiatief
De gewenste ontwikkeling is mogelijk op grond van het beleid voor hergebruik vrijkomende (agrarische) bebouwing. De kern is dat de huidige agrarisch gebouwen zoveel mogelijk worden hergebruikt en zo mogelijk passend voor de toekomstige zorg- en dagbestedingsfunctie worden gemaakt. Initiatiefnemers willen de bestaande bebouwing grotendeels hergebruiken en waar nodig, nieuwe gebouwen realiseren ten behoeve van de zorg en dagbesteding met aandacht voor duurzaamheid (energieneutreaal), logische erfindeling, landschappelijke inpassing en verbetering van de landschaps- en natuurwaarden.
Door rondom het erf ook aandacht te hebben voor versterking van de natuur- en landschappelijke waarden wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verder versterkt.
Met de gemeente is uitvoerig overleg geweest over de uitvoering van de zorg- en dagbestedingsactiviteiten op Strenkhaarsweg 15 en 19. Hoewel het de lokale behoefte overstijgt, is er regionaal wel een dergelijke locatie nodig.
Het plan is in overeenstemming met de beleidsregels Ontwikkeling met kwaliteit in het buitengebied.
2.5.3 Landschapsontwikkelingsplan
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een visie op het landschap in het buitengebied van Dalfsen uitgewerkt in wensen en projecten. Het LOP is een gemeentedekkende visie op de landschappelijke ontwikkeling van zeven verschillende deelgebieden. In het LOP is per deelgebied een beschrijving van het landschap gegeven. Ook is aangegeven wat de karakteristieken van landschap in het betreffende deelgebied zijn en welke ontwikkelingen en welke kansen en bedreigingen er zijn. De gemeente kiest in het LOP voor de strategie 'Selectief ontwikkelen'. Dit betekent dat in principe wordt ingezet op een toename van kwaliteit en het herstel van verloren gegane kwaliteiten, maar dat met name de thema's 'recreatie' en 'natuur' gebiedsgewijs worden genuanceerd.
2.5.4 Woonvisie 2019-2024
2.5.5 Welstandsnota 2014
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader moet aangetoond kunnen worden dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden in het plangebied en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.
3.2 Archeologie & Cultuurhistorie
3.2.1 Archeologie
Algemeen
Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudens waardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt daarom rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Dalfsen ziet archeologie als een onmisbare en vaak enige bron voor geschiedschrijving, dit blijkt uit de 'Notitie archeologiebeleid gemeente Dalfsen 2017'. Met behoud van het cultureel erfgoed wordt een extra kwaliteit toegevoegd aan de ruimtelijke inrichting. Het betrekken van archeologie in een zo vroeg mogelijk stadium voorkomt conflicterende belangen in een latere fase, zowel in het proces als financieel-economisch.
De gemeente heeft een actuele archeologische verwachtingskaart opgesteld en vervolgens op basis daarvan een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart wordt per gebied een categorie vermeld die gekoppeld is aan waarden met beleidsadviezen. De adviezen kunnen met de bij de adviezen behorende regels worden opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen en de gemeentelijke visie.
Voor de adviezen wordt gebruik gemaakt van een in figuur 3.1 opgenomen uitsnede van de bij de gemeentelijke notitie behorende beleidskaart.
Situatie plangebied
Op basis van de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'. Voor 'Waarde - Archeologie 3' geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en bij een oppervlakte groter dan 50 m2. Transect heeft daarom een verkennend bureauonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek.
Figuur 3.1: Uitsnede beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Dalfsen)
Archeologisch bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart gemaakt (Bijlage 1). De archeologische verwachting is afhankelijk van de geomorfologie en cultuurhistorische elementen:
- In het noorden van het plangebied worden twee dekzandruggen verwacht. Hier is de archeologische verwachting op archeologische resten en/of sporen uit de periode Laat_Paleolithicum-Late-Middeleeuwen hoog. In de omgeving van het plangebied is tot nu toe een vondst uit het Mesolithicum-Neolithicum bekend, wat laat zien dat de dekzandwelvingen bewoond waren. Ten zuiden van de dekzandruggen in het plangebied wordt een (dalvormige) laagte verwacht die vermoedelijk vanaf de IJzertijd met veen overdekt is geraakt. In de laagte heeft zover bekend geen beek gestroomd. Ter plaatse van de (dalvormige) laagte is de archeologische verwachting op nederzettingen uit de periode Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen laag.
- In het noorden van het plangebied worden vier huisplaatsen verwacht. Vier van de drie huisplaatsen lagen gezien het Kadastrale Minuutplan binnen het onderhavig plangebied en één van de drie lag op de rand (de meest westelijke). Mogelijk gaan de huisplaatsen terug op oudere voorgangers, aangezien op de Hottingerkaart uit 1780 twee huisplaatsen nabij het plangebied te zien zijn. Rondom de huisplaatsen is een buffer van 50 m aangehouden waarbinnen de mogelijk verplaatste erven verwacht worden. Daarmee kunnen vier erven binnen het plangebied verwacht worden. Ter plaatse van de erven en de attentiezone geldt een hoge archeologische verwachting op huisplaatsen uit de Nieuwe Tijd en mogelijk de Late-Middeleeuwen.
Of nog daadwerkelijk archeologische resten en/of sporen aanwezig kunnen zijn is mede afhankelijk van de mate van intactheid van de bodem. Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat delen van de ondergrond zijn aangetast door de aanleg van gebouwen en het graven van de Heinosche Vloedgraven en een laagte naast de Heinosche Vloedgraven. Bij de stallen met kelders tot 1,2 à 1,65 m -Mv is het archeologische niveau zeer waarschijnlijk al verdwenen. Met het graven van de Heinosche Vloedgraven en de zone ten zuiden daarvan is de weg die in 1832 in het zuiden van het plangebied lag zeer waarschijnlijk al verdwenen.
Met betrekking tot de voorgenomen ingrepen is het advies als volgt:
- De nieuwe gebouwen, parkeerplaatsen, boomgaarden en wegen zijn deels gepland ter plaatse van de historische huisplaatsen + attentiezone en dekzandruggen. Hier bestaat de kans dat met de voorgenomen ingrepen eventuele archeologische resten en/of sporen worden verstoord. Daarom wordt daarvoor een vervolgonderzoek aanbevolen. Dit vervolgonderzoek het beste worden uitgevoerd als een verkennend booronderzoek dat als doel heeft om de opbouw en de mate van intactheid van de bodem in kaart te brengen. Op basis van de resultaten van het verkennende booronderzoek kan de archeologische verwachting worden getoetst en waar mogelijk worden bijgesteld.
- Voor de ingrepen die ter plaatse van de lage archeologische verwachtingszone en mogelijk verstoorde zone in het zuiden van het plangebied gepland zijn, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. De kans dat hier bewoning heeft plaatsgevonden is immers klein. Ook ter plaatse van de bestaande kelders wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Hier is de kans immers groot dat het archeologisch niveau al verdwenen is. Voor inpandige verbouwingen wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Hierbij wordt de bodem immers niet verstoord.
Verkennend booronderzoek
Er is een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 2), op basis waarvan de archeologische verwachting wordt getoetst. Op basis van dit veldonderzoek is te concluderen dat in het plangebied sprake is van een dekzandlandschap met reliëf. In het noorden van het terrein is een dekzandrug en -flank aanwezig. De top van het dekzand ligt hier op circa 5,1 á 5,8 m NAP (25-70 cm -Mv). De top van het dekzand is hier, gezien het voorkomen van sporen van bodemvorming (podzolering), archeologisch gezien intact te beschouwen. In dit noordelijke deel van het plangebied kan de hoge archeologische verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd gehandhaafd blijven. In het zuiden van het terrein is sprake van een overstoven laagte. Het dekzand ligt hier op circa 4,5 en 5,1 m NAP (70-145 cm-Mv) en wordt het afgedekt met een laag stuifzand van circa 25-55 cm (exclusief bouwvoor). Vermoedelijk is dit stuifzand in de Middeleeuwen gevormd. Ook hier is de ondergrond intact, maar dit gedeelte van het plangebied is wegens de wat lagere ligging waarschijnlijk minder aantrekkelijk geweest voor de mens in het verleden. Er geldt echter nog wel een archeologische verwachting, maar de kans op aantreffen van resten is hier lager dan op de hogere delen van het landschap. Aan dit gebied wordt een middelhoge verwachting toegekend. Alleen ter plaatse van de stallen met mestkelders is geen sprake meer van intact dekzand. Hier zijn verstoringen tot 130-220 cm -Mv waargenomen. In dit gedeelte van het plangebied is geen sprake meer van een archeologische verwachting. Een verwachtingskaart is opgenomen.
Men heeft het voornemen om het plangebied te herinrichten, waarbij woonzorgappartementen en ruimten voor dagbesteding worden gerealiseerd. Ook zullen bosschages, parkeerplaatsen en paden worden aangelegd. De maximale geplande ontgravingsdiepte is nog onbekend. Er zijn nog geen bouwtekeningen van de plannen. Een advieskaart is opgenomen. Gezien de geplande ingrepen wordt het volgende geadviseerd:
- Volgens de huidige inrichtingstekening zal op twee locaties nieuwbouw plaatsvinden met een totaaloppervlak van 740 m2. Deze nieuwe gebouwen komen in het noordwesten van het terrein te liggen, ter plaatse van de hoge verwachtingszone. Naar verwachting zullen de bodemingrepen hier het archeologisch relevante niveau verstoren. In deze twee gebieden wordt een vervolgonderzoek (karterende en eventueel waarderende fase) geadviseerd. Dit kan het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Bij het proefsleuvenonderzoek moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vindplaatsen uit de steentijd.
- Bij de te hergebruiken panden vinden voor zover bekend geen ondergrondse werkzaamheden plaats. Hetzelfde geldt voor de te behouden bebouwing. Hier is op dit moment geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
- Er worden twee panden in het plangebied gesloopt met een oppervlak van circa 380 m2. Hierbij vinden naar verwachting geen ´nieuwe´ verstoringen plaats en is zodoende in het huidige kader geen onderzoek noodzakelijk.
- In de overige delen van het plangebied vinden volgens de huidige plannen geen graafwerkzaamheden plaats. Geadviseerd wordt om in het nieuwe bestemmingsplan de verwachtingszones op te nemen. Indien in de hoge verwachtingszone graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 30 cm -Mv en groter zijn dan 50 m2 wordt een vervolgonderzoek (karterende fase) geadviseerd. In het zuiden van het plangebied geldt dit advies vanaf 50 cm -Mv, aangezien het dekzand hier dieper ligt. Geadviseerd wordt om in deze zone dezelfde vrijstellingsgrenzen omtrent oppervlakte aan te houden als in het huidige bestemmingsplan aan middelhoge gebieden wordt toegekend, dat wil zeggen vanaf 5000 m2. Deze onderzoeksgrenzen gelden ook voor eventuele ingrepen bij deze herinrichting, die momenteel nog niet concreet zijn (zoals de aanleg kabels en leidingen, planten van bomen en overige bodemverstorende ingrepen).
In de verstoorde zone is geen archeologische dubbelbestemming noodzakelijk. Bovenstaande is een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Dalfsen) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Het rapport is daarom ter toetsing voorgelegd aan de gemeente.
In wijziging op het ontwerp bestemmingsplan is het Verkennend archeologisch booronderzoek getoetst door de adviseur archeologie van de gemeente Dalfsen. Hierop is dit Verkennend archeologisch booronderzoek aangepast op de volgende punten en als bijlage 2 bijgevoegd:
Hierbij mijn toetsing en advies op basis van het rapport voor het plangebied aan de Strenkhaarsweg. In principe een goed onderzoek, wel wijkt mijn advies af van dat van Transect. Uitgaande van de huidige plannen adviseer ik als volgt:
- Ter plaatse van de hergebruikte panden is geen vervolgonderzoek nodig.
- Ter plaatse van de te slopen panden is geen vervolgonderzoek nodig.
- In de verstoorde zones, zoals aangegeven in bijlage 7 en 8 van het verkennend archeologisch booronderzoek, is geen archeologische dubbelbestemming noodzakelijk.
- Ik ben het echter niet eens met het advies tot het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de twee bouwvlakken. Voor een brede archeologische verwachting Paleo-Nieuwe Tijd is karterend booronderzoek de meest geëigende methode. Het grootste vlak ligt buiten de bufferzone rondom erven (een argument voor proefsleuvenonderzoek), de ander vermoedelijk in een door zandwinning eerder verstoord deel van het plangebied.
Wat betreft het bestemmingsplan adviseer ik het gehele plangebied, minus de verstoorde zones, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 te geven. In het noordoosten van het plangebied is – zoals gezegd - een deel verstoord voor zandwinning; hiervoor hoeft in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming te worden opgenomen (voor de omvang ervan zie bijlage 2). Ook voor het verstoorde gebied onder de stallen Strenkhaarsweg 19 geldt dat geen dubbelbestemming wordt opgenomen.
In de beschikking voor de werkzaamheden dient benadrukt te worden dat indien bij de graafwerkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen er een meldingsplicht geldt, volgens de Erfgoedwet, art. 5.10. Deze melding kan worden gedaan bij de gemeente Dalfsen (namens haar de regioarcheoloog) of de RCE.
In dit bestemmingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden de resultaten van de archeologisch onderzoeken akkoord zijn bevonden door het bevoegd gezag.
3.2.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Situatie plangebied
Met dit plan wordt de karakteristiek van het agrarische erf in stand gehouden door grotendeels hergebruik van bebouwing. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen monumenten. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook eveneens geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
In dit bestemmingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden de resultaten van de archeologisch onderzoeken akkoord zijn bevonden door het bevoegd gezag. Daarnaast wordt met dit plan de karakteristiek van het agrarische erf in stand gehouden door grotendeels hergebruik van bebouwing. Tot slot bevinden zich in het plangebied en de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.
3.3 Bodemkwaliteit
3.3.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien moet een bodemonderzoek uitgevoerd worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
3.3.2 Onderzoek
Strenkhaarsweg 15
In augustus 2021 en november 2022 is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Strenkhaarsweg 15 (Bijlage 3,Bijlage 4 en Bijlage 5). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de aankoop en een bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Conclusie verkennend bodemonderzoek augustus 2021
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd is, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er formeel gezien reden voor een nader onderzoek naar de omvang van de aangetroffen PAK-verontreiniging.
In het kader van de aankoop kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zal, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde PAK-verontreiniging mogelijk een bezwaar kunnen vormen. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook mogelijk enige belemmeringen voor de aankoop en bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Conclusie verkennend onderzoek asbest in puin en nader bodemonderzoek september 2021
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden vastgesteld dat het puinpad niet uitloogt in de onderliggende bodem. In het puin is asfalthoudend materiaal aangetroffen, analytisch wordt dit echter niet als teerhoudend aangetoond en kan het puin grotendeels als toepasbaar worden beschouwd en is het vastgestelde niet-herbruikbaar van het puin op basis van PAK bij boring A13 en A17 in het verkennend bodemonderzoek niet bevestigd over de gehele locatie. Op basis van het aangetroffen asbest is er gezien de locatie (puinpad) en de hoeveelheid aangetroffen asbesthoudend materiaal vastgesteld dat de locatie voldoet aan de definitie asbestwegen zoals beschreven in het Besluit Asbestwegen Milieubeheer artikel 1 lid 1.
Op basis van bovenstaande constateringen adviseert Econsultancy tot het opstellen van een plan van aanpak voor sanering in combinatie met de voorgenomen inrichting van het terrein. Voor de bestemmingsplanprocedure vormt deze sanering vooralsnog geen belemmering. In de regels is een voorwaardelijke verplichting voor bodem opgenomen. Daarmee is het in gebruik nemen van de gronden gelegen binnen de interventiewaardecontour pas mogelijk, wanneer deze middels een door IL en T goedgekeurd saneringsplan zijn gesaneeerd en uit een verkennend onderzoek of saneringsevaluatie blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de functie passend bij de beoogde bestemming ter plekke. In de voorwaardelijke verplichting is ook opgenomen dat de gronden ter hoogte van de spoelplaats en nabij de bovengrondse dieseltank in gebruik kunnen worden genomen wanneer uit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie passend bij de beoogde bestemming ter plekke.
Conclusie aanvullend verkennend bodemonderzoek november 2022
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Strenkhaarsweg 19
In augustus 2021 en november 2022 is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Strenkhaarsweg 19 (Bijlage 6, Bijlage 7). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de aankoop en een bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Conclusie verkennend bodemonderzoek augustus 2021
Gelet op het regionale karakter van de metaalverontreinigingen in het grondwater, alsmede het feit dat de onderzochte parameters in de grond in gehalten onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde voorkomen, kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.
Er kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij gewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, geen belemmeringen voor de aankoop van de onderzoekslocatie.
Conclusie aanvullend verkennend bodemonderzoek november 2022
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
3.3.3 Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor dit plan.
3.4 Duurzaamheid
3.4.1 Algemeen
De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzame ontwikkelingen voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:
- 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
- 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
- 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.
Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.
3.4.2 Speerpunten
De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 - is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:
- 1. Minder energieverbruik
- 2. Meer duurzame energie
- 3. Meer lokale kracht
- 4. Meer circulair
Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke plannen wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan.
Het plan zet voornamelijk in op sociale duurzaamheid. Er wordt voor de doelgroep een veilige leefomgeving geboden.
De gebouwen worden grotendeels hergebruikt (=duurzaam), duurzaam ver/gebouwd en geïsoleerd volgens de laatst geldende normen, inclusief opwekking van eigen energie. Op deze manier wordt door initiatiefnemers een bijdrage geleverd aan de speerpunten van de duurzaamheidsagenda van de gemeente.
Voor de woning aan de Strekhaarsweg 15 verandert het gebruik niet. Door het wijzigingen van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen', wordt de bestemming in overeenstemming gebracht met het gebruik.
3.4.3 Conclusie
Met het voorliggende initiatief wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling van het buitengebied.
3.5 Ecologie
3.5.1 Algemeen
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
In de Wet natuurbescherming wordt gesteld dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat onderzocht moet worden of door de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.
In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Binnen de provincie Overijssel is de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel
3.5.2 Onderzoek
In maart 2022 zijn door Econsultancy voor de Strenkhaarsweg 15 en 19 natuurtoetsen uitgevoerd (Bijlage 8, Bijlage 9) om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Hierna worden de resultaten van beide onderzoeken vermeld. Indien de uitkomst verschilt t.o.v. elkaar is dit vermeld.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Vecht en Beneden-Reggegebied, bevindt zich op circa 4,6 kilometer afstand ten noordoosten van de onderzoekslocatie.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabij natuurbescherming ten aanzien van stikstofdepositie in de gebruiksfase wordt echter wel geadviseerd.
Dit stikstofonderzoek is in december 2022 uitgevoerd (Bijlage 10, Bijlage 11, Bijlage 12) voor zowel de aanleg als gebruiksfase.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materiaal, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de uit te voeren bouwwerkzaamheden. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de gebruiksfase vinden uitsluitend plaats door de verkeersbewegingen van en naar het zorgcomplex en door de aanwezigheid van enkele dieren. Uit oriënterend onderzoek blijkt dat, gezien de schaal en de locatie van het plan, het projecteffect van de gebruiksfase > 0,00 mol/ha/jaar is. Derhalve wordt aansluiting gezocht bij interne saldering en is een verschilberekening gemaakt. Hierbij is de stikstofdepositie van de aanlegfase en de gebruiksfase vergeleken met de depositie ten gevolge van de referentiesituatie.
De verschilberekening tussen de referentiesituatie en de toekomstige gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021.1.2). Uit de verschilberekening blijkt dat er geen toename van stikstofdepositie plaats zal vinden ten gevolge van de toekomstige gebruiksfase ten opzichte van de referentiesituatie. De emissies welke komen te vervallen ten gevolge van de te saneren veehouderijen zijn vele malen groter dan de toekomstige emissies van het zorgcomplex. Op basis van het onderzoek blijkt dat negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie van het beoogde plan kunnen worden uitgesloten. Er is geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 500 meter ten zuiden van de onderzoekslocatie.
Soortbescherming
Huismus
Door de aanwezigheid van geschikte nestmogelijkheden op de onderzoekslocatie valt de aanwezigheid van de jaarrond beschermde nesten van de huismus niet uit te sluiten. Daarom dient er vervolgonderzoek gedaan te worden naar de aanwezigheid van deze soort. Dit vervolgonderzoek is in december 2022 opgeleverd. Hieruit blijkt dat de functionaliteit voor de huismus behouden blijft door het tijdelijk aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen, het werken buiten de gevoelige perioden, het ongeschikt maken van de bebouwing voor de soorten voorafgaand aan de werkzaamheden en het opnieuw geschikt maken van de bebouwing na afloop van de werkzaamheden.
Algemene broedvogels
Ten aanzien van algemene broedvogels dient het eventueel verwijderen van groen en slopen van bebouwing buiten het broedseizoen plaats te vinden. Voor het broedseizoen wordt globaal de periode maart tot half augustus aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien de voorgenomen ingreep toch binnen het broedseizoen valt, dient er een ecologische vrijgave door een ter zake deskundige voorafgaand aan de werkzaamheden uit te worden gevoerd.
(Kleine) marterachtigen en egel (alleen Strenkhaarsweg 15)
Het plangebied is een geschikt leefgebied voor de bunzing, wezel, hermelijn, steenmarter en egel. Het aantasten van het functioneel leefgebied en de vaste rust- of voortplantingsplaatsen van deze soort betreft een overtreding van de Wet natuurbescherming. Daarom dient er een ontheffing aangevraagd te worden bij de provincie. Mogelijk kan er omtrent de steenmarter gebruik gemaakt worden van de door de provincie Overijssel goedgekeurd Steenmarterbeheerplan 2017-2023. Op basis van dit beheerplan is aan de gemeente Dalfsen een doorlopende ontheffing verleend voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste verblijfplaatsen van de steenmarter.
De functionaliteit van het plangebied als leefgebied voor kleine marterachtigen en egel wordt gerealiseerd door het tijdelijk aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen, het werken buiten de gevoelige perioden en het opnieuw geschikt maken van het plangebied na afloop van de werkzaamheden.
Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën
Ten aanzien van licht beschermde zoogdieren en amfibieën dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Wanneer dieren worden aangetroffen dienen deze de kans te krijgen om veilig weg te komen.
Houtopstanden
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De te vellen bomen op de onderzoekslocatie betreft een houtopstand op erven of in tuinen. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht en herplantplicht.
3.5.3 Conclusie
Uit de resultaten van de ecologische quickscan en het vervolgonderzoek blijkt dat, als de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd conform de aanbevelingen, de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van de soortbescherming. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.6 Externe Veiligheid
3.6.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
3.6.2 Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen
In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.
3.6.3 Onderzoek
Zoals uit figuur 3.2 blijkt, bevindt zich ten noorden van het plangebied, aan de Weerdhuisweg 13, een bedrijf met een risicobron. Dit betreft de opslag van bestrijdingsmiddelen. Het plangebied is op ruim 400 meter gelegen, waardoor dit bedrijf geen belemmering is dit plan.
Transport door buisleidingen
Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich twee gasleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.
Figuur 3.2: Uitsnede risicokaart
Tabel leidinggegevens:
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
A 522 | 1.219 mm | 66 bar | 210 m | 540 m | ca. 1.810 m |
A 511 | 1.067 mm | 66 bar | 190 m | 490 m | ca. 1.820 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de letaliteitsafstanden van de buisleidingen ligt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Advies bestrijdbaarheid (bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid)
Uit de VNOG-Geoviewer blijkt dat het beschikbare (primaire) bluswater in de buurt van het perceel – in relatie tot deze ontwikkeling – voldoende is. Het plangebied is via de openbare weg voldoende bereikbaar voor hulpverleningsdiensten. Er is voldoende ruimte aanwezig voor de hulpdiensten om te parkeren (dichtbij de ingang van de gebouwen). De appartementen zijn toegankelijk voor een brancard.
Advies zelfredzaamheid
De (begeleiders van de) bewoners weten van de risicobronnen in de omgeving en zijn voorgelicht over hoe te handelen bij een calamiteit (bijvoorbeeld ventilatie sluiten of gebouw verlaten en verzamelen op verzamelplaats). Zij zijn in eerste instantie bij een calamiteit verantwoordelijk voor de veiligheid van de bewoners. Bij de intake van nieuwe bewoners zal ook extra aandacht worden besteed aan de risico's in de omgeving en hoe te handelen bij een calamiteit. Onderdeel van de voorlichting is de presentatie van de kaart waarop de verzamelplaats is aangeven en de vluchtroute bij een calamiteit.
Om de zelfredzaamheid van – eventueel verminderd zelfredzame bewoners – te vergroten, adviseert de VNOG het volgende punt te borgen in voorschriften in de omgevingsvergunning (onderdeel: bouwen):
- Tref voorzieningen waarmee de (mechanische) ventilatie – eventueel op afstand – afgeschakeld kan worden, als er sprake is van een incident waarbij een toxische gaswolk ontstaat of een brand waarbij sprake is van grote rookvorming in de omgeving van het plangebied.
Daarnaast adviseert het VNOG om de initiatiefnemer(s), begeleiders en/of toekomstige bewoners te wijzen op onderstaande punten:
- Stimuleer het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren ook verder geïnvesteerd. Men zelf het initiatief nemen om de mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert). Het plangebied valt binnen het bereik van de bestaande WAS-palen1
- Attendeer (toekomstige) bewoners op deelname aan 'Stan the CPR network' (voorheen Hartveilig Wonen). Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.
Initiatiefnemer zal begeleiders van toekomstige bewoners op bovenstaand attenderen.
3.6.4 Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.7 Geluid
3.7.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
3.7.2 Onderzoek
Wegverkeer
GeluidsMeesters B.V. heeft een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd, Bijlage 13.
In het kader van de ruimtelijke procedure is onderzocht of ter plaatse van de te realiseren woon(zorg)gebouwen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de woon(zorg)gebouwen, en de te herbestemmen woning aan de Strenkhaarsweg 15, ten hoogste respectievelijk 36 en 44 dB Lden bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Er kan dan ook worden gesteld dat er sprake is van een akoestisch goed woon- & leefklimaat.
Het plan van Frion zal een verkeerstoename tot gevolg hebben op de Strenkhaarsweg. Bij de bestaande omliggende woningen zijn de akoestisch gevolgen daarvan vastgesteld. Er zijn voor dit aspect geen wettelijke grenswaarden. Op de Strenkhaarsweg bedraagt de verkeersintensiteit in het prognosejaar 2040 totaal 250 mvt/etmaal. Indien daar, door de ontwikkeling, 38 mvt/etmaal bijkomen vanwege de planontwikkeling van Frion dan zal de geluidbelasting als gevolg van de Strenkhaarsweg met (10log 288/250=) 0,61 dB toenemen op de omliggende bestaande woningen. Het akoestisch effect van de extra verkeersbewegingen is daarmee te verwaarlozen. Daarnaast blijkt dat bij de direct nabijgelegen woningen van derden ruimschoots, met ten hoogste 44 dB Lden, wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Bij de omliggende woningen is ook met de extra verkeersbewegingen sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat ten aanzien van wegverkeerslawaai.
Figuur 3.3: Uitsnede geluidkaart (bron: www.atlasleefomgeving.nl)
Industrielawaai
De woon-zorgvoorzieningen en dagbesteding liggen op ruimte afstand van omliggende bedrijven en woningen. Aan de richtafstanden voor geluid wordt ruim voldaan, zie paragraaf 3.10. Ook voor het aspect industrielawaai kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat goed en geschikt is.
Geluid van het eigen bedrijf
De woonzorgappartementen maken onderdeel uit van de milieuinrichting en zijn op basis van de wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit niet aangewezen als gevoelig voor de eigen inrichting. Wel zullen initiatiefnemers er naar streven om de functies, bedrijfsactiviteiten en rij-lijnen zoveel als mogelijk van elkaar te scheiden om geluidhinder in de appartementen te voorkomen.
Het bouwblok van de woning Strenkhaarsweg 15 bevindt zich op 10 meter afstand van de maatschappelijke bestemming met aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagbesteding' ten westen en zuiden van de woning. Geluid treedt voor de dagbesteding (locatie achter Strenkhaarsweg 15) alleen op op werkdagen tussen 8.00 uur en 17.30 uur. Bewoners van het woon-zorg complex zullen arriveren tussen 8 en 9 uur via de paden tussen het Woon-zorg gedeelde en de dagbesteding. De cliënten vertrekken tussen 16 en 17 uur. De activiteiten zijn zowel binnen en buiten onder begeleiding. De binnenruimte is opgedeeld in diverse activiteitenruimtes die zich in de achterzijde van het pand bevinden met een kantine, waar geluncht wordt. De kas grenst aan het pand en wordt gebruikt voor de opkweek van groenten door de cliënten van de dagbesteding. De buitenactiviteiten vinden plaats in de moestuin in kleine groepjes en bestaat voornamelijk uit handwerk (schoffelen, oogsten, etc.). Voor de clienten is een prikkelarme omgeving erg belangrijk, dus het gebruik van geluidsintensief materieel of de aanwezigheid van grote groepen is niet gewenst. Bovendien vinden hier geen activiteiten plaats in de avond of nacht.
Voor de woning Strenkhaarsweg 15 is een bouwvlak opgenomen, zodat voldoende afstand (minimaal 10 meter voor geluid als richtafstand) voor de toekomst geborgd is tussen de woning en het dagbestedingscomplex. De activiteiten vinden op voldoende afstand plaats van de woning Strenkhaarsweg 15.
3.7.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor dit plan.
3.8 Luchtkwaliteit
3.8.1 Algemeen
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, als:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in Bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake als zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
3.8.2 Onderzoek
Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit.
Figuur 3.4: Worst-case berekening extra verkeer
In de tabel is er uitgegaan van 48 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is gebaseerd op basis van de gegeven uit tabel 3.1 in paragraaf 3.11.2. Voor de bestaande woning op Strenkhaarsweg nummer 15 geldt dat er geen verandering in gebruik is en de verkeersbewegingen gelijk blijven. Er is op basis van de uitkomsten geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
Achtergrondwaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens Atlas leefomgeving ligt de concentratie PM10 ter hoogte van het plangebied rond de 14,5 µg/m³ en is de concentratie PM2,5 7,6 µg/m³ (2020). De concentratie NO2 ter plaatse is ten hoogste 9,35 µg/m³ (2020).
In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Hoewel de getoonde concentraties uit 2020 zijn, kan met zekerheid worden gesteld op basis van de gegevens uit de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de norm ligt aangezien het plangebied in het buitengebied ligt waar de toename van het verkeer / bedrijvigheid zeer beperkt is en waar met deze ontwikkeling een varkensbedrijf en kalvermesterij hun bedrijvigheid staken.
3.8.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
3.9 Geur
3.9.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom ligt, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
3.9.2 Onderzoek
Binnen de gemeente Dalfsen is sinds 26 september 2014 een gemeentelijke geurverordening van kracht. In artikel 2 'Veehouderijen zonder geuremissiefactoren' van deze verordening is opgenomen dat de minimale afstand van een bestaande veehouderij tot een geurgevoelig object in de gemeente Dalfsen binnen de bebouwde kom 50 meter moet bedragen en buiten de bebouwde kom 25 meter moet bedragen.
In paragraaf 4.10 is een overzicht gegeven van de woningen en bedrijven in de omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde woning van derden is op circa 10 meter afstand van het plangebied gesitueerd en het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf van derden op circa 300 meter afstand.
Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van woonzorgactiviteiten voor 48 bewoners met 24 uurs-zorg. De zorgappartementen waarin de cliënten wonen en de woning aan de Strenkhaarsweg 15 zijn geurgevoelige objecten voor bedrijven in de omgeving.
Doorwerking vaste afstand in het plan
Het dichtstbij gelegen agrarisch bedrijf van derden aan de Buurtweg 4 ligt op een afstand van 50 meter uit het plangebied. Aan de vaste afstand van 25 meter van de geurverordening wordt voldaan.
Dieren met geurfactor
Alfa accountants en adviseurs heeft een geuronderzoek uitgevoerd voor planlocatie, zie Bijlage16. De geursituatie in het plangebied is op basis van de voor- en achtergrondbelasting bepaald. Onder de geursituatie wordt verstaan de geurbelasting van de aanwezige veehouderijen in de omgeving van het plangebied op basis van vigerende omgevingsvergunningen of gedane meldingen ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de hoogste geurbelasting van een individuele veehouderij op het plangebied. Onder achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting op het plangebied als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van het plangebied. In totaal zijn 11 intensieve veehouderijen in een straal van 2 kilometer rondom planlocatie meegenomen in dit geuronderzoek. Met behulp van V-stacks gebied zijn berekeningen uitgevoerd om de geurbelasting op het plangebied te berekenen. Uit de berekeningen is gebleken dat de voorgrondbelasting maatgevend is. Op basis van de berekende voorgrondbelasting wordt de milieukwaliteit ter plaatse van het plangebied als redelijk goed beoordeeld. Een redelijk goede milieukwaliteit betekent een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.9.3 Conclusie
- De geurhinder van omliggende veehouderijen op het plangebied voldoen aan de geurnorm. Ter plaatse van het plangebied is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied is daarmee geschikt voor de realisatie van de woon- zorg bestemming;
- Aan de vaste afstand van de geurverordening wordt voldaan;
- Voor veehouderijen met dieren met geuremissiefactor is een geuronderzoek uitgevoerd, hieruit blijkt dat sprake is van een redelijk goede milieukwaliteit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
- Omliggende veehouderijen worden door het plan niet belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.10 Bedrijven En Milieuzonering
3.10.1 Algemeen
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
3.10.2 Onderzoek
In dit geval is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'rustige woonwijk'.
Aan de hand van de hiervoor genoemde regeling is onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals hiervoor genoemd wordt moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In 1 van de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' is voor activiteiten een specifieke richtafstand weergegeven. Op basis van de activiteiten van initiatiefnemers en de omliggende bedrijfsmatige activiteiten is de onderstaande activiteit geselecteerd:
- Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven (SBI-code 8621, 8622 en 8623).
Deze sluit qua activiteit het beste aan bij de toekomstige activiteiten op Strenkhaarsweg 15 en 19 en de activiteiten van de omliggende bedrijven. Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven vallen in milieucategorie 1. Hiervoor gelden geen richtafstanden voor geur (0 meter), stof (0 meter), geluid (10 meter) of gevaar (0 meter).
De richtafstanden als opgenomen in de Bedrijven en milieuzonering zijn indicatief. Geluid treedt voor de dagbesteding (locatie achter Strenkhaarsweg 15) alleen op op werkdagen tussen 8.00 uur en 17.30 uur. Bewoners van het woon-zorg complex zullen arriveren tussen 8 en 9 uur via de paden tussen het Woon-zorg gedeelde en de dagbesteding. De cliënten vertrekken tussen 16 en 17 uur. De activiteiten zijn zowel binnen en buiten onder begeleiding. De binnenruimte is opgedeeld in diverse activiteitenruimtes die zich in de achterzijde van het pand bevinden met een kantine, waar geluncht wordt. De kas grenst aan het pand en wordt gebruikt voor de opkweek van groenten door de cliënten van de dagbesteding. De buitenactiviteiten vinden plaats in de moestuin in kleine groepjes en bestaat voornamelijk uit handwerk (schoffelen, oogsten, etc.). Voor de clienten is een prikkelarme omgeving erg belangrijk, dus het gebruik van geluidsintensief materieel of de aanwezigheid van grote groepen is niet gewenst. Bovendien vinden hier geen activiteiten plaats in de avond of nacht.
Voor de woning Strenkhaarsweg 15 is een bouwvlak opgenomen, zodat voldoende afstand voor de toekomst geborgd is tussen de woning en het dagbestedingscomplex. De activiteiten vinden op voldoende afstand plaats van de woning Strenkhaarsweg 15.
Hoewel de woningen aan de Strenkhaarsweg 17 en 21 en Twentseweg 85 direct grenzen aan het plan, is de afstand tussen de maatschappelijke bestemming en de grenzen van de woonbestemmingen, respectievelijk 30, 40 en 30 meter. De woningen zelf liggen op grotere afstand, ruim voldoende om te voldoen aan de bovengenoemde richtlijnen.
Rondom de Strenkhaarsweg 17 worden dierenweides en een bos gerealiseerd, waarmee een rustige buffer ontstaat rondom deze woning. De meest dichtsbijzijnde maatschappelijke activiteit bevindt zich op 45 meter van de woning en betreft een pluktuin, die alleen overdag tussen 8.30 en 17 uur toegankelijk zal zijn voor clienten van de dagbesteding en onder begeleiding. In de winter is hier weinig activiteit. Tussen het woon-zorgcomplex en Strenkhaarsweg 21 worden ook twee bosstroken een weide gerealiseerd, waardoor een rustige buffer ontstaat. De meest dichtbijgelegen maatschappelijk bestemming betreft het distributiecentrum. Vanuit hier wordt het woon-zorg complex bevoorraad en zal afval afgevoerd worden, voornamelijk op werkdagen. In totaal zijn 532 vrachtwagens per jaar te verwachten, dat is ruim minder dan in de huidige situatie het geval is. De kortste afstand tussen de maatschappelijke bestemming met dagbesteding (moestuin) en het bouwblok Twensteweg 85 is 30 meter. De kortste afstand tot de woning bedraagt 100 meter. De moestuin zal alleen op werkdagen tussen 8 en 17.30 gebruikt worden. Het betreft extensief gebruik door kleine groepen, waardoor de geluidsbelasting minimaal is.
In de toekomst is mogelijk sprake van uitbreiding van de dagbesteding voor clienten buiten het geplande zorgcentrum. De activiteiten veranderen niet en ook de locatie waar de activiteiten plaatsvinden niet. Deze blijfven op voldoende afstand van de omliggende woningen, zoals hierboven beschreven.
Vast kan worden gesteld dat, gezien de afstand van de omliggende objecten / bedrijven tot het plangebied voldaan wordt aan de richtafstanden. Ook worden omliggende bedrijven en bewoners niet belemmerd in hun activiteiten of geschaad in hun belangen.
De functie 'Wonen' (Strenkhaarsweg 15) is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
De woonzorg voorziening, dagbesteding en de woning Strenkhaarsweg 15 zijn gevoelige bestemmingen. Van belang is te beoordelen of het woon- en leefklimaat geschikt is voor deze bestemming en voldaan wordt aan de richtafstanden en de wettelijke afstanden ten opzichte van omliggende bedrijven. Tevens dient beoordeeld te worden dat de omliggende bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering en -ontwikkeling.
Lelykwekerij Buurtweg 4
Aan de Buurtweg 4 was een leliekwekerij gevestigd. Hier kan sprake zijn van mogelijke spuitzones (meestal 50 meter). De kortste afstand tussen de bouwblokken bedraagt 50 meter, het plan ligt daarmee op voldoende afstand.
Melkveehouderij Strenkhaarsweg 13 / Beldmansweg 2
Aan de Strenkhaarsweg 13 / Beldmansweg 2 is een melkveehouderij gevestigd. De kortste afstand tussen de bouwblokken bedraagt circa 70 meter. Ten aanzien van de minimaal aan te houden afstand is het aspect geur bepalend, voor gemengd gebied geldt een afstand van 50 meter in de VNG brochure, zie voor de beoordeling hiervan ook paragraaf 3.9 Geur.
Varkenshouderij Strenkhaarsweg 7
Op 530 meter van planlocatie ligt een varkenshouderij. Ten aanzien van de minimaal aan te houden afstand is het aspect geur bepalend, voor gemengd gebied geldt een afstand van 100 meter in de VNG brochure, zie voor de beoordeling hiervan ook paragraaf 3.9 Geur.
3.10.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.11 Verkeer En Parkeren
3.11.1 Algemeen
Bij een nieuwe ontwikkeling moet worden gekeken naar de ontsluiting van de percelen en het parkeren van bewoners en bezoekers. Bij de toepassing moeten de geldende beleidsregels in acht worden genomen.
3.11.1.1 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2016 - 2026
Het Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan (GVVP) is opgebouwd uit drie onderdelen. Een ambitiedocument, de uitwerking van het beleid en een uitvoeringsprogramma. Het ambitiedocument (vastgesteld door het college in oktober 2015) bevat een korte terugblik op de afgelopen jaren en kijkt vooruit naar de ontwikkelingen die de gemeente te wachten staan. Daarnaast zijn de landelijke en provinciale kaders geschetst. Op basis van de ontwikkelingen en kaders is geschetst welke richting het verkeer en vervoerbeleid moet krijgen en wat de ambities zijn op hoofdlijnen.
In de uitwerking van het beleid zijn de ambities vertaald in programma's en concreet toe te passen richtlijnen ten aanzien van inrichting van wegen, parkeren, fietsinfra en de wensen ten aanzien van het openbaar vervoer. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven welke projecten de meeste prioriteit hebben, of er subsidiemogelijkheden zijn en in hoeverre koppeling met onderhoud mogelijk is. Aangegeven wordt welke projecten de komende jaren daadwerkelijk uitgevoerd worden. Het uitvoeringsprogramma is een dynamisch document dat periodiek (driejaarlijks) geactualiseerd wordt.
Bij nieuwe ontwikkelingen of een wijziging van een bestaande bestemming moeten de consequenties wat betreft parkeren goed in beeld worden gebracht. De gemeente stelt in de regel eisen aan de hoeveelheid en de kwaliteit van de bijbehorende parkeervoorzieningen. Om rechtsongelijkheid te voorkomen en duidelijkheid te scheppen voor burgers en ontwikkelaars is een eenduidig beleid ten aanzien van de parkeereisen nodig.
In de Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020 is bepaald dat voor intramurale zorgwoningen (zorgwoningen voor mensen met een zwaardere zorgindicatie (dag verzorging) de categorie verpleeg-/verzorgingshuis van toepassing is. In de Kadernota zijn voor de gezondsheidszorg en (sociale) voorzieningen, waaronder de verpleeg-/verzorgingstehuizen vallen, de volgende normen opgenomen.
Tabel 3.1:Kencijfers parkeren categorie 'Gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen
3.11.2 Onderzoek
Parkeren
Voor verpleeg- en verzorgingstehuizen in het buitengebied zijn geen parkeernormen vastgesteld. In overleg met de verkeerskundige van de gemeente Dalfsen is afgesproken de norm voor verpleeg- en verzorgingstehuis en rest bebouwde kom met het bezoekerspercentage aan te houden per wooneenheid (0,6* 60% * 48 zorgappartementen = 17.28). Voor het personeel is uitgegaan van het maximaal aantal voertuigen dat tegelijkertijd aanwezig is (bij wisseling middagdienst) aangehouden, namelijk 26. In totaal komt de parkeervraag daarmee op 44 parkeerplaatsen. Er worden 4 invalideparkeerplaats aangelegd nabij de hoofdingang, deze hebben een breedte van 3.5 meter. Het inrichtingsplan voorziet in daarmee in totaal in 45 parkeerplaatsen. De aanleg van laadpalen voor auto's komt bij de aanvraag omgevingsvergunning aan de orde.
Voor de woning aan Strenkhaarsweg 15 geldt dat er voldoende ruimte aanwezig is voor parkeren op eigen terrein, zoals dat in de huidige situatie ook het geval is.
Het plan voorziet daarnaast in een fietsenstalling, waar elektrische fietsen van personeel veilig gestald en opgeladen kan worden. Initiatiefnemer wil vervoer per (elektrische fiets) stimuleren.
Geconcludeerd wordt dat in het plangebied meer dan voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Ontsluiting en bereikbaarheid
Het plangebied is te bereiken vanuit Lemelerveld, vanaf de N348 over het industrieterrein, de Hanselsweg en Posthoornweg richting de Strenkhaarsweg. Vanuit de richtingen Zwolle en Raalte kan de locatie bereikt worden via de N35, Heino en de Lemelerveldseweg en Strenkhaarsweg.
De Strenkhaarsweg is een weg welke geschikt is voor gemotoriseerd verkeer (personenvervoer, evenals vracht- en landbouwverkeer).
Het betreffende gedeelte van de Strenkhaarsweg wordt in beperkte mate gebruik door recreatief verkeer. De weg maakt geen deel uit van een hoofdfietsroute.
Verkeer
Er is onderzoek gedaan naar het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Dit is weergegeven in tabel 3.2. Uit de tabel blijkt het aantal autobewegingen per etmaal met 48 verkeersbewegingen toeneemt en het aantal zware verkeerbewegingen met 5 afneemt.
De toename van 48 verkeersbewegingen per etmaal is voor de Strenkhaarsweg en andere omliggende wegen geen belemmering, zeker gezien het feit dat de verkeersintensiteiten van het zware verkeer afneemt.
Voor de veiligheid op het erf wordt het verkeer zoveel als mogelijk gescheiden de activiteiten voor de dagbesteding en de 24-uurs zorg. Aan de westzijde van het plangebied wordt een distributiecentrum gerealiseerd waar vanuit goederen, medicijnen, wasgoed en afval over het plangebied wordt gedistribueerd. Laden en lossen (en keren) kan hier op een logische wijze plaatsvinden. De ontsluiting richting de Strenkhaarsweg 23 en Twentseweg 87 wordt verplaatst, zodat deze gescheiden wordt van de woning aan de Strenkhaarsweg 15 en de activiteiten van de dagbesteding.
Tabel 3.2:Verkeersintensiteiten
3.11.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.12 Water
In deze paragraaf wordt het waterbeleid voor verschillende schaalniveau's beschreven. Tot slot wordt ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.
3.12.1 Algemeen
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan met het invullen van de digitale watertoets op 27 juli 2022. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselde Delta heeft voor het plan een uitgangspuntennotitie gestuurd, zie . In de uitgangspuntennotitie staat meer informatie over de bestaande waterhuishouding en zijn de concrete uitgangspunten voor het plan verwoord.
Relevant beleid
Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en –visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 van het waterschap DOD (Drents Overijsselse Delta), het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Dalfsen.
3.12.2 Onderzoek
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen. Rond het plangebied liggen primaire A watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 4,8 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
- Bij extreme neerslag wordt wel wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht gezien de ligging in een beekdal (groene waas op figuur 3.5). Als beekdal is er van nature wat makkelijker last van nattere situaties op maaiveld.
Figuur 3.5: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
- Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
- 1. Primaire A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud.
- C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.
Wijzigen van het watersysteem
- Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.
Figuur 3.6: Kaartbeeld compensatie dempen en graven ter hoogte van plangebied
In het groene gebied (zie figuur 3.6) mag er worden gedempt zonder compensatie-plicht. In het blauwe gebied moeten de m2 gedempt oppervlak worden gecompenseerd.
Toetsing
Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de wetering, waar een obstakelvrije zone van 5 meter wordt aangehouden. Hier bevindt zich geen bouwvlak. In het plangebied zullen binnen de blauwe zone geen dempingen of vergravingen plaatsvinden. Er worden met dit plan geen nieuwe watergangen gerealiseerd.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
- het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
- het gescheiden houden van hemelwater;
- de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
- de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.
Compensatie nieuwbouw kleine plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Het waterschap adviseert minimaal 10% van het totaal verhard oppervlak in te richting als waterberging waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een vertraagde afvoer/infiltratie.
Grondwateroverlast
Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Locatiekeuze gevoelige gebieden voor wateroverlast
Beekdalen: bouwen in het beekdal is niet gewenst. Het waterschap staat achter het beleid van de provincie om kapitaalintensieve functies in het beekdal te weren om zo voldoende ruimte voor water te behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Wanneer voor ophoging wordt gekozen (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen) zal het verlies aan ruimte voor water gecompenseerd moeten worden.
Toetsing
In de bestaande situatie is sprake van 9.421 m2 verharding, in de nieuwe situatie is dat 11.277 m2. De toename in voornamelijk halfverharding omvat grasbetonblokken op de parkeerplaatsen, en granulaatpaden/halfverharding rondom de woningen en de paden door het groen voor de doelgroep om te kunnen wandelen. Halfverharding wordt door het waterschap beschouwd als verharding. Doordat de totale verharding met 1.856 m2 toeneemt, is watercompensatie nodig. Daarom worden in de lager gelegen gronden een aantal laagtes aangelegd, passend in het landschap, waar het water kan infiltreren. Deze zullen 30 cm diep worden. Voor de berging wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- Toename verharding (inclusief bebouwing):1.610 m2
- Benodigde berging: 80 mm per m2
- Dit leidt tot een benodigde berging van 1.610 x 0,08 = 128,8 m3
- Maximale waterdiepte in wadi's: 0,30 meter
- De bodemoppervlakte van de wadi's dient 430 m2 te zijn om aan de bergingscapaciteit te voldoen.
Hoewel de meeste bebouwing hergebruikt wordt zijn er enkele gebouwen die nieuw gebouwd worden, buiten de bestaande bouwlocatie. In overleg met het waterschap wordt de aanleghoogte van de nieuw te bouwen zorgappartementen bepaald, voor zover het niet hergebruik van bestaande bebouwing betreft. Daarnaast wordt ook besproken of de nieuw te realiseren zorgappartementen in de zuidwestzijde van het plangebied met of zonder kruipruimte worden uitgevoerd.
De bebouwing in het plangebied ligt buiten de grenzen van het beekdal, zie figuur 3.7.
Figuur 3.7: beekdal blauwe zone, dekzandvlakte en ruggen
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
- Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.
Verontreiniging
- Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
- Agrarische terrein: de inrichting van het agrarische terrein moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het watersysteem wordt voorkomen. Er wordt onder andere rekening gehouden met bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.
- Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.
De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:
- Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
- Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
- Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.
Toetsing
Het schone hemelwater wordt geloosd op het omliggende terrein en oppervlakte water. Bij de bouw worden alleen niet uitloogbare bouwmaterialen toegepast. Verder zal ervoor worden gezorgd dat het hemelwater niet verontreinigd raakt wanneer het naar het oppervlaktewater afstroomt.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
- Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
- Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
- Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
- Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
- Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”. Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Toetsing
Het plangebied is niet aangesloten op de riolering. Het afvalwater afkomstig van de woning, de zorgappartementen en de dagbesteding wordt aangesloten op riolering.
Externe werking ruimtelijk plan
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.
- Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.
- Peilbeheer grasland: Het plan ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast, dus houd rekening met deze hogere waterstanden.
- Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.
Toetsing
De waterstanden in het plangebied zullen niet (structureel) worden verlaagd. De bouwwijze wordt aangepast op de bodemgesteldheid en (het peil van) het grondwater. Het plan zal geen gevolgen hebben voor het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.
- Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
- Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang. De watergang aan de zuidkant van het plangebied onderhouden wij rijdend, aan de noordzijde van de watergang, tussen de Stappenbeltweg en de Beldmansweg.
- Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
- Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Voor dit plan betekent dit dat de rijroute aan de noordzijde van het water voor het onderhoudsteam altijd toegankelijk moet zijn. Hoe dit wordt vormgegeven wordt nader afgestemd met het waterschap. Verder landinwaarts, rekening houdend met een goede onderhoudsstrook van 5 meter langs onze watergang, kan het gebied wel vernat worden, en evt aangesloten met duikers onder het onderhoudspad door, om dat gebied van water te voorzien. Vernatten, en onderhouden van deze nattere zone is wel voor eigen beheer en onderhoud. Het heeft geen rol in de waterhuishoudkundige functie binnen het systeem van het waterschap.
Toetsing
Er wordt een obstakelvrije zone van 5 meter aangehouden aan de noordzijde van de watergang langs de zuidzijde van het plangebied. Van vernatting aangrenzend aan deze watergang is geen sprake meer, zie het inrichtingsplan Bijlage 14.
Invloed op de waterhuishouding
Door hergebruik te maken van bestaande bebouwing en enkele nieuwbouw ten opzichte van gelijke oppervlakte sloop én meer halfverharding in plaats van gesloten verharding rondom het erf, neemt de verharding niet toe. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal of een stedelijk watercorridor.
Het waterschap adviseert een afstand van minimaal 80 cm tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand en het maaiveld en een geringere ontwateringsdiepte wanneer zonder kruipruimte wordt gebouwd. Tevens wordt een drempelhoogte van circa 20 of 30 centimeter boven het straatpeil en de toepassing van waterdichte materialen voor kelders aanbevolen.
In de onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.
Waterhuishoudkundig aspect | Relevantie | Toelichting |
Riolering en afvalwaterketen | Ja | Woningen moeten een aansluiting hebben op riolering. |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | N.v.t. | Hemelwaterafvoer wordt niet gewijzigd |
Grondwateroverlast | Nee | Geen sprake van |
Grondwaterkwaliteit | N.v.t. | Geen sprake van |
Verdroging | N.v.t. | Geen sprake van |
Inrichting/beheer en onderhoud | N.v.t. | Geen sprake van |
Overstromingsrisicoparagraaf
Er is geen sprake van overstromingsrisico's. Het plangebied ligt buiten de dijkringen en kent een overstromingsdiepte die minder is dan 0,2 meter.
3.12.3 Conclusie
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op de hoogte gesteld van de ontwikkeling door het invullen van de watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de normale procedure van toepassing is. De uitgangspunten zijn in deze paragraaf verwerkt.
Het onderhoud aan de watergang aan de zuidzijde van het plangebied wordt niet belemmerd. Initiatiefnemer zal het waterschap betrekken bij de uitwerking van de plannen. Werkzaamheden die binnen de invloedssfeer van waterstaatskundige werken vallen worden tijdig afgestemd met de afdeling beheer en of vergunningverlening van het waterschap.
3.13 Kabels En Leidingen
3.13.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
3.13.2 Onderzoek
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
3.13.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
3.14 Vormvrije Mer-beoordeling
3.14.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
3.14.2 Onderzoek
Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de bestaande situatie planologisch te regelen, welke geen extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan geen berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' op een afstand van circa 3,6 kilometer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 3 Onderzoek opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
3.14.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Strenkhaarsweg 15
Figuur 4.1: Luchtfoto Strenkhaarsweg 15
De planlocatie is bebouwd met een woning met bijgebouw en een drietal stallen (totaal ± 2.760 m²). Onder de stallen bevinden zich mestkelders. De locatie is in gebruik als boerderijerf (t.b.v. varkenshouderij). Het boerderijerf is deels voorzien van een klinkerverharding. De locatie is deels in gebruik als gras-/hooiland. Op het erf bevinden zich nog een oude mestplaat, spoelplaats voor vrachtwagens (met afvoer naar mestkelders) en een kleine berging/opslagruimte (± 44 m², gemaakt van metalen damwandplaten).
Figuur 4.2: Aanzicht vanaf de Strenkhaarsweg
Strenkhaarsweg 19
Figuur 4.3: Luchtfoto Strenkhaarsweg 19
De planlocatie is bebouwd met een woonboerderij (± 174 m²) daterend van 1974, een tiental stallen (totaal ± 3.625 m²) en een loods (± 220 m²). De stallen en de loods zijn gebouwd in de periode 2003-2014. De locatie is deels in gebruik als boerderijerf en deels als siertuin, behorend bij het woonhuis. Het boerderijerf is voorzien van een klinkerverharding. Op het erf bevinden zich nog een spoelplaats, een opslagruimte voor droogvoer en een opslag voor kuilvoer.
Figuur 4.4: Aanzicht vanaf de Strenkhaarsweg
4.2 Toekomstige Situatie
Woning Strenkhaarsweg 15
De voormalige bedrijfswoning aan de Strenkhaarsweg 15 wordt omgezet naar een reguliere woning. De woning kent een eigen oprit met garage en tuin in de huidige situatie en dat blijft hetzelfde in de toekomstige situatie.
Woonzorgappartementen en dagbesteding
Doelgroep
De locatie biedt voor 48 cliënten een beschutte woonplek met 24-uurszorg. De cliënten hebben een matig verstandelijke beperking in combinatie met psychiatrische en/of gedragsproblematiek. Mensen met een matige verstandelijke beperking (ontwikkelingsleeftijd tussen de 3-7 jaar) zijn gevoelig voor de omgeving. In Nederland bieden we zorg aan in leefgroepen voor deze mensen om het betaalbaar te houden, terwijl de sociale ontwikkeling nog minimaal is. Dat vraagt een visie op goed leven, kwaliteiten die je stelt aan de mensen die deze cliënten ondersteunen en een gezonde context.
Het idee is om op de Strenkhaarsweg 19, 6 woongroepen, met ieder ruimte voor 8 cliënten te huisvesten, in totaal dus 48 bewoners. De groepen zullen op levensfase, volwassen of ouderen, ingedeeld zijn. Op het terrein is ook dagbesteding, waar in de toekomst mogelijk ook mensen van buiten het woon-zorgcomplex gebruik van kunnen maken. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van het creëren van zinvolle activiteiten waarbij cliënten van meerdere niveaus en competenties samen aan een taak kunnen werken.
De visie van initiatiefnemer, zorg die jou ziet, is hierop gestoeld. Als de aandacht ligt op wat je kan en waar je uitdaging in ervaart als cliënt, dan kan je in balans komen en hoeft de aandacht niet te liggen op wat lastig is en moeilijk gaat. En als iemand het dan even lastig heeft, dan kan dat en is het op een terrein als de Strenkhaarsweg mogelijk de afleiding in de leegte te vinden, mogelijk bij de dieren op het terrein, door het aanzicht van de natuur en het ritme van de dag en de seizoenen dat altijd doorgaat. Voor cliënten die zich moeilijk kunnen verhouden tot zichzelf en anderen, kan dit veel veiligheid geven. Voor een ieder is het mogelijk om mee te beleven, bewegen en mee te doen met alle activiteiten die er in en om het terrein zijn. Begeleiders bieden continuïteit gedurende de hele week.
De cliënten ontvangen zorg vanuit de Wet langdurige zorg. Die bestaat sinds 2015 en is de opvolger van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). In de praktijk komt iemand in aanmerking voor zorg vanuit de Wlz als:
- De persoon zichzelf niet kan handhaven in de maatschappij.
- Er sprake is van ernstige verwaarlozing of risico op ernstige verwaarlozing.
- Door een ziekte, beperking of aandoening er sprake is van lichamelijk letsel.
- De veiligheid ernstig wordt bedreigd.
- De ontwikkeling ernstig schade loopt, ook als dat onder invloed van een ander kan plaatsvinden.
Dagbesteding (nabij Strenkhaarsweg 15)
Op Strenkhaarsweg 15 worden de opstallen aan de oostzijde gesloopt en de noord-zuid georiënteerde stal hergebruikt voor de dagbesteding, zie figuur 4.5a. In het gebouw komt een gemeenschappelijke ruimte voor de mensen die in de moestuin werken en enkele ateliers voor creatieve handenarbeid. Ook zal er een kas gerealiseerd worden voor de moestuin die aangelegd wordt. Beide zullen gebruikt worden voor de dagbestedingsactiviteiten.
Woonzorg, multifunctionele ruimte, distributiecentrum, parkeerplaats en skelterbaan (Strenkhaarsweg 19)
De opstallen aan de Strenkhaarsweg 19 worden grotendeels hergebruikt om woonzorg appartementen te realiseren. De bestaande bedrijfswoning en 9 van de 10 bestaande schuren blijven behouden. Het distributiegebouw (noordwestzijde nabij de Strenkhaarsweg), een gebouw voor twee woongroepen (aan de zuidwestzijde), een opslag en fietsenstalling worden nieuw gebouwd, zie figuur 4.5a.
De totale oppervlakte bebouwing neemt in dit plan niet toe ten opzichte van de oude situatie. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat maximaal 6.778 m2 aan bebouwing binnen het plangebied de maatschappelijke bestemming mag hebben.
De zorgappartementen krijgen een oppervlakte van maximaal 32 m2. Elke bewoner beschikt over een eigen woon-slaapkamer met badkamer met toilet. Naast de eigen kamer is er per woongroep een huiskamer, waar ruimte is om te eten, koken of te recreëren. Ook zijn er toiletten voor begeleiders, slaapkamers voor personeel (nachtwacht), een berging en een vergaderruimte.
Het hoofdgebouw aan de Strenkhaarsweg 19 bevat de multifunctionele accommodatie, waar ruimte is voor dienstverlening (arts, fysiotherapie etc.), een wasruimte, facilitaire ruimte, multifunctionele ruimtes waar les gegeven kan worden of verjaardagen van bewoners gevierd worden en een winkeltje waar spullen uit dagbesteding verkocht worden.
De parkeerplaats voor personeel en bezoekers bevindt zich ten oosten van het erf Strenkhaarsweg 19, zodat deze verkeersstroom gescheiden is van het erf, om gevaarlijke situaties met bewoners te voorkomen. Voor bewoners wordt aan de zuidzijde een skelterbaan aangelegd waar zij kunnen fietsen.
Figuur 4.5a: Inrichtingsplan Fase 2 Strenkhaarsweg 15 en 19 Lemelerveld volgens ontwerpplan
Erfinrichtingsplan
Het plangebied wordt in twee fasen landschappelijk ingepast, zie figuur 4.5a. Fase 1 wordt binnen 2 jaar na onherroepelijk worden bestemmingsplan gerealiseerd en Fase 2 binnen 4 jaar na onherroepelijk worden bestemmingsplan. Nabij Strenkhaarsweg 15 en 19 worden twee moestuinen gerealiseerd, die onderhouden worden als dagbesteding. Ook worden enkele bossen aangeplant, zowel loofbomen, dennebomen (voor kerstbomenverkoop door bewoners) en fruitboomgaarden. Tevens worden her en der over het terrein solitaire of in kleine groepen bomen en struiken aangeplant. Om het plangebied wat kleinschaliger in te richten en functies te scheiden, worden heggen aangeplant. Er zullen daardoor enkele weides ontstaan, waar kleinvee gehouden kan worden (geen geiten vanwege verspreiding q-koorts). Het zuidelijke deel van het plangebied, wordt extensief beheerd en ontwikkelt zich tot kruidenrijk grasland. Er worden paden aangelegd, zodat bewoners door het gebied kunnen struinen. Nabij de bebouwing Strenkhaarsweg 19 wordt een trapskelterbaan voor bewoners aangelegd.
Aanpassing inrichtingsplan na overleg omwonende
Het inrichtingsplan is aangepast naar aanleiding van overleg met omwonende. Het kavelpad dat ten westen van Strenkhaarsweg 15 was opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan, is daarbij komen te vervallen, waardoor de haag aansluit. Zie figuur 4.5b en Bijlage 14.
Figuur 4.5b Inrichtingsplan Fase 2 Strenkhaarsweg 15 en 19 Lemelerveld vast te stellen bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Opzet Van De Regels
5.1.1 Algemeen
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten).
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels).
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.1.2 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:
- Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.
- Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe bepaalde afmetingen gemeten moeten worden.
5.1.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.).
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
- Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.
In paragraaf 5.2 wordt de bestemming nader toegelicht.
5.1.4 Algemene regels
In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, als een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.
- Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Ter plaatse van het plangebied is een gebiedsaanduiding opgenomen welke verwijst naar de regels opgenomen in de algemene aanduidingsregels.
- Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels gaan in op de isolatie van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm. In het kader van isolatiemaatregelen van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de geldende bouwregels.
- Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Artikel 13 Algemene procedureregels
In dit artikel worden procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.
- Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden wijzigingsbevoegdheden beschreven, op basis waarvan burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.
- Artikel 15 Overige regels - Algemeen
In dit artikel zijn regels gesteld ten aanzien van parkeren, laden en lossen en het vellen van houtopstanden.
- Artikel 16 Overige regels - Vellen houtopstanden
In dit artikel zijn regels opgesteld ten aanzien van kappen en herplant van bomen.
- Artikel 17 Overige regels - Parkeren
In dit artikel wordt ingegaan op de regels voor parkeren en laad- en losruimte.
5.1.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
5.2 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
- Artikel 3 Agrarisch met waarden
Aan een deel van het perceel is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend. De gronden met deze bestemming zijn geschikt voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met bijbehorende nevenfuncties, de waterhuishouding, bestaande infrastructurele voorzieningen en beschreven voorzieningen.
- Artikel 4 Bos
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor (hoog)opgaande (afschermende) beplanting, bos en bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie, water en waterhuishouding, extensieve dagrecreatie, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, waterlopen en voorzieningen.
- Artikel 5 Maatschappelijk
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, woon-zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'woonzorg', dagbesteding ter plaatse van de aanduiding 'dagbesteding', ten behoeve van opslag, kantoor of andere facilitaire voorzieningen, aanhuisverbonden beroep en bedrijf, moestuin, theetuin, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen, kunstobjecten, parkeer-, waterhuishoudkundige- en groenvoorzieningen. Het aantal cliënten wordt vastgelegd en de bedrijfswoning van Strenkhaarsweg 19 blijft gehandhaafd.
- Artikel 6 Wonen
De voormalige bedrijfswoning Strenkhaarsweg 15 krijgt de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bed & breakfast.
Ook zijn regels voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Tot slot zijn via een omgevingsvergunning afwijkingen van de bouwregels mogelijk en zijn in de specifieke gebruiksregels vormen van strijdig gebruik opgenomen.
- Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Op basis van het archeologiebeleid zijn de relevante dubbelbestemmingen overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. De voor ‘Waarde - Archeologie 5 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Het voorgenoemde verbod is onder andere niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
- een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
- reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Dalfsen heeft een overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten, waarin is vastgelegd dat de kosten voor de procedure en eventuele kosten voor planschade volledig voor zijn rekening komen.
Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen omdat het kostenverhaal met een ontwikkelingsovereenkomst is geregeld.
Voor de exploitatie van de 24-uurs zorg is Frion Zorg verantwoordelijk. De exploitatie van de ontwikkelingen aan de Strenkhaarsweg zijn op deze manier duurzaam verzekerd. Voor de financiering van het plan is dit een pré. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling is hiermee voldoende gegarandeerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In deze fase heeft het overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan schaadt geen nationale belangen. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie
Vanuit de gemeente Dalfsen is overleg geweest met Provincie Overijssel over deze ontwikkeling. In reactie heeft de Provincie Overijssel aangegeven dat het bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid van de Provincie Overijssel. Er is dan ook geen aanleiding voor een zienswijze.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets op 27 juli 2022. De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de normale procedure van toepassing is. De uitgangspunten uit de uitgangspuntennotitie van het waterschap zijn in paragraaf 3.12 Water verwerkt.
Het onderhoud aan de watergang aan de zuidzijde van het plangebied wordt niet belemmerd. Initiatiefnemer zal het waterschap betrekken bij de uitwerking van de plannen. Werkzaamheden die binnen de invloedssfeer van waterstaatskundige werken vallen worden tijdig afgestemd met de afdeling beheer en of vergunningverlening van het waterschap.
In juli 2023 is een reactie van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. In de toelichting van het ontwerpplan stond dat de locatie wordt aangesloten op een IBA. Intussen is afgesproken dat het perceel wordt aangesloten op riolering. Dit is ook aangepast in paragraaf 3.12 Water.
Omwonenden
In de voorbereiding van het plan is door initiatiefnemers gesproken met de omwonenden. Met direct omwonenden zijn keukentafelgesprekken gevoerd. Daarnaast zijn informatiebijeenkomsten gehouden voor andere omwonenden, belanghebbenden en geïnteresseerden. De plannen zijn in overleg met omwonenden op verschillende punten aangepast. Het volledige verslag van de participatie is als Bijlage 15 aan deze toelichting toegevoegd. De omwonenden geven te kennen geen bezwaren tegen de plannen te hebben.
6.3 Inspraak
In voorliggend geval is het plan direct als ontwerpbestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd.
Hoofdstuk 7 Zienswijzen En Kennisgeving
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Binnen deze periode is er geen zienswijze ingediend.
Archeologie
In wijziging op het ontwerp bestemmingsplan is Bijlage 2 Verkennend archeologischbooronderzoek getoetst door de adviseur archeologie van de gemeente Dalfsen. Hierop is dit Verkennend archeologisch booronderzoek aangepast op de volgende punten en als bijlage 2 bijgevoegd:
Hierbij mijn toetsing en advies op basis van het rapport voor het plangebied aan de Strenkhaarsweg. In principe een goed onderzoek, wel wijkt mijn advies af van dat van Transect. Uitgaande van de huidige plannen adviseer ik als volgt:
- Ter plaatse van de hergebruikte panden is geen vervolgonderzoek nodig.
- Ter plaatse van de te slopen panden is geen vervolgonderzoek nodig.
- In de verstoorde zones, zoals aangegeven in bijlage 7 en 8 van het verkennend archeologisch booronderzoek, is geen archeologische dubbelbestemming noodzakelijk.
- Ik ben het echter niet eens met het advies tot het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de twee bouwvlakken. Voor een brede archeologische verwachting Paleo-Nieuwe Tijd is karterend booronderzoek de meest geëigende methode. Het grootste vlak ligt buiten de bufferzone rondom erven (een argument voor proefsleuvenonderzoek), de ander vermoedelijk in een door zandwinning eerder verstoord deel van het plangebied.
Wat betreft het bestemmingsplan adviseer ik het gehele plangebied, minus de verstoorde zones, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 te geven. In het noordoosten van het plangebied is – zoals gezegd - een deel verstoord voor zandwinning; hiervoor hoeft in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming te worden opgenomen (voor de omvang ervan zie bijlage 2). Ook voor het verstoorde gebied onder de stallen Strenkhaarsweg 19 geldt dat geen dubbelbestemming wordt opgenomen.
In de beschikking voor de werkzaamheden dient benadrukt te worden dat indien bij de graafwerkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen er een meldingsplicht geldt, volgens de Erfgoedwet, art. 5.10. Deze melding kan worden gedaan bij de gemeente Dalfsen (namens haar de regioarcheoloog) of de RCE.
Volgens de inrichtingstekening vindt op twee locaties nieuwbouw plaats met een totaaloppervlak van 740 m2. Deze nieuwe gebouwen komen in het noordwesten van het terrein te liggen, ter plaatse van de verwachtingszone. In deze twee gebieden wordt een vervolgonderzoek (karterend booronderzoek) uitgevoerd. Mocht hieruit blijken dat er nog vondsten aanwezig kunnen zijn, wordt de AMZ-cyclus vervolgd.
Omdat in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor Archeologisch onderzoek (zie 7.3.1) is het uitvoeren van vervolgonderzoek tot de AMZ-cyclus is afgerond geborgd en kan het bestemmingsplan worden vastgesteld. In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt gerekend het aanvangen van de bouwwerkzaamheden van bouwwerken met de maatschappelijke bestemming overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen voordat de resultaten van de archeologisch onderzoeken ter plekke akkoord zijn bevonden door het bevoegd gezag. De gemeente Dalfsen kan hierop handhaven.
Inrichtingsplan
Het inrichtingsplan is aangepast naar aanleiding van overleg met omwonende. Het kavelpad dat ten westen van Strenkhaarsweg 15 was opgenomen in het ontwerp plan, is daarbij komen te vervallen, waardoor de haag aansluit.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan In 2 Fases Strenkhaarsweg 15 En 19
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan in 2 fases Strenkhaarsweg 15 en 19
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Kaart Interventiewaardencontour
Bijlage 3 Kaart interventiewaardencontour
Bijlage 4 Kaart Locatie Spoelplaats En Dieseltank
Bijlage 4 Kaart locatie spoelplaats en dieseltank
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 2 Verkennend archeologisch booronderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Strenkhaarsweg 15
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Strenkhaarsweg 15
Bijlage 4 Onderzoek Asbest En Puin Strenkhaarsweg 15
Bijlage 4 Onderzoek asbest en puin Strenkhaarsweg 15
Bijlage 5 Aanvullend Verkennend Bodemonderzoek Strenkhaarsweg 15
Bijlage 5 Aanvullend verkennend bodemonderzoek Strenkhaarsweg 15
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Strenkhaarsweg 19
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek Strenkhaarsweg 19
Bijlage 7 Aanvullend Verkennend Bodemonderzoek Strenkhaarsweg 19
Bijlage 7 Aanvullend verkennend bodemonderzoek Strenkhaarsweg 19
Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets Strenkhaarsweg 15
Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets Strenkhaarsweg 15
Bijlage 9 Quickscan Natuurtoets Strenkhaarsweg 19
Bijlage 9 Quickscan Natuurtoets Strenkhaarsweg 19
Bijlage 10 Stikstofonderzoek Gebruiksfase
Bijlage 10 Stikstofonderzoek gebruiksfase
Bijlage 11 Aerius-berekening Bouwfase
Bijlage 11 AERIUS-berekening bouwfase
Bijlage 12 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 12 AERIUS-berekening gebruiksfase
Bijlage 13 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 13 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 14 Inrichtingsplan In 2 Fasen Strenkhaarsweg 15 En 19
Bijlage 14 Inrichtingsplan in 2 fasen Strenkhaarsweg 15 en 19
Bijlage 15 Participatieverslag
Bijlage 15 Participatieverslag