Bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 27-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.4 agrarisch loonbedrijf
Een binnen de agrarische sector werkzaam bedrijf dat beschikt over gespecialiseerde machines en vakmensen die tegen betaling ter beschikking worden gesteld.
1.5 as van de weg
Voor wegen die bestaan uit twee rijstroken: het midden van de weg. Voor wegen die bestaan uit drie of meer rijstroken, de lijn die in dit plan als as van de weg in het wegprofiel is opgenomen.
1.6 basisassortiment
Zaden, bloembollen, snijbloemen, éénjarige planten, vaste planten, kamerplanten, bomen en heesters, coniferen, kerstbomen, gewasbescherming, grondproducten, meststoffen, potterie, plantenbakken, tuingereedschap (niet-motorisch), motorisch (tuin)gereedschap, vijvermaterialen, barbecue-artikelen, tuinmeubelen, kussens en parasols, beelden en ornamenten, artikelen t.b.v. kerst en "oud- en nieuw" (versiering en vuurwerk), pasen, halloween en pinksteren, buiten- / tuinverlichting en elektra, tuinhout, blokhutten / kasjes / serres, bestrating, droog- / zijdenbloemen.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bed and breakfast
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op een (zakelijk) toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt gerund door de bewoners van de betreffende woning.
1.9 bedrijfswoning
Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een (bedrijven-)terrein bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.10 beheergebouw
een gebouw ten behoeve van opslag van materieel en materiaal, met ondermeer een werkplaats, voor het onderhoud van een landgoed.
1.11 beperkt kwetsbaar object
De objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- d. winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate (minimaal 50%) de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.16 co-vergistingsinstallatie
een co-vergistingsinstallatie die valt onder SBI-code (2008) 35, B1: co-vergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie.
1.17 bomenteeltbedrijf
Een grondgebonden agrarisch bedrijf dat specifiek is gericht op het telen van houtige gewassen en planten voor tuinen en groenvoorzieningen en / of een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van steenfruit (zoals kers, pruim, perzik) en grootfruit (zoals appel, peer, pruim, kers, hazelaar, walnoot).
1.18 bouwen
Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 buitenzijde gevel van een gebouw gebouw of bijbehorend bouwwerk
Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenzijde van de gevel aangemerkt.
1.26 caravan
Aanhangwagen van een auto ingericht om tijdelijk in te verblijven en te overnachten.
1.27 dagrecreatie
Vrijetijdsbesteding buitenshuis zonder overnachting.
1.28 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.29 dienstverlening
Diensten verricht door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kapsalons, pedicures, schoonheidsinstituten, reis- en uitzendbureau's, belwinkels en internetcafe's, met uitzonderingen van seksinrichtingen.
1.30 dierbenodigdheden
Artikelen en producten die in het dagelijkse levensonderhoud van gangbare huisdieren voorzien.
1.31 erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 evenement
Georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week, die niet rechtstreeks terug te voeren is op de aan de grond toegekende bestemming.
1.33 extensieve recreatie
Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.
1.34 functieaanduiding
Een specifieke functie die is aangegeven met een aanduidingsvlak op de verbeelding.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij
Bedrijf met een niet-publieksgericht karakter, dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 gebruiksvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming.
1.38 geluidgevoelige objecten
Woningen, onderwijsgebouwen, met uitzondering van gymnastieklokalen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven, en geluidsgevoelige terreinen.
1.39 geluidsgevoelige terreinen
Terreinen, die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen.
1.40 geluidzoneringsplichtige inrichting
Een inrichting waarvoor, op grond van de Wet geluidhinder, bij de vaststelling van een bestemmingsplan of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.41 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, waaronder het telen van kleinfruit (zoals aardbei, bosbes, rode bes, witte bes, zwarte bes, kruisbes, braam, framboos), een produktiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische produktiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.
1.42 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.43 horecabedrijf
Een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.44 hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.45 hotel
Een service verlenend etablissement met een commercieel oogmerk waar iemand tegen betaling kan overnachten.
1.46 intensieve kwekerij
Een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een paddenstoelenkwekerij, een wormen en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht.
1.47 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren 'biologisch' (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
N.B. (1) Melk rundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder de 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.
N.B. (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische produktiemethoden.
1.48 kampeermiddel
Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.49 kampeerterrein
Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.50 kantoor
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.51 kelder
Een kelder is het onder het maaiveld gelegen gedeelte van een gebouw.
1.52 kwetsbare objecten
De objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub m van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. woningen, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en
- 3. winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.53 landgoed
Een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Natuurschoonwet 1928 jo artikel 2 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928.
1.54 levende have
Kleine huisdieren en vijverfauna.
1.55 manege
Bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen).
1.56 mantelzorg
Vorm van inwoning die gecombineerd wordt met met het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.57 mini-camping
Een kleinschalige camping bij of in de nabijheid van een (voormalig) agrarisch bedrijf, met een capaciteit van maximaal 25 toeristische standplaatsen.
1.58 omgevingsvergunning
Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
1.59 ondersteunende horeca
Horeca welke een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de in de doeleindenomschrijving genoemde hoofdfunctie, inclusief toiletten, keukengedeelte en eventuele speelruimte.
1.60 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.61 openbare nutsvoorziening
Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.
1.62 permanente bewoning
Bewoning door een persoon of groepen van personen van een ruimte/gebouw als hoofdverblijf, c.q. vaste woon- of verblijfplaats.
1.63 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost van de gemeente Enschede.
1.64 productiegerichte paardenhouderij
Tot de productiegerichte paardenhouderij worden gerekend:
- 1. fokbedrijven (bedrijf met als doel het fokken en afzetten van veulens),
- 2. opfokbedrijven (bedrijf dat gespecialiseerd is in de opfok van jonge paarden),
- 3. merrie- en hengstenhouderijen (bedrijf dat zich richt op de inzet van meerdere merries voor de fokkerij, respectievelijk de inzet van een of meerdere hengsten voor de fokkerij middels natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie) en
- 4. paardenmelkerijen (bedrijf dat zich richt op het afzetten van melk en/of melkproducten van merries aanwezig op het bedrijf).
1.65 randassortiment
Producten en artikelen die niet behoren tot het basisassortiment, zoals cadeau en sfeer / interieurdecoratie, dierbenodigdheden, tuinkleding en accessoires, zwembaden, tuinspeelgoed, barbecues, buitenkeukens en verlichting.
1.66 recreatiewoning
Een gebouw dat periodiek dient voor recreatieve bewoning door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.67 risicovolle inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.68 ruimtelijke kwaliteit
Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.69 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.70 slopen
Geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.71 stacaravan
Een kampeermiddel met de verschijningsvorm van een caravan die, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen –ook over grotere afstanden– als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
1.72 stadsrand
Een gebied, direct rondom de stedelijke bebouwing welke op de verbeelding is aangegeven als Overig-Stadsrandzone, ook wel genoemd Groene zoom.
1.73 trekkershut
Een gelegenheid van beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief verblijf voor passanten.
1.74 tuinbouwbedrijf
Bedrijf dat is gericht op het telen van tuinbouwgewassen.
1.75 tuincentrum
Een al dan niet overdekte verkoopruimte waar artikelen ter verkoop aan de consument worden uitgestald, waarbij het basisassortiment bestaat uit artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, tuinkleding en accessoires, materialen voor de aanleg van vijvers- en fonteinen, kamerplanten, snijbloemen en potterie, en het randassortiment bestaat uit cadeau- en sfeerartikelen, interieurdecoratie, dierbenodigdheden, levende have, zwembaden, tuinspeelgoed, barbecues, buitenkeukens en verlichting.
1.76 verblijfsrecreatie
Verblijfsrecreatie is een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar tenminste een nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft. Het gebied is daartoe ingericht met faciliteiten, zoals bed and breakfast-gelegenheden en kampeerterreinen.
1.77 volkstuinencomplex
Terrein bestaande uit afzonderlijke volkstuinen voor particuliere sier- en groenteteelt die niet bij de eigen woning liggen.
1.78 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.79 waardevolle schuur
Een waardevolle schuur is een gebouw, dat aantoonbaar tenminste 5 jaar voor bedrijfsdoeleinden in gebruik is geweest, en tenminste voldoet aan de volgende criteria:
- a. de schuur is gebouwd vóór 1945;
- b. de schuur is in Twentsche stijl gebouwd of heeft een belangrijke cultuurhistorische betekenis.
Als monument aangewezen voormalige bedrijfsgebouwen worden in ieder geval als waardevol aangemerkt.
1.80 warmte-koude-opslag
Het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.
1.81 wellness
Vorm van gezondheidstoerisme waarbij plaatsen of gebieden worden bezocht buiten het eigen woongebied ter bevordering van de mentale of fysieke gezondheid, zoals complexen met sauna's, zwembaden en beautysalons.
1.82 winkel
Een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel, eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.83 winkelverkoopvloeroppervlakte
De in een winkel voorkomende, voor de uitstalling en de verkoop van detailhandelsartikelen bedoelde, oppervlakte (zowel binnen als buiten); dit is de voor het publiek zichtbare en toegankelijke vloeroppervlakte.
1.84 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.85 wooneenheid
Een gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.86 woonwagen
Voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 het meten van een bouwvlak
vanaf het hart van de grens van het bouwvlak tot aan het hart van de grens van het bouwvlak.
2.2 minimaal/maximaal bebouwingspercentage
- a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
- b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.
2.3 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de bouwhoogte van een stacaravan
Vanaf de onderkant van de vloer tot aan het hoogste punt van een stacaravan, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel op minder dan 15 meter van de weg is gelegen: de hoogte van die weg ter plaatse van het gebouw;
- b. voor een gebouw, waarvan de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel op meer dan 15 meter van de weg is gelegen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.10 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
- b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gebouwen, voor zover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 300 m²;
- b. het gebruik van gebouwen, voorzover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een bed and breakfast mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- c. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning' of 'verblijfsrecreatie';
- d. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- e. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen buiten het bouwvlak gedurende langer dan zes maanden per jaar;
- f. het gebruik van grond als volkstuin;
- g. het winnen van zand.
- h. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde, Bos, of Natuur geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
- e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Tuinbouw
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
- b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. de opslag van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen buiten het bouwvlak, gedurende een aaneengesloten periode van meer dan zes maanden per jaar;
- b. het winnen van zand.
- c. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde, Bos, of Natuur geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
- e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Ecologische Waarde
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de koesteransichten die zijn opgesteld voor de verschillende landschapstypen en als bijlage 3 onderdeel uitmaken van deze regels, met daaraan ondergeschikt:
- a. indien en voorzover de bestaande opstallen hiervoor ten tijde van de vaststelling van het plan niet wederrechtelijk in gebruik waren, voor intensieve veehouderij,
- b. agrarisch natuurbeheer,
- c. extensieve recreatie,
- d. de winning van zout, voor zover daarvoor een concessie is gegeven;
- e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
- f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en van bergen,
- g. het wonen, indien en voorzover op grond van lid 5.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
- h. mantelzorg, indien en voorzover op grond van lid 5.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
- i. de verkoop van op het betreffende agrarisch bedrijf geteelde, gefokte en/of verwerkte producten, met dien verstande dat het bruto-verkoopvloeroppervlak niet meer dan 100 m² mag bedragen,
- j. de uitoefening van een beroep of de exploitatie van een bedrijf voorkomend in de categorieën 1 of 2 van de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1, waarbij de activiteiten plaats moeten vinden binnen een bestaand (eventueel daarvoor geschikt te maken) agrarisch bedrijfsgebouw. Per agrarisch bedrijf mag maximaal 300 m² bedrijfsvloeroppervlakte voor de nevenactiviteiten in gebruik zijn. Per agrarisch bedrijf mag maximaal 150 m2 voor bed and breakfast in gebruik zijn. Deze oppervlakte telt mee in de totale oppervlakte die voor nevenactiviteiten in gebruik mag zijn,
- k. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten op het gebied van cultuur en educatie, het bieden van dagbesteding aan specifieke doelgroepen uit de zorgsector, het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension en de stalling van caravans en campers en boten, met dien verstande dat:
- 1. de activiteiten plaats moeten vinden binnen een bestaand (eventueel daarvoor geschikt te maken) agrarisch bedrijfsgebouw,
- 2. maximaal 300 m2 bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan, waarbij alle nevenactiviteiten meetellen.
- 3. een horecabedrijf niet is toegestaan,
- 4. er geen overnachtingen mogen plaatsvinden, behalve daar waar bed and breakfast is toegestaan.
- l. (co-)vergisting van mest in een gesloten co-vergistingsinstallatie, met dien verstande dat co-vergisting alleen is toegestaan, als daarbij eigen geproduceerde mest wordt verwerkt en eigen of van derden afkomstige co-substraten worden toegevoegd en het digestaat (de co-vergiste mest) op de tot het bedrijf behorende gronden wordt gebruikt. Het digestaat moet voor minstens 50% uit dierlijke mest bestaan en nuttig toegepast worden,
- m. bouwwerken,
- n. erven,
- o. terreinen en
- p. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
- b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning' of 'verblijfsrecreatie';
- b. het gebruik van gebouwen, voorzover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een bed and breakfast mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- c. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- d. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen gedurende een aaneengesloten periode van meer dan dan zes maanden per jaar;
- e. het gebruik van grond als volkstuin;
- f. het winnen van zand.
- g. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarde
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
- b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning', 'specifieke vorm van agrarisch - bijzonder gebouw' of 'verblijfsrecreatie';
- b. het gebruik van gebouwen, voorzover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een bed and breakfast mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- c. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- d. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
- e. het gebruik van grond als volkstuin;
- f. het winnen van zand.
- g. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde, Bos, of Natuur geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
- e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Bedrijf
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horeca, zelfstandige kantoren en een seksinrichting.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
- b. de stoffen en produkten van het agrarisch bedrijf mogen niet worden opgeslagen buiten de bebouwingsgrenzen. De maximum opslaghoogte bedraagt 5 meter en de totale opslagcapaciteit van alle stoffen en produkten mag maximale 1000 m3 bedragen,
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, zelfstandige kantoren en een seksinrichting.
- d. het gebruik van gebouwen, voorzover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 8.1 voor de uitoefening van een bed and breakfast mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- e. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning, zelfstandige kantoren en een seksinrichting.
Artikel 10 Bedrijf - Afsluiterlocatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Bos
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning', 'specifieke vorm van recreatie - schuilhut' of 'verblijfsrecreatie', 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan', 'specifieke vorm van agrarisch - schuur', 'specifieke vorm van recreatie - schuilgelegenheid', functie-aanduiding 'verenigingsleven', 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning -bijzonder gebouw'.
- b. de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.
- c. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 12 Cultuur En Ontspanning - Molen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en ontspanning - Molen aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding van een molen, met daaraan ondergeschikt:
- a. dagrecreatie,
- b. educatieve en cultuurhistorische doeleinden,
- c. detailhandel,
met de hierbij behorende:
- d. bouwwerken,
- e. erven, terreinen en
- f. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
- g. niet-belastende evenementen categorie D, waarvoor van 07.00 tot 19.00 uur een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau geldt van maximaal 80 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron en van 19.00 tot 22.00 uur een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van 75 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron; het evenement mag maximaal duren tot 22.00 uur. Het aantal evenementen categorie D is niet gelimiteerd.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden.
- b. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
- c. belastende evenementen, te onderscheiden in de categorieën A, B en C, met een maximum van 7 evenementen per jaar, verdeeld over het hele buitengebied van Enschede, mits de daarvoor benodigde evenementenvergunning is verleend. Voor een evenement categorie A geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 01.00 uur. Voor een evenement categorie B geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 24.00 uur. Voor een evenement categorie C geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van maximaal 90 dB(A), gemeten op 20 meter van de geluidsbron, en mag maximaal duren tot 23.00 uur.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Detailhandel - Tuincentrum
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het op meer dan 20 % van de winkelverkoopvloeroppervlakte uitstallen van het randassortiment;
- b. het voor meer dan 3 % gebruiken van de winkelverkoopvloeroppervlakte voor horecadoeleinden;
- c. het voor meer dan 2 % van de winkelverkoopvloeroppervlakte gebruiken voor levende have;
- d. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 13.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, voorzover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- e. het gebruiken van gebouwen, behalve de bedrijfswoning(en), voor woondoeleinden;
- f. de exploitatie van een seksinrichting.
Artikel 14 Groen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. landschappelijke waarden;
- c. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- f. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. opslag op onbebouwde gronden;
- b. een gebruik als parkeerterrein.
Artikel 15 Groen - Landgoedpark
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- b. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
- c. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven.
- d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2, het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Horeca
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een winkel of een seksinrichting.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 17 Maatschappelijk
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met de daarbij behorende:
- a. ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel,
- b. bouwwerken,
- c. erven,
- d. terreinen en
- e. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend opslag op onbebouwde gronden.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 18 Maatschappelijk - Crematorium
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk - Crematorium aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding van een crematorium met bijbehorende strooivelden, met de daarbij behorende:
- a. ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel,
- b. bouwwerken,
- c. erven,
- d. terreinen en
- e. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 19 Natuur
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning' of 'specifieke vorm van recreatie-stacaravan';
- b. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
- c. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
- d. Aan de omgevingsvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.
Artikel 20 Recreatie - Dagrecreatie
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.
Artikel 21 Recreatie - Kampeerterrein
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van stacaravans;
- b. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
- c. de exploitatie van een seksinrichting.
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor het bedrijfsmatig gelegenheid bieden voor verblijfsrecreatie in een complex van recreatiebungalows, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een restaurant, een kinderdagverblijf, een receptie, met daaraan ondergeschikt:
- a. het wonen, indien en voorzover op grond van lid 22.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
- b. mantelzorg, indien en voorzover op grond van lid 22.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
- c. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- d. evenementen,
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken,
- f. erven,
- g. terreinen en
- h. voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groen- en speelvoorzieningen
22.2 Bouwregels
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning' of 'verblijfsrecreatie'.
- b. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven.
- c. de exploitatie van een seksinrichting.
Artikel 23 Recreatie - Volkstuin
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. een volkstuinencomplex met de daarbij behorende
- a. bouwwerken,
- b. volkstuintjes
- c. terreinen en
- d. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
- 2. de verkoop van op het volkstuinencomplex geteelde producten, met dien verstande dat verkoop van deze producten is toegestaan bij de centrale voorziening.
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie of bewoning.
Artikel 24 Sport - Hondensport
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport - Hondensport aangewezen gronden zijn bestemd voor de hondensport en voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, met daaraan ondergeschikt,
- a. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- b. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water,
met de daarbij behorende
- c. bouwwerken,
- d. erven,
- e. terreinen en
- f. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a van dit lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of natuurlijke -, geomorfologische - en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 25 Sport - Manege
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport - Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bedrijfsmatig exploiteren van een manege, alsmede het behoud van landschapselementen,
met daaraan ondergeschikt,
- b. het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension,
- c. een kantine,
- d. het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden,
- e. het wonen, indien en voorzover op grond van lid 25.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
- f. mantelzorg, indien en voorzover op grond van lid 25.2.2 van deze planregels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan,
met de bijbehorende:
- 1. bouwwerken en gebouwen,
- 2. wegen en paden;
- 3. erven en terreinen en
- 4. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
- g. de uitoefening van een beroep of de exploitatie van een bedrijf voorkomend in de categorieën 1 of 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), waarbij de activiteiten plaats moeten vinden binnen een bestaand (eventueel daarvoor geschikt te maken) bedrijfsgebouw. Ten behoeve van deze nevenactiviteit mag maximaal 300 m² bedrijfsvloeroppervlakte in gebruik zijn. Ten behoeve van bed and breakfast mag maximaal 150 m2 in gebruik zijn. Deze oppervlakte telt mee in de totale oppervlakte die voor nevenactiviteiten in gebruik mag zijn.
25.2 Bouwregels
25.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. de situering, de oppervlakte, de hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
- b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen kader.
25.4 Afwijken van de bouwregels
25.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf.
- b. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven.
- c. het gebruik van gebouwen, voorzover het gebouwen of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een bed and breakfast mogen worden gebruikt, voor zover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- d. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
25.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde, Bos, of Natuur geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
- e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
25.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 26 Verkeer
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen, met daaraan ondergeschikt,
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. busbanen en bussluizen;
- c. faunapassages;
met de daarbij behorende:
- 1. bouwwerken, als straatmeubilair, bruggen en viaducten,
- 2. terreinen en
- 3. voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
De voor Verkeer bestemde wegen bestaan uit 2 rijstroken, tenzij door middel van een dwarsprofiel anders in het plan aangegeven.
26.2 Bouwregels
26.3 Specifieke gebruiksregels
Voorzover voor binnen het plan opgenomen wegen een dwarsprofiel is opgenomen, dient deze bij de inrichting van het verkeersgebied in acht te worden genomen.
Artikel 27 Verkeer - Zandweg
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Zandweg aangewezen gronden zijn bestemd voor onverharde wegen en paden, met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen als groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede voor openbare nutsvoorzieningen.
27.2 Bouwregels
27.3 Specifieke gebruiksregels
De voor Verkeer - Zandweg aangewezen gronden mogen niet worden verhard, met dien verstande dat zij halfverhard mogen zijn, indien zij reeds halfverhard waren op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Artikel 28 Water
28.1 Bestemmingsomschrijving
28.2 Bouwregels
28.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: het afgemeerd houden van vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
Artikel 29 Water - Waterloop
29.1 Bestemmingsomschrijving
29.2 Bouwregels
29.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het afgemeerd houden van vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
Artikel 30 Wonen
30.1 Bestemmingsomschrijving
30.2 Bouwregels
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 30.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, een medegebruik voorzover dit betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- b. de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in categorie 2 of hoger van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).
- c. voorzover de gronden in dit plan zijn voorzien van de functie-aanduiding 'atelier' , geldt, in afwijking van het bepaalde onder b van dit lid, dat geen activiteiten zijn toegestaan als bedoeld in categorie 3 of hoger van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).
- d. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning' of 'verblijfsrecreatie'.
- e. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- f. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
30.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 31 Wonen - Landelijk Wonen
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Landelijk wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een bosrijke omgeving, alsmede voor bos en de bescherming, instandhouding en verbetering van de daarbij behorende landschappelijke waarden, met daaraan ondergeschikt:
- a. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis met een maximum oppervlakte van 150 m2,
- b. bed and breakfast, met een maximum oppervlakte van 150 m2.
- c. mantelzorg,
- d. de winning van zout, voor zover daarvoor een concessie is gegeven;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken,
- f. erven,
- g. terreinen en
- h. voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
31.2 Bouwregels
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 31.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, voorzover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- b. de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in categorie 2 of hoger van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).
- c. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
- d. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
31.5 Afwijken van de gebruiksregels
31.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a van dit lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of natuurlijke -, geomorfologische - en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 32 Leiding - Gas
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en bescherming van in totaal vier hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:
- 1. een gastransportleiding met een maximale diameter van 6 inch;
- 2. een gastransportleiding met een maximale diameter van 8 inch;
- 3. een gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch;
- 4. een gastransportleiding met een maximale diameter van 24 inch;
- 5. een gastransportleiding met een maximale diameter van 36 inch.
- b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:
- 1. 40 bar voor de leidingen van 6, 8 en 12 inch;
- 2. 80 bar voor de leidingen van 24 en 36 inch.
- c. de exacte ligging van de gastransportleidingen is weergegeven op de bijlage 4 behorende bij deze regels.
32.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming,
- b. ten behoeve van onderhoud of vervanging is toegestaan de buisleidingen te vervangen in dezelfde diameter en dezelfde gasdruk. Tevens zijn toegestaan een kleinere diameter en lagere gasdruk. Het groepsrisico dient gelijk te zijn of minder te worden.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- d. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter, een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m².
32.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2, onder a en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, mits de functionaliteit van de leiding niet nadelig wordt beïnvloedt en de realisatie van het bouwwerk vanuit een oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.
De beheerder van de aardgasleiding wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over het voornemen een afwijking toe te staan.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning op een strook grond met een breedte van 5 meter, ter weerszijden van de in het plan aangegeven lijn 'leiding - gas', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
- 7. diepploegen;
- 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
- 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
32.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
32.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32.5 ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats, voor zover dit niet tot gevolg heeft dat de leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
Artikel 33 Leiding - Hoogspanningsverbinding
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
33.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op gronden met deze dubbelbestemming geen woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen worden gebouwd.
- b. Daar waar het bestemmingsvlak "Leiding - Hoogspanningsverbinding" in het plan een breedte heeft van 290 meter, geldt - in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen - voor een strook grond met een breedte van 30 meter ter weerszijden van de in het plan opgenomen aanduiding 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', een verbod voor het oprichten van bouwwerken.
- c. Daar waar het bestemmingsvlak "Leiding - Hoogspanningsverbinding" in het plan een breedte heeft van 100 meter, geldt - in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen - voor een strook grond met een breedte van 15 meter ter weerszijden van de in het plan opgenomen aanduiding "Leiding - Hoogspanningsverbinding", een verbod voor het oprichten van bouwwerken.
- d. Van de onder b en c van dit lid beschreven verboden is uitgezonderd:
- 1. de oprichting van bouwwerken ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 50 meter;
- 2. het bouwen van nutsvoorzieningen, waarvoor een maximale goothoogte van 3 meter, een maximale bouwhoogte van 5 meter en een oppervlakte (per bouwwerk) van maximaal 25 m² geldt.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2, zodat kan worden gebouwd ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits dit vanuit een oogpunt van de volksgezondheid, c.q. het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding geen bezwaren ontmoet en er vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Daar waar het bestemmingsvlak "Leiding - Hoogspanningsverbinding" in het plan een breedte heeft van 290 meter, is het binnen een strook van 30 meter ter weerszijden van de in het plan opgenomen aanduiding "Leiding - Hoogspanningsverbinding" niet toegestaan om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- b. Daar waar het bestemmingsvlak "Leiding - Hoogspanningsverbinding" in het plan een breedte heeft van 100 meter, is het binnen een strook van 15 meter ter weerszijden van de in het plan opgenomen aanduiding "Leiding - Hoogspanningsverbinding" niet toegestaan om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- c. De onder a en b bedoelde verboden gelden niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de grond betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- d. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- e. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 34 Waarde - Archeologie
34.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
- b. Voorzover het bepaalde onder a van dit lid strijdig is met -de realisatie van- andere in dit plan aan die gronden toegekende bestemmingen, prevaleert het bepaalde onder a van dit lid.
34.2 Bouwregels
- a. Op de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 34.1 .
- b. Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen of vergroten van bouwwerken op de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
- 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
- 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
- c. Indien uit het onder a. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- d. Het bepaalde onder b van dit lid is niet van toepassing op het vergroten en/of veranderen van bestaande gebouwen, c.q. andere bouwwerken op de bestaande fundering.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- 3. wanneer de hieronder genoemde werken of werkzaamheden dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld:
- het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
- het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verhand houdende constructies;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het aanleggen van bouwland of het scheuren van grasland;
- het aanleggen van bos of boomgaard;
- het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
- 4. alle overige werken of werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
- b. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. van dit lid wordt verleend, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
- 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
- 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
- c. Indien uit het onder b. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- d. Het in a van dit lid genoemde verbod geldt niet:
- 1. voor werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- 2. voor werken of werkzaamheden waarbij de bodem op een diepte van minder dan 40 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd.
34.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke openheid, de bodemgesteldheid en archeologische waarden en het reliëf van essen.
35.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde elders in deze planregels mag op gronden met de dubbelbestemming Waarde -Cultuurhistorie niet worden gebouwd.
35.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden en aan de karakteristiek van de es (openheid) geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
- 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verhand houdende constructies;
- 7. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- 8. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 9. alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten;
- 10. het planten van bomen of struiken.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De vergunning mag slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en de karakteristieken van de es (openheid).
Artikel 36 Waterstaat - Intrekgebied
36.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.
- b. De elders in dit plan aan deze gronden toegekende bestemmingen blijven echter onverminderd van kracht.
36.2 Specifieke gebruiksbepaling
Binnen de voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden is het niet toegestaan -door middel van in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen- wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
36.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn -bij de toepassing van flexibiliteitsbepalingen elders in dit plan, waarmee het toegestane gebruik van gronden als bedoeld in lid 36.1, onder b, van deze planregels, wordt verruimd ten behoeve van nieuwe grotere of grootschalige risicovolle functies- bevoegd af te wijken van het verbod als bedoeld in lid 36.2, indien:
- a. er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waarvoor redelijke alternatieven ontbreken;
- b. de risico's op verontreiniging van het grondwater worden verminderd en de grondwaterkwaliteit verbeterd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 37 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 38 Algemene Bouwregels
38.1 Kelders
- a. Voorzover het bepaalde in de artikelen 35 en 39 zich daartegen niet verzet, is -daar waar ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk 2 van dit plan het bouwen of verbouwen van een wooneenheid is toegelaten- het toegestaan deze wooneenheid te onderkelderen, met dien verstande dat:
- 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het maaiveld gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
- b. Voor sta-caravans en gebouwen met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch, schuur' en 'verblijfsrecreatie' geldt, in afwijking van het bepaalde onder a van dit lid, dat onderkelderen niet is toegestaan.
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van het bepaalde onder b van dit artikel, ten behoeve van de bouw van een mestkelder onder een schuur, indien dit met het oog op de agrarische functie van dit gebouw noodzakelijk is en voor zover het bepaalde in artikel 35 en 39 zich daartegen niet verzet.
Artikel 39 Algemene Aanduidingsregels
39.1 Archeologische verwachtingszones
39.2 Externe veiligheidszones
39.3 Geluidzones
39.4 Molenbiotoop
39.5 Overig - Stadsrandzone
Artikel 40 Algemene Afwijkingsregels
40.1 Omschrijving bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan:
- a. voor het bouwen van een beheersgebouw op een landgoed van tenminste 10 ha met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een maximale bouwhoogte van 8 meter, indien daarvoor een duidelijke noodzaak aanwezig is en geen van de op het landgoed aanwezige schuren hiervoor geschikt (te maken) is en beschikbaar is;
- b. voor het bouwen van een beheersgebouw op een landgoed van tenminste 20 ha met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een maximale bouwhoogte van 8 meter, indien daarvoor een duidelijke noodzaak aanwezig is en geen van de op het landgoed aanwezige schuren hiervoor geschikt (te maken) is en beschikbaar is;
- c. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%, met dien verstande dat geen afwijkingen zijn toegestaan ten aanzien van in het plan opgenomen:
- 1. maximum inhoudsmaten van bedrijfswoningen, wooneenheden en recreatiewoningen;
- 2. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen.
- d. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- e. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- f. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- g. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
40.2 Nadere voorwaarden
Bij de beoordeling van een verzoek om bij een omgevingsvergunning een afwijking als bedoeld in lid 40.1 toe te staan wordt het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen schema toegepast.
Artikel 41 Algemene Wijzigingsregels
41.1 Omschrijving bevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het binnen een bestemmingsvlak verplaatsen van objecten met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van [..] - schuur', 'specifieke vorm van [..] - sta-caravan', 'recreatiewoning', 'verblijfsrecreatie' en 'bijzonder gebouw' over een afstand van maximaal 200 meter met dien verstande dat de bebouwingsregels van genoemde bouwwerken, zoals die ingevolge deze planregels gelden, onverminderd van toepassing blijven;
- f. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
- g. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
41.2 Nadere voorwaarden
Bij de beoordeling van een verzoek om bij een omgevingsvergunning een afwijking als bedoeld in lid 41.1 toe te staan wordt het in bijlage 3 van deze planregels opgenomen schema toegepast.
Artikel 42 Algemene Procedureregels
42.1 Procedureregels wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 43 Wettelijke Regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals ze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 44 Overgangsrecht
44.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
44.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van lid 44.1, eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het in dat lid bedoelde bouwwerk met maximaal 10%.
44.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 44.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
44.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
44.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 44.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
44.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 44.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
44.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 44.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
44.8 Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 45 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Het buitengebied van Enschede kenmerkt zich door een afwisselend landschap met grote landschappelijke, historische en ecologische waarden. Het is een typisch Twents verwevingslandschap: een mix van landbouw, bosbouw en natuur op een stuwwal bepaalt het aanzien. De aanwezigheid van de vele landgoederen en hun hoge esthetische kwaliteiten voegen daar een extra Enschedese dimensie aan toe.
Afbeelding 1.1: Wallenbeekweg
Nieuwe (economische) ontwikkelingen in het buitengebied worden gezien als mogelijkheden, die moeten leiden tot economische draagkracht, maar ook tot een grotere publieke rijkdom in de vorm van natuurschoon, cultuurhistorie, rust, duisternis, biodiversiteit en toegankelijkheid. De gemeente Enschede heeft daarom de ambitie om de economische draagkracht van het buitengebied te versterken en hiermee de huidige waarden en identiteiten van het buitengebied te bewaren en te versterken.
Afbeelding 1.2: Landhuis Hoge Boekel
De genoemde gemeentelijke ambities vormen het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en zijn hierin doorvertaald. Wanneer (economische) ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden in dit bestemmingsplan, wordt een tegenprestatie gevraagd in de vorm van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De wijze waarop de gemeentelijke ambities zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan, is meer in detail beschreven in hoofdstuk 3.
1.2 Vervanging Oud Bestemmingsplan
Welke activiteiten en functies zijn toegestaan in het buitengebied van de gemeente Enschede is tot nu toe vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 1996. Dit bestemmingsplan is op 8 september 1997 door de raad van de gemeente Enschede vastgesteld en op 7 april 1998 goedgekeurd. Dit besluit van Gedeputeerde Staten is vervolgens op 19 maart 1999 in werking getreden, en -na een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 oktober 2001- onherroepelijk geworden.
Actualisatie van het bestemmingsplan 1996 is noodzakelijk in verband met de totstandkoming van nieuwe regelgeving en de verwezenlijking van nieuw beleid van gemeente, Rijk en provincie. Vanuit praktische overwegingen is de actualisatie opgeknipt in twee delen: een bestemmingsplan voor het Zuidoostelijke deel van het buitengebied en een bestemmingsplan voor het Noordwestelijke deel van het buitengebied.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft betrekking op het Noordwestelijk deel van het buitengebied.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen. Het gebied waarop het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost' betrekking heeft, is gelegen in de stadsdelen Oost en Zuid. Het plangebied is op onderstaande tekening weergegeven.
Afbeelding 1.3: Begrenzing van het plangebied
Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Haaksbergerstraat, aan de noordzijde door de Lossersestraat, aan de oostzijde door gemeente- en landsgrens met Losser en Gronau, en aan de zuidzijde door de gemeentegrens met Haaksbergen.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en deze toelichting:
- In de toelichting worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond;
- In de regels wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen en bouwwerken;
- Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven. De verbeelding is in overeenstemming met de verplichte landelijke standaarden voor digitaal uitwisselbare en vergelijkbare bestemmingsplannen (IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008).
De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan. In samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Wat er in de regels en op de verbeelding staat, is voor iedereen (burgers, bedrijven, instellingen en overheden) juridisch bindend.
1.5 Leeswijzer
De bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande kenmerken van het plangebied.
- Hoofdstuk 3 gaat in op visie van de gemeente Enschede op het buitengebied en de beleidskeuzes die zijn gemaakt.
- Het beleid voor buitengebied is beschreven in hoofdstuk 4. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, het waterschap als de gemeente zelf.
- Hoofdstuk 5 beschrijft de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
- Hoofdstuk 6 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten (milieu, ecologie, water) rekening is gehouden.
- Hoofdstuk 7 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven.
- Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid.
- Hoofdstuk 9 gaat in op de participatie.
Om de leesbaarheid en toegankelijkheid van de bestemmingsplantoelichting te vergroten, is de meer gedetailleerde informatie opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op hoe het landschap is ontstaan, dus de huidige structuur met een beschrijving van de voorkomende landschapppen.
2.1 Geschiedenis Van Het Gebied
2.1.1 Ontstaanswijze
Voor het ontstaan van het Twentse landschap zijn de twee laatste ijstijden van belang geweest. Tijdens de voorlaatste ijstijd werd Twente onder ijs bedekt. Grote massa's landijs kwamen vanuit Scandinavië naar het zuiden. IJstongen stuwden onder andere het door rivieren afgezette materiaal op. Hierdoor ontstonden de stuwwallen, waarvan een reeks in Twente ligt.
Tijdens de daarop volgende ijstijd werd ons land niet door het ijs bereikt. De beddingen van de rivieren lagen droog, de zeespiegel daalde en begroeiing was nauwelijks mogelijk. Grote delen van het land (zo ook Twente) werden bedekt met een laag dekzand van wisselende dikte.
De stuwwallen zijn voor een groot deel bepalend geweest voor de hydrologische gesteldheid van Twente. Door de stuwwallen is een afwateringssysteem ontstaan dat in drie beeksystemen is te verdelen. Voor het gebied rondom Enschede is een tweetal daarvan van belang, de Regge en de Dinkel. De gemeente Enschede ligt op de meest oostelijk gelegen stuwwal van Twente.
De oostzijde van de bebouwde kom ligt op de stuwwal. De rug van de stuwwal vormt de waterscheiding van de beeksystemen. Vanaf dit hoogste punt lopen beekdalen in een vrij dicht patroon naar lagere gebieden, aan de oostzijde richting Dinkel, aan de westzijde in de richting van de Regge. Aan de oostzijde zijn de beekdalen kort en recht. Ze lopen van west naar oost.
De beekdalen aan de westzijde zijn zeer langgerekt en hebben een meer meanderend patroon, met een zuidoost-noordwestelijke richting. Grondmorene welvingen, hoge grondmorene ruggen en een aantal dekzandruggen komen verspreid door het gehele gebied voor. Deze zijn voor de ontginningsgeschiedenis van belang gebleken. In het zuidoostelijk deel liggen veenrestruggen (Aamsveen), onderdeel van een groter gebied aan Duitse zijde.
2.1.2 Occupatie en bodemvorming
De historie van het grondgebruik en daarmee de verschijningsvorm van het landschap hangt sterk samen met de ondergrond.
Van oudsher is het gebied rondom Enschede in gebruik als agrarisch gebied. De vestigingen met bijbehorende oude ontginningen dateren uit de Middeleeuwen. Men vestigde zich alleen daar, waar het mogelijk was bouwlanden en weidegrond op korte afstand van elkaar te hebben liggen. In de omgeving van Enschede was de grondwaterstand vrij hoog.
De relatief drogere terreinen, de dekzandruggen en - koppen of de gunstige plekken op de stuwwalhelling werden als bouwland gekozen. De bouwlanden waren van oorsprong arme zandgronden en dus onvruchtbaar. Door middel van bemesting verbeterde men de grond. Mest werd verkregen door vermenging van stalmest en heideplaggen. De plaggen werden gestoken op de zogenaamde woeste gronden.
De bouwlanden kregen door dit mengsel een humushoudende bovenlaag. Door de eeuwenlange bemesting zijn de bouwlanden opgehoogd tot het huidige niveau van de essen. De vestigingen breidden zich rondom de bouwlanden uit.
Daar waar slechts kleine kopjes en ruggen voorkwamen vestigde zich slechts één boer. Hier ontstonden de zogenaamde kampen of eenmansesjes. Waar grote aaneengesloten hoge gronden voorkwamen ontstonden grote essen (Usseler es, Twekkeler es). De essen waren open; rondom lag een dichte rand van bebouwing en beplanting. De erven van de boerderijen werden beplant met geriefhoutbosjes. De bouwlanden werden omzoomd door houtwallen.
Voor weidegronden gebruikte men de lage vochtige terreinen langs de beken. De kavelgrenzen van de weilanden werden met houtwallen en -singels beplant. Ook graasde het vee in nabijgelegen bossen.
De boerderijen werden met elkaar verbonden door kronkelig verlopende wegen. De woeste gronden lagen tussen de vestigingen en in cultuur gebrachte gronden. Rondom Enschede bestonden de woeste gronden voornamelijk uit velden en venen.
Op de kaart van 1850 is te zien hoe deze grondgebruiksvormen waren verdeeld. De bouwlanden en heidevelden vormden relatief open gebieden. De dorpen en verspreide hoeven met om de weilanden houtwallen, waren daarentegen besloten gebieden.
Vanaf 1829 werden de marke-gronden verkocht respectievelijk verdeeld. Na de uitvinding van kunstmest was het steken van plaggen voor bemesting niet meer nodig. De woeste gronden werden ontgonnen tot bouw- en grasland. Er werden lange rechte wegen aangelegd, die de nieuw ontgonnen gronden ontsloten. Langs deze wegen kwamen nieuwe agrarische bedrijven. Dit was eveneens de tijd dat rijke koop- en handelslieden, hoofdzakelijk textielfabrikanten, buitenplaatsen lieten aanleggen. Grote delen van de woeste gronden werden gebruikt voor de aanleg van deze buitenplaatsen en landgoederen.
2.1.3 Ecologische ontwikkeling
In de loop van 150 jaar is veel in de opbouw van het landschap veranderd en daarmee ook in de soort en kwaliteit van de biotopen. Op historische kaarten is te zien dat met uitzondering van de gronden rondom de boerderijen er weinig opgaande beplanting voorkwam. Het overgrote deel van het gebied bestond uit heide, een pioniervegetatie die door de gebruiksvorm in stand werd gehouden.
Op de natte delen kwam hier en daar broekbos voor. De bouwlanden waren open. Rondom de essen en op de perceelsgrenzen van de weilanden kwamen bosjes en houtwallen voor. Grote boscomplexen werden pas aangeplant na de ontginning van de heide. De heide-restanten die na de ontginning overbleven, zijn door het ontbreken van beheer grotendeels dichtgegroeid. In het cultuurlandschap zijn onder invloed van achterblijvend beheer, schaalvergroting, produktieverhoging en veranderd grondgebruik de landschapselementen in aantal en kwaliteit drastisch afgenomen.
De dichte houtwallenstructuur, die van groot belang is voor kleine zoogdieren en veel vogels, is niet meer aanwezig.
Een belangrijke achteruitgang van de ecologische kwaliteit is veroorzaakt door vervuiling van het milieu, verlaging van de grondwaterstand, verbreking van verbindingen en versnippering van biotopen door de aanleg van wegen en andere infrastructurele werken, kanaliseren van beken en andere beekverbeterings-maatregelen, aanleg van recreatieterreinen, verstoring door recreatie etc.
Er is in de laatste jaren een aantal maatregelen getroffen ter verbetering van ecologische kwaliteiten. Met name het poelenproject heeft goede resultaten geboekt. Belangrijke natuurterreinen zijn in eigendom gekomen bij overheden of stichtingen (onder andere Stichting Overijssels Landschap), die zorgdragen voor de instandhouding en verbetering van de kwaliteit van dergelijke terreinen.
2.1.4 Functionele ontwikkeling
Zoals uit de beschrijving van de occupatie is gebleken was voor 1850 landbouw de enige aanwezige functie in het overgrote deel van Nederland. Met de opkomst van de industrie, mobiliteit en mede door de landbouwcrisis aan het eind van de 19e eeuw kwam er een grote trek van het platteland naar de stad op gang. De stad breidde zich daartoe uit, waardoor het areaal landbouwgrond sterk werd teruggedrongen.
Om diverse redenen werden op de ontgonnen heidegronden bossen aangelegd: houtproduktie, werkverschaffing, welstand van grootgrondbezitters.
De naoorlogse verstedelijking heeft de gebruiksfunctie en -vormen van het landschap in belangrijke mate beïnvloed. Naast de agrariër en landgoedeigenaar ging ook de stedeling het buitengebied bevolken.
Door verdergaande verstedelijking, woningnood en suburbanisatie nam de trek naar buiten sterker toe. Was het niet mogelijk buiten de stad te wonen, dan zocht menigeen toch een tijdelijk verblijf in de vorm van zomerhuisjes, welke zowel in de vorm van complexen als losstaande huisjes in het buitengebied terecht kwamen. Naast zomerhuisjescomplexen zijn er andere grootschalige recreatieve voorzieningen in het buitengebied gekomen, waardoor de agrarische functie is teruggedrongen. Veel bezochte plekken zijn het Rutbeek als watersport- en recreatiegebied, de volkstuincomplexen en de toegankelijke landgoederen.
Andere nieuwe elementen die aan het landschap zijn toegevoegd betreffen infrastructurele werken, zoals snelwegen, spoorlijnen en hoogspanningslijnen.
Een groot deel van de spoorlijnen is buiten gebruik of opgeheven. Overblijfselen daarvan zijn nog zichtbaar. Grote gebieden zijn uit cultuur genomen vanwege stedelijke uitbreidingen, de situering van respectievelijk het vliegveld met bijbehorende functies, de Boeldershoek, recreatiegebied Rutbeek en de Universiteit Twente.
2.2 Grondgebruik
Het buitengebied van Enschede is nog steeds voornamelijk als agrarisch gebied in gebruik. Dit gebruik is de laatste decennia wel sterk veranderd. Door het landbouwbeleid van de Europese Unie werden veel boeren genoodzaakt tot schaalvergroting. De productie moest worden verhoogd om het inkomen op peil te houden. Met name op de bedrijven waar weinig mogelijkheden voor uitbreiding aanwezig waren, ging men tot intensivering over. Rondom Enschede heeft deze ontwikkeling slechts op zeer bescheiden wijze plaatsgevonden.
De laatste jaren neemt het aantal bedrijven dat werkzaam is in de agrarische sector gestaag af. Zo telde Enschede op 1 januari 2006 nog 280 bedrijfsvestigingen in de sector 'landbouw, bosbouw en visserij'. Een jaar later waren dat er nog 270 bedrijven werkzaam in die sector, terwijl dat aantal op 1 januari 2008 verder was teruggelopen tot 265 (Bron: CBS).
Verwacht wordt dat het aantal agrarische bedrijven in Enschede de komende jaren verder zal afnemen1, maar dat dit er niet toe zal leiden dat er veel landbouwgrond op de markt zal worden gebracht. Er is namelijk nog veel grond nodig voor extensivering van de overblijvende bedrijven, voor realisering van de ecologische hoofdstructuur en voor stedelijke functies, zoals de Usseleres, het Vaneker, het Brunink, Rutbeek-Oost en Glanerbrug-Noord.
Een gevolg van de afname van het aantal agrarische bedrijven is dat er meer agrarische bedrijfsgebouwen vrijkomen. Dat kan van grote invloed zijn op de kwaliteit van het buitengebied. De circa 400 boerenerven dragen in belangrijke mate bij aan het beeld van het buitengebied. Overal in het buitengebied worden die boererven ervaren. Verloedering of onoordeelkundig omgaan met de boerenerven zal de identiteit en daarmee de aantrekkelijkheid van het buitengebied aantasten. En het wordt daarmee ook een probleem van de stad. Het maakt Enschede minder aantrekkelijk als woon- en recreatiegemeente.
Ook de hoeveelheid cultuurgrond binnen de gemeente is volgens het CBS in de periode 1993-2005 verminderd, van 5.645 ha tot 4.323 ha. Een afname van 1.322 ha (de totale oppervlakte van het buitengebied bedraagt 10.000 ha).
In werkelijkheid zal de afname waarschijnlijk minder groot zijn, aangezien landbouwgronden die in gebruik blijven bij hobbyboeren, landbouwgronden die onder de Natuurschoonwet worden gebracht en landbouwgronden, die aan andere bedrijven in gebruik worden gegegeven - zonder ze te verkopen of te verpachten - door het CBS niet als landbouwgrond worden aangemerkt, terwijl ze feitelijk daarvoor wel worden gebruikt.
- 1. Y. Weustink, H. Wieringa, 'Verkenning toekomst buitengebied Enschede', mei 2005.
2.3 Karakteristieken En Structuur
2.3.1 Bodem
De bodemvorming is mede beïnvloed door de occupatie, met name door de ontginningswijze en de bewerking van de grond. Daarnaast zijn uiteraard de biotische en abiotische factoren van invloed geweest.
De bodem rondom Enschede bestaat voor het overgrote deel uit zand. Het zand, afgezet op de keileem van de stuwwal, is zeer wisselend van dikte. De keileem komt op een aantal plaatsen op zeer geringe diepte voor (binnen 40 cm). De beekdalen bestaan uit vochtige zandgronden. In de zuidoost-hoek van Enschede ligt tegen de Duitse grens het Aamsveen. Het veenpakket is gedeeltelijk afgegraven. Omdat het veen niet dieper dan het grondwaterpeil is afgegraven, is in het Aamsveen geen open water aanwezig. Langs de rand van het Aamsveen komen moerige gronden voor. De diverse bodemtypen zijn beschreven aan de hand van de Bodemkaart van Nederland 1:50.000 (Stiboka, Wageningen). Per type zijn kort de belangrijkste kenmerken vermeld.
Keileem.
De 'zeer ondiepe keileem' komt voor ten oosten van Enschede; zowel in de dalen, als op flanken en de hoogste delen. De gronden worden gekenmerkt door een hoge grondwaterstand. De fluctuatie van het grondwater is groter dan in zandgronden met een dergelijke hoge grondwaterstand. Het keileem heeft een gering waterbergend vermogen.
Zandgronden.
De zandgronden zijn onderverdeeld in eerdgronden en podzolgronden.
Eerdgronden.
Van de eerdgronden komen in Enschede enkeerd-, beekeerd- en gooreerdgronden voor. De enkeerdgronden hebben hun classificatie voornamelijk aan het agrarisch gebruik te danken. Het zijn zandgronden met een dikke cultuurlaag, akkers die eeuwenlang opgehoogd zijn met een mengsel van heideplaggen en mest. Ze liggen in het algemeen op dekzandruggen en dekzandkoppen en zijn vaak scherp begrensd (essen).
Beekeerdgronden zijn overwegend doorlopende laagten tussen hoger gelegen podzol- en enkeerdgronden. De beekeerdgronden zijn te beschrijven als (lemig) fijnzand. Ze hebben een humushoudende bovenlaag van 15 tot 25 cm.
De gooreerdgronden komen verspreid voor, voornamelijk in erosiedalen in de stuwwal. Deze gronden zijn vaak zeer heterogeen van samenstelling, doordat in de uitgeschuurde dalen opnieuw materiaal is afgezet. De bodem bestaat uit zandgronden met een zwarte minerale eerdlaag. De ondergrond bestaat soms uit grof zand, soms uit zeer oude klei.
Podzolgronden.
In de podzolgronden zijn veldpodzolgronden en laarpodzolgronden te onderscheiden. De veldpodzolgronden komen verspreid over het gehele gebied voor en nemen een groot oppervlak in beslag. Ze worden voornamelijk aangetroffen in de jonge ontginningen, de bossen en heidevelden. Soms komt keileem ondiep voor en vormt de oude klei een stagnerende laag, waardoor het grondwaterpeil hoog is.
Met name langs de oude bouwlanden komen laarpodzolgronden voor. Het zijn oude ontginningen die op kleine dekzandruggen (eenmans esjes) liggen. De humushoudende bovenlaag (30-50 cm) is grotendeels ontstaan door ophoging met plaggenmest.
Veengronden.
Het Aamsveen omvat een klein deel van het grotendeels in Duitsland gelegen veengebied. In het gebied komt in de niet verveende gedeelten een veenpakket van meer dan 3 m voor. In de afgegraven gedeelten ligt een laag van 40-120 cm veen. Aan de rand van het Aamsveen ligt het zand ondieper, waardoor daar nu moerige podzolgronden worden aangetroffen. Dit zijn gronden met een moerige bovengrond op een zandige ondergrond. De moerige grond in dit gebied is niet vergraven. De moerige bovenlaag is vaak goed veraard.
Overige gronden.
Ten zuiden van Enschede, aan de oostzijde van het Rutbeek, is een groot gebied met een laag huisvuil opgehoogd. Deze laag is meestal 20-40 cm dik. Daarna is het huisvuil bedekt met een laagje grond van ongeveer 20 cm.
2.3.2 Landschap
De vorm van het landschap weerspiegelt haar ontstaansgeschiedenis. In het plangebied worden de volgende landschapstypen aangetroffen:
- a. Oude hoevenlandschap met daarin de essen en oude erven.
- b. Landgoederen, te onderscheiden in buitenplaatsen, boerenlandgoed en boslandschap.
- c. Veldontginningen.
- d. Beken en matenlandschap.
- e. Hoogveenlandschap.
Oude hoevenlandschap
Het oude hoevenlandschap, ook wel kampen- of essenlanschap genoemd, is het oudste landschapstype. De dragers zijn essen, kampen, oude erven (al dan niet geclusterd) en weidegronden langs beken. De oude erven zijn zeer bepalende onderdelen in deze landschapstypen.
Een es is een hoog gelegen akker, te vinden op de zandgronden van Noord-, Oost-, Midden- en Zuid-Nederland. Kenmerken van een es betreffen:
- Bolle, hoge ligging.
- Zeer oud waardevol esdek.
- Onbeplante open plek, m.u.v. een enkele zeer oude boom.
- Soms gedeeltelijk, soms geheel omgrensd door een rand van oude boerderijen, erfbossen en houtwallen.
- Onregelmatige blokverkaveling, weinig verharde wegen.
- Grote dakvlakken wijkend achter de kim van de es of de kamp.
- Ontbreken van permanente perceelscheidingen op es.
Naast de grotere dekzandruggen (met essen) waren er ook vele kleinere verhogingen (dekzandkoppen) in het landschap die in cultuur gebracht werden: de kampen. Dit zijn kleine akkers met daar omheen graslanden voor het vee. Er ontstonden kleinschalige 'eilanden' in de woeste gronden. Voorbeelden van kampen zijn Broekheurner Heege, De Zweede (Boekelo) en Penninkskotten (Haagse Bos). Om de landbouwgewassen te beschermen tegen vee en wind werden rondom essen en kampen veekeringen aangelegd in de vorm van houtwallen of singels.
Landgoederen
Een landgoed is een grote bezitting op het platteland, deels gebruikt voor (productie) bos of agrarisch gebruik, deels voor buitenverblijf. Een buitenplaats kan deel uitmaken van een landgoed.
Een landgoed is in eerste instantie een economische eenheid, ruimtelijk gezien divers zowel binnen een landgoed als tussen de verschillende landgoederen. Typerende onderdelen zijn soms samen terug te vinden. Landgoederen zijn als nieuwe identiteit op onontgonnen gebied gelegd of hebben zich bij hun ontstaan al gevoegd naar het agrarische cultuurlandschap.
In de 17e en 18e eeuw lieten veel rijke burgers een buitenplaats of spieker op het platteland bouwen, meestal voor hun recreatie. Het kwam vaak voor dat zo'n buitenverblijf zich deels had ontwikkeld uit een aan een boerderij vastgebouwde heren- of jachtkamer. Rond het huis werd vaak een park aangelegd. Het park en het huis vormden zowel visueel als functioneel een eenheid, die een speciale plek in het landschap innam.
Een landgoed kan kenmerken in zich dragen van alle drie hieronder genoemde ruimtelijke eenheden:
- 1. Buitenplaats: ensemble van park en villa met eventuele bijgebouwen. Voorbeelden: Het Stroot, Het zonnebeek, Welna.
- 2. Boerenlandgoed: agrarisch gebruik van boerderij of villa met erf, omliggende weide en bosgronden. Ontworpen in esthetische setting. Boslandschap (bosbouw deel). Voorbeelden: Het Brunink, De Kuper , Hof Esperlo.
- 3. Boslandschap: bossen en bospaden met incidentele bebouwing. Voorbeelden: Haagse bos, Lonnekerberg
Veldontginning
Veldontginningen komen in twee verschillende types voor:
- a. Natte veldontginning.
- b. Veldontginning op stuwwal.
Korte beschrijving van het landschap
- Rechte wegen, meestal bosrand of wegbeplanting in blikveld aanwezig.
- Ingericht t.b.v. agrarisch gebruik.
- Open karakter, rationele verkaveling, blokvormig / langwerpig.
- Bossen blokvormig met strakke randen.
- Zichtrelatie tussen huis en landschap, eenvoudig ontwerp.
- Erfbeplanting is schakel tussen landschap en huis.
- Vormgegeven overgang tussen privaat en publieke ruimte (tuin, haag, bosje, bosgroep - landelijk gebied).
- Vergezichten; voornamelijk gras en bouwland, soms heiderestanten.
- Weinig bebouwing, los in de ruimte, gebouwen tasten openheid niet aan, grote ruimtematen.
- Bebouwing ligt aan ontginningswegen.
Beken- en matenlanden
Beek neemt gedaante aan van passerend landschapstype:
- a. Zwaar beplant in oude hoevenlandschap.
- b. Open of begeleid door productiebos in heideveenontginningen.
- c. Beplante rand van es.
- d. Recht kanaaltje door boslandschap en in veldontginning.
Beken kort beschreven:
- Gradientrijke situaties.
- Beek vaak diepliggend, begeleid door hoge houtwal.
- Soms broekbosjes aan de beek.
- Beek vormt een ecologische verbindingszone.
Matenlanden kort beschreven:
- Voormalige natte hooilanden.
- Kleinschalige structuur.
- Nat.
- Aan beek.
Bovenloop:
- Wellen, bronnen en herkenbare beekdalen.
In Oude Hoevenlandschap:
- Beek kronkelend maar niet vrij meanderend.
- Percelen voegen zich naar de beek.
- Beken veelal op perceelsrand.
- Soms zwaar beplant.
- Soms langs houtwal.
In Veldontginning:
- Rechte lange stromen.
- Diepere ontwatering.
- Soms beplant.
In Boslandschap:
- Natuurlijke oevers.
- Verloop is samenhangend met ontginning; soms recht, soms meanderend.
- Heringericht --> meanderend.
Hoogveenlandschap
Hoogveenlandschap komt voor in het Aamsveen aande natte stuwwalflank. Kenmerkend voor het hoogveenlandschap zijn de natuurlijke begroeiing op oude veenrestanten.
Landschap kort beschreven:
- a. Ontginningspatroon zeer duidelijk in wegen en paden.
- b. Zeer natte delen.
- c. Veel natuurwaarden.
- d. Afwisseling van open ruimtes en bos.
- e. Rust, ruimte en 's nachts onverlicht.
- f. Resten van oude veenontginningspatronen.
- g. Rechte wegen.
- h. Beekdal Glanerbeek herkenbaar door aanwezige weidjes.
2.3.3 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Visie Op Het Buitengebied
3.1 Inleiding
Het Enschedese buitengebied is de laatste jaren in toenemende mate onder de aandacht gekomen. Landbouwbedrijven verdwijnen, bebouwing komt vrij en er wordt gezocht naar economische vernieuwing. De gemeente krijgt veel aanvragen voor de realisering van nieuwe initiatieven. Tevens heerst er bezorgdheid om de mogelijke teloorgang van de waarden van het buitengebied.
Door de toenemende dynamiek kan niet meer worden volstaan met het terughoudende beleid zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is neergelegd. Door de provincie en het rijk zijn de deuren naar meer mogelijkheden voor het platteland opengezet. Ook de gemeente Enschede ziet het bieden van nieuwe mogelijkheden als een impuls voor het buitengebied, waarbij tegelijkertijd gewaakt moet worden over de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden.
In 2005 is naar aanleiding van geschetste ontwikkelingen in het buitengebied de nota Verkenning Toekomst Buitengebied opgesteld. De nota Buitenkans, gids voor het buitengebied is de vervolgstap daarop. De nota Buitenkans is enkel malen geactualiseerd en op 18 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.
Afbeelding 3.1: Nota Buitenkans, Gids voor het buitengebied
Deze nota is opgesteld om sturing en uitvoering te geven aan de ambities van de gemeente Enschede en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De gids is tot stand gekomen in samenwerking met diverse organisaties, initiatiefnemers en groeperingen en geeft sturing aan de nieuwe ontwikkelingen in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Ruimtelijke kwaliteit is daarbij leidend.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de gemeentelijke ambitie voor het buitengebied die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.
3.2 Ambities Voor Het Buitengebied
Inleiding
Het buitengebied van Enschede kenmerkt zich door een afwisselend landschap met grote landschappelijke, historische en ecologische waarden. De gemeente Enschede wil de huidige waarden en identiteiten van het buitengebied bewaren en deze richtinggevend laten zijn bij ontwikkelingen en initiatieven. Of anders gezegd: het Enschedese buitengebied moet:
- Kwalitatief hoogwaardig zijn in de zin van landschappelijke identiteit en diversiteit, beleefbaar cultureel erfgoed en grote ecologische waarden.
- Vitaal en leefbaar zijn met voldoende perspectieven voor de landbouw en andere economische activiteiten.
- Beleefbaar en toegankelijk zijn voor de Enschedese stedeling en andere bezoekers.
- Een gebied zijn waar men rust, ruimte, stilte en duisternis kan ervaren.
Het begrip ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit heeft te maken met de landschappelijke verschijningsvorm, ecologie, rust en beleving. Het buitengebied van Enschede kenmerkt zich door afwisseling van kleinschalige agrarische gebieden met essen, grootschalige agrarische veldontginningen, bossen, beken en buiten plaatsen. Het huidige landschap is ontstaan in een lange periode van agrarische ontwikkeling en ontginning en daarnaast door landgoedontwikkeling door voornamelijk textielfabrikanten.
In het buitengebied waren de ontwikkelingen minder dynamisch en intens dan in het stedelijk deel van Enschede. Mede daardoor zijn de verschillende landschappelijke identiteiten nog te herkennen, die samenhangen met de verschillende wijzen van ontginning en gebruik van gebieden. Maar zoals overal in Nederland, is het onderscheid tussen de verschillende land schapstypen wel kleiner geworden en daarmee het landschap uniformer.
Deze uniformering van het landschap wil de gemeente Enschede keren, door juist de verschillende identiteiten te verhelderen en daarmee de verschillen in het landschap te benadrukken. Dat staat aan de basis van de gemeentelijke visie op het landschap en daarmee aan de visie op ruimtelijke kwaliteit. Het landschap zoals de gemeente Enschede dat voor ogen heeft, is herkenbaar en tegelijkertijd afwisselend, herbergt veel ecologische waarden en weerspiegelt zijn geschiedenis.
Landschapstypen
In het buitengebied komen verschillende gebieden met vergelijkbare landschappen voor. Dit zijn gebieden met dezelfde kenmerken en een duidelijke eigen identiteit. Dit worden landschapstypen genoemd. De onderscheiden landschapstypen in Enschede zijn:
- Oude hoevenlandschap met daarin de essen en oude erven;
- Landgoederen, te onderscheiden in buitenplaatsen, boerenlandgoed en boslandschap;
- Veldontginningen;
- Beken en matenlandschap;
- Hoogveenlandschap.
De verschillende landschapstypen zijn opgenomen op de landschapstypenkaart (zie afbeelding 3.2). Per landschap zijn de landschappelijke kenmerken in kaart gebracht en is aangegeven welke ontwikkelingen wel en welke niet bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
Afbeelding 3.2: Landschapstypenkaart
3.3 Vertaling Ambities In Bestemmingsplan
Inleiding
Bij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van Enschede wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen op microschaal (erf en directe omgeving) en ontwikkelingen op macro schaal (nieuwe landgoederen rood voor groen e.d.).
Microschaal - Koesteransichten
Voor ontwikkelingen op microschaal zijn per landschaptype zogenaamde "koesteransichten" opgesteld. De koesteransichten geven in woord en beeld de karakteristieken van de verschillende landschapstypen weer. Daarmee definiëren ze zo goed mogelijk de landschappelijke identiteit. Het worden koesteransichten genoemd, omdat ze ingaan op de te koesteren aspecten van het huidig landschap. Op de koesteransichten is te zien wat de specifieke kenmerken van het landschapstype zijn (zie afbeelding 3.3). Naast koesteransichten per landschapstype is er voor burgerwoningen een aparte ansicht opgenomen, omdat burgerwoningen niet gebonden aan een landschapstype.
Afbeelding 3.3: Voorbeeld Koersansicht - Oude Hoevenlandschap
Bij raadpleging van de koesteransichten moet in ogenschouw genomen worden dat de werkelijkheid meestal complexer is. Een indeling doet de werkelijkheid soms tekort. De Koesteransichten vormen dan ook geen dictaat, maar zijn richtingaanwijzers voor ruimtelijke kwaliteit. Ze bieden ruimtelijke ingrediënten voor maatwerk. De ansichten zijn bedoeld als bron van inspiratie en als toetsingsinstrument bij de beoordeling van effecten op de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In dit bestemmingsplan worden ontwikkelingen op microschaal planologisch mogelijk gemaakt zowel "bij recht" als via flexibiliteitesbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegheden).
Macroschaal - Ontwikkelansichten
Bij het aanleggen van nieuwe landgoederen en bij rood voor groen in de stadsrand verandert er veel meer in het landschap dan bij de plannen die het erf en directe omgeving betreffen. Voor deze plannen is daarom een landschappelijk perspectief ontwikkeld, dat verder gaat dan het behoud van de bestaande identiteiten. Dit landschappelijk perspectief is tot stand gekomen door op een hoger schaalniveau de identiteit van het landschap vast te stellen. Deze staan aangegeven op de kaart landschappelijke identiteiten (zie afbeelding 3.4).
Afbeelding 3.4: Kaart landschappelijke identiteiten
Inspiratiebron voor deze identiteiten is het Enschedese culturele erfgoed. De nieuwe identiteiten borduren voort op de bestaande landgoederen en buitenplaatsen, op de kenmerken van het oude kleinschalige kampen- en essenlandschap en grijpt deels terug op het woeste land van voor de grote veldontginningen. Ook beken en het huidige boerenland zijn inspiratiebron voor een nieuwe identiteit. Het nieuwe landschappelijke patroon is minder fijnmazig en de verschillende identiteiten zijn sterk en herkenbaar. Op basis van de kaart landschappelijke identiteiten is een landschapsvisie gemaakt en zijn (per identiteit) zogenaamde "ontwikkelansichten" opgesteld (zie afbeelding 3.5).
De ontwikkelansichten geven de transformatie van het landschap door middel van landschapsbouw weer en bevatten de voornaamste uitgangspunten voor de bebouwing en de methode landschapsbouw. Ook voor de ontwikkelansichten geldt net als bij de koesteransichten dat abstractie soms de werkelijkheid tekort doet. Daar waar bijvoorbeeld kleinere plekken binnen een identiteit een bijzondere historische of archeologische waarde hebben, dient deze gerespecteerd te worden en geïntegreerd te worden in het nieuwe ontwerp. Samenvattend kan gesteld worden dat de ontwikkelansichten zijn richtinggevend voor landschappelijke ontwikkelingen op macroschaal.
Afbeelding 3.5: Voorbeeld Ontwikkelansicht - De Beken - Beekgoed
Ruimtelijke ontwikkelingen op macroschaal zoals bijvoorbeeld nieuwe landgoederen en rood voor groen in de stadsranden, worden niet mogelijk gemaakt via dit bestemmingsplan. Hiervoor is een aparte bestemmingsplanherziening nodig. De reden hiervoor is dat het aanleggen van bijvoorbeeld nieuwe landgoederen veel meer impact heeft op het landschap dan plannen die uitsluitend het erf en directe omgeving betreffen. Via een aparte planherziening kan meer maatwerk geleverd worden en kunnen extra randvoorwaarden gesteld worden om de gewenste verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Borging ruimtelijke kwaliteitsambities
Met de vaststelling van de Buitenkans, Gids voor het buitengebied heeft de gemeenteraad beoogd meer mogelijk te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Direct door het toekennen van bestemmingen en het sturen op de bouwmogelijkheden. Maar ook door middel van de in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen. Voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden via een afwijkings- of wijzigingbevoegdheid, zijn de koesteransichten als afwegingskader in de regels opgenomen. Hierdoor is het aspect ruimtelijke kwaliteit richtinggevend voor de vraag of meegewerkt kan worden aan een initiatief. De koesteransichten voor de verschillende landschapstypen maken als bijlage 3 onderdeel uit van de regels.
Hoofdstuk 4 Beleiduitgangspunten
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de beleidskaders van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Enschede voor het buitengebied. Vervolgens worden themagewijs de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan beschreven.
4.1 Planologische Beleidskaders
In deze paragraaf worden de planologische kaders behandeld. Aan de orde komen plannen, nota’s en andere beleidsstukken die op Rijks-, provinciaal of gemeentelijk niveau tot stand zijn gekomen en die direct of indirect van belang zijn voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost'.
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig
Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- 1. Concurrentiekracht verbeteren;
- 2. Bereikbaarheid verbeteren;
- 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:
Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren
De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.
Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren
De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:
- Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling.
- Meer keuzemogelijkheden bieden.
- Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn.
Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.
Nationale belangen
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.
- 1. Een excellent ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving).
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten).
- Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds).
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In 2012 wordt de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Bro.
Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam
- Kustfundament
- Grote rivieren
- Waddenzee en Waddengebied
- Defensie
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Deze lijst zal op een nader te noemen tijdstip worden aangevuld met nieuwe onderwerpen.
Wat betekent de structuurvisie voor het bestemmingsplan?
De algemene koers van de structuurvisie is gedeeltelijk al doorvertaald in provinciaal beleid. De structuurvisie is redelijk abstract en gaat voor onder andere de ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en de Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
Concreet is de structuurvisie daarin niet. Voor het nieuwe bestemmingsplan heeft de structuurvisie dan ook geen directe gevolgen.
4.1.2 Provinciale beleidskaders
Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening mag de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opstellen.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de verordening. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.
De verordening is een nieuw instrument dat algemene regels bevat voor gebieden, specifieke delen van gebieden, of gebiedsgerichte thema's. Deze algemene regels, vastgesteld door vastgesteld door Provinciale Staten, houden eisen in die door de provincie worden gesteld aan de inhoud van bestemmingsplannen. Wanneer de gemeente de inhoud van haar bestemmingsplan niet in overeenstemming brengt met de verordening, dan schuift de verordening het bestemmingsplan aan de kant.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
4.1.3 Gemeentelijk beleid
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, per 1 juli 2008, geldt er een verplichting voor de gemeente om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor de gehele provincie één of meer structuurvisies vast te stellen. Sectoraal beleid kan ook in de vorm van een structuurvisie worden vastgesteld.
4.2 Uitgangspunten Voor Dit Bestemmingsplan
4.2.1 Buitenkans ,gids voor het buitengebied
Buitenkans, gids voor het buitengebied is op 22 juni 2008 door de gemeenteraad vastgesteld en onder andere gewijzigd op 18 oktober 2010.
De Gids biedt ruimte voor het ontwikkelen van initiatieven in het buitengebied. Uitgangspunt van de Gids is de economische draagkracht van het buitengebied te versterken en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. We zoeken maatwerk oplossingen, binnen een helder gemeentelijk kader. Daarvoor is aandacht voor het proces met initiatiefnemers van cruciaal belang, evenals een goed proces binnen de organisatie. Het loket buitengebied dat met dit doel in het leven is geroepen, vervult hierin een wezenlijke rol. In de afgelopen jaren zijn daar vele initiatieven en ideeën langs gekomen.
Die belangstelling, de daaruit volgende gesprekken en de uitvoering van initiatieven heeft ons ervaring doen opdoen met het werken met de Gids. Van die ervaring kunnen en willen we leren. Een eerste evaluatie heeft in 2010 tot een aantal kleine, vooral technische, aanpassingen van de Gids geleid (de 2e versie van de Gids Buitenkans). In het betreffende raadsvoorstel heeft het College aangegeven over 2 jaar opnieuw te willen evalueren met specifieke aandacht voor de vraag of het beleid uit de gids ook daadwerkelijk resultaat heeft opgeleverd. In 2011 is een ambtelijke voorzet gemaakt voor deze komende evaluatieronde. Daarin staan een twintigtal aandachtspunten .
Naast deze beleidsevaluatie vraagt de actualiteit om actie op een viertal onderwerpen waarover regelmatig discussie ontstaat tussen de gemeente enerzijds en de gebruikers van het buitengebied anderzijds.
1. hoe brengen we de inhoud van recreatiewoningen meer in lijn met dat van de regiogemeenten?
2. hoe gaan we om met Bed & Breakfast en boerenappartementen?
3. welke status verlenen we aan de veldschuren?
Ad 1. Recreatiewoningen
Feiten:
- een recreatiewoning is een gebouw dat periodiek dient voor recreatieve bewoning door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
- Enschede kent circa 100 recreatiewoningen, waarvan er 62 permanent worden bewoond. Rond de 60 van de 100 zomerwoningen vallen onder het objectgebonden overgangsrecht;
- het grootste deel van de permanent bewoonde recreatiewoningen zal in de toekomst geen toeristische functie (meer) vervullen;
- de maximum inhoud is nu 200m3, inclusief bijgebouwen;
- eigenaren verzoeken om verruiming van de inhoud van deze recreatiewoningen;
- de meeste recreatiewoningen liggen binnen de EHS;
- de toeristische trend is een verschuiving van zomerwoning naar Bed & Breakfast en boerenappartement.
De buren:
Argumenten voor:
- voorspelbaarheid neemt toe, omdat het beleid in lijn is met dat van de buurgemeenten (allemaal 250 m3);
- comfort voor gebruikers neemt toe;
- de uitbreiding is dusdanig klein dat de schade voor het groen gering is.
Argumenten tegen:
- (geringe) toevoeging van rood in waardevolle groene omgeving, vaak in de EHS;
- het (onrechtmatig) permanent bewonen van een recreatiewoning wordt aantrekkelijker wanneer de leeftuimte wordt vergroot.
Regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost:
Naar aanleiding van de zienswijzen en onderzoek naar de regels bij de buurgemeenten is het verstandig om de regelgeving minder stringent te maken. Wij sluiten aan op het model van de gemeente Haaksbergen. Dit betekent dat onderkeldering mogelijk is, mits de totale inhoud inclusief bijgebouwen niet groter wordt dan 250 m3. De inhoud van recreatiewoning wordt dan vergroot naar 250 m3 inclusief bijgebouwen en kelder. Deze inhoudsmaat zal ook worden opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest.
Ad 2. Bed & Breakfast, boerenappartementen en short stay
Feiten:
- Bed & Breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
- een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;
- een Bed & Breakfast is dusdanig kleinschalig dat de kans op overlast voor de omgeving en de kans op onevenredige toename van parkeerdruk gering is;
- de Bed & Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid, ook in Enschede. De bezettingsgraad is in 2011 /2012 in Enschede teruggelopen i.v.m. de recessie (vooral afname zakelijk toerisme). Enschede beschikt momenteel over circa 10 Bed & Breakfasts / boerenappartementen in het buitengebied.
Wij hebben het beleid en de planregels van de gemeente Losser, Haaksbergen en Hengelo bekeken.
Losser
De gemeente Losser staat in haar bestemmingsplan Bed & Breakfast toe in het hoofdverblijf en in vrijliggende bestaande bebouwing op het erf. Er wordt geen maximum grootte aan het Bed & Breakfast verbonden, maar de functie moet altijd ondergeschikt zijn aan het wonen. Onder een Bed & Breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur. Een Bed & Breakfast mag een naastgelegen bedrijf niet hinderen in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Losser kent naast Bed & Breakfast ook 'boerderijkamers' en 'appartementen' in voormalige boerderijen. In totaal mag er max 6 x 50m2 aan boerderijkamers op een erf worden toegestaan.
Haaksbergen
Haaksbergen maakt in haar ontwerp bestemmingsplan Buitengebied onderscheid tussen Bed & Breakfast, boerderijappartementen en boerderijkamers.
- Een Bed & Breakfast mag maximaal 4 bedden verhuren en wordt gezien als een bedrijf aan huis (maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak tot 50m2). Een Bed & Breakfast zit in de woning of in een aan de woning aangebouwd bijgebouw.
- Een boerderijappartement is zelfstandige eenheid (incl keuken en sanitair) waarvan de oppervlakte maximaal 75m2 mag bedragen en meerder appartement samen maximaal 300m2.
- Een Boerderijkamer is geen zelfstandige eenheid, omdat er sprake is van een gemeenschappelijke ruimte voor keuken en sanitair. Een boerderijkamer mag maximaal 50m2 bedragen en meerder boerderijkamers samen maximaal 300m2.
- Een boerderijappartement of –kamer worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing, tenzij dit niet mogelijk is, in dat geval wordt herbouw overwogen.
Hengelo
Hengelo staat binnen de bestemming 'wonen' B&B toe in het bestaande hoofdgebouw tot maximaal twee kamers. In de bestemming 'agrarisch' zijn een B&B of appartementen toegestaan als nevenactiviteit. De gebruiksoppervlakte mag maximaal 250 m2 bedragen en er mogen maximaal 5 appartementen ontstaan van 50m2 per stuk. Er mag geen beperking ontstaan in de ontwikkelmogelijkheden van aangrenzende bedrijven.
Regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost:
In het ontwerp-bestemmingsplan hebben we met betrekking tot de regels voor Bed & Breakfast en boerenappartementen (functieaanduiding verblijfsrecreatie) geen zienswijzen ontvangen. Bij de informatiezittingen hebben wij geluiden opgevangen dat de bewoners van het buitengebied blij zijn met de verruiming van de mogelijkheden. In tegenstelling tot de gemeentes Losser en Haaksbergen maken wij geen onderscheid tussen het al dan niet hebben van een keuken of sanitair.
We handhaven de lijn dat er in principe niet nieuw gebouwd mag worden ten behoeve van Bed & Breakfast en boerenappartementen. Mocht een bestaand voormalig bedrijfsgebouw daarvoor niet geschikt zijn, dan kan via een wijzigingsprocedure nieuwbouw worden toegestaan.
In de regels is opgenomen dat bij recht een Bed & Breakfast van maximaal 150 m2 is toegestaan. Dit komt voor bij de meeste bestemmingen waarin het wonen is opgenomen.
De planregels voorzien daarnaast in een wijzigingsbevoegdheid die ervoor zorgt dat de functiewijziging wel met vervangende nieuwbouw gepaard kan gaan, indien het bestaande bedrijfsgebouw om bouwtechnische redenen niet geschikt (te maken) is voor het beoogde doel, onder de voorwaarde dat maximaal 50 procent van het aantal gesloopte vierkante meters kan worden teruggebouwd met een maximum van 150 m²;
voor plannen die voorzien in de realisatie van recreatieverblijven (boerenappartementen) geldt dat er maximaal 3 recreatieverblijven mogen worden gerealiseerd en elk recreatieverblijf een gebruiksvloeroppervlakte heeft van niet meer dan 65 m².
Short stay
Feiten:
- De markt van short stay die zich richt op expats (werknemers uit het buitenland) is beperkt. De UT overweegt voor deze markt een speciale voorziening te creëren op haar terrein.
- De vraag van andere doelgroepen voor short stay lijkt op het eerste gezicht beperkt. Makelaars ontvangen hiervoor weinig aanvragen. Toch wonen in Enschede regelmatig mensen tijdelijk in een vakantieverblijf in het buitengebied. De contacten zijn vaak via-via gelegd en lopen dus niet via de makelaar.
- Een ruimte die voor langere tijd wordt verhuurd wordt vaak tegen een gereduceerd tarief verhuurd.
- Iedereen die een overnachting aanbiedt wordt door het Wetboek van Strafrecht verplicht een nachtregister bij te houden waarin de naam, de datum van aankomst en het type identiteitsbewijs van de gast worden geregistreerd. Er hoeft voor short stay dus geen aparte administratie te worden bijgehouden.
Onze omliggende gemeenten hebben geen beleid of regelgeving voor short stay geformuleerd. Alle bestemmingsplannen staan alleen kortblijvend toeristisch verblijf toe in de B&B's, boerenappartementen en boerderijkamers, waarbij er altijd sprake moet zijn van een hoofdverblijf elders.
Regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost:
In het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost zijn geen regels opgenomen met betrekking tot short stay. Dit wil niet zeggen dat wij in ons buitengebied geen short stay willen toestaan. Onder short stay zou je kunnen verstaan "het aanbieden van een ruimte voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van maximaal zes maanden".
Short stay is per definitie kortdurend en tijdelijk van aard, bijvoorbeeld maximaal 6 maanden. Immers de toeristische functie moet de boventoon blijven voeren. Deze aanvulling op het toeristisch verblijf is onder andere bedoeld voor mensen die op grote afstand van Enschede wonen en hier tijdelijk werk hebben, voor mensen die vanwege een echtscheiding wachten op een nieuwe woning of voor mensen die hun huidige woning hebben verkocht en wachten op het gereedkomen van hun nieuwe woning.
Gekozen wordt om short stay niet te regelen in de planregels, omdat dit de handhaafbaarheid van de regels direct zal aantasten. Bij de actualisering van de Gids Buitenkans zal het thema short stay vermeld worden.
Ad 3. Veldschuren
Feiten:
een Veldschuur is een schuur die niet in een bouwblok valt van een woonbestemming en/of een agrarisch bouwblok;
in het geldende bestemmingsplan Buitengebied staan de meeste veldschuren niet op de bestemmingsplankaart opgenomen. Zij vallen onder het overgangsrecht;
in het overgangsrecht mag maximaal 50% van de schuur worden vervangen. De schuur mag niet in zijn geheel worden vervangen door nieuwbouw. In de praktijk levert dit overgangsrecht regelmatig discussie op tussen gemeente en eigenaren;
de meeste veldschuren hebben hun functie voor het agrarisch bedrijf verloren en worden niet gebruikt. Het deel dat wel gebruikt wordt dient vaak als schuilstal;
de Raad van State stelt verplicht dat alle objecten die een functie vervullen en waarvan de verwachting is dat ze er over 10 jaar nog staan worden opgenomen, wanneer een bestemmingsplan wordt vernieuwd. Dit geldt niet voor de objecten waarvan de eigenaren al zijn aangeschreven of waarvoor het voornemen bestaat ze aan te schrijven (wraking);
in het kader van de nieuwe bestemmingsplannen Buitengebied Zuidoost en Noordwest zijn alle veldschuren geïnventariseerd op functionaliteit (worden ze gebruikt) en staat van onderhoud. In het noordwestelijk deel van het buitengebied gaat het om 222 veldschuren, waarvan er circa 60 tot 100 gebruikt worden, redelijk onderhouden zijn en in gebruik zijn. De rest heeft geen functie meer. Er is en wordt zorgvuldig gecommuniceerd met betrokkenen via informatieavonden in het kader van de nieuwe bestemmingsplannen.
Wij hebben het beleid en de planregels van de gemeente Losser, Haaksbergen en Hengelo bekeken.
Losser
De gemeente Losser heeft een inventarisatie laten maken van haar veldschuren. Het zijn er circa 20 in totaal. Op basis van een waarderingssysteem is bepaald in hoeverre ze karakteristiek zijn. De karakteristieke waarden moeten bij nieuwbouw altijd terugkomen. Alle veldschuren zijn positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan en mogen naar bestaande omvang worden nieuwgebouwd.
Haaksbergen
De gemeente Haaksbergen heeft ook alle bestaande veldschuren (circa 50 stuks) positief bestemd. Alles wat op het moment van de inventarisatie bestond mag naar aard en omvang geheel vernieuwd worden.
Regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost:
Om inzichtelijk te maken wanneer een schuur positief bestemd wordt in het bestemmingsplan is er een bijlage opgenomen in de toelichting. Deze bijlage is een beslisboom veldschuren voor eigenaren en gemeentelijke toetsers. Dit schema geeft inzicht in welke vragen beantwoord moeten worden om tot een juiste beslissing te komen om te bestemmen.
4.2.2 Duurzaamheid
Bij een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad onderscheiden we de volgende volgende facetten van duurzaamheid:
- Energie- en klimaatbeleid.
- Behoud van bioversiteit.
- Kwaliteit van bodem, water en lucht.
- Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water.
Uitgangspunt is dat dit bestemmingsplan een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Enschede. Omdat dit bestemmingsplan primair gericht is op het beheer en niet op ontwikkeling en de gemeente in deze dus niet opereert als gebiedsontwikkelaar, bestaat het leveren van die bijdrage in dit geval uit het rekening houden met die duurzaamheidsdoelstellingen en het scheppen van een zo goed mogelijke voorwaarden voor 'duurzame ruimtelijke ontwikkelingen'.
Energie- en klimaatbeleid
Uitgangspunt bij de opstelling van het plan is geweest dat het voorliggende plan in principe geen belemmering mag vormen bij de opwekking van hernieuwbare energie door particulieren en bedrijven. Concreet brengt dit met zich dat:
- a. de toepassing van warmte/koude-opslag, met uitzondering van de gronden die zijn gelegen binnen de boringsvrije zone Kotkamp Schreurserve, is toegestaan;
- b. de plaatsing van pv-cellen of waterboilers op daken van gebouwen is toegestaan.
Opgemerkt wordt dat het verbod om binnen de boringsvrije zone toepassing te geven aan warmte/koude-opslag niet is neergelegd in dit bestemmingsplan, maar rechtstreeks voortvloeit uit artikel 3.2.2.5 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Omdat de plaatsing van collectoren voor warmte- of electriciteitsopwekking op een dak van een bijbehorend bouwwerk of hoofdgebouw vergunningvrij is, als voldaan wordt aan de in artikel 2, onder 6, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht genoemde voorwaarden, is afgezien hieromtrent bepalingen op te nemen in de bestemmingsomschrijving binnen de verschillende bestemmingen.
Voor agrarische bedrijven geldt bovendien:
- a. dat onder voorwaarden de covergisting van mest is toegestaan (zie paragraaf 3.2.2.2);
- b. de plaatsing van een windturbine met een tiphoogte van maximaal 20 meter binnen tot de mogelijkheden behoort, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- in de doeleindenbeschrijving is niet tot uitdrukking gebracht dat de grond ecologische of landschappelijke waarden heeft;
- plaatsing moet plaatsvinden binnen het bouwperceel.
Biodiversiteit
Via dit bestemmingsplan wordt bescherming geboden aan wilde soorten dieren en planten, door binnen verschillende bestemmingen beperkingen te verbinden aan het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van grond. In dit verband wordt opgemerkt dat binnen de plan-mer die ten behoeve van dit bestemmingsplan is opgesteld, aan dit thema aandacht is besteed.
Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water
Via het voorliggende plan wordt een zorgvuldig gebruik van land bevorderd. Het plan geeft een invulling aan het al langer bestaande beleid dat er op is gericht een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan. In bepaalde gevallen leidt toepassing van de bouwregels er zelfs toe dat er een reductie van het bebouwd oppervlak plaatsvindt.
Ook is de wijzigingsbevoegdheid voor de opname van nieuwe agrarische bouwpercelen in het plan komen te vervallen.
Milieustreefbeelden voor bodem, water en lucht waren ten tijde van de totstandkoming van deze plantoelichting nog niet voorhanden.
4.2.3 Inhoudsmaat recreatiewoningen
Volgens artikel 46.1.2 van het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996 mag de gezamenlijke inhoud van de zomerwoning en de al dan niet aangebouwde bijgebouwen ten hoogste 200 m3 bedragen of zoveel meer als de inhoud bedroeg ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied 1996.
Met enige regelmaat wordt de gemeente geconfronteerd met de vraag of de inhoudsmaat van recreatiewoningen niet kan worden verruimd. Veelal wordt die vraag gesteld door gebruikers die de recreatiewoning in strijd met de bestemming permanent bewonen.
Aanvragen van deze strekking zijn tot op heden door de gemeente afgewezen. De reden dat gemeente Enschede vasthoudt aan een inhoud van maximaal 200 m3 is onder anderen dat 60% van de zomerwoningen binnen de provinciale ecologische hoofdstructuur liggen. Een toename van verstening in zo'n kwetsbaar ecologisch en landschappelijk waardevol gebied is vanuit dit oogpunt ongewenst. Daarbij zal iedere uitbreiding van de inhoud het permanente wonen aantrekkelijker maken, waardoor het beleidsdoel (beëindiging permanente bewoning) wordt bemoeilijkt.
En wanneer toch gekozen wordt om de inhoud van zomerwoningen op te waarderen zal dit de discussie met zomerhuisbezitters niet beëindigen. Iedere grens is arbitrair en zal opnieuw ter discussie worden gesteld.
Het bestuur van de gemeente Enschede heeft ten aanzien van permanente bewoning een uitermate restrictief beleid (permanente bewoning van zomerwoningen in Enschede uit 2006) ingevoerd, wat tot gevolg heeft gehad dat er inmiddels verschillende malen bestuursdwang moest worden toegepast. In het beleid is echter ook voor een bepaalde groep bewoners uitzondering gemaakt om een zomerhuis permanent te mogen bewonen. Hieraan is wel de voorwaarde gekoppeld dat permanente bewoning alleen kan worden gecontinueerd onder het persoons- of objectgebonden overgangsrecht. De juridische status is echter gericht op beëindiging van de status quo.
Een beleidswijziging zou een trendbreuk opleveren en de permanente zomerhuisbewoners die willens en wetens in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan hebben gehandeld belonen.
Daarnaast heeft permanente bewoning van zomerhuisjes nog andere indirecte gevolgen. Meer permanente bewoning van zomerwoningen betekent minder aanbod aan echte recreatieve woningen. Dat roept een nieuwe vraag om recreatieve woningen in het leven die een extra verstening van het buitengebied kunnen betekenen. Daarbij is het niet alleen de recreatiewoning maar ook de tuin, de schutting en bijvoorbeeld de extra parkeerplaatsen die aan deze “verstedelijking” zullen bijdragen.
In verband met het voorgaande is er voor gekozen ook in dit bestemmingsplan uit te gaan van een maximale inhoudsmaat voor recreatiewoningen van 200 m³.
4.2.4 Kwaliteit van de fysieke omgeving
Vandaag de dag wordt alom onderkend dat de kwaliteit van de fysieke omgeving een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid van de samenleving. Denken in termen van kwaliteit is niet nieuw. De Romeinse bouwmeester Vitruvius gebruikte rond 60 voor Christus de termen Utilitas (doelmatigheid), Venustas (uiterlijk schoon) en Firmitas (duurzaamheid) om de kwaliteit van bouwwerken te omschrijven.
Kwaliteit is een containerbegrip, dat voor veelerlei uitleg vatbaar is. Dat maakt het definiëren van het begrip, laat staan het hanteren ervan in een bestemmingsplan, tot een heikele zaak.
Kwaliteit in beleidsnota's
Het kabinet heeft in de Agenda Vitaal Platteland en de Nota Ruimte het beleid benoemd ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Daarin worden de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde als aspecten van ruimtelijke kwaliteit gezien. Het kabinet wil in heel Nederland de ruimtelijke kwaliteit verbeteren door de basiskwaliteit te waarborgen en waar mogelijk te vergroten, en door extra aandacht te geven aan de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De concrete uitwerking van de ruimtelijke kwaliteit wordt door provincies en gemeenten per situatie bepaald.
Ook de provincie Overijssel heeft volop aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. In de ontwerp-Omgevingsvisie keren vertrouwde thema's als wonen, werken en natuur terug. Nieuw is dat duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit leidend zijn voor alle beleidskeuzes die worden gemaakt. In de ogen van de provincie is ruimtelijke kwaliteit het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Onder versterken van ruimtelijke kwaliteit wordt in dit verband verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De gemeentelijke nota Buitenkans, gids voor het buitengebied, tot slot, is opgesteld om uitvoering te kunnen aan de ambitie om meer mogelijk te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit ervan te verbeteren. Met de nota wordt beoogd de huidige waarden en identiteit te bewaren en deze richtinggevend te laten zijn bij ontwikkelingen en initiatieven. Of, anders gezegd, het Enschedese buitengebied moet:
- Kwalitatief hoogwaardig zijn in de zin van landschappelijke identiteit en diversiteit, beleefbaar cultureel erfgoed en grote ecologische waarden.
- Vitaal en leefbaar zijn met voldoende perspectieven voor de landbouw en andere economische activiteiten.
- Beleefbaar en toegankelijk zijn voor de Enschedese stedeling en andere bezoekers.
- Een gebied zijn waar men rust, ruimte, stilte en duisternis kan ervaren.
Borging van de kwaliteit van de fysieke omgeving via het bestemmingsplan
De verschillende facetten van de kwaliteit van de fysieke omgeving, oftewel ruimtelijke kwaliteit, kunnen op verschillende wijzen een plek in het bestemmingsplan krijgen. Door de bouw van bouwwerken uit te sluiten, of door regels te stellen aan de uitvoering van werken, geen bouwwerken, c.q. het stellen van regels omtrent het gebruik van grond kan bijvoorbeeld worden bijgedragen aan behoud van een waardevol landschap.
De kwaliteit van de fysieke omgeving kan ook gebaat zijn bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Ook hierbij kan het bestemmingsplan een rol spelen, bijvoorbeeld door die ontwikkeling, al dan niet onder voorwaarden, toe te staan.
Ook anderszins is er bij de borging van ruimtelijke kwaliteit een rol voor het bestemmingsplan weggelegd. Bij de belangenafweging in het kader van het bestemmingsplan kunnen milieukwaliteitsnormen bijvoorbeeld doorwerken in de ruimtelijke keuzen die worden gemaakt bij de planvaststelling (bijvoorbeeld met behulp van een zonering). Dit wordt ook wel indirecte doorwerking genoemd. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die met ingang van 1 juli 2008 in werking is getreden, biedt blijkens de Memorie van toelichting, ook een grondslag voor een directe doorwerking van milieukwaliteitsnormen in het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan is een beheersinstrument. Het bestemmingsplan moet met andere woorden niet alleen antwoorden geven op de vragen en problemen van vandaag, maar 5 tot 10 jaar mee kunnen. Om dat te bewerkstelligen worden in vrijwel alle bestemmingsplannen flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Bepalingen waarmee in voorkomende gevallen afwijkingen kunnen worden toegestaan van bijvoorbeeld de toegestane bouwhoogte, maximale oppervlaktematen of het toegestane gebruik.
Ook hierbij kan ruimtelijke kwaliteit een afwegingsfactor vormen. Voorwaarde is dan wel dat het begrip voldoende duidelijk is afgebakend.
Kwaliteit van de fysieke omgeving in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost
Het buitengebied van Enschede kenmerkt zich door een afwisselend landschap met grote landschappelijke, historische en ecologische waarden. Het is een typisch Twents verwevingslandschap: een mix van landbouw, bosbouw en natuur op een voor Nederland relatief reliëfrijke ondergrond - de stuwwal - bepaalt het aanzien. De aanwezigheid van de vele landgoederen en hun hoge esthetische kwaliteiten voegen daar een extra Enschedese dimensie aan toe.
Met de vaststelling van de Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit (zie ook paragraaf 4.1.3.2) heeft de gemeenteraad beoogd meer mogelijk te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Met dit bestemmingsplan wordt beoogd die ambitie een juridisch-planologische grondslag te geven.
4.2.5 Landbouw
4.2.6 Natuur
Natuur heeft een belangrijke plek in Nederland. De natuur is een schatkamer van soorten en ecosystemen. Het is echter niet alleen een thuis voor planten en dieren: natuurgebieden zijn bij uitstek geschikt om rust, ruimte en stilte te ervaren. Jaarlijks trekken dan ook veel mensen de natuur in, bijvoorbeeld om te wandelen of fietsen. Maar de natuur biedt ook andere voordelen. Zo levert het bos bijvoorbeeld hout voor onze meubels en zuiveren bomen de lucht die we inademen. Natuur is dus van levensbelang voor planten, dieren èn mensen.
4.2.7 Recreatie
Enschede bouwt aan zes zogenaamde Vrijetijdsclusters. Het zijn duidelijk aan te wijzen plekken op de kaart van de stad waar de Vrijetijdssector is geconcentreerd. Ieder van deze zes ‘clusters’ krijgt een helder profiel mee met een ontwikkelingsrichting. In de nota 'Enschede als belevenis' is een en ander als volgt uitgewerkt:
Voor het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is de tekst onder het kopje 'Groene stadsrand en de parken' van belang.
De opgave voor de komende jaren bestaat uit de realisatie van verbindende en aantrekkelijke (wandel-)routes, de realisatie van een park met recreatiebungalows, het voorzien in toeristische arrangementen, kleinschalige evenementen en een nieuw aanbod van buitensporten.
4.2.8 Verkeer
4.2.9 Werken
Het buitengebied van Enschede levert ook werkgelegenheid op buiten de agrarische sector om. Functies die in het buitengebied -op beperkte schaal- voorkomen betreffen onder meer dienstverlenende en productiebedrijven, detailhandel en horeca.
Voor bedrijvigheid die -niet in strijd met het geldende bestemmingsplan- reeds in het plangebied voorkomt geldt in zijn algemeenheid dat deze onder de noemer van het nieuwe bestemmingsplan moet kunnen worden gecontinueerd.
De mogelijkheden van nieuwvestiging in het buitengebied worden primair bepaald door de in paragraaf 4.1 aangehaalde beleidskaders. Ten aanzien van de hiervoor genoemde functies gaat het daarbij om het volgende.
Op grond van het gemeentelijk detailhandelsbeleid, is uitbreiding van detailhandel in het buitengebied niet toegestaan. In de nota Buitenkans wordt een uitzondering gemaakt voor winkels bij boerderijen waar uitsluitend “eigen” zelf geproduceerde producten worden aangeboden. Boerderijwinkels mogen maximaal 100 m2 bruto vloeroppervlak groot zijn.
Voor de overige functies is de toelaatbaarheid van nieuwe vestigingen afhankelijk van het VAB-beleid, zoals dat in de nota Buitenkans is neergelegd. Daarbij zijn de kwalificering van het gebouw (waardevol of niet waardevol) en de situering van het gebouw (wel of niet op erf gelegen) van belang.
Of in een concreet geval uiteindelijk medewerking wordt verleend door de gemeente, is van meer factoren afhankelijk. Mede bepalend zijn:
- De effecten die het initiatief heeft op cultuurhistorie, natuur, stedelijk gebruik (b.v. de recreatieve gebruiksmogelijkheden), landschap, economie en landbouw en de maatregelen die de initiatiefnemer treft ten behoeve van genoemde aspecten.
- Het nut van een initiatief en de doelgroep. Wie heeft belang bij een initiatief? Wie heeft er baat bij? Gaat het alleen om een individueel belang? Of heeft een groter gebied of een grotere groep er belang bij. Of wellicht de gehele gemeente? Wordt bijvoorbeeld door het initiatief gemeentelijk beleid uitgevoerd?
4.2.10 Wonen
Het uitgangspunt van geen verdere ‘verstening’ van het buitengebied, zoals dat de afgelopen decennia is gehanteerd, blijft ook voor de toekomst het uitgangspunt. In Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit worden op dit uitgangspunt drie belangrijke uitzonderingen geformuleerd:
- a. Bestaande rechten, zoals de vergroting van een bestaande woning (tot het toegestane maximum).
- b. De vestiging van een nieuw landgoed (in de stadsrand of daarbuiten) met daarbij de bouw van één of meerdere gebouwen.
- c. Nieuwe bebouwing op buitenplaatsen.
In dit verband wordt opgemerkt dat de stichting van nieuwe landgoederen met de daarbij behorende bebouwing over het algemeen een dermate grote impact op het landschap hebben, dat hiervoor geen regeling in het bestemmingsplan is opgenomen. In voorkomende gevallen zal het bestemmingsplan hiervoor worden herzien.
In Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit wordt ook de mogelijkheid geboden om op zeven, in deze nota bij naam genoemde landgoederen, nieuwe bebouwing te realiseren ten behoeve van wonen, werken, recreatie en toerisme. Wat kan worden toegestaan, kan van geval tot geval verschillen; daarom is hiervoor in het voorliggende plan geen generieke bebouwingsregeling opgenomen.
In 2006 is met herziening 38 van het bestemmingsplan Buitengebied de maximum inhoud van dienstwoningen bij agrarische bedrijven verhoogd van 600 m³ naar 750 m³. De maximum inhoud van dienstwoningen bij andere bedrijven is 600 m³ gebleven. De maximum inhoud van de overige woningen in het buitengebied is verhoogd van 450 m³ naar 600 m³.
In Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd dat de maximum inhoud van agrarische dienstwoningen 750 m³ blijft. Als het bestaande hoofdgebouw waarin de dienstwoning zich bevindt een grotere inhoud heeft, mag het gehele hoofdgebouw als dienstwoning worden gebruikt.
De maximum inhoud van de overige woningen en dienstwoningen in het buitengebied wordt ook verhoogd naar 750 m³. De volgende overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld:
- het komt tegemoet aan de wens en behoefte van vele bewoners;
- het sluit meer aan bij omliggende gemeenten;
- vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit kan een wat grotere volume in het buitengebied de voorkeur verdienen;
- vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit verdienen schuine daken in het buitengebied over het algemeen de voorkeur; en dat veroorzaakt vaak nogal wat loze ruimten;
- het kan de behoefte aan allerlei ontsierende (vaak vergunningvrije) uitbouwen intomen;
- door een grotere inhoud toe te staan kan worden tegemoet gekomen aan de behoefte aan ruimte voor mantelzorg.
Uitzondering geldt voor woningen die worden gebouwd op zogenaamde buitenplaatsen. Het gedeelte van de woning onder het maaiveld telt niet mee bij de berekening van de inhoud. Ophoging van het maaiveld is daarbij niet toegestaan.
Hoofdstuk 5 Nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingen
Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader. Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden. In de hoofdstukken 4 en 7 van deze toelichting, wordt beschreven welke ontwikkelingsruimte die bestaande functies wordt gegeven.
De ontwikkelingen die in dit hoofdstuk worden beschreven, reiken verder, vergen zonder uitzondering een nadere afweging en kunnen niet meer worden gerekend tot het normale beheer van een gebied.
5.1 Gemeentelijke Projecten
In dit hoofdstuk worden nieuwe ontwikkelingen beschreven, welke deels worden meegenomen in het bestemmingsplan Zuid Oost 2009. Uitgangspunt is dat alleen de ontwikkelingen die voldoende concreet en onderbouwd zijn worden meegenomen. In dit hoofdstuk worden aangegeven de ontwikkelingen van de stadsrand o.a. Rondje Enschede en particulieren initiatieven
Stadsrand c.q. rondje Enschede
De stadsrand van Enschede is bijzonder in vergelijking tot veel steden. Waar veel andere stadsranden rommelig en lelijk zijn, kent Enschede een fraaie en heldere overgang van stedelijk gebied naar buitengebied. Toch kan de overgang van stedelijk gebied naar buitengebied versterkt worden .
De gemeente heeft een plan ontwikkeld voor de stadrandzone. De basis van het plan is een pad in de vorm van een rondje om de stad. Het pad is gericht op wandelaars en fietsers. Het sluit aan op de routes van de stad naar het buitengebied en omgekeerd. Het pad verbindt recreatieve mogelijkheden in de stadsrand en het landelijk gebied.
De stadsrand is aantrekkelijk, biedt ruimte en is goed bereikbaar vanuit de stad, en is daarom ideaal voor toerisme en recreatie. Het is onderzocht wat mensen waarderen in dit soort routes. Belangrijk wordt gevonden: samenhang met andere paden, bereikbaarheid, veiligheid, exclusiviteit voor gebruikers (geen autoverkeer), en landschappelijke aantrekkelijkheid en variatie. Maar ook herkenbaarheid en goede voorzieningen (van bankjes tot horeca). Het "Rondje Enschede" moet al die kwaliteiten krijgen.
Het "Rondje Enschede" bestaat dus uit de route zelf, maar evenzeer uit allerlei verschillende recreatieve pleisterplaatsen langs de route. De route passeert bijzondere plekken waar men kan recreëren of kan genieten van kunst en cultuur.
Een groot deel van de route is gepland op bestaande (fiets-) paden. Voor de aanleg van het Stadrandpad is geen afzonderlijke bestemming in het bestemmingsplan Buitengebied "Zuidoost" opgenomen. In de doeleindenomschrijving van de meeste bestemmingen is de aanleg van een pad voor fietsers en wandelaars toegestaan. In de basisbestemming staat namelijk aangegeven dat het bestemd is voor extensieve recreatie. Voor de realisatie van kleine bouwwerken ten behoeve van de extensieve recreatie zijn de planregels zodanig aangepast dat dit vrijwel overal mogelijk is.
Er zijn in de nota "Enschede, Stadsrand" per deelgebied kansrijke samenwerkingsprojecten aangegeven. Alleen plannen die uitgewerkt zijn kunnen in de het plan worden meegenomen.
Het deel tussen de Heersenkampweg en de Usselermarkeweg is het uitloopgebied van de Stroinksbeek. Dit gebied wordt door de DLG ingericht en krijgt een parkachtige uitstraling. Centraal in het gebied wordt een waterberging gecreëerd op de plek van de voormalige waterzuivering. Eventueel wordt een recreatieve functie toegevoegd. In overleg met de DLG kan mogelijk aansluiting worden gezocht bij het kunstprogramma van de Gemeente Enschede.
Landschap Overijssel is akkoord met het gebruik van het landgoed Smalenbroek voor het Rondje Enschede. Tussen de Buurserstraat en de Groenelaan volgt het stadsrandpad de bestaande onverharde weg over het terrein van het landgoed.
5.2 Landinrichting
In het plangebied zijn twee landinrichtingsprocessen nl. Inrichtingsplan Enschede-Noord en Inrichtingsplan Enschede-Zuid. Op 28 oktober 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel het inrichtingsplan Enschede -Noord definitief vastgesteld. Ongeveer 25 procent van het gebied van het inrichtingsplan valt in het plangebied. Aanleiding voor de herinrichtingsplannen zijn de knelpunten in de landbouw, natuur en landschap, recreatie en mlieu en ten aanzien van de leefomgeving. Kenmerkend voor het gebied zijn de grote hoogteverschillen, veroorzaakt door de aanwezigheid van de stuwwal Oldenzaal-Enschede. Mede door deze grote hoogteverschillen is een gevarieerd gebied ontstaan met een bonte afwisseling van essen, beekdalen, landgoederen, heideontginningen en natuurgebieden. Vanwege de stuwwal, de gevarieerde bodemopbouw en de waterhuishouding bevinden zich in het gebied verschillende waardevolle natuurgebieden.
In 1994 is de landinrichtingscommissie gestart met het opstellen van een integraal plan en een projectnota/startnotitie-MER. In maart 2000 is het voorontwerp voor de landinrichting Enschede-Noord gepubliceerd en zijn er informatieavonden gehouden. Aanvullend op het voorontwerp is het visie opgesteld voor de uitwerking van de stadsrand van Enschede binnen de herinrichting enschede-Noord. Kort daarna is de landinrichting stil komen te liggen in de afwachting van de op handen zijnde Reconstructiewet Concentratiegebieden. Deze wet, die zijn oorsprong kent in het beperken van de veterinaire risico's in de intensieve veehouderij, verplichtte de provincie tot het opstellen van een reconstructieplan voor Salland en Twente. De reconstructiewet, sinds 1 januari 2007 de Wet Inrichting Landelijke Gebieden (WILG), biedt de mogelijkheid om voor gebieden of onderdelen inrichtingsplannen te maken. Om deze reden is het voorontwerp-raamplan van Enschede-Noord verder ontwikkeld tot een inrichtingsplan.
Een belangrijk aspect in beide plannen, inrichtingsplan Enschede-noord en inrichtingsplan Enschede Zuid, is de inrichting van nieuwe natuur. Deze nieuwe natuur wordt gerealiseerd op basis van vrijwilligheid. Dit betekent dat de bestemming 'Natuur" pas wordt opgenomen in het bestemmingsplan indien deze gerealiseerd is.
In het onderstaande kaart over de herinrichting Enschede-Noord zijn de lichtgroene gebieden in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost met de bestemming "Natuur" opgenomen.
De herinrichting Enschede-Zuid omvat een gebied van ongeveer 5000 hectare en ongeveer vijftig procent ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost. Het ontwerpplan herinrichting Enschede Zuid is in maart 2000 tot stand gekomen. Het doel van het plan is het landelijk gebied meer geschikt te maken voor de functies die het moet vervullen. Dit betekent duurzame landbouw, een betere natuur, meer recreatie, een mooi landschap, verkeersveilige situaties en een schoon milieu. Om deze doelstelling te halen worden maatregelen genomen. Deze maatregelen zijn ondermeer, verkaveling van de landbouwbedrijven, boederijverplaatsingen , realisering van nieuwe natuur, inrichting van het stadsrandgebied, aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden, vermindering van vekeersonveilige situaties en verbetering van de de kwaliteit van het landschap door de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen te vergroten.
Om het plan te realiseren is er gond nodig. In totaal 404 hectare en deze zullen via vrijwillige verwerving aangekocht moeten worden. De gronden die aangekocht zijn en omgezet naar natuur zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost opgenomen met de bestemming "Natuur". De omzettting van gronden naar nieuwe Natuur geschiedt op basis van vrijwilligheid. Afspraak is om periodiek een aparte bestemmingsplanprocedure te volgen en daarmee alle verworven gronden om te zetten in de bestemming "Natuur".
5.3 Verzoeken Van Derden
Verzoeken van derden om herziening van het bestemmingsplan
Nieuw beleid, zoals Buitenkans, heeft geleid tot een toename van initiatieven in het buitengebied. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is bijgehouden welke initiatieven meegenomen konden worden. De aanvragers konden kiezen uit een aparte herziening of "meegenomen" worden in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost. Niet alle initiatieven lenen zich hiervoor. Bij grote ontwikkelingen waarbij sprake is van complexe financiële uitvoerbaarheid moet worden gekozen voor een aparte herziening. De bouw van bijvoorbeeld een nieuwe woning moet derhalve via een herziening gezien het kostenverhaal. De omzetting van een schuur naar een woning wordt niet gezien als de bouw van een nieuwe woning en kan derhalve meegenomen worden in het bestemmingsplan Zuidoost.
Aan de aanvragers is de keuze voorgelegd voor een afzonderlijke herziening of de mogelijkheid om ingepast te worden in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost. Voorwaarde voor inpassing is tijdige inzending van alle benodigde stukken (bodemrapporten, flora- en fauna, etc.).
Voor een deel van de aanvragen loopt momenteel al een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 1996. Deze worden in het onderstaande overzicht ook genoemd.
Twistveenweg 60
Het verzoek is om een karakteristieke schuur nabij de Twistveenweg 60 te verbouwen tot woning. Het verzoek past binnen ons beleid zoals weergegeven in de Gids Buitenkans, welke op 23 juni 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. De schuur is gebouwd voor 1945. De schuur heeft een grotere inhoud dan 450 m3. De schuur is gebouwd in Twentsche Stijl en heeft een belangrijke historische betekenis. Het oorspronkelijke karakter van de schuur blijft in de huidige vorm herkenbaar. De zuidgevel van de schuur is in zijn geheel bedekt met kunstof damwand. Deze gevel wordt in zijn oorspronkelijke staat hersteld.
Net als alle andere verzoeken om een schuur om te zetten tot een woning kan pas met de aanpassing van het bestemminsplan worden begonnen nadat:een restauratieplan is opgesteld en akkoord is bevonden; een erfinrichtingsplan is opgesteld en akkoord is bevonden; een quick scan flora&fauna is opgesteld en akkoord is bevonden en; toestemming door de eigenaar is gegeven om het gebouw eventueel op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Er is een afzonderelijk procedure doorlopen en het pand Twistveenweg wordt aangegeven met de aanduiding "karakteristieke schuur".
Zuid Esmarkerrondweg 463
Het verzoek is om een schuur tot een woning te mogen verbouwen. Op 23 juni 2008 is de Gids Buitenkans (Gids voor het buitengebied) door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld. In deze Gids zijn voorwaarden geformuleerd voor medewerking aan een andere functie in een VAB (Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsgebouwen. Het verzoek om Zuid Esmarkerrondweg 463 om te zetten in een woonfunctie is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van deze Gids Buitenkans (VAB-beleid voor schuur op erf).
Op grond van bovenstaande kan in beginsel medewerking worden verleend aan het verzoek om het bestemmingsplan mits er aanvullende plannen worden ingediend zoals een restauratieplan en voldaan wordt aan de aanvullende gestelde eisen. Voor de omzetting van een schuur naar een woning is het noodzakelijk tot er ontheffing wordt gevraagd van de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Het college zal moeten vaststellen dat, gelet op artikel 83 van de Wet geluidhinder, er een noodzaak is tot vaststelling van hogere waarden voor de Zuid Esmarkerrondweg 463. De ontheffingsprecedure zal voor de tervisielegging van het bestemmingsplan zijn afgerond. Zuid Esmarkerrondweg 463 wordt na bovengenoemde procedure meegenomen met de aanduiding "karakteristieke schuur" in het bestemmingsplan.
Eggelmorsweg 35.
Verzoek om een nieuwe kapschuur te mogen bouwen na sloop van onbruikbare opstallen.
Aan de Eggelmorsweg 35 bevindt zich van oudsher een timmerbedrijf. Dit familiebedrijf wordt momenteel gerund door de 3e generatie en is in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 positief bestemd (zie de aanduiding op de plankaart en de detailkaart nr. 11). De bebouwing bestaat momenteel, behalve uit de woning, uit de werkplaats voor houtbewerking (ca 240 m2), een opslaghal (ca 340 m2), een overkapping van 80 m2 en een overkapping van ca 100 m2. De bestaande bebouwing is niet voldoende om volledig te voldoen aan de ruimtebehoefte van het bedrijf. Hierdoor is men genoodzaakt diverse materialen en werktuigen buiten en/of onder de overkappingen op te slaan. Behalve dat die aan weersinvloeden worden blootgesteld zorgen ze ook voor een rommelig aangezicht. Met de realisatie van de nieuwe kapschuur van 300 m2 op een locatie aansluitend op het bestaande bouwvlak wordt bereikt dat alle buitenopslag en overkappingen worden verwijderd. Door de locatie, oriëntatie, volume en uitstraling (zwarte houten gevels en windveren) op het erf wordt het oorspronkelijke agrarische karakter van het erf versterkt. Ter versterking van de landschappelijke kwaliteit wordt een reeds aanwezige singelbeplanting uitgebreid, een klein erfbos aangelegd, een solitaire boom geplant en worden diverse ovekappingen verwijderd. Eén en ander leidt tot kwaliteitsverbetering en is in overeenstemming met de gemeentelijke Gids Buitenkans en de provinciale Omgevingsvisie.
Holterhofweg 216, 218 en 220.
Dit terrein betreft het voormalige bedrijf "Boermarke". Afgesproken is dat na de verplaatsing van het bedrijf drie woningen mogen worden gebouwd. Om dit mogelijk te maken is in de planregels een voorwaardelijke bestemming opgenomen. Er kan pas gebouwd worden nadat er is aangetoond dat voldaan is aan de voorwaarden die gesteld zijn in de planregels. Belangrijk is ondermeer een goede landschappelijke inpassing. Afgesproken is dat de meest zuidelijk gelegen woning een maximale inhoud van 1050 m3 krijgt en de twee noordelijk gelegen woningen mogen maximaal 600 m3 worden. De gemiddelde inhoud van de drie woningen zal derhalve maximaal 750 m3 bedragen.
Wallenbeekweg 20.
Het betreft een verzoek om toepassing van Rood voor rood met in het kader daarvan een nieuwe bouwmogelijkheid voor een woning op het erf en een passende bestemming voor een voormalige agrarische schuur en een belendend klein karakteristiek schuurtje (recreatiefunctie). Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Er kan pas gebouwd worden nadat er is aangetoond dat voldaan is aan die voorwaarden die gesteld zijn.
Tegen het ontwerp-bestemmingsplan is een zienswijze kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van de zienswijze is de recreatiefunctie in een woonfunctie.
Hoofdstuk 6 Milieu-aspecten
6.1 Milieu-aspecten
Bij ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ontwikkelingen.
In deze paragraaf worden verschillende milieu-aspecten belicht, die mogelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Aan de orde komen het opgestelde Milieu-effectrapport (MER), milieuhinder van bedrijven, de bodemkwaliteit, industrielawaai, het wegverkeersgeluid, de externe veiligheid, flora en fauna en de luchtkwaliteit.
6.1.1 Milieu-effectrapportage
6.1.2 Geluid
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf worden de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven.
Binnen het plangebied zijn de zones van diverse wegen en van het industrieterrein Euregio gelegen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege wegverkeer en het industrieterrein Euregio.
Het plangebeid is ruimschoots gelegen buiten de zone van de spoorlijn Enschede -Gronau en de zone van het vliegveld Twente. Het geluid vanwege railverkeer en luchtverkeer is niet relevant.
6.1.3 Bodemkwaliteit
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan te worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De gesteldheid van de bodem kan daarbij een rol spelen.
In de provinciale nota "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen" hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel aangegeven, dat gemeenten bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek moeten verrichten naar de kwaliteit van de gronden binnen het plangebied. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is pimair, een aantal concrete projecten uitgezonderd (zie paragraaf 5.3), gericht op het beheer van in het plangebied voorkomende functies. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan meestal is volstaan met het vastleggen van een bestaande situatie. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden met een conserverende bestemming kan een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege blijven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Bodemonderzoek heeft plaatsgevonden voor locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt.
Voor deze locaties is historisch onderzoek uitgevoerd waarbij met name de informatie afkomstig uit het project landsdekkend beeld is gehanteerd. Dit betekent dat aan de hand van onder andere oude luchtfoto's, hinderwet/milieuarchieven, ondergrondse tankdossiers een beeld is verkregen van (potentieel) verontreinigde locaties. Specifiek voor de onder a) en b) genoemde locaties is tevens gekeken naar reeds bij de gemeente Enschede beschikbare bodeminformatie zoals eerdere bodemonderzoeken en/of –saneringen.
Locaties met mogelijkheid tot uitbreiding / functiewijziging
- 1. De bouw van een veldschuur t.b.v. het onderhoud van landgoed Hoge Boekelerweg 255
- historische informatie:
- Binnen deze locatie zijn geen bodemverontreinigende activiteiten bekend.
- bodeminformatie:
- Het perceel is ten behoeve van de bouwaanvraag in 2008 verkennend onderzocht, uit het onderzoek blijkt dat de locatie enkel licht is verontreinigd met zware metalen in het grondwater. De grond is schoon.
- 2. De bouw van een veldschuur t.b.v. het onderhoud landgoed Verwooldsweg 130 en de bouw van een Mariakapel.
- historische informatie:
- Geen historische informatie bekend bij de gemeente Enschede.
- bodeminformatie:
- Volgens de gegevens van de gemeente Enschede zijn er geen bodemonderzoeken uitgevoerd op de betreffende locatie.
Conclusie: een van de hierboven genoemde locaties is op basis van historische informatie en/of eerder bodemonderzoek (potentieel) verontreinigd. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost wordt echter door bovenstaande informatie niet belemmerd.
6.1.4 Milieuzonering bedrijven
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen (bedrijven of voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast tengevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, hinder, stof, geur, geluid en dergelijke. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke "Lijst van bedrijfstypen" (Bijlage A) en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", een herziene VNG uitgave van 2007, van de aanwezige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in
6.1.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- b. Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- c. Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
- d. Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
- Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- De regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
- De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
- Het Besluit gevoelige bestemmingen.
Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 20011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Naar verwachting wordt het NSL medio 2009 definitief vastgesteld.
Overwegingen
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is in hoofdzaak conserverend van aard en beoogt een actuele juridische regeling te geven. Tevens voorziet het plan in een aantal concrete ruimtelijke initiatieven. Onderstaand is per ontwikkeling ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
- 1. ''Rondje Enschede”.
De basis van dit plan is een pad, bedoeld voor fietsers en voetgangers, in de vorm van een rondje om de stad. Aangenomen mag worden dat realisatie niet zal zorgen voor een toename van gemotoriseerd verkeer.
- 2. Leppeweg 196-200:
Uitbreiding van de bestaande boerencamping van 15 naar 25 standplaatsen en de uitbreiding van het bestaande pluimveebedrijf van 56.000 dieren naar 76.000 dieren. De genoemde ontwikkelingen zijn (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categoriën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.
Uitbreiding camping: via een rekentool van Goudappel Coffeng, waarbij de berekeningen worden gemaakt aan de hand van de kentallen uit de CROW-publicatie 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' en CROW-publicatie 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen', kan worden berekend dat de uitbreiding van de camping leidt tot 4 extra motorvoertuigen per etmaal. Via de door VROM beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 10 april 2009) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd.
Uitbreiding pluimveebedrijf: de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn berekend met het programma ISL3a V2009.1 dat 15 mei 2009 door VROM beschikbaar is gesteld. Uit de berekeningen blijkt dat op de te beoordelen plaatsen geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- 3. Hoge Boekelerweg 255.
Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur voor de stalling van werktuigen en materieel. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.
- 4. Morsweg 55
Het project voorziet in de verbouw van een schuur tot woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 5. Arendsweg 98
Het project voorziet in de realisatie van één extra woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 6. Zuid Esmarkerrondweg 463
Het project voorziet in de verbouw van een schuur tot woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 7. Verwooldsweg 130
Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur en een Mariakapel. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.
- 8. Lossersestraat 170
Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur en de verbouwing van een bestaande schuur. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.
- 9. Kwekkeboomweg 135
Het project voorziet in de verbouwing van een bestaande agrarische schuur ten behoeve van twee boerenappartementen. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 10. Buurserstraat 500
Het project voorziet in de verbouwing van een bestaande agrarische schuur ten behoeve van vier recreatie-appartementen. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 11. Holterhofweg 216
Op de locatie van het verhuisde bedrijf Boermarke zullen drie woningen worden gerealiseerd. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.
- 12. Terrein tussen de Oostweg en de Haverkampweg
Het project voorziet in de realisatie van een nieuw clubgebouw voor de scouting. Op basis van de grootte van het gebouw is verondersteld dat de realisatie van het gebouw leidt tot enkele tientallen extra voertuigbewegingen per etmaal. Via de door VROM beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 10 april 2009) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd.
Naast bovengenoemde initiatieven zijn een aantal agrarische bouwvlakken ingetekend, welke uitbreidingsruimte bieden aan bestaande agrarische bedrijven. Deze uitbreidingsruimte was echter ook al opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996, waardoor er op dit punt geen sprake is van het mogelijk maken van zaken die een negatieve invloed op de luchtkwaliteit veroorzaken.
Conclusie
De genoemde ruimtelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan hebben ofwel geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit, ofwel vallen binnen het 'niet in betekenende mate' criterium. Bovendien kan worden vermeld dat de achtergrondconcentraties binnen het plangebied zodanig laag zijn dat geen sprake zal zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor de stoffen zoals vermeld in bijlage II van de Wet Milieubeheer. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
6.1.6 Externe veiligheid
6.1.7 Hoogspanningsleidingen / - lijnen
In onze leefomgeving komen allerlei vormen van straling en electromagnetische velden voor. De manier waarop mensen worden blootgesteld, de gezondheidseffecten en de wet en regelgeving verschillen voor de verschillende stralingsbronnen. Hoogspanningslijnen zijn een bron van electromagnetische straling (laagfrequente electromagnetische velden).
Beleid m.b.t. Hoogspanningslijnen / - leidingen
Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:
- bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
- bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (zoals het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Usseler Es) dient allereerst de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen binnen het plangebied te worden aangegeven. De zogenaamde netkaart geeft de breedte van deze indicatieve zone weer. Als het nieuwe bestemmingsplan niet overlapt met de indicatieve zone, dan heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone, dan is het van belang de zogenaamde specifieke zone te bepalen. Die specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening bestaat een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, creches en kinderopvangplaatsen) te realiseren.
Voor een nieuwe hoogspanningslijn wordt direct uitgegaan van de specifieke zone. Doel van het advies is dan om het tracé zodanig te kiezen dat er zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen binnen die zone liggen.
Bij het wijzigen van een bestaand bestemmingsplan of wijzigingen aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone (voor en na wijziging) maatgevend. Als dit door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, dan is die wijziging niet bezwaarlijk.
De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.
Hoogspanningslijnen
Binnen het bestemmingsplangebied bevindt zich een bestaande hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn loopt min of meer parallel langs de Rijksweg 35. Het betreft een gecombineerde lijn met spanningen van 110 kV en 380 kV. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn is 145 meter ter weerszijden van de lijn.
Een deel van het plangebied ligt daarmee binnen de indicatieve zone. Binnen deze zone mag, behoudens een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, geen gevoelige bebouwing worden gerealiseerd.
6.1.8 Zoutwinning door Akzo Nobel
De Usseler Es is concessiegebied van Akzo Nobel. Akzo Nobel heeft recht om zoutboringen uit te voeren. Naar de mogelijke gevolgen voor het gebied (zettingen) is door Akzo Nobel onderzoek gedaan. De gemeente Enschede heeft opdracht gegevens om een second-opinion uit te voeren op deze stukken. De conclusie is, dat op basis van de door Akzo Nobel te hanteren boorsystematiek er geen ontoelaatbare zettingen zullen optreden en geen (gebouw)schades zullen optreden die gerelateerd zijn aan deze Akzo Nobel-boringen (Staatstoezicht op de Mijnen).
6.2 Natuurwetgeving En Ecologie
6.2.1 Inleiding
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel "externe werking" genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de "oude" Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status "beschermd natuurmonument" voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied - voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen - blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nb-wet'98 de minister van ELI bevoegd gezag is) vereist.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
6.2.2 Gevolgen voor het plangebied
In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" is beoordeeld of de natuurwetgeving en het natuurbeleid al of niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.
Ecologie en het plangebied "Buitengebied Zuidoost"
Het plangebied bestaat uit het zuidoostelijk deel van het buitengebied van de gemeente Enschede en wordt begrensd door de bebouwde kom van Enschede, de rijksgrens, de gemeentegrenzen met Haaksbergen en Losser, de Lossersestraat en de Haaksbergerstraat. Vooral in het noordelijke deel van het plangebied is er sprake van veel hoogteverschil. Door de grote landschappelijke afwisseling met omzoomde weilanden, bossen en beekjes is er een grote diversiteit aan flora en fauna aanwezig. In de poelen leven strikt beschermde soorten als de poelkikker en de kamsalamander. In de ruigere bermen en natuurgebiedjes is de levendbarende hagedis aanwezig. In de oudere boselementen en houtwallen zijn soorten als de gewone salomonszegel, dalkruid, slanke sleutelbloem en muskuskruid aanwezig. Door de aanwezigheid van de vele kleine natuurkerntjes, houtwallen en singels is intensief agrarisch gebruik van de grond hier nagenoeg niet mogelijk en dit wordt dan ook weinig aangetroffen. In het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied zijn wel grotere landbouwenclaves aanwezig. De ecologische diversiteit is in de meer grootschalige landbouwgebieden beduidend lager. In deze gebieden liggen rijkere ecologische gebieden echter vaak "om de hoek". Het Stroinksbos en het daar aangrenzende Smalenbroek en de directe omgeving daarvan is zo'n gebied dat voor inwoners van (met name de Zuidwijken van) Enschede letterlijk "om de hoek" is gelegen. In dit gebied zijn zeer zeldzame soorten als de middelste bonte specht, de brandt's vleemuis en de bosvleermuis aangetoffen. In het uiterste zuidoosten van het plangebied is het Natura 2000 gebied "Het Aamsveen" aanwezig. Niet alleen het gebied zelf maar ook de directe omgeving daarvan is ecologisch waardevol. Alleen al de in dit gebied veel voorkomende boomkikker, die in Nederland zeer zeldzaam is, is daarvan een goed voorbeeld. Dit hoogveengebied is slechts gedeeltelijk gelegen op Nederlands grondgebied. Het overgrote deel van dit Natura 2000 gebied is gelegen in Duitsland. In het Aamsveen komen soorten voor als adder, heikikker en poelkikker. Ook worden hier zeldzame vogelsoorten als de nachtzwaluw, spotvogel en kwartel aangetroffen, waarmee het in deze regio over het algemeen niet goed gaat. Het gebied is daarnaast ook zeer rijk aan libellen.
Ecologische Hoofdstructuur:
Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en -verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt voor ontwikkelingen in de EHS het 'nee, tenzij' regime. Voor ontwikkelingen die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de tot de EHS behorende gronden kunnen leiden geldt dat tijdig passende mitigerende of preventieve maatregelen genomen dienen te worden. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, in het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen voor de EHS zouden kunnen hebben. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.
Natuurbeschermingswet 1998:
Binnen de grenzen van het plangebied is het Natura 2000 gebied "Aamsveen" gelegen. Direct ten zuiden van het plangebied zijn de Natura 2000 gebieden "Buurserzand en Haaksbergerveen" en "Witte Veen" gelegen, ten noordoosten van het plangebied zijn de Natura 2000 gebieden "Dinkelland" en "Landgoederen Oldenzaal" gelegen. Verder zijn op Duits grondgebied direct ten oosten van het plangebied de Natura 2000 gebieden "Amtsvenn und Huendfelder Moor" en "Witte Venn und Krosewicker Grenzwald" gelegen.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de verschillende Natura 2000 gebieden:
Landgoederen Oldenzaal.
Dit Natura 2000 gebied ligt aan de voet van de stuwwal van Oldenzaal, tussen Oldenzaal, Losser en De Lutte. Het zuidelijk deel omvat het westelijk deel van het beekdal van de Snoeijinksbeek, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, opgaand geboomte, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De bossen bestaan uit eiken-berkenbos, beuken-eikenbos, eiken-haagbeukenbos en elzen-vogelkersbos. Voorts komen doornstruwelen voor en restanten van droge rivierduingraslanden. In het gebied liggen een aantal landgoederen die bestaan uit een afwisseling van naald- en loofbos, houtwallen, weilanden en akkers. Een groot deel van het gebied bestaat uit oud beuken- en eikenbos. In Boerskotten ontspringt de Snoeijinksbeek. In het noordelijk deel ligt een heuvelachtig terrein met een afwisseling van oude loof- en naaldbossen, graslanden (waaronder dotterbloemhooilanden), houtwallen en boerderijen. Aan de voet van de Tankenberg liggen enkele bronnen.
Dinkelland.
Dit Natura 2000 gebied bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijbeken, waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeijinksbeek en een drietal gevarieerde heideterreinen langs de Puntbeek en Rammelbeek, te weten Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld. De Dinkel is een kleine laaglandrivier. Bovenstrooms van de aftakking van het Omleidingskanaal heeft de Dinkel een vrij natuurlijke hydrodynamiek. Benedenstrooms van deze aftakking is de hydrodynamiek sterk gereguleerd. Landschappelijk is het een gaaf beekdal, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De losliggende delen nabij Punthuizen bestaan uit vochtige en droge heide en heischrale graslanden en blauwgraslanden, afgewisseld met bosjes.
Buurserzand en Haaksbergerveen.
Dit Natura 2000 gebied bestaat uit 2 deelgebieden. Het Haaksbergerveen in het zuiden is een veenputtencomplex met goed ontwikkelde gradiënten naar het omliggende zand- en (basenrijk) leemlandschap. Door vernattingsmaatregelen in het verleden zijn de nog aanwezige, met hoogveenvegetatie begroeide, veenpakketten veranderd in drijftillen die qua vegetatie sterk lijken op moerasheiden. Er is een afwisseling van veenputten en dijkjes. Het Buurserzand in het noorden is een heidegebied op voormalig stuifzand. Er komen hier op uitgebreide schaal natte heidebegroeiingen voor met her en der zwakgebufferde vennen, afgewisseld met droge heide met jeneverbesstruweel.
Witteveen (NL) / Witte Venn und Krosewicker Grenzwald (D).
Dit Natura 2000 gebied is een vrij klein en ondiep voormalig hoogveen (komveen) dat vooral van belang is vanwege een hoogveenrestant met vochtige heide en enkele vennen. Een groot deel van het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen, in het niet ontgonnen deel is veel bos opgeslagen. Door inrichtingsmaatregelen wordt geprobeerd de kwaliteit van het gebied te vergroten en uiteindelijk ook herstel van het hoogveen te bereiken.
Aamsveen (NL) / Amtsvenn und Huendfelder Moor (D).
Dit Natura 2000 gebied is een hoogveengebied dat ooit deel uitmaakte van een veel groter hoogveencomplex, dat zich ook over de grens heen uitstrekt. Het gedeelte op Nederlands grondgebied is betrekkelijk klein, het gedeelte op Duits grondgebied is groter en bestaat uit 4 min of meer afzonderlijke deelgebieden. Het Aamsveen/Amtsvenn omvat een goed ontwikkelde gradiënt van hoogveen in het oosten naar het beekdallandschap in het westen. De vegetatie verandert van hoogveen met natte heide via vochtige heide en heischrale graslanden op de overganag naar natte schraalgraslanden in het beekdal zelf. Langs de randen van het veen komen natuurlijke berkenbroekbossen voor met gagelstruweel. Het broekbos langs de beek is van een zeer gevarieerde samenstelling met soorten van rijkere bodems.
De hiervoor genoemde Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn allemaal Habitatrichtlijngebieden, de genoemde Duitse Natura 2000 gebieden zijn deels ook Vogelrichtlijngebieden. Binnen Nederland zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen Vogelrichtlijngebieden gelegen. In het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" of in de directe omgeving daarvan zijn ook geen beschermde natuurmonumenten gelegen.
Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswet-vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, maar het plan bevat wel groeimogelijkheden voor bestaande agrarische bedrijven. De vestiging van nieuwe agrarische bedrijven is in het bestemmingsplan niet toegestaan.
Voorrtoets Natura 2000, PlanMER en passende beoordeling:
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" is er een zogenaamde voortoets Natura 2000 uitgevoerd, waarin is onderzocht of het bestemmingsplan aanleiding geeft tot significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen en kwalificerende soorten van de diverse voornoemde Natura 2000 gebieden. De resultaten van de voortoets zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Uit de voortoets blijkt dat het op voorhand niet is uit te sluiten dat de op basis van het bestemmingsplan mogelijke uitbreidingen van agrarische bedrijven significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zullen hebben. Vrijwel alle in of in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000 gebieden zijn zeer gevoelig voor vermesting en voor een aantal habitattypen geldt een kwalitatieve verbeteropgave. Ook is in de diverse Natura 2000 gebieden de achtergrondwaarde van de stikstofdepositie voor de beschermde habittypen veel hoger dan de kritische depositiewaarde, waardoor in beginsel iedere iedere toename leidt tot significant negatieve effecten. Op grond van de resultaten van de voortoets is het noodzakelijk gebleken een passende beoordeling en daarmee ook een plan-milieueffectrapportage (planMER) uit te voeren. Voor de resultaten van de planMER wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van deze toelichting. In deze paragraaf wordt volstaan met het vermelden van de belangrijkste conclusie van de planMER. Uit de planMER blijkt namelijk dat met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kan worden geconcludeerd dat de beperkte ruimtelijke ontwikkelingen die in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" mogelijk worden gemaakt geen significant negatieve effecten zullen hebben voor de in en in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000 gebieden.
Flora- en faunawet:
Het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost" heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan worden voor een beperkt aantal agrarische bedrijven groeimogelijkheden en/of functiewijzingen mogelijk gemaakt. Daarnaast worden in het bestemmingsplan evenementen bij recht mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocatie en voor de evenementen kort aangegeven of Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is alvorens hiervoor een positieve bestemming kan worden opgenomen. Indien voor één of meerdere locaties of evenementen nog Flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is dient dit onderzoek bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet daaruit met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kunnen worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Indien uit een eventueel uit te voeren Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk zijn zonder het tijdig uitvoeren van mitigerende of preventieve maatregelen kan het noodzakelijk zijn de tijdige uitvoering van die maatregelen als voorwaardelijke bepaling in de planregels van het bestemmingsplan te borgen.
Conclusie:
In pargraaf 5.3 zijn verzoeken van derden opgenomen. Dit zijn allemaal kleinschalige ontwikkelingen. Voor al deze ontwikkelingen geldt dat er geen nadere onderzoeken noodzakelijk zijn.
Vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Evenementen:
In het ontwerp-bestemmingsplan worden diverse evenementen bij recht mogelijk gemaakt. Onduidelijk is om welke locaties het gaat, of dit vaste of elk jaar wisselende locaties zijn en of voor deze locaties een toets aan de natuurwetgeving heeft plaatsgevonden. Van de genoemde evenementen zijn in ieder geval geen onderzoeksgegevens bekend. Het aanleveren van nadere informatie is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of voor de diverse bij recht mogelijk te maken evenementen al of niet een ecologisch onderzoek noodzakelijk is.
Naar aanleiding van het advies van de Plan-MER-commissie is ervoor gekozen om de evenementen uit de planregels te halen. Dit betekent dat niet meer overal een evenement is toegestaan.
Met betrekking tot de evenementen kan nu worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6.3 Waterparagraaf
Bij ruimtelijke ordening is water een belangrijk thema. Teveel of te weinig water kan tot grote maatschappelijke gevolgen leiden. Natuur en landbouw zijn afhankelijk van voldoende water van een goede kwaliteit. De landbouw heeft water nodig voor de gewasgroei, maar teveel water belemmerd de productie. Water is voor natuurgebieden de ondergrondse "motor" die bepalend is voor de natuurwaarde.
Watertoets
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.
Het watertoetsproces is wettelijk verankerd met het besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Besluit ruimtelijke ordening) Staatsblad 2008, 145. Het besluit verplicht om - ter uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water - in de toelichting bij een bestemmingsplan “een beschrijving op te nemen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding”.
Het doel van het watertoetsproces is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. De meerwaarde van het watertoetsproces is dat het zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit (o.a. verzilting) en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.
Waterbeleid
Waterbeleid wordt op verschillende bestuurlijke niveaus gemaakt. De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in het Nationaal Waterplan en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de provincie Overijssel is de Omgevingsvisie Overijssel richtinggevend voor waterschap en gemeenten.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in aparte beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld.
De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de “Keur van het Waterschap Regge en Dinkel” een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen worden in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.
Waarborgen waterbelangen
In de voorgaande paragrafen is het doel van de watertoets beschreven en is ingegaan op de verschillende facetten van het waterbeleid. Hieronder is aangegeven hoe in het bestemmingsplan met de waterbelangen rekening is gehouden:
Wateroppervlakken en waterlopen:
Verspreid over het plangebied komen in het plan enkele plassen en beken voor. De grotere waterpartijen, waaronder het zwemwater Het Rutbeek, hebben in het voorliggende plan de bestemming Water gekregen. De in het plan voorkomende beken van de eerste categorie zijn voorzien van de bestemming 'Water - waterloop'. Door water voor waterdoeleinden te bestemmen, wordt voorkomen dat de grond voor andere dan waterdoeleinden wordt aangewend.
Brongebieden, beekdalen en laagtes:
Binnen het plangebied komt één brongebied voor, gelegen ten noorden van de Stokhorstlaan. Dit terrein heeft in dit bestemmingsplan een conserverende bestemming gekregen (bestemming Natuur). Voor beekdalen en laagtes geldt dat de bescherming plaatsvindt door middel van een aanlegvergunningenstelsel; voor afgraven of juist ophogen van gronden is een aanlegvergunning vereist.
Betrouwbare drinkwatervoorziening:
Binnen het plangebied komt een grondwaterbeschermingsgebied met bijbehorend intrekgebied voor, die elkaar gedeeltelijk overlappen. Met het oog op de functie van deze gronden is hiervoor een dubbelbestemming in het plan opgenomen.
Drinkwaterwinning in Enschede
Vasthouden, bergen en afvoeren:
Verschillende bestuurslagen wijzen in hun beleidsstukken op het belang van het vasthouden en bergen van water. In dit plan heeft dit principe op de volgende wijze gestalte gekregen:
- In de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is tot uitdrukking gebracht dat grond mede is bestemd voor sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water.
- Voor het aanbrengen van drainage en het graven en/of dempen van sloten is een aanlegvergunningenstelsel vereist binnen verscheidene bestemmingen (Bijvoorbeeld agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarde, Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde, Bos). Deze aanlegvergunning heet in de planregels Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenl.
Het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest legt voor het overgrote deel de bestaande situatie vast en voorziet niet in (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen. Voor nieuwe ontwikkelingen zullen aparte ruimtelijke procedures gevolgd moeten worden. Om wateroverlast te voorkomen zal bij deze procedures het watertoetsproces doorlopen worden.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt de plan- en bestemmingsmethodiek en de daarachter liggende filosofie beschreven. Ook wordt kort ingegaan op de in het plan opgenomen bestemmingen en de handhaafbaarheid van het plan.
7.1 Algemeen
7.1.1 Wetten
Sinds 1 juli 2008 geldt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze Wro vervangt de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 1965. De Wro regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en regelt wie voor de verschillende ruimteliljke plannen verantwoordelijk is. Ook regelt de Wro de verhoudingen tussen de verschillende overheden en bestuursorganen in Nederland, zoals waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk.
Een belangrijk onderdeel van de Wro is de standaardisering en de digitalisering van ruimtelijke plannen. Hiervoor zijn de RO Standaarden 2008 ontwikkeld. Gemeenten zijn vanaf 1 juli 2008 verplicht om de RO Standaarden te gebruiken bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Uitzondering hierop is de digitaliseringsverplichting. Dit onderdeel van de RO Standaarden 2008 is pas op 1 januari 2010 ingegaan.
Bij het maken van ruimtelijke plannen zijn vooral de praktijkrichtlijnen uit de RO Standaarden 2008 van belang. Aan de hand van de praktijkrichtlijnen stellen de makers ruimtelijke plannen op die voldoen aan de eisten voor standaardisering en digitalisering.
Wat betekent dit voor het bestemmingsplan buitengebied?
De gemeente moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voldoen aan de Wro en dus aan de RO Standaarden 2008. Dit vraagt om een omvorming van de bestaande bestemmingen en regels in nieuwe voorgeschreven bestemmingen en regels. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien dan het nu geldende bestemmingsplan.
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen de regels daardoor uit de volgende onderdelen bestaan:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Daarnaast zal elke bestemming worden opgebouwd uit de volgende onderdelen (niet elk onderdeel komt bij elke bestemming voor):
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid.
Door de Wro zijn de huidige manieren van bestemmen niet altijd meer mogelijk. De RO Standaarden 2008 schrijft ook naamgeving van bestemmingsplannen voor. Hierdoor krijgen de bestaande bestemmingen in het huidige bestemmingsplan een andere benaming in het nieuwe bestemmingsplan of worden omgevormd tot een aanduiding.
Afhankelijk vande voorkomende en de verschillende soorten functies en waarden in het buitengebied, worden ook dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Ook voor deze dubbelbestemmingen en aanduidingen wordt aangesloten bij huidige wet- en regelgeving voor bestemmingsmethodiek.
Juridisch inhoudelijk hebben de standaarden enkele wijzigingen van de begripsbepalingen en de wijze van meten tot gevolg. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost overgenomen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Samenvatting
Wie een huis, fabriek of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, had tot voor kort te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu. Met elk haar eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingstermijnen, leges en toezichthouders. Dit was voor burgers en bedrijven onoverzichtelijk en tijdrovend en kostte bedrijven en overheid veel geld.
Per 1 oktober 2010 is daarom de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Met de Wabo zijn verschillende vergunningen op het gebied van wonen, ruimte en milieu zo veel mogelijk samengevoegd in één omgevingsvergunning.
De omgevingsvergunning kan bij één loket worden aangevraagd. Er geldt één procedure waarop één besluit volgt. Bij bezwaar en beroep tegen dat besluit geldt ook één procedure. Daarnaast is het mogelijk om digitaal vergunningen aan te vragen. Dat maakt de vergunningaanvraag een stuk makkelijker, goedkoper en sneller.
Onderdeel van de Wabo is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het Bor zijn ondere andere nieuwe voorschriften voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Wat betekent dit voor het bestemmingsplan buitengebied.
De gemeente moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied voldoen aan de nieuwe benamingen uit de Wabo. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien op de volgende punten.
Daarnaast heeft de Wabo enkele juridisch inhoudelijke wijzigingen van de begripsbepalingen tot gevolg die doorgevoerd moeten worden. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan één op één overgenomen.
Met het Bor is een deel van de regelgeving in de huidige bestemmingsplannen ingehaald door de mogelijkheden van het vergunningsvrije bouwen. Om onnodige procedures te vermijden is het wenselijk om met het nieuwe bestemmingsplan aan te sluiten bij het vergunningsvrije bouwen in de Bor. Het planologische beleid van de gemeente sluit al aan op het Bor. Door de (gedeeltelijke) vertaling van het gemeentelijk beleid in het nieuwe bestemmingsplan wordt met dit nieuwe bestemmingsplan ook aangesloten op het vergunningsvrije bouwen.
Wet archeologische monumentenzorg
Samenvatting
In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is onder deel van de Monumentenwet. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed. Met de invoering van de Wro is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken ten aanzien van de inpassing daarvan. Een vroegtijdig onderzoek maakt het namelijk mogelijk om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van de archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot opgraving van sporen en archeologisch materiaal leidt.
In de meeste gevallen is de gemeente bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor toetsing van de onderzoeksrapporten, het nemen van selectiebesluiten en de goedkeuring van de Programma's van Eisen. In het geval van provinciale en rijksmonumenten zijn dat de hogere overheden. Eén van de gevolgen van de nieuwe wetgeving is de noodzaak voor gemeenten om de archeologische waarden in kaart te brengen en op grond hiervan beleid te maken en één en ander te vertalen in de ruimtelijke plannen.
Wat betekent dit voor het bestemmingsplan
Voor het nieuwe bestemmingsplan betekent dit dat de gemeente verplicht is om, daar waar een bepaalde archeologische verwachtingswaarde geldt, een beschermingsregime op te nemen. Voor de laag van Usselo is gekozen om de bestemming Waarde - Archeologie op te nemen. Voor de archeologische onderzoeksgebieden is de algemene aanduiding "Archeologische verwachtingszone" toegepast.
Monumentenwet
Samenvatting
De Monumentenwet is voor het eerst in 1961 vastgesteld. In de naoorlogse periode was er in Nederland op grote schaal sprake van stadsvernieuwing. Die vernieuwing hield in dat grote delen van historische binnensteden werden gesloopt zonder daarbij rekening te houden met de historische waarde van gebouwen. Uitzonderingen daargelaten. Met de Monumentenwet werd het mogelijk om gebouwen als rijksmonumenten en gebieden als beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen en zo te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen.
Sinds 1988 is met de Monumentenwet ook geregeld dat gemeenten onroerende zaken kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument. De gemeente is het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen, verwijderen of slopen van een rijks- of gemeentelijk monument. Gemeenten nemen een beslissing na advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke monumentencommissie. Over het algemeen wordt een omgevingsvergunning alleen verleend na een positief advies van die commissie, maar er zijn gevallen bekend waarin andere belangen zwaarder wegen.
De Monumentenwet is inmiddels aan vernieuwing toe en wordt langzamerhand geactualiseerd. Zoals hierboven beschreven was de wet aanvankelijk alleen bedoeld om sloop van waardevolle gebouwen tegen te kunnen houden. Het vernieuwde beleid voor de monumentenzorg richt zich niet meer alleen op het beschermen van waardevolle gebouwen, tuinen en parken maar ook op het harmonieus laten samen gaan van al dan niet beschermde cultuurhistorische waarden met ruimtelijke ingrepen. De huidige monumentenzorg is daarom naast objectgericht steeds meer gebiedsgericht.
Als voorbereiding op de actualisatie van de Monumentenwet is een beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg opgesteld. De beleidsbrief geeft een drietal pijlers die worden doorgevoerd in de Monumentenwet:
- Cultuurhistorische belangen worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
- Er komt een krachtiger en eenvoudiger regelgeving;
- De herbestemming van gebouwen en gebieden wordt bevorderd.
Belangrijkste onderwerp van actualisatie zal zijn de gebiedsgerichte aanpak. De objectgerichte aanpak die tot op heden werd toegepast zal in dat kader worden losgelaten.
Wat betekent dit voor het bestemmingsplan?
In 2012 zal de gemeente een begin maken met de uitwerking van een monumentenbeleid. In vrijwel alle bestemmingen is in de doeleindenomschrijving opgenomen dat de bestemming tevens gericht is op de instandhouding van en verbetering van de cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat de cultuurhistorische waarden wel beschermd zijn, maar niet specifiek worden benoemd. Verwacht wordt dat na het vaststellen van het nieuwe beleid gekozen zal worden voor een integrale herziening van diverse bestemmingsplannen.
7.1.2 Keuze planologische maatregel
Bestemmingsplannen behoren op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. In plaats van telkens opnieuw bestemmingsplannen vast te stellen, kan de raad – als hij van mening is dat een bestemmingsplan nog getuigt van een goede ruimtelijke ordening - die periode van 10 jaar, met 10 jaar verlengen.
Het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is in in 1997 vastgesteld. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de ontwikkelingen in Nederland in het algemeen en die in het buitengebied van Enschede in het bijzonder niet stil blijven staan. Zo is er door de verschillende bestuurslagen nieuw beleid gemaakt, denk bijvoorbeeld aan het streekplan van Provinciale Staten van Overijssel en de Nota Ruimte van het Rijk. Ook in eigen huis is de visie op het buitengebied in die periode gewijzigd; de nota Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit getuigt hier bijvoorbeeld van.
In het afgelopen decennium is er ook veel regelgeving gewijzigd en is nieuwe wetgeving van kracht geworden. Voorbeelden van nieuwe regelgeving betreffen de Wet ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder, het Besluit ruimtelijke ordening, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Besluit luchtkwaliteit.
Zowel nieuw beleid, als nieuwe regelgeving maakt een actualisatie van het thans geldende planologische regime wenselijk.
Voor laag-dynamische gebieden kan gekozen worden voor vaststelling van een beheersverordening, waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De gedachte achter de introductie van de beheersverordening is kort gezegd dat een dergelijke verordening voor gemeenten minder bestuurslasten met zich brengt in vergelijking tot de vaststelling van een (conserverend) bestemmingsplan en toch voor gebieden waar niet of nauwelijks ruimtelijke ontwikkelingen zijn te verwachten, een voldoende mate van planologische regeling biedt. De introductie van de beheersverordening in de Wro heeft veel vragen opgeroepen. Tijdens de parlementaire behandeling van de Invoeringswet Wro heeft de minister van VROM (on-)mogelijkheden van een beheersverordening bekeken. Daarmee zijn nog niet alle onduidelijkheden weggenomen. De VNG heeft geconstateerd, dat het nu nog te vroeg is voor een uitgewerkte modelverordening. Met het oog hierop heeft het gemeentebestuur van Enschede uitgesproken dat, zolang over het toepassingsbereik van de beheersverordening niet meer duidelijkheid bestaat, van dit instrument geen gebruik zal worden gemaakt.
In verband met het voorgaande is gekozen voor de ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan, in plaats van het actueel verklaren van het vigerende bestemmingsplan, c.q. de voorbereiding van een beheersverordening.
7.1.3 Plansystematiek
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheersgerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).
Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ontwikkelingen daarbij een grote rol.
Enkele jaren geleden is in Enschede geëxperimenteerd met een (ontwikkelingsgericht) globaal eindplan. De hiermee opgedane ervaringen zijn niet onverdeeld positief. Belangrijkst kritiekpunt is dat de opstelling van dergelijke bestemmingsplannen een groot beslag legt op de gemeentelijke capaciteit. Ook is gebleken dat de ontwikkeling van een globaal ontwikkelingsgericht bestemmingsplan veel weg heeft van het maken van een confectiepak: nieuwe ontwikkelingen passen er vaak (net) niet in.
In de Enschedese situatie is verder van belang dat de nota Buitenkans weliswaar ontwikkelingsgericht is, maar dat het niet altijd opportuun is deze beleidsruimte bij recht op te nemen in het bestemmingsplan. De nota Buitenkans gaat er vanuit dat er een dialoog tot stand komt tussen gemeente en initiatiefnemer over zijn initiatief. De gemeente is daarbij normsteller, verleider en onderhandelaar tegelijk.
Als in het bestemmingsplan alle beleidsruimte wordt 'weggegeven', is de gemeente echter geen gesprekspartner meer bij de ontwikkeling van nieuwe initiatieven, maar kan zij nog slechts toetsen of aan de planregels wordt voldaan.
Om vorenstaande redenen is er voor gekozen om in plaats van ‘ontwikkelingsgerichte’ bestemmingsplannen te maken, ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:
- Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
- Voor het buitengebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld (de nota Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit). De gids is vastgesteld als beleidsregel. Door gedeputeerde staten van Overijssel is aangegeven dat initiatieven, die niet passen in het bestemmingsplan maar wel in overeenstemming zijn met Buitenkans, zonder vooroverleg met hen kunnen worden gerealiseerd via een partiële herziening van het bestemmingsplan. Als gevolg hiervan kan, mede in verband met de bekorting van de wettelijke procedures die het gevolg zijn van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, ook aan deze categorie van nieuwe initiatieven binnen een redelijke termijn medewerking worden verleend.
Schema 1 Relatie nota Buitenkans, eenlaags bestemmingsplan en partiële herzieningen
In schema 1 is de relatie tussen het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost , de nota ‘Buitenkans, Gids voor ruimtelijke kwaliteit’ en de partiële herzieningen, weergegeven.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidoost” is gebleken dat een groot deel van de in het vorige hoofdstuk omschreven projecten, op dit moment onvoldoende uitgewerkt zijn om ze in het voorliggende plan mee te kunnen nemen. Wachten tot het moment waarop over deze projecten meer concrete informatie bekend is en de plannen uitgekristalliseerd zijn, is bij het maken van het voorliggende bestemmingsplan niet als een reële optie gezien. Dat zou tot immers tot onacceptabele vertraging hebben geleid bij de voorbereiding van dit plan.
Voor de uitvoering van projecten, die in dit bestemmingsplan niet via een rechtstreekse bouwtitel zijn meegenomen, zullen separaat planologische procedures worden gevoerd.
7.1.4 SVBP 2008
De 'oude' Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit ruimtelijke ordening 1985 bevatten bijna geen bepalingen over de vorm van het bestemmingsplan. De bepalingen lieten vele structuren, vormen en presentaties van het bestemmingsplan toe. Hierdoor zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Plannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en hetzelfde doel kunnen er geheel anders uitzien. Hierdoor ontbreekt het aan helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan.
Vergelijkbare bestemmingsplannen kunnen hierin verandering brengen. Het aspect vergelijkbaarheid is vanuit de gebruikersoptiek van groot belang. Het gaat hierbij om de belangen van burgers en bedrijven, die zich op eenvoudige wijze een juist beeld willen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s) (denk aan vragen als: mag ik hier iets wel of niet; waar mag wat; als ik dit wil, waar mag dat dan; enz.). Daarnaast is vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen ook van groot belang voor een ieder die ruimtelijke plannen voor een groter gebied in samenhang wenst te bezien. Dit is o.a. aan de orde bij beleidsvoorbereiding, het opstellen van gebiedsplannen, de monitoring en bij de handhaving van plannen. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden bovendien tot een betere dienstverlening en leveren een bijdrage aan een effectieve en efficiëntere overheid. Vergelijkbare bestemmingsplannen passen dan ook geheel in het stimulerings- en implementatieprogramma DURP en in het overheidsbrede programma 'andere overheid'.
De afspraken over de manier waarop bestemmingsplannen moeten worden gepresenteerd, zijn neergelegd in de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008. Om de overgang van een analoge naar een digitale ruimtelijke ordening soepel en verantwoord te laten verlopen hebben VROM, VNG en IPO gezamenlijk besloten om het gebruik van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) pas op 1 juli 2009 verplicht te stellen.
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is niettemin reeds opgesteld volgens de SVBP 2008.
7.1.5 Begrenzing plangebied
Het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996 heeft betrekking op het gehele buitengebied. In paragraaf 1.3 is aangegeven dat het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost betrekking heeft op het zuidoostelijke deel van het buitengebied. Aan het besluit om het voor het buitengebied geldende bestemmingsplan gefaseerd te actualiseren, liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
Projecten.
In Enschede-Noord lopen een aantal grote gemeentelijke projecten, namelijk:
- 1. gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o.;
- 2. ontwikkeling van woningbouwlocatie het Vaneker;
- 3. ontwikkeling van de Zuidkamp.
Voor de projecten zelf geldt dat ze niet goed te faciliteren zijn in een actualiseringsplan, omdat ze een geheel andere dynamiek kennen. Het gevolg daarvan is dat op het moment dat dit soort ontwikkelingen niettemin worden meegenomen, de voortgang van die projecten afhankelijk wordt van de voortgang van het actualiseringsplan, of andersom.
De ruimtelijke effecten van het vliegveld (geluidscontouren en invliegfunnel) waaieren bovendien over een groot deel van het landelijk gebied uit. Omdat de plannen voor het vliegveld nog niet zijn uitgekristalliseerd en er nog belangrijke formele besluiten (Luchthavenbesluit, MER-besluit, aanpassing streekplan) moeten worden genomen, loop je ook buiten de hekken van het vliegveld tegen allerlei problemen aan.
Bij het maken van een bestemmingsplan kan de oppervlakte van het plangebied een belangrijke rol spelen. Een groot plangebied kan betekenen: veel inventarisatiewerk, veel nieuwe ontwikkelingen, veel belangenorganisaties en veel zienswijzen (bezwaren).
Het maken van een bestemmingsplan voor het buitengebied is in de basis niet ingewikkelder, dan het maken van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied. De enorme omvang (65 % van het totale grondgebied van de gemeente Enschede is in gebruik voor de landbouw, bos en natuur) maakt de voorbereiding van een dergelijk plan tot een megaklus.
Bij de Inhaalslag bestemmingsplannen hebben de ontwikkeling van de eerste plannen relatief veel tijd gekost, terwijl de laatsten uit de reeks soms binnen enkele weken al in de steigers stonden. De ervaring die bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voor het zuidelijk deel van het buitengebied wordt opgedaan, kan worden benut om het maken van een bestemmingsplan voor het resterende deel van het buitengebied efficiënter en doelmatiger aan te pakken.
7.2 Planregels
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een plantoelichting en een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan. Een bestemmingsplan moet dus via het beeldscherm van een computer op een begrijpelijke manier kunnen worden geraadpleegd.
Digitale plannen en besluiten dienen in ontwerp en na vaststelling echter ook op papier beschikbaar zijn. Het gaat om een complete analoge verbeelding van het digitale plan of besluit. De analoge versie bestaat, naast de planregels en de plantoelichting, uit een plankaart. Planregels en plankaart vormen tesamen het juridische gedeelte van het bestemmingsplan.
Indien de digitale inhoud en de analoge verbeelding tot een verschillende uitleg aanleiding geven, gaat de digitale inhoud voor.
De planregels zijn onderverdeeld in 3 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk I - Inleidende regels
Hoofdstuk II - Bestemmingsregels
Hoofdstuk III - Algemene regels
Hoofdstuk IV - Overgangs- en slotbepalingen
In het navolgende worden de planregels per hoofdstuk nader toegelicht.
7.2.1 Inleidende bepalingen
Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen. Deze planregels gelden voor het gehele plangebied. In artikel 1 worden een aantal begrippen gedefinieerd, die elders in de tekst terugkeren. In artikel 2 worden aanwijzingen gegeven over de wijze van meten.
7.2.2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk II van de planregels zijn regels opgenomen over de diverse in het plan voorkomende bestemmingen. Die bestemmingsregels zullen in deze paragraaf worden besproken.
7.2.3 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en de anti-dubbeltelregel.
Artikel 37 bevat de Antidubbeltelregel. In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 39 bevat de Algemene aanduidingsregels.
De stadsrandzone vloeit voort uit de beleidsnota Buitenkans, gids voor het buitengebied. De ambitie van deze zone is ondermeer de aanleg van een recreatieve route rond de stad en het versterken van de belevingswaarden en landschappelijke waarden. De stadsrandzone kan worden beschouwd als een "groene zoom" van het buitengebied. Door het invoeren van deze dubbelbestemming wordt voorkomen dat voor kleine initiatieven een zware en dure procedure doorlopen moet worden. Deze zone komt tot stand op basis van vrijwilligheid. Het toevoegen van functies en nieuwbouw is alleen mogelijk indien dit passend is op grond van de bestemming die er ook op ligt (bijvoorbeeld geen pannenkoekenhuis in de bestemming "Natuur").
In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend zoals de Wet geluidhinder en het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones, vrijwaringszones, milieuzones en de stadsrandzone. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
In dit artikel is een aanduiding Stadsrandzone opgenomen. De stadsrandzone vloeit voort uit de beleidsnota Buitenkans, gids voor het buitengebied. De ambitie van deze zone is ondermeer de aanleg van een recreatieve route rond de stad en het versterken van de belevingswaarden en landschappelijke waarden. De stadsrandzone kan worden beschouwd als een "groene zoom" van het buitengebied. Door het invoeren van deze dubbelbestemming wordt voorkomen dat voor kleine initiatieven een zware en dure procedure doorlopen moet worden. Deze zone komt tot stand op basis van vrijwilligheid. Het toevoegen van functies en nieuwbouw is alleen mogelijk indien dit passend is op grond van de bestemming die er ook op ligt (bijvoorbeeld geen pannenkoekenhuis in de bestemming "Natuur").
Daarnaast zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van de molenbiotoop.
Tot een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen bouwwerken niet hoger zijn dan 0,70m. Daarna wordt een formule gehanteerd. Vanaf een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen tot een afstand van 400 meter vanaf de voet van de molen wordt de toegestane bouwhoogte van bouwwerken bepaald door de volgende formule: (1:140) * A + 2,64 meter. Waarbij de A staat voor de afstand van het bouwwerk tot de voet van de molen.
Voor een grotere hoogte moet advies worden gevraagd aan de beheerder van de molen en een afweging plaatstvinden tegen de waarde van de molen als landschapsbepalend element en het funtioneren van de molen als werktuig. Ook zijn in de regels opgenomen dat evenementen ten behoeve van de molenactiviteiten mogelijk zijn.
Artikel 40 geeft de Algemene afwijkingsregels. Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid om bij een omgevingsvergunning afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan toe te staan, kunnen Burgemeester en Wethouders afwijkingen toestaan van de bestemmingsplanbepalingen voor geringe afwijkingen van het plan.
Artikel 41 geeft de Algemene wijzigingsregels. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.
In artikel 42 zijn procedureregels opgenomen voor de wijzigingsbevoegdheid.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Op grond van artikel 44 worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Het laatste artikel, artikel 45, bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
7.2.5 Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1)
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen (eventueel aan te vullen met Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen en de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging), gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2007) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG ). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.
Deze herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt.
De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is.
Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. De richtafstanden zijn geactualiseerd, de toelichting is aangepast aan nieuw beleid en bevat stappenplannen voor veel voorkomende praktijksituaties. Nieuw zijn richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging.
In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 0 meter |
2 | 20 meter |
3.1 | 30 meter |
3.2 | 50 meter |
4.1 | 100 meter |
4.2 | 200 meter |
5.1 | 300 meter |
5.2 | 500 meter |
5.3 | 700 meter |
6 | 1.000 meter |
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.
In de bestemmingsregels is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om afwijkingen toe te staan voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die :
- niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen, mits de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen;
- is genoemd in één of ten hoogste twee categorieën hoger van die betreffende hoofdgroep, mits de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen.
Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient te worden gelet op de volgende aspecten:
- potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder;
- lucht-, water- of bodemverontreiniging;
- visuele hinder;
- verkeersaantrekkende werking;
- het al dan niet continue karakter van de activiteit;
- externe veiligheid (gevaar).
Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor Burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
Specifieke opslagen en installaties
Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.
Specifieke bedrijvenlijsten
Voor zowel bedrijventerreinen als voor gebieden met functiemenging kan er op basis van de VNG-brochure, naast hantering van een algemene bedrijvenlijst (Lijst van bedrijfstypen), een keuze worden gemaakt voor hantering van een specifieke bedrijvenlijst:
Lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten groter dan categorie 2.
In deze lijst zijn aangegeven de bedrijven die een hogere categorie hebben dan categorie 2 van de VNG lijst.
De activiteiten worden omschreven en daarmee vastgelegd.
7.2.6 Lijst van toegestane bedrijfstypes > cat. 2
7.2.7 Kaart landschapstypen en koesteransichten
7.2.8 Risicoleiding gas
7.3 Kwaliteit Van De Fysieke Omgeving
In paragraaf 4.2.4 is aangegeven dat de kwaliteit van de fysieke omgeving vandaag de dag een belangrijk thema is in de ruimtelijke ordening en dat de gemeente Enschede met dit bestemmingsplan meer mogelijk wenst te maken in het buitengebied en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit ervan beoogt te verbeteren.
Daarbij is gekozen voor een aanpak waarbij door het opnemen van bestemmingen, dubbelbestemmingen, aanlegvergunningenstelsels en regels regels met betrekking tot bouwen en gebruik de bestaande kwaliteit van het landschap wordt beschermd. Niet ieder landschapstype vraagt om dezelfde bescherming. Zo is voor bestaande en nieuwe natuur de bestemming 'Natuur' opgenomen, worden essen beschermd door opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en is met het oog op de bescherming van de stuwwal, de beekdalen, het oude hoevenlandschap, het maten- en vlierenlandschap en het jong heide- en broekontginningslandschap een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Meer mogelijk maken en tegelijkertijd sturen op ruimtelijke kwaliteit, impliceert een werkwijze waarbij ten aanzien van sommige ingrepen een nader afweging plaatsvindt, waarbij de belangen van de initiatiefnemer (of een nader omschreven doelgroep) worden afgezet tegenover de effecten van het initiatief op het landschap, de economie, de cultuurhistorie et cetera.
Het voorliggende plan bevat bevoegdheden tot het stellen van nadere eisen, bevoegdheden tot het toestaan van afwijkingen en het wijzigen van het plan. Bij de toepassing van deze bevoegdheden moet steeds een schema worden doorlopen, dat in bijlage C van de planregels is opgenomen. Met deze werkwijze wordt zorgvuldige besluitvorming beoogd; besluitvorming waarbij de kwaliteit van de fysieke omgeving een volwaardige plaats inneemt.
Ter illustratie hiervan het volgende.
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost bevat wijzigingsbevoegdheden waarmee bijvoorbeeld kan worden bewerkstelligd, dat een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw een nieuwe functie krijgt.
De eerste stap bij de beoordeling van bijvoorbeeld een verzoek bestaat uit de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het initiatief. Vastgesteld moet worden of het voorliggende initiatief in overeenstemming is met de overige in het plan opgenomen regels en of er wet- en regelgeving van toepassing is, bijvoorbeeld de Wet geurhinder en veehouderij, die aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
Daarna moet worden gekeken in hoeverre het beoogde gebruik past binnen bestaande beleidskader. Als de aanvraag voorziet in realisatie van een horeca-faciliteit, dan is bijvoorbeeld een toetsing aan de gemeentelijke horecanota aan de orde.
De derde stap bestaat uit het in kaart brengen van de effecten die het initiatief heeft op cultuurhistorie, natuur, stedelijk gebruik (b.v. de recreatieve gebruiksmogelijkheden), landschap, economie en landbouw. En welke maatregelen initiatiefnemer treft ten behoeve van genoemde aspecten; draagt de initiatiefnemer bijvoorbeeld zorg voor het herstel van de karakteristieken van het erf, wat wordt er gedaan aan landschappelijke inpassing?
Voor de in het schema aangegeven criteria, die zijn betiteld als halszaak, geldt dat dat als een initiatief negatief scoort op het betreffende criterium dit alleen al een reden is om het initiatief (de vrijstelling of de wijziging dus) af te wijzen.
Vervolgens wordt gekeken wie baat bij heeft bij de honorering van de aanvraag. Gaat het alleen om een individueel belang, of heeft een groter gebied of een grotere groep belang bij de honorering van de aanvraag? Ook moet in kaart worden gebracht wie bij de uitvoering van het initiatief juist in zijn belangen zou kunnen worden geschaad en of, en zo ja welke, maatregelen kunnen worden getroffen om dat tegen te gaan.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
7.4.1 Inventarisatie
Aan de ontwikkeling van het voorliggende bestemmingsplan is een inventarisatie vooraf gegaan, waarbij het feitelijke gebruik van de in het plan begrepen gronden in kaart is gebracht. De inventarisatie heeft plaatsgevonden aan de hand van dossieronderzoek, bestudering van luchtfoto's en veldbezoek.
De inventarisatie heeft een groot aantal gevallen aan het licht gebracht, waarbij het gebruik (in ruime zin) van de grond niet correspondeerde met hetgeen daaromtrent in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 was bepaald. Die gevallen, waarbij er afwijkingen van het bestemmingsplan zijn geconstateerd, zijn onder te verdelen in de navolgende categorieën:
- a. Fouten in het voorgaande plan. In een aantal gevallen zijn de geconstateerde afwijkingen toe te schrijven aan onvolkomenheden bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied 1996. Wat bijvoorbeeld is vastgesteld, dat is dat de gastbestemming 'woning' in een aantal gevallen aan het verkeerde object op de topografische ondergrond is gekoppeld. De ontwikkeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost' is aangegrepen om dit soort afwijkingen te corrigeren.
- b. Bouwen zonder of in afwijking van de vergunning. In een aantal gevallen is geconstateerd dat zonder, of in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd. Het gaat hierbij onder meer om de bouw van een bij een agrarisch bedrijf behorende dienstwoning en een zomerwoning. Ten aanzien van deze situaties is per geval beoordeeld of legalisatie mogelijk is. In dat kader zijn de situaties getoetst aan ruimtelijk beleid van gemeente, provincie en Rijk, en is gekeken naar de ruimtelijke consequenties van de bouw van het object en de gevolgen voor de ecologie/natuur. Bij de afweging is ook het belang betrokken dat met handhaving van het object is (zou kunnen zijn) gemoeid (evenredigheidstoets).
- c. Overgangsrecht. In een aantal gevallen is geconstateerd dat weliswaar gebouwd is zonder bouwvergunning, maar dat het betreffende bouwwerk onder de beschermende werking valt van het thans vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996. Deze constatering heeft met name plaatsgevonden bij een aantal veldschuren. In het voorliggende plan zijn deze objecten alsnog voorzien van een positieve bestemming, tenzij de staat van onderhoud aanleiding gaf voor de veronderstelling dat het betreffende object binnen de planperiode teloor zou kunnen gaan.
- d. Afwijkend gebruik. In een aantal gevallen is geconstateerd dat -al dan niet bebouwde- gronden in afwijking van de bestemming worden gebruikt. Het gaat hierbij onder meer om bewoning van niet voor bewoning bestemde gebouwen en de aanleg van tennisbanen op gronden met een bosbestemming. Ook in deze gevallen is beoordeeld of legalisatie of handhaving mogelijk c.q. wenselijk is. In dat kader zijn de situaties getoetst aan ruimtelijk beleid van gemeente, provincie en Rijk, en is gekeken naar de ruimtelijke consequenties van het gebruik en de gevolgen voor de ecologie/natuur. Bij de afweging is ook het belang betrokken dat met handhaving van het gebruik is (zou kunnen zijn) gemoeid (evenredigheidstoets).
Ten aanzien van de onder b en d bedoelde gevallen, waarbij:
- is gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning c.q. waarbij sprake is van een gebruik dat strijdig is met de bestemming en
- vastgesteld is dat planologische inpassing van de met het huidige plan strijdige situatie onwenselijk is, zal het bestuur worden geadviseerd tot handhaving over te gaan.
7.4.2 Handhaafbaarheid van het plan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
- 2. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
- 3. Realistische en inzichtelijke regeling
- 4. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
- 5. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de planregels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil?
- Zijn de normen duidelijk?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels ondermeer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan, een algemeen verbod op gebruik in strijd met de bestemming is opgenomen in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6, lid 1, onder f van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt wel onderscheid gemaakt tussen de financiële uitvoerbaarheid, de sociaal-economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij dat laatste aspect gaat het er om of er voldoende maatschappelijk draagvlak is voor de uitvoering van het plan.
In deze plantoelichting wordt op verschillende plekken ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan: zo doet het hoofdstukje participatie verslag van de resultaten van de tervisielegging en het advies van de wijkraad en wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op milieuhygiënische aspecten die aan de uitvoering van het plan in de weg zouden kunnen staan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Zoals in de toelichting is aangegeven, is het hoofddoel van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Dit bestemmingsplan is, hoofdzakelijk op het beheer - en niet op herontwikkeling- van het plangebied gericht.
Dat neemt niet weg dat in het voorliggende plan ook een aantal concrete projecten mogelijk worden gemaakt.Het betreft hier overwegend particuliere ontwikkelingen, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Voor het verhaal van de eventuele planontwikkelingskosten en eventuele fysieke ingrepen in dit gebied zal zonodig een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten.
Door regelgeving en beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en het Waterschap is het behoudend karakter van het bestemmingsplan Buitengebied toegenomen. Het plan is hierdoor mogelijk gevoeliger geworden voor planschade. Aan de instanties zal gevraagd worden om hun visie en een toezegging om een bijdrage te leveren.
In verband met het vorenstaande kan gesteld worden dat het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost vooralsnog financieel uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 9 Participatie
9.1 Adviezen
Op grond van de Notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming, ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is het wijkorgaan Lonneker met adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied actief. Het bestemmingsplan zal aan de wijkraad Lonneker worden voorgelegd. Tevens wordt het plan aangeboden aan het Groenberaad. Groen Beraad is het samenwerkingsverband van die natuur-, milieu- en andere organisaties die het behoud van het landschap in en om Enschede als één van hun belangrijkste doeleinden zien.
Tot Groen Beraad behoren:
- Stichting Natuur- en Milieuraad Enschede
- Dorpsraad van Boekelo
- Stawel ( Stichting Duurzame Plattelandsontwikkeling Enschede)
- Stichting Houdt Driene Groen
- Twentse Werkgroep Natuurbehoud
- Vereniging Boekelo Dorp met Karakter
- Vereniging tot Behoud Hoge Boekel
- Vereniging tot Behoud van Twekkelo
- Vereniging tot Behoud van Usselo en de Usseleres
- Vereniging Landweerweg / Lossersestraat
- Vereniging tot behoud van Buitengebied Enschede Noord
- Stichting Lonneker Land
- Dorpsraad Lonneker
- Bewonersraad Aamsveen en omstreken
- Stichting Historische Societeit Enschede-Lonneker
9.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het College van burgemeester en wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost " voorgelegd aan ondermeer de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel, de gemeente Losser Haaksbergen en de gemeente Gronau , Vitens Overijssel N.V., de VROM Inspectie, Essent Energie, N.V. Nederlandse Gasunie, Brandweer Enschede, ProRail, de Nederlandse Spoorwegen, Rijkswaterstaat, Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg, Het Oversticht en de Stichting Natuur- en Milieuraad Enschede. Van de binnengekomen reacties en het gemeentelijk commentaar daarop is een verslag vervaardigd, dat als bijlage 1 aan de plantoelichting is toegevoegd.
9.3 Tervisielegging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het College van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in de “Staatscourant” en in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het ontwerp-besluit met het bestemmingsplan "buitengebied Zuidoost” gedurende zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad wordt bekendgemaakt in de “Staatscourant” en in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis”. Bovendien wordt deze openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Het ontwerp-bestemmingsplan wordt tegelijk met de kennisgeving van de terinzagelegging gezonden aan de met ruimtelijke ordening belaste rijks- en provinciale diensten en aan belanghebbende gemeenten. Van de naar voren gebrachte zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan zal een verslag worden vervaardigd, dat als bijlage aan deze plantoelichting zal worden toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost 2009" heeft volgens de publicatie in de Huis aan Huis en in de Staatscourant van 21 juni 2012 tot en met 1 augustus 2012 tervisie gelegen.
Gedurende de termijn van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost 2009" zijn op 25 juni 2012, 26 juni 2012 en 12 juli 2012 informatiebijeenkomsten gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten was er gelegenheid om vrij binnen te lopen, het bestemmingsplan in te zien, vragen te stellen aan ambtenaren en zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn 49 zienswijzen ingediend. Een groot aantal van deze zienswijzen is gehonoreerd. Dit heeft geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
Tijdens de termijn van tervisielegging zijn diverse zienswijzen kenbaar gemaakt, zowel per formulier tijdens de bijeenkomsten als schriftelijk per brief of e-mail of mondeling op afspraak. De zienswijzen en de beantwoording daarvan zijn in bijlage 12 weergegeven.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Toegestane Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Kaart Landschapstypen En Koesteransichten
Bijlage 3 Kaart landschapstypen en koesteransichten
Bijlage 4 Risicoleidingen Gas
Bijlage 1 Vooroverleg
Bijlage 2 Resultaten Voortoets
Bijlage 2 Resultaten voortoets
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 4 Planmer
Bijlage 5 Bijlage 4.1 Van Mer Advies Richtlijnen
Bijlage 5 Bijlage 4.1 van Mer Advies richtlijnen
Bijlage 6 Bijlage 4.2 Mer Beleid
Bijlage 6 Bijlage 4.2 Mer Beleid
Bijlage 7 Bijlage 4.3 Mer Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Bijlage 4.3 Mer Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Bijlage 4.4 Mer Passende Beoordeling
Bijlage 8 Bijlage 4.4 Mer Passende beoordeling
Bijlage 9 Mer Adviescommissie Mer
Bijlage 9 Mer adviescommissie mer
Bijlage 10 Aanvulling Planmer
Bijlage 11 Beslisboom Veldschuren
Bijlage 11 Beslisboom veldschuren