KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Detailhandel
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Gemengd - 2
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Groen - Park
Artikel 10 Horeca
Artikel 11 Maatschappelijk
Artikel 12 Sport
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 16 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 22 Algemene Procedureregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Karakteristieken En Structuur
2.2 Functionele Karakteristieken En Structuur
2.3 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
5.1 Ontwikkelingsvisie (Stadsdeelvisie Binnensingelgebied) )
5.2 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'
5.3 Projecten En Nieuwe Intitiatieven
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
6.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.3 Indeling Planregels
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
8.2 Vooroverleg
8.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Specifieke Bestemmingen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verslag Overleg Ex Art. 3.1.1. Bro
Bijlage 4 Bomenlijst Plangebied
Bijlage 5 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bestemmingsplan Horstlanden-Veldkamp 2010

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Onherroepelijk op 23-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20090339- met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhaalzaak

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.6 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit één antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.11 beroep of bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.12 bestaande bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwmarkt

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1500 m² verkoopvloeroppervlak, waar een breed assortiment aan doe- het- zelf- materialen wordt aangeboden (o.a. ijzerwaren, handgereedschap, installatiemateriaal, electrisch handgereedschap, hout en houtwaren, sanitair, verf, behang en tuinartikelen niet-levend).

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.26 garagebedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.27 garageboxen

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.30 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 horecabedrijf

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.32 huishouden

een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.33 kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.34 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.35 niet zelfstandige horeca

horeca die uitsluitend wordt bezocht door bezoekers van een instelling met een andere hoofdfunctie dan horeca, waarbij de horecacomponent ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdfunctie.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval.

1.37 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.38 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.39 perceelsgrens

de grens van een (bouw)perceel.

1.40 perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.41 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.44 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 sportvoorzieningen

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.

1.46 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.47 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.48 vuurwerkbedrijf

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.49 winkel

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel, eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.50 woning

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.51 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.52 zendmast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.53 zelfstandig kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.6 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.7 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.8 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.)

omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 maximaal bebouwingspercentage

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden; voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven.
    2. 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30 % van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwenop een bouwperceel;
    3. 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf ” zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een zelfstandig kantoor toegestaan met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel;
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 3.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 3.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 3.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. artikel 3.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf " en het verwijderen daarvan van de bij deze regels behorende bijlage 3, indien het bedrijf met de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. b. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  3. c. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  4. d. het toevoegen van de aanduiding “kantoor” ten behoeve van de vestiging van een zelfstandig kantoor;
  5. e. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening” ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
  6. f. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf” in de bestemming “Wonen” alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 19 (zie algemene aanduidingsregels) en de volgende randvoorwaarden:
    1. 1. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    2. 2. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen
    3. 3. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen
    4. 4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
    5. 5. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    6. 6. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    7. 7. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
  7. g. Een wijzigingsplan als bedoeld onder f kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    2. 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    3. 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    4. 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    5. 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    6. 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
  2. b. lid 4.2.2, onder b, voor een bouwhoogte van bouwwerken tot maximaal 5 meter.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Detailhandel

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, al dan niet in combinatie met een woonfunctie op de verdieping(en), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.2, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  2. b. lid 5.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  3. c. lid 5.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  4. d. lid 5.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van perifere detailhandel;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het toevoegen van de aanduiding "dienstverlening" ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
  2. b. het wijzigen van de bestemming “Detailhandel” in de bestemming “Dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van dienstverlening.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Gemengd-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. kantoren, met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in categorie A en B van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
  3. c. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  4. d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in categorie A of categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1 op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 6.2.3. onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 6.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 6.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 6.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in categorie A of categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1 op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 6.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  3. c. lid 6.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening” ten behoeve van de vestiging van dienstverlening.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Gemengd-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
    2. 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A en B van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    3. 3. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    4. 4. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    5. 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen uitgesloten.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel uitsluitend op de begane grond toegestaan met ;
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is een horecabedrijf uit categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) op de begane grond toegestaan;
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een kantoor toegestaan met een maximaal bruto-vloeroppervlak van 200 m²;
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding “sportcentrum" is een sportcentrum toegestaan;
  7. g. Bestaande functies die gevestigd zijn op meerdere bouwlagen en die afwijken van het bepaalde onder a en c mogen worden voortgezet.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in categorie A of categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in categorie A dan wel is genoemd in categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
  3. c. lid 7.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  4. d. lid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  5. e. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  6. f. lid 7.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.1, onder a sub 4, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in categorie A of categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 7.1, onder a sub 5, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in categorie A dan wel is genoemd in categorie B van bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
  3. c. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van de aanduiding “kantoor" voor de vestiging van een kantoor met een maximaal bruto-vloeroppervlak van 200 m².

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  2. b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  3. c. speelvoorzieningen
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken;

8.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
    3. 3. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
    4. 4. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
    5. 5. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 9 Groen - Park

9.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Groen-Park” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. een stadspark met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    2. 2. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
    3. 3. speelvoorzieningen;
    4. 4. recreatief medegebruik;
    5. 5. parkeervoorzieningen;
    6. 6. evenementen, waaronder culturele activiteiten en incidentele bijzondere festiviteiten;
    7. 7. nutsvoorzieningen;
    8. 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is een bedrijfswoning toegestaan voor het beheer van het park.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” mag een fietspad als onderdeel van het fietsroutenetwerk en een voetpad worden aangelegd.

9.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor “Groen - Park” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kleinschalige dierenverblijven en speelvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van dierenverblijven en volières mag maximaal 3 meter bedragen met een totaal maximaal bebouwd oppervlak van 300 m²;
    4. 4. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
    5. 5. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
    7. 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 5 meter;
    8. 8. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning mag maximaal 600 m³ bedragen met dien verstande dat vernieuwing of vervangende nieuwbouw tot maximaal 600 m³ eveneens is toegestaan;
    9. 9. bij een bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, mits het gezamenlijk oppervlak niet meer bedraagt dan 50 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter bedraagt.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 10.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder 1, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  2. b. lid 10.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 10.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 10.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 10.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 11.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 11.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 11.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 11.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 11.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 11.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het toevoegen van de aanduiding “kantoor” ten behoeve van de vestiging van een zelfstandig kantoor.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle;
    2. 2. niet zelfstandige horeca;
    3. 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “tennisbaan" zijn tennisbanen toegestaan.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 12.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
  2. b. lid 12.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 12.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 12.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. wegen met de functie van hoofdontsluiting, bestaande uit niet meer dan twee rijstroken;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. viaducten en bruggen;
    4. 4. parkeervoorzieningen;
    5. 5. groenvoorzieningen;
    6. 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de watervoorziening;
    7. 7. geluidwerende voorzieningen;
    8. 8. nutsvoorzieningen;
    9. 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Parkeerterrein

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Parkeerterrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeerterreinen;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. woonerven;
  3. c. pleinen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. nutsvoorzieningen;
  11. k. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

15.2 Bouwregels

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het wonen in de vorm van woningen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, woongebouwen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf" is op de begane grond een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en garagebedrijven;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is op de begane grond detailhandel toegestaan, met uitzondering van een supermarkt;
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" is op de begane grond dienstverlening toegestaan;
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is op de begane grond een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een kantoor toegestaan met een maximaal bruto-vloeroppervlak van 200 m²;
  7. g. Ter plaatse van de aanduiding "kas" is een kas toegestaan voor het kweken van planten ten behoeve van het ter plaatse gevestigde detailhandelsbedrijf;
  8. h. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  9. i. Ter plaatse van de aanduiding "naschoolse opvang" is naschoolse opvang of een kinderdagverblijf toegestaan;
  10. j. Ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte" is een praktijkruimte toegestaan;
  11. k. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
  12. l. Ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage” is een onderbouw ten behoeve van parkeervoorzieningen en bergingen toegestaan, bestaande uit maximaal één bouwlaag beneden peil.
  13. m. Bestaande functies die gevestigd zijn op meerdere bouwlagen en die afwijken van het bepaalde onder b, c, d of e mogen worden voortgezet.

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 16.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 16.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder d, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  3. c. lid 16.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening is een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder g, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  4. d. lid 16.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  5. e. lid 16.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  6. f. lid 16.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
  7. g. lid 16.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. a. lid 16.1, onder b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd danwel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 16.1, onder d, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder d, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  3. c. lid 16.1, onder g, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening is een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 16.1, onder g, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  4. d. lid 16.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. lid 16.4, onder a, ten ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  1. 2. De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. b. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  3. c. het verwijderen van de aanduiding "horeca", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  4. d. het verwijderen van de aanduiding "kantoor", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  5. e. het verwijderen van de aanduiding "kas", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  6. f. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  7. g. het verwijderen van de aanduiding "naschoolse opvang", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  8. h. het verwijderen van de aanduiding "praktijkruimte", indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  9. i. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van dienstverlening onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  10. j. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
  1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 19 (algemene aanduidingsregels);
  2. 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
  3. 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
  4. 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
  5. 5. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  6. 6. omliiggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
  7. 7. voor het overige het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.

k. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder j, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:

    1. 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    2. 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    3. 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    4. 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    5. 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    6. 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

18.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 Overige zones

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  3. c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het planmocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
  5. e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  6. f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  3. c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  4. d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  5. e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  6. f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  7. g. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
  8. h. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Algemene Procedureregels

22.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn

afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
    3. 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
    4. 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
  1. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

23.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen

In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

24.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Functie En Status Bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager met een geometrische plaatsbepaling van het plangebied waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied Horstlanden-Veldkamp een actuele juridisch-planologische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en is tevens noodzakelijk om enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch vast te leggen en/of onder voorwaarden mogelijk te maken. Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Centrum, maakt deel uit van het 'binnensingelgebied' van Enschede en is gelegen ten zuidwesten van het stadscentrum.

Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Pathmossingel en de Volksparksingel, aan de noordzijde door de Parkweg, aan de noordoostzijde door de De Ruyterlaan en de Ripperdastraat en aan de zuid- en oostzijde door de Haaksbergerstraat. De Parkweg is als zodanig meegenomen in dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0001.jpg"

Figuur 1: Kaart wijk- en buurtindeling Enschede met locatie plangebied

1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen

1.4.1 Bestemmingsplannen

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” geldt momenteel het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp", vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 9 september 2002, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 18 april 2003.

1.4.2 Voorbereidingsbesluiten

Binnen het plangebied gelden geen voorbereidingsbesluiten.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.

Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.

Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.1 Ruimtelijke Karakteristieken En Structuur

2.1.1 Algemene beschrijving plangebied

Binnen het plangebied zijn de buurten Horstlanden en Veldkamp (grotendeels) gelegen. De buurt Horstlanden kent twee gezichten. In het zuidelijk deel van de buurt overheerst de kleinschalige laagbouw. Verder naar het noorden toe wordt het beeld bepaald door het Volkspark, de groene monumentale villabuurt Stadsweide en de grootschalige bebouwing van het Medisch Spectrum Twente en de Saxion Hogeschool. In de buurt Veldkamp, voorzover gelegen ten westen van de Haaksbergerstraat, overheerst kleinschalige laagbouw en een deel van het tuindorp Pathmos. Dit deel is een bijzonder stedenbouwkundig ensemble en geldt als typisch voor de eerste tuinwijken in Nederland.

Het plangebied wordt in positieve zin beïnvloed door een aantal –stedelijke – kwaliteiten, die met name het wonen zeer aantrekkelijk maken. Hierbij wordt met name gedoeld op de:

  • nabijheid van centrumvoorzieningen. De ligging nabij het stadscentrum levert belangrijke voordelen op, zoals de nabijheid van centrumfuncties (winkels, culturele voorzieningen) en perifere centrumvoorzieningen als het ziekenhuis;
  • goede bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer. De wijk ligt gunstig ten opzichte van het openbaar vervoer (station NS en busstation) en het bestaande hoofdwegennet (Westerval en Zuiderval);
  • nabijheid van het Volkspark. Het Volkspark heeft door zijn unieke karakter niet alleen betekenis voor de aantrekkingskracht van de wijk, maar ook voor de gehele stad.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

In deze subparagraaf wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige structuur, verkeersstructuur en de groenstructuur.

2.1.2a Beschrijving stedenbouwkundige structuur

Het plangebied “Horstlanden-Veldkamp” maakt deel uit van het binnensingelgebied en is gelegen aan de zuidwestzijde van het stadscentrum. Horstlanden-Veldkamp is een karakteristiek voorbeeld van een oude Enschedese woonwijk, waar de textiel ooit de centrale functie van het stedelijke leven vormde.

De wijk Horstlanden-Veldkamp is aan het einde van de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw ontstaan. De bebouwing concentreerde zich in eerste instantie langs de bestaande plattelandswegen, de tegenwoordige Emmastraat, Blekerstraat, Zwedeweg en Haaksbergerstraat. Rond de eeuwwisseling werden deze straten onderling verbonden door dwarsstraten. In dit gebied werden de eerste uitbreidingen van fabrieken en woningen gerealiseerd. Voorts zijn de oude complexen woningen uit de begintijd van de Woningwet 1901 nog herkenbaar, het Volkspark als eerste stadspark, de eerste plantsoenen en beplante wegen. De singels zelf zijn de eerste wegen van een meer stelselmatig opgezet net van hoofdwegen. Zo heeft het gebied met het Algemeen Uitbreidingsplan 1907 zijn vorm gekregen, een vorm die bijna veertig jaar later pas weer enkele ingrijpende wijzigingen onderging door oorlogsschade en wederopbouw. Verder onderging het gebied in de zestiger jaren, door o.a. het verdwijnen van grote bedrijven uit de wijken, grote veranderingen. Aan de noordkant grenst de wijk Horstlanden-Veldkamp aan de oude villawijk de Stadsmaten en het Volkspark, in het zuiden aan de tuindorpwijk Pathmos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0002.png"

Figuur 2: Blekerstraat, gezicht op de blekerij

Het grootste gedeelte van de bestaande bebouwing binnen het plangebied is tot stand gekomen in de periode 1880-1930, tegelijkertijd met de opkomst en de daarop volgende mechanisatie van de textielindustrie. In het gebied is in de loop der jaren een gemengd straatbeeld gevormd van arbeiderswoningen en herenhuizen, buurt- en stedelijke voorzieningen, kleinere en grotere bedrijven en de latere nieuwbouwwoningen.

Door diverse stadsuitbreidingen en de snelle toename van het inwonertal van de stad vanaf het einde van de 19e eeuw, ontwikkelde het binnensingelgebied zich tot het centrale stadsdeel van Enschede. Zowel functioneel als ruimtelijk is het binnensingelgebied het samenbindende element tussen de naar buiten uitwaaierende woonwijken en industriegebieden enerzijds en het stadscentrum anderzijds. Het is het functionele hart en het meest stedelijke woon- en werkgebied van Enschede. De singel begrenst het hele binnensingelgebied, is een eigen element in de opbouw van Enschede en kenmerkt zich door haar groene karakter.

Het binnensingelgebied bestaat uit een een aantal stedelijke structuurdragers (verbindingswegen en radialen). Dit zijn openbare en over het algemeen aan weerszijden bebouwde ruimten die binnen de stad een ruimtelijk structurerende en functionele centrale rol vervullen. Zij zijn stadsentrees en tegelijkertijd hebben ze als geheel een verbindende betekenis. Deze structuurdragers vormen een ruimtelijk samenhangend raamwerk dat bijdraagt aan de oriëntatie in de stad. Binnen dit raamwerk hebben de verschillende deelgebieden een plaats die past binnen het karakter van het totaal. Structuurdragers worden gemarkeerd door duidelijk herkenbare oriëntatiepunten. Dit zijn elementen of accenten die door afmeting, uiterlijk of een ander karakteristiek opvallen in hun omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0003.png"

Figuur 3: Emmastraat, ca. 1917

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0004.png"

Figuur 4: Spoorlijn, evenwijdig aan de Emmastraat 1943

Vanuit het historisch stadshart van Enschede loopt van oudsher een spinnenweb van lange zandpaden die verbonden zijn met buurtschappen in de omgeving. Door de eeuwen heen werden langs deze zandpaden huizen en bedrijfjes gebouwd. Veel van deze wegen (ook wel radialen genoemd) die vanuit het centrum van Enschede richting de omgeving lopen, zijn nog herkenbaar. Voorbeelden hiervan zijn de lange (dorpse) linten met aaneengesloten bebouwing die in de stad ingesloten zijn en de moderne radialen met grootstedelijke bebouwing en functies. De bebouwing aan weerszijden van de oude radialen in het binnensingelgebied verschillen veelal van schaalniveau met elkaar.

Na het verdwijnen van de textielnijverheid in de stad en ook in het binnensingelgebied zijn grote gaten opgevuld. De nieuwe invulling verschilt vaak qua massa en schaal met de tegenover gelegen kleinschaligere dorpse linten. De Haaksbergerstraat is een radiaal vanuit het stadscentrum richting de omgeving die herkenbaar is in de opbouw van het binnensingelgebied. Aan de zuidzijde bevindt zich grootschalige bebouwing, terwijl aan de noordzijde meer kleinschalige bebouwing te vinden is, waarbij karakteristieken van de lintstructuur herkenbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0005.png"

Figuur 5: Haaksbergerstraat, ca. 1950

Binnen het plangebied is er sprake van een grote diversiteit aan woonmilieus en bestaat er van origine een menging van een groot aantal functies. De veelheid aan stijlkenmerken en kapvormen is opvallend. Deze verscheidenheid heeft haar weerslag op de sfeer per straat of straatdeel. De periodes en de wijze waarop de bebouwing is ontstaan, zijn nogal divers. Stadsvernieuwingsprojecten uit de zeventiger jaren worden afgewisseld met oude 'arbeiderswoningen' en luxere 'burgerwoningen' van rond de eeuwwisseling (19e-20eeeuw) en latere grote vrijstaande kantoor- en woonvilla's en woningbouw met bedrijfsvoering. Ook kenmerkt de wijk zich door een afwisseling van laagbouw met middelhoogbouw en hoogbouw en de aanwezigheid van een aantal grote complexen zoals de bebouwing van de Saxion Hogeschool Enschede en het Medisch Spectrum Twente (locatie Ariënsplein). Deze grote mate van diversiteit en functiemenging van wonen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen kenmerkt de wijk in grote mate.

In het plangebied zijn diverse wooncomplexen in de vorm van middelhoogbouw gerealiseerd. Deze wooncomplexen maken deel uit van min of meer op zichzelf staande buurtjes, waarbij een menging van eengezinswoningen en middelhoogbouw is gerealiseerd. De verkavelingsopzet levert twee soorten buitenruimten op: een traditionele straat met woningen met voor- en achtertuinen, en de semi-openbare gebieden rondom de meergezinswoningen.

De stedenbouwkundige structuur wordt enerzijds bepaald door de stedelijke bebouwing (bouwblokken, straatwanden, individuele panden), anderzijds door de stedelijke ruimte (straten, parken, maar ook braakliggende terreinen). Binnen het plangebied is er sprake van zeer uiteenlopende bebouwingstypen met elk hun specifieke karakteristiek (grootschalig, kleinschalig, open versus gesloten wanden, woonbebouwing, kantoorbebouwing etc.) en kwaliteit. De stedenbouwkundige kwaliteit van de openbare ruimte in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de aangrenzende bebouwing. Door de vormgeving, maat en schaal en de architectonische detaillering stralen de gebouwen een bepaalde sfeer uit die een meerwaarde geeft aan de beleving van de openbare ruimte.

In de stedenbouwkundige structuur zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. Deelgebieden zijn eenheden die door een bepaalde ruimtelijke of functionele karakteristiek in hun woonmilieu een samenhangend gebied vormen. Bij sommige deelgebieden is die samenhang erg sterk, bij andere deelgebieden minder.

Het Volkspark is gelegen aan de Parkweg en de Volksparksingel in het noordwestelijk deel van het plangebied. Het Volkspark heeft vanuit de historie, ligging nabij het centrum en schaal een groenfunctie voor de gehele stad Enschede. In het Volkspark bevindt zich o.a. een horecagelegenheid met een grootschalig parkeerterrein. Naast algemeen recreatief gebruik vinden in het Volkspark culturele activiteiten en incidenteel bijzondere evenementen plaats. In het Volkspark moeten de bebouwing en de functies ondergeschikt blijven aan het groene karakter van het park. Door een recente reconstructie en aanpassing van de inrichting van het park is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls en upgrading. De toegankelijkheid van het Volkspark zal nog verbeterd moeten worden in de vorm van duidelijke entrees om de ruimtelijke relatie van het park met zijn omgeving te verbeteren.

Het Volkspark en omgeving kan voor wat betreft het woonmilieu gekarakteriseerd worden als 'stedelijke villa's': grote, vrijstaande villa's of luxe twee-onder-één-kap woningen op ruime kavels in een lage dichtheid. Er is veel parkachtig openbaar groen waar gedeeltelijk laanachtige beplanting aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0006.png"

Figuur 6: Volkspark

Het gedeelte van het plangebied ten noorden van de Emmastraat (Stadsweide) is aan te merken als een gemengd gebied qua functies en bouwvormen met een parkachtig karakter. De wijk is in de jaren dertig ontstaan, waarin aan de oostrand grootschalige functies zijn opgenomen. In dit gedeelte komen verschillende woonmilieus voor, zoals stedelijk compact wonen, stedelijke villa's en centrummilieu. De ruimtelijke hoofdopzet bestaat uit een halfopen tot open structuur van grootschalige complexen en vrijstaande villa's in een groene setting. De inrichting van de openbare ruimte is beeldbepalend, de gebouwen staan meer op de achtergrond.

De overige wijkdelen binnen het plangebied kunnen qua woonmilieu hoofdzakelijk gekarakteriseerd worden als 'stedelijk compact wonen': dicht bebouwd en kleinschalig met overwegend grondgebonden woningen. Op plekken waar voorheen de textielindustrie was gehuisvest, bevinden zich over het algemeen grootschalige complexen. De ruimtelijke hoofdopzet wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan bouwvormen met een structuur bestaande uit linten met daartussen bouwblokken, deels op zich zelf staande buurtjes van wooncomplexen, deels gesloten blokken en deels braakliggend terrein. De samenhang in de ruimtelijke structuur is versterkt door de grotendeels gerealiseerde nieuwbouwprojecten "In de Groene Bogen" en "De Nassau". Het tracé van de oude spoorlijn is nog aanwezig.

Het gedeelte van de karakteristieke buurt Pathmos, dat aan de westelijke rand van het plangebied ligt, maakt deel uit van een grotere stedenbouwkundige eenheid die op verrassende wijze doorsneden wordt door de Pathmossingel. De eenheid van dit gebied is bijzonder sterk als gevolg van eenheid in architectuur. Deze buurt wordt gekenmerkt door overwegend kleine woningen in één laag met kap, oriëntatie op de openbare ruimte, veel bijzondere hoekoplossingen en een eenduidig kleurgebruik. Het gebied heeft cultuurhistorische kwaliteiten als fraai voorbeeld van een tuindorp. Op subtiele wijze zijn er variaties aangebracht, waardoor een gedifferentieerd en spannend beeld ontstaat.

Pathmos is een tuinstedelijk ensemble, zorgvuldig ontworpen als een hechte stedenbouwkundige en architectonisch eenheid, hetgeen de wijk een eigen, herkenbare identiteit geeft. De tuinstedelijke ensembles zijn de eerste echt integraal ontworpen wijken van Enschede. De wijken hebben de bouwstijl die in de volksmond 'jaren dertig woningen' heet. De ruimtelijke hoofdopzet wordt gekenmerkt door kleinschalige, gesloten bouwblokken met grondgebonden woningen en bijzondere aandacht voor gebouwen bij wijkentrees en hoekoplossingen. Dit wijkdeel kent een opzet van korte en kromme straatjes met af en toe verspringende straatwanden, waardoor verschillende ruimtes ontstaan. De inrichting van de openbare ruimte is stenig en met de nadruk op de ontsluitings- en parkeerfunctie. De Pathmossingel is onderdeel van het tuindorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0007.png"

Figuur 6: hoek Pathmossingel - Sterkestraat

De Emmastraat en de Blekerstraat zijn de historische dragers van de wijkdelen Horstlanden en Veldkamp, waarlangs zich oorspronkelijke lintbebouwing bevindt. Ook nu nog vervullen zij een belangrijke functie als dragers van de ruimtelijke hoofdstructuur van die wijkdelen. De Emmastraat en Blekerstraat hebben een interessant profiel en een boeiend beloop door de krommingen in combinatie met de begeleidende straatwanden. Arbeiderswoningen, herenhuizen (uit het begin van de vorige eeuw en de dertiger jaren) en bedrijfsbebouwing wisselen elkaar af. Bijzondere hoekoplossingen in de bebouwing uit deze periode zijn typerend voor het bouwen in die tijd en worden als een bijzonder kenmerk en kwaliteit gezien.

De Haaksbergerstraat vormt een van de belangrijke radialen in de hoofdwegenstructuur van de stad Enschede. Deze structuurdrager kent een duidelijk opgaande ruimtelijke opbouw. Naarmate deze straat het stadscentrum nadert, neemt de stenigheid aan weerszijden van de straat toe alsmede de mate van aaneengeslotenheid en bouwhoogte. Langs de gehele Haaksbergerstraat binnen het plangebied is verspreid een aantal winkels gevestigd met een concentratie hiervan in het gedeelte globaal gelegen tussen de Janninksweg en het Veldkamppad als ook een concentratie tussen de Emmastraat en het oude spoortracé. Deze overwegende winkelfunctie wordt incidenteel afgewisseld door horeca, kleinschalige dienstverlening en bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen. Deze functiemening binnen deze zones wordt ter plaatse aanvaardbaar geacht. De strook bebouwing langs de Haaksbergerstraat, globaal gelegen tussen het Veldkamppad en het voormalig spoorwegtracé is aan te merken als een functioneel gemengd gebied met een overwegende woonfunctie, afgewisseld door maatschappelijke voorzieningen, zakelijke dienstverlening en een grootschalige winkel alsmede sportvoorziening.

De wijk Horstlanden-Veldkamp is één van de stedelijke herstructureringswijken van Enschede. Op twee herontwikkelingslocaties zijn nieuwbouwprojecten voor woningbouw grotendeels gerealiseerd.

Voor een voormalig fabrieksterrein, ontsloten door een oude spoorlijn, is het plan "In de Groene Bogen" ontwikkeld. Op deze inbreidingslocatie worden 200 koop- en 40 huurwoningen gerealiseerd. De meeste nieuwbouwwoningen zijn inmiddels opgeleverd. Het gebied ligt tussen de Emmastraat, de Zwedeweg, de Blekerstraat en de Janninksweg en tegen de Kortenaerstraat en de Tromplaan. Het nieuwbouwplan sluit niet alleen naadloos aan op de bestaande structuur van de wijk, maar geeft deze ook een nieuwe (extra) identiteit. De bebouwing bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen, die tevens stedelijke wanden vormen. In het midden van het plan ligt een buurtpark, wat het aangename beeld oplevert van wonen aan een gemeenschappelijk park. Dit parkelement wordt ruimtelijk omsloten door bebouwing in milde vloeiende bewegingen: de groene bogen. Het voormalige spoortracé, onderdeel van de fietsroute en de groene kern zijn aan elkaar verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0008.png"

Figuur 7: Stedenbouwkundig plan "In de Groene Bogen"

Op het voormalige WEBH-terrein is het plan De Nassau gerealiseerd, dat voorziet in woningbouw met een gezondheidscentrum. Dit nieuwbouwproject is gerealiseerd op een inbreidingslocatie omsloten door de Waldeckstraat, de Emmastraat, de Blekerstraat en de Haaksbergerstraat. Het plan bestaat deels uit appartementen en deels uit woningen die zijn onderverdeeld in verschillende bouwtypen. Er is tevens een plein gecreëerd, het hart van het plan De Nassau, met een open karakter. Daarnaast is het gezondheidscentrum “De Veldpoort” opgenomen dat integrerend deel uitmaakt van het complex. Het gezondheidscentrum is multifunctioneel ingericht. Het wordt o.a. gebruikt door huisartsen, praktijkassistentes, fysiotherapeuten, algemeen maatschappelijk werkers en psychologen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0009.png"

Figuur 8: Plan De Nassau

2.1.2b Beschrijving van de verkeersstructuur

Het geheel van radialen (o.a. Haaksbergerstraat), centrumring en de singelring vormt samen met de beschikbare parkeervoorzieningen de hoofdverkeersstructuur van het binnensingelgebied. Het primaire wegensysteem binnen het plangebied valt voor een groot deel samen met de historische assen, zoals de Emmastraat en de Blekerstraat. Door de wijk loopt een openbaar vervoerroute. Deze stadsbuslijn doorkruist de wijk via de Bisschopstraat, Kortenaerstraat, Emmastraat en de Zwedeweg naar de Pathmossingel. Daarnaast is de Haaksbergerstraat, aan de westzijde van het plangebied, een belangrijke openbaar vervoerroute voor zowel het stadsvervoer alsook het streekvervoer. Met de aanleg van een langzaam verkeersverbinding over het voormalig spoortracé is er een aantrekkelijke doorgaande fietsroute ontstaan tussen de buurten onderling. Deze fietsverbinding is door vormgeving en inrichting als zodanig goed herkenbaar.

In verband met het project "Duurzaam veilig verkeer" is het gehele plangebied, voorzover gelegen binnen de hoofdstructuurwegen, aangewezen als verblijfsgebied. Binnen het verblijfsgebied geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Het streven naar verkeersveiligheid, leefbaarheid en beperking van het autoverkeer is bepalend voor de inrichting van de openbare ruimte. De wegen worden zodanig ingericht dat de overlast van het gemotoriseerd verkeer afneemt en dat fietsers en voetgangers gemakkelijker en veiliger hun weg kunnen vinden.

Anderzijds is bereikbaarheid een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van winkels, bedrijven en voorzieningen. Uitgangspunt voor de verkeersstructuur is dat doorgaand, wijkvreemd autoverkeer, zoveel mogelijk wordt geweerd en dat de wijk voor bestemmingsverkeer wel toegankelijk blijft. Dit komt het leefklimaat en de verblijfskwaliteit in de woongebieden ten goede.

2.1.2c Beschrijving van de groenstructuur

Het structuurbepalend groen op stadsniveau heeft een geledende functie voor de stad en vormt bovendien de verbinding tussen stad en landschap. Deze verbinding is van belang voor recreatie, milieu en ecologie.

De volgende op stadsniveau structuurbepalende elementen zijn met name ook voor de wijken en buurten binnen het plangebied structuurbepalend:

  • het Volkspark;
  • het voormalig spoorwegtracé;
  • de singels.
  1. 1. Het Volkspark heeft vanuit de historie, schaal en ligging een recreatieve groenfunctie voor de gehele stad. Door een recente renovatie en aanpassing van de inrichting van het park aan de eisen van deze tijd en een verbetering van de toegankelijkheid is de ruimtelijk visuele relatie van het Volkspark naar de wijk en naar de andere delen van de stad versterkt.
  2. 2. Het voormalig tracé van de spoorlijn Enschede-Ahaus loopt dwars door de wijk Horstlanden-Veldkamp in noordwest-zuidoost richting. Doordat dit tracé al enkele tientallen jaren niet meer als zodanig in gebruik is, kon de natuur hier haar gang gaan. Hierdoor is dit tracé een groene zone geworden waar ordening in moest worden aangebracht. In de planrealisatie van het project "In de Groene Bogen" is hierin voorzien, waardoor het voormalig tracé de drager vormt van een vernieuwde groenstructuur.
  3. 3. De singels vormen door de aanwezigheid van groene elementen groene routes op stadsniveau.

Op wijk- en buurtniveau zijn parken en groene verbindingslijnen (laanbeplanting) van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de belevingswaarde van het groen. Met de realisatie van de beide ontwikkelingslocaties voor woningbouw in het plangebied is het belangrijkste knelpunt in de groenstructuur binnen het plangebied, namelijk een tekort aan buurtgroen, opgeheven. Binnen het plan "In de Groene Bogen" is een kwalitatief hoogwaardig nieuw groenelement gerealiseerd door de aanleg van een buurtpark met ruimtelijk visuele relaties naar de wijk.

Uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling van de groenstructuur binnen het plangebied is dat bestaande groenelementen en lineaire structuren worden verbeterd, waar mogelijk nieuwe groenelementen worden gerealiseerd en dat de groenelementen zoveel mogelijk met elkaar in verbinding worden gesteld.

2.1.3 Buurtkarakteristieken

De buurt Horstlanden kent twee gezichten. In het zuiden ligt de nadruk op het wonen, vooral goedkope huurwoningen en wooneenheden van particuliere verhuurders. Verder naar het noorden ligt Stadsweide, een gebied met twee grote stedelijke voorzieningen: de Saxion Hogeschool en het Medisch Spectrum Twente (locatie Ariënsplein). Daarnaast komen hier commerciële functies voor en hoogwaardige woningen, zoals stedelijke villa's en appartementen. De wijk heeft daarnaast belangrijke kwaliteiten zoals het Volkspark en vele karakteristieke gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0010.jpg"

Figuur 9: Saxion Hogeschool, M.H. Tromplaan 30

In de buurt Veldkamp, voorzover gelegen ten westen van de Haaksbergerstraat, ligt de nadruk op de woonfunctie. Hier zijn de de goedkopere eengezinswoningen gelegen. Daarnaast komt hier nog enige bedrijvigheid voor. Langs de Haaksbergerstraat is er sprake van een mix van functies met overwegend detailhandel.

2.2 Functionele Karakteristieken En Structuur

2.2.1 Bestaande functies binnen het plangebied

De gebieden binnen de singels zijn traditioneel functioneel gemengd. Het plangebied “Horstlanden-Veldkamp” vormt een goed voorbeeld van een gemêleerd opgebouwde wijk, waarin een zeer gevarieerde menging van functies (arbeiderswoningen en herenhuizen, buurt- en stedelijke voorzieningen, kleine- en grootschalige bedrijvigheid en kantoren) leidt tot een levendig stadsdeel. Op de voormalige fabrieksterreinen in de wijk, die destijds ontsloten werden door een spoorlijn, heeft een grootschalige herontwikkeling met woningbouw plaatsgevonden. Hiermee is een sterke relatie gelegd tussen het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied.

De functionele invulling van het noordelijk deel van het plangebied is sterk beïnvloed door de ligging nabij het centrum. Het is een functioneel gemengd gebied, waarin naast de woonfunctie tevens overige functies voorkomen zoals kantoren, instellingen en maatschappelijke voorzieningen (Medisch Spectrum Twente, Saxion Hogeschool). Het resterende deel van deze wijk bestaat uit woningen en villa's gemengd met kleinschalige kantoorachtige functies.

Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat voornamelijk uit vooroorlogse woningen. De overwegende woonfunctie wordt afgewisseld door buurtverzorgende winkels en bedrijvigheid. Het woongebied Pathmos grenzend aan de Pathmossingel heeft een karakteristieke stedelijke uitstraling. De Haaksbergerstraat is voornamelijk een winkelstraat afgewisseld door woningen, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, kleinschalige zakelijke en commerciële dienstverlening en horeca.

2.3 Cultuurhistorie

2.3.1 Monumenten

In het gebied van het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp” staan de volgende objecten met de status van rijksmonument of gemeentelijk monument.

De rijksmonumenten in dit gebied zijn:

Ariënsplein 2 Herenhuis “Sonnevanck”

Kortenaerstraat 3 Herenhuis

Kortenaerstraat 71 Herenhuis

M.H. Tromplaan 23 Herenhuis “De Groote Schuur”

Parkweg ongenummerd Herdenkingsmonument in Volkspark

Prinsestraat 10 Schoolgebouw “Stadsweide”

Prinsestraat 14-18 Synagoge

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0011.jpg"

Figuur 10: rijksmonument Prinsestraat 10

De gemeentelijke monumenten in dit gebied zijn:

Bisschopstraat 43-45 Chauffeurswoning

Blekerstraat 43, 45, 47 en 49 Herenhuizen

Emmastraat 2, 4, 6, en 8 Woningen

Haaksbergerstraat 236 Stadsvilla

Haaksbergerstraat 250 en 252 Dubbel herenhuis

Janninksweg 1 en Pathmossingel 2-6 Winkel/woonhuis

Pathmossingel 106 en 108 Dubbel winkel-woonhuis

Prinsestraat 1 Herenhuis

Ripperdastraat 1, 1A, 3 tot en met 29

(oneven nummers) Voorbescherming stadswand

M.H. Tromplaan 25 Woonhuis

M.H. Tromplaan 51 en 53 Dubbel woonhuis

M.H. Tromplaan 52 Woonhuis

M.H. Tromplaan 55 Villa “Memphis”

Stadsmatenstraat 1-101 Flatgebouw Koningin Wilhelmina

Waldeckstraat 13, 15, 17, 19, 21 en 23 Dubbele woonhuizen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0012.png"

Figuur 11: gemeentelijk monument Haaksbergerstraat 236

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0013.png"

Figuur 12: gemeentelijk monument Janninksweg 1 en Pathmossingel 2-6

Aan de geïnventariseerde monumenten is in dit bestemmingplan geen juridische betekenis toegekend. De bescherming van deze objecten vindt plaats op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening Enschede 2003.

2.3.2 Overige cultuurhistorische waarden

De Cultuurhistorische Atlas van Overijssel biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, het Oversticht en de provincie Overijssel. Volgens deze kaart is een aantal cultuurhistorische objecten en terreinen in het plangebied geselecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0014.jpg"

Figuur 13: Fragment Cultuurhistorische Atlas Overijssel

Landgoederen en buitenplaatsen zijn beeldbepalend voor grote delen van Overijssel. Ze zijn zowel cultuurhistorisch als landschappelijk van groot belang. Het gaat hierbij niet alleen om de huizen maar ook om de buitengebouwen, de tuinen, parken en lanen. Kenmerkend voor de periode van de 19e eeuw is de aanleg van fabrikantenbuitenplaatsen. Rijk geworden textielfabrikanten lieten grote villa's bouwen, vaak gelegen aan een uitvalsweg net buiten de bebouwde kom van de textielcentra. In het plangebied is het gemeentelijk monument Villa Memphis, gelegen aan de M.H. Tromplaan 55, als buitenplaats aangeduid. Deze villa is gebouwd rond 1925. Het is het hart van de buitenplaats Memphis, waarvan de oorspronkelijke hoofdstructuur ingrijpend is gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0015.png"

Figuur 14: Villa Memphis, M.H. Tromplaan 55

Het plangebied bevat een religieus monument, namelijk de synagoge aan de Prinsestraat 14-18. Deze synagoge is samen met de voormalige Joodse school en twee woningen in 1927 gebouwd in opdracht van de Nederlandse Israëlitische Gemeente te Enschede met financiële steun van de textielfabrikant S.N. Menko. De synagoge staat in de villawijk De Stadsmaten. De bebouwing is van cultuur- en architectuurhistorisch belang ondermeer vanwege de bijzondere herinnering aan de grote en belangrijke Joodse gemeenschap in Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0016.png"

Figuur 15: Synagoge, Prinsestraat 14-18

In de Cultuurhistorische Atlas is tevens aandacht voor bijzondere categorieën van industrieel erfgoed, zoals herinneringsplekken van de textielindustrie. Het Volkspark is in de atlas aangeduid als plek van industrieel erfgoed. Ook het voormalige fabrieksterrein in het gebied omsloten door de Zwedeweg, Emmastraat, Nieuwstraat, Blekerstraat en Janninksweg heeft volgens de atlas cultuurhistorische betekenis. De ruimtelijke ontwikkeling van de stad Enschede is in belangrijke mate bepaald door de textielindustrie, die vanaf 1850 sterk in opkomst was. De Enschedese textielindustrie is voortgekomen uit de vroeger in geheel Twente op de boerderijen uitgeoefende vervaardiging van linnen. Voor het spinnen, bleken, verven en bedrukken van katoenen stoffen verschenen in de binnenstad van Enschede en net buiten de omwalling veel kleine fabrieken.

Het tuindorp Pathmos, deels gelegen binnen het plangebied, verwijst eveneens naar het industrieel erfgoed. Een tuindorp is een specifieke term uit de Nederlandse stedenbouw, die verwijst naar stadswijken met een typisch dorps karakter. Veel tuindorpen zijn gebouwd vanaf de jaren '20 van de twintigste eeuw, om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen van grote steden. Soms werden zij opgezet door sociaal voelende ondernemers, andere tuindorpen zijn gebouwd door woningcorporaties. De tuindorpen kenmerken zich door lage eengezinswoningen met een voor- en een achtertuin en een omgeving met veel groen.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:

  • op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
  • de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.

In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.

Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.

Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde ´Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid´. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB´s) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB´s zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB´s.

3.1.3 Nota Belvedere

De Nota Belvedere is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Het geeft een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Hoofddoel is het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Daarnaast het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde 'Belvedere-gebieden'. In het ruimtelijk beleid dienen deze doelstellingen te worden bevorderd.

Culturele identiteit is een van de basisprincipes voor de ruimtelijke inrichting. Het bij ruimtelijke planvorming herkenbaar houden van de historisch gegroeide situatie is reeds uitgangspunt van het vigerende ruimtelijk beleid. Nieuw is dat cultuurhistorische kwaliteiten bewust, vroegtijdig en volwaardig in de ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden betrokken. Om deze keuze te garanderen dient binnen het ruimtelijk beleid en planologische procedures expliciet aandacht te worden besteed aan de waarde en de potenties van de cultuurhistorie en de wijze waarop bij de vormgeving van deze ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische kwaliteiten worden betrokken.

In het kader van Belvedere is een landsdekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden (de cultuurhistorische waardenkaart). Op basis van de criteria zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit is aangegeven vanuit elk van de drie cultuurhistorische sectoren (archeologie, historisch-bouwkundig, historisch-geografisch) welke gebieden van bijzondere waarde zijn. Er worden twee categorieën gebieden onderscheiden: gebieden met een hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden en gebieden met hoge sectorale cultuurhistorische waarden. In totaal zijn er landelijk 70 gebieden en 105 steden aangemerkt als Belvedere-gebied. Rond Enschede zijn dat de volgende gebieden: Noordoost-Twente (met onder andere het gehele gebied ten noorden van Enschede en Glanerbrug) en Zuid-Twente (met het hele gebied gelegen ten zuidwesten van Enschede, inclusief de Usseler Es). Het enige gebied dat niet tot de Belvedere-gebieden wordt gerekend is de stad zelf en het deel ten zuiden van de wijken Helmerhoek, Wesselerbrink, en Stroinkslanden.

De opgave voor dergelijke gebieden voortvloeiend uit de Belvedere-nota is als volgt:

  • garandeer een vroegtijdige en volwaardige afweging van cultuurhistorisch kwaliteit bij ruimtelijke planvorming, inrichting en beheer, gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de ruimtelijke samenhang;
  • volwaardig betrekken van cultuurhistorie bij planologische procedures en planvormingsprocessen;
  • stimuleer het gebruik van ondersteunende planfiguren;
  • optimaliseren en onderling afstemmen van het bestaande wettelijk beschermingsinstrumentarium;
  • onderzoek de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral ot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, waarbij in hoofdzaak de bestaande situatie wordt vastgelegd, heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.

3.2.2 Agenda van Twente

De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:

  • Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
  • Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
  • Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.

De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015

De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:

  1. 1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
  2. 2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
  3. 3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer.

Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbijbehorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:

  • een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
  • levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
  • een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
  • efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
  • een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0017.jpg"

Figuur 16: kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030

3.3.3 Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). De visie zal vervolgens worden vertaald in een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Onder het motto “meer kwaliteit, realistische doelen” wordt een volgende stap gezet in de ontwikkeling van de stad:

  • meer kwaliteit in de ontwikkeling van de binnenstad door vergroting en versterking van de binnenstad met een diversiteit aan stedelijke functies en stedelijke kwaliteit om van te houden;
  • meer kwaliteit in de samenstelling van de woningvoorraad door te bouwen aan een evenwichtig en duurzaam woningarsenaal met een historisch zware opgave voor het bestaand stedelijk gebied;
  • meer kwaliteit in de bereikbaarheid van Enschede door verbetering van de externe bereikbaarheid via de Europese hoofdas A1 en IC-station Drienerlo/ Kennispark en door slimme mobiliteitsoplossingen binnen de aanwezige infrastructuur;
  • meer kwaliteit in het aanbod van onze bedrijventerreinen door intensief gebruik van bedrijventerreinen met zeer goede lange termijnperspectieven;
  • meer kwaliteit en beleving van ons buitengebied door landinrichting en een gezonde landbouw, groene en blauwe diensten en meer mogelijkheden voor dagrecreatie en leisure.

3.3.4 Stadsdeelvisie Binnensingelgebied

De Stadsdeelvisie Binnensingelgebied 2020 is op 5 juli 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze nota is een integrale, samenhangende toekomstvisie en bevat een visie op de fysieke, de economische en sociale ontwikkelingen evenals de ruimtelijke structuur en kwaliteit. Deze stadsdeelvisie is een nadere uitwerking van de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2015.

Het binnensingelgebied van Enschede, het gebied dat omsloten wordt door de singels en waar het plangebied Horstlanden-Veldkamp, maar ook het stadscentrum deel van uitmaken, is het functionele hart en het meest stedelijke woon- en werkgebied van de stad. Het belangrijkste kenmerk ervan is de intensieve, levendige menging van allerlei soorten functies, bouwvormen en karakteristieke openbare ruimte. Het binnensingelgebied kent een verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, die historisch zijn gegroeid, elk met een eigen functionaliteit, identiteit en uitstraling.

In de stadsdeelvisie worden voor het plangebied “Horstlanden-Veldkamp" de volgende woon- en werkmilieus onderscheiden:

Volksparkmilieu

De parkmilieus zijn gekoppeld aan het Volkspark en het Blijdensteinpark, met als meest in het oog springende kenmerk het gegeven dat de groene (semi-)-openbare en privé-tuinen in elkaar overlopen en samen een parkachtig geheel vormen, met daarin een fijnmazig netwerk van paden. In deze parkachtige omgeving staan de gebouwen vrij in de ruimte. De straten hebben een laankarakter. De bebouwing is deels kleinschalig van aard (villa's) en deels middelgrootschalig (appartementengebouwen). In het Volksparkmilieu ligt voor wat betreft de niet-woonfuncties de nadruk op zakelijke dienstverlening en voor wat betreft het wonen op stedelijke woonvilla's.

Binnenstad overig

In dit binnenstadsmilieu komen alle binnenstadsfuncties algemeen voor, met uitzondering van detailhandel en horeca. Het gebied ten westen van het historisch stadshart langs de Tromplaan is kleinschalig met kantoorvilla's in een parkachtige omgeving.

Stedelijk compact wonen milieu

Dit is in het binnensingelgebied het meest voorkomende milieu, gekenmerkt door een intensieve menging van wonen (inclusief werken aan huis) met daartussen verspreid alle soorten kleinschalige, buurtgebonden functies, zoals detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, zakelijke dienstverlening en bedrijvigheid. Voor wat betreft het wonen ligt de nadruk op stedelijk-compact wonen (grondgebonden). De openbare ruimte is stenig met groen.

Aanloopstraatmilieu

Het aanloopstratenmilieu is zeer karakteristiek voor het binnensingelgebied van Enschede. Langs de aanloopstraten (Lipperkerkstraat, Kuipersdijk, Haaksbergerstraat en de Deurningerstraat) naar de binnenstad heeft zich een kleinschalig gemengd milieu ontwikkeld, waarin de volgende functies algemeen voorkomen: detailhandel, horeca, zakelijke dienstverlening en wonen (inclusief werken aan huis). Voor wat betreft het wonen ligt de nadruk op centrum-stedelijk wonen. De openbare ruimte is stenig met groen.

Singelmilieu

De singelmilieus hebben als belangrijkste kenmerk de zeer karakteristieke openbare ruimte met het specifieke dubbele wegprofiel met monumentale bomenrijen in de middenberm. De bebouwing is grotendeels kleinschalig, deels met villa's. Langs de singels overheerst de woonfunctie (incl. werken aan huis). Alleen de noordelijke en zuidoostelijke singels (o.a. Pathmossingel) hebben een belangrijke werkfunctie. Hier komen behalve wonen de volgende functies algemeen voor: maatschappelijke voorzieningen en zakelijke dienstverlening. Voor wat betreft het wonen (inclusief werken aan huis) ligt overal de nadruk op stedelijk-compact wonen en stedelijke woonvilla's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0018.jpg"

Figuur 17: Kaart stadsdeelvisie Binnensingelgebied

Vrijwel overal in het binnensingelgebied wordt gewoond en vrijwel overal is sprake van een goede menging van wonen en werken. In de binnenstad, langs de centrumring en langs de aanloopstraten en de radialen domineren de economische functies, langs de singelring wordt veel gewoond. In de tussenliggende buurten is de woonfunctie de belangrijkste.

In de stadsdeelvisie wordt (voorzover hier van belang) ingezet op:

  • een verdere uitbouw van de bestaande ruimtelijke verdeling van economische activiteiten en voorzieningen, incl. een goede menging van woonvriendelijk kleinschalig werken en wonen in de buurten;
  • ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden voor vrijkomende, verouderde kantoorpanden;
  • handhaving van het multifunctionele karakter (inclusief detailhandel) van de aanloopstraten, zoals de Haaksbergerstraat;
  • spreiding van het woningbouwprogramma zodanig dat een fundamentele bijdrage wordt geleverd aan buurtvernieuwing en een gemengde bevolkingssamenstelling;
  • het zoveel mogelijk handhaven van de woonfunctie van “stedelijke villa's”. Dit betekent een beperking van de “verkantorisering” van Stadsweide en de singelring;
  • toepassing van de woonkeur, gericht op het realiseren van een veilige, aanpasbare en duurzame woningvoorraad en woonomgeving;
  • versterking en aanvulling van de groene hoofdstructuur langs de singelring en radialen en realisatie van aanvullende laanbeplanting langs de centrumring en andere straten;
  • voorzover nodig verbetering en aanvulling van de speelvoorzieningen;
  • toepassing van de principes voor waterbeheer: scheiding van regenwater en rioolwater;
  • het toelaten van woonvriendelijke bedrijven tot en met milieucategorie 2, onder strikte voorwaarden ook van bedrijven categorie 3.

3.3.5 Woonvisie Enschede 2005 - 2015

Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.

Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:

  • de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
  • tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.

In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:

  • het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
  • het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.

Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:

  • sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
  • aandacht voor de kwetsbare groepen;
  • werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
  • vergroten van de invloed van woonconsumenten;
  • samenwerken aan wonen.

Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen.

Woonbeleid in het plangebied “Horstlanden-Veldkamp 2010"

Het binnensingelgebied is hét stedelijke woongebied van Enschede. Hier woont ca 15% van de Enschedeërs. Het aantal inwoners is er sinds 1990 ongeveer gelijk gebleven. Het stedelijke karakter komt naar voren in de samenstelling van zowel de bevolking als de woningvoorraad.Het binnensingelgebied is een aantrekkelijk woongebied voor allerlei groepen mensen die stedelijk wonen en de nabijheid van een grote verscheidenheid aan stedelijke voorzieningen belangrijk vinden. De jongvolwassenen (vooral studenten), ouderen en andere kleine huishoudens met een lager inkomen zijn daarbij oververtegenwoordigd. Velen van hen wonen maar kort in het binnensingelgebied.

Het aantal luxe appartementen is de laatste jaren sterk toegenomen door tal van nieuwbouwprojecten Ook het aantal middeldure en dure eengezinswoningen is sterk toegenomen door nieuwbouwprojecten in Horstlanden Veldkamp.

Wonen en zorg

Op 26 januari 2004 hebben gemeenten, corporaties, zorg- en welzijn aanbieders en zorgkantoor het convenant wonen, welzijn en zorg ondertekend.

Hierin is als missie neergelegd dat alle burgers, in het bijzonder kwetsbare burgers, kunnen beschikken over adequate huisvesting, welzijn en zorg, in een omgeving die leefbaar en veilig is. De aandacht gaat in het kader van wonen, welzijn en zorg derhalve uit naar ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, mensen met psychische beperkingen, allochtonen, dak- en thuislozen, verslaafden en ex-gedetineerden.

Het aandeel ouderen op de woningmarkt zal, als gevolg van de vergrijzing, de komende jaren sterk toenemen. Ook de door velen geuite wens om langer zelfstandig te wonen leidt hiertoe. Deze wens bestaat niet alleen bij ouderen maar ook bij jongere mensen met een lichte of zwaardere lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die voorheen al dan niet in instellingen verbleven. De samenleving zal, meer dan nu, mensen kennen die met lichte of zwaardere beperkingen, zoveel mogelijk zelfstandig willen wonen en maatschappelijk actief zijn. Dit stelt eisen aan het aanbod van woningen, aan de woonomgeving en aan voorzieningen in de directe omgeving. De vraag en het aanbod naar nultrede en levensloopbestendige woningen is geïnventariseerd. De vraag is veel groter dan het aanbod. Bij (ver)nieuwbouwplannen moet invulling worden gegeven aan deze vraag.

De Woonvisie Enschede 2005-2015 is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.

3.3.6 Beleid binnenstedelijke bedrijvigheid

Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in twee beleidsvelden te weten functiemenging in wijken (verspreide/informele locaties) en binnenstedelijke bedrijventerreinen (formele locaties). Een duidelijke kwantitatieve afbakening valt hier niet echt aan te geven maar ligt grofweg bij 1,5 ha. De in de verschillende wijken verspreide werkgelegenheid (informele locaties/functiemening) bedraagt ca. 30% van de totale Enschedese werkgelegenheid, op de formele locaties gaat het om ca. 11% van de totale werkgelegenheid.

Binnenstedelijke bedrijventerreinen

Ondanks het feit dat in Enschede steeds meer mensen werkzaam zijn in de zakelijke en publieke dienstverlening blijven ook de industrie, bouw, groothandel en logistiek belangrijke ruimtevragers. Om aan alle bedrijven ruimte te kunnen bieden moet een kwantitatief en kwalitatief gevarieerd aanbod aan bedrijfsterreinen worden ontwikkeld, waaronder op binnenstedelijke locaties. Hierbij worden de groene randen van de stad ontzien. Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis van oudsher veel binnenstedelijke bedrijfslocaties. De laatste jaren is er echter veel bedrijvigheid uit de binnenstedelijke bedrijfsterreinen verdwenen. Dit is met name een gevolg van de grote vraag naar woningbouw en voorzieningen in de stad, waardoor de bedrijfsfuncties onder druk komen te staan. Daarnaast kiezen steeds meer bedrijven voor een locatie aan de rand van de stad, omdat ze daar meer ruimte hebben of omwille van milieuredenen. In de Toekomstvisie is aangegeven dat de druk op het buitengebied zo beperkt mogelijk moet zijn, daardoor neemt de druk op de ruimte in de bestaande stad toe. Daar waar mogelijk dient de bedrijvigheid dus in de bestaande stad te worden opgevangen. Ondermeer door actief te zoeken naar nieuwe mogelijkheden voor bedrijvigheid in bestaand stedelijk gebied kan worden voorkomen dat er aan de rand van de stad extra ruimte nodig is om bedrijven te huisvesten. Dit is des te meer belangrijk omdat vrijkomende bedrijfsruimte (locaties, gebouwen) in het bestaand stedelijk gebied veelal dient als 'broedplaats' voor nieuwe startende bedrijvigheid en daarmee de structuur van de locale economie en de vitaliteit van zowel de wijk als de bestaande stad versterkt. De gemeente vindt het dan ook belangrijk dat er in het binnenstedelijk gebied voldoende ruimte blijft voor (startende) bedrijven. Om het verdwijnen van binnenstedelijke bedrijfslocaties actief te kunnen tegengaan en sturing te geven aan de ontwikkeling van nieuwe binnenstedelijke bedrijfslocaties is door de gemeenteraad van Enschede op 14 mei 2007 hieromtrent beleid vastgesteld. Dit beleid komt in hoofdlijnen op het volgende neer:

  • In elke ruimtelijke afweging van functionele (her)ontwikkeling van een locatie de werkfunctie nadrukkelijk als optie meenemen;
  • Bij de afweging van de (her)ontwikkeling van een binnenstedelijk bedrijventerrein de werkfunctie als uitgangspunt nemen;
  • De bestaande locatiescans in te zetten als afwegingskader, indien er van de betreffende locatie geen scan aanwezig is wordt deze alsnog opgesteld;
  • In elke ruimtelijke afweging van een locatie wordt het motto "inbreiding gaat voor uitbreiding" nadrukkelijk meegenomen;
  • De verankering van de werklocaties vindt plaats in de bestemmingsplannen.

Functiemenging in wijken

Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook het gemeentelijk detailhandels- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Uitgangspunt is om – naast de reeds bestaande wettelijke mogelijkheid tot bedrijfshuisvesting in een deel van de woning (beroep of bedrijf aan huis) – kleine bedrijven te laten vestigen in daarvoor geschikte panden of een verruiming van de regels op bepaalde gebieden toe te staan. Te denken valt aan voormalige solitaire winkelpanden, grote woningen (o.a. langs de singels, invalswegen) en hobbykamerwoningen. Hierdoor wordt het vestigingsmilieu in de stad gevarieerder en wordt de broedplaatsfunctie fysiek een kans gegeven. Het beleid sluit hiermee tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid.

Werken aan huis

Veel ondernemers starten een eigen, voornamelijk dienstverlenend, bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid, leefbaarheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd.

Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de huidige aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik.

Voor de gemeente is het fenomeen “bedrijf aan huis” ook relevant. Dit met name vanuit het programma 'Enschede Werkt', maar in algemene zin ook vanuit de volgende doelen:

  • het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
  • het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie;
  • het bevorderen van sociale stijging;
  • het terugdringen van mobiliteit.

In het kader van de functiemenging in woonwijken geldt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen een vrij ruim toelatingsbeleid, waarbij niet alleen de uitoefening van vrije beroepen aan huis (tandartsen, huisartsen, fysiotherapeuten e.d.), maar ook bedrijfsmatige (dienstverlenende) activiteiten bij de woonfunctie passend worden geacht, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Enclaves

Naast het werken aan huis zijn er door verloop van tijd, historisch gezien, vele kleine gebiedjes ontstaan verspreid door de stad, waar gewerkt wordt en waar kleine ondernemingen gevestigd zijn. Deze gebieden, de zogenaamde enclaves, zijn vanwege hun beperkte omvang niet aan te merken als bedrijventerrein. Er wordt een verschil gemaakt tussen enclaves gelegen aan stedelijke radialen of dorpse linten en verborgen enclaves. Onder verborgen enclave wordt verstaan een klein terrein waar een bedrijf of enkele bedrijven zijn gevestigd die omsloten zijn door woningen. Vanuit de dynamiek van de wijk en in economisch opzicht vervullen enclaves vaak een belangrijke rol in de economische functie van de wijk waar ook relatief veel arbeidsplaatsen worden geboden. Enclaves die van belang zijn voor de stad (dynamiek in de wijk, respectievelijk bijdrage aan de werkgelegenheid) wordt een beschermde status verleend met behoud van de werkfunctie. Voor enclaves die een dergelijk belang voor de stad niet hebben, wordt transformatie op termijn naar andere functies, zoals wonen, mogelijk gemaakt.

Woonmilieus

Enschede is ingedeeld in landelijk gehanteerde woonmilieus. Een woonmilieu wordt gezien als een aaneengesloten woongebied met een grote mate van ruimtelijke uniformiteit en sociale samenhang. De wijken en de buurten van Enschede hebben echter zoveel verschillende karakteristieken dat de omvang en de grenzen van woonmilieus meer in globale zin zijn te bepalen. De woonmilieus geven aan hoe een buurt is opgebouwd, in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden afgeleid over de parkeermogelijkheden en de openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere woonmilieu.

In de beleidsnotitie functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves, vastgesteld door burgemeester en wethouders van Enschede op 7 juli 2009, is een onderscheid gemaakt in vier categorieën regelingen voor functiemenging, gerelateerd aan het type woonmilieu.

Regeling functiemenging per woonmilieu:

Categorie A: De huidige regeling functiemenging handhaven (max. 30m² bebouwd oppervlak,

daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie B: 30 % van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging

(daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie C: Binnen de kaders van de Gids Buitenkans geheel vrijlaten.

Categorie D: Een aantal “hotspots” in de stad aangeven, waarbinnen een 49% ontheffing

toegestaan wordt (daarboven herziening bestemmingsplan aanvragen per geval)

Deze categorieën, gekoppeld aan het type woonmilieu, geeft de volgende indeling:

Nr. Woonmilieu Regeling categorie
1 Landelijk milieu C.
Voor het buitengebied is de GIDS Buitenkans vastgesteld. Deze gids maakt voor ontwikkelingen mogelijk, mits ze versterkend zijn voor de kwaliteiten van het landschap. Met het thema functiemenging worden geen andere criteria gesteld en wordt aangesloten bij de Gids Buitenkans.
2 Dorps woonmilieu B.
In een dorps woonmilieu is vaak sprake van lage dichtheden. Ook komen grote kavels vaak voor. Er is daarom ruimte voor een ruimere regeling.
3 Villa's in het groen B.
Villa's in het groen zijn gebouwd in lage dichtheden, op grote kavels in woonlandschappen aan de stadsrand. Aangezien de woningen vaak groot zijn en ruimte om de woning heen hebben, is een verruiming van de regeling hier wenselijk.
4 Suburbaan A.
Suburbane wijken zijn mono-functioneel. Er wonen veel kinderen en parkeren is vaak een probleem. In deze wijken wordt daarom de huidige regeling gecontinueerd.
5 Groene woonwijk A. (met experimenten (B) in de plinten)
In een groene woonwijk is in principe veel groen en ruimte aanwezig, die vestigingen van bedrijven aan huis toelaat. De woningen zijn echter vaak klein of van matige kwaliteit. Daarom wordt de regeling in principe niet verruimd. In de plinten (maaiveldniveau) is echter juist vaak behoefte aan meer levendigheid. Daarom worden de mogelijkheden in de plinten verruimd, als het totaal op dat kaveloppervlak maar niet boven de 30% uitkomt.
6 Wijkcentrum wonen A.
Dit betreft woningen boven winkels of andere voorzieningen. Hier is het logische dat bedrijven zich in het onderliggende deel huisvesten dan in de woningen. De huidige regeling wordt daarom gehandhaafd. Hier geldt al de regeling wonen boven winkels.
7 Stedelijk compact A.
Het stedelijk compact woonmilieu kenmerkt zich door hoge dichtheden (binnensingelgebied, vooroorlogse- en na-oorlogse woonwijken). In oudere delen is vaak renovatie geweest, of dit moet nog gebeuren. Door kleine kavels en weinig parkeermogelijkheden is dit woonmilieu niet geschikt voor extra ruimte voor bedrijfsactiviteiten.
8 Centrum stedelijk A.
In de binnenstad is bijna altijd sprake van een gemengde bestemming, waar veel mogelijk is. Aan de randen liggen wat luwere delen, die essentieel zijn voor de kwaliteit van de woonfunctie in de binnenstad. Daarom is, gezien de mogelijkheden vanwege de gemengde bestemming en de balans tussen druk en luw niet noodzakelijk en wenselijk de bestaande regeling te verruimen.
9 Stedelijke villa's B.
Stedelijke villa's staan vaak op grote kavels en zijn zelf ook vaak grote woningen (binnensingelgebied en vooroorlogse woonwijken). Doordat er vaak op eigen erf geparkeerd kan worden, is een verruiming naar een 30%-regeling hier mogelijk.
10 Stedelijke radialen en dorpse linten, singels B.
Buiten woonmilieus wordt een verhoogde mate van functiemenging voorgestaan op typisch dorpse linten, de radialen en de singels. Deze straten hebben van oudsher een doorgaande functie, of hadden dit vroeger. Dit maakt deze zones meer geschikt voor functiemenging middels een 30% regeling.
11 “Hot Spots in de stad D.
Ook wordt de mogelijkheid geboden 'hot-spots' aan te merken. Dit zal vooral gebieden betreffen waar na een transformatie maximale mogelijkheden worden geboden voor functiemenging.

De beleidsnotitie functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves is vastgesteld als beleidskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens wordt beoogd de planologische keuzes in het ruimtelijk beleid ten aanzien van functiemenging te faciliteren in ruimtelijke regelgeving door enerzijds een wijze van ontwikkelingsgericht bestemmen en anderzijds de juridische regeling voor beroep of bedrijf aan huis in bestemmingsplannen daarop af te stemmen. Aangezien een bestemmingsplan in overeenstemming dient te zijn met het belang van een goede ruimtelijke ordening ofwel 'duurzame ruimtelijke kwaliteit', moet de planologisch toegestane functiemenging wel zodanig zijn dat enerzijds een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds ook een goede bedrijfsuitoefening is verzekerd. De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming (zie hoofdstuk 6 Juridische planopzet, paragraaf 6.3.2. Bestemmingsregels, bestemming “Wonen”).

Beleid binnenstedelijke bedrijvigheid in het plangebied ”Horstlanden-Veldkamp 2010”

In het recente verleden lag er midden in de wijk een binnenstedelijk bedrijventerrein. In het kader van de herstructureringsopgave is op deze plek het plan "In de Groene Bogen" gerealiseerd. Ook elders in de wijk liggen – naast kleinschalige bedrijven - nog een aantal middelgrote bedrijven. In de diverse beleidsdocumenten van de gemeente Enschede is de wijk aangegeven als functiemengingsgebied, waarbij het deel Veldkamp-noord is aangewezen als stimuleringsgebied voor werken-aan-huis.

3.3.7 Kantorennota 2002

Het kantorenbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de nota 'Kantorenbeleid Gemeente Enschede' uit 2002.

Beleidsuitgangspunten kantorenbeleid

De belangrijkste uitgangspunten voor het kantorenbeleid zijn:

  1. a. Het ontwikkelen van een aantrekkelijk investerings- en ontwikkelingsklimaat;
  2. b. Het aanbieden van de juiste hoeveelheid kantoorlocaties van de juiste kwaliteit die aansluit bij de marktvraag;
  3. c. Voorkomen van versnipperde ontwikkelingen. De markt wil namelijk krachtige kantoorlocaties die een duidelijke aantrekkelijkheid en positie hebben;
  4. d. De kantoorontwikkeling van Enschede in breder regionaal kader plaatsen. In de toekomst zal de netwerkstad steeds meer opereren als één kantorenmarkt.

Dit beleid houdt in dat het aanbod van kantorenlocaties qua hoeveelheid en kwaliteit goed dient aan te sluiten op de marktvraag. Uit diverse marktanalyse – de meest recente uit 2009 – dreigt een overaanbod voor kantoren te ontstaan. Enschede zet daarom in op drie krachtige kantorenlocaties, te weten:

  1. 4. De Stationsomgeving (voor kantoren met een publieke functie en/of baliefunctie)
  2. 5. De Zuiderval (met de nadruk op zakelijke dienstverlening)
  3. 6. Kennispark / Business & Science Park (met de nadruk op Science ontwikkeling)

Voor de overige locaties in Enschede geldt dat kantoren in beperkte mate worden toegestaan om de ontwikkelingen niet concurrerend te laten zijn met de formele, hierboven genoemde kantorenlocaties.

De voornamelijk regionale zakelijke dienstverlening (zonder baliefunctie) bevindt zich aan de singels en betreft over het algemeen de meer representatieve locaties. De kleinschalige zakelijke dienstverlening (eigenaar/gebruikers) is vooral te vinden aan de singels en aan uitvalswegen. Kleinschalige kantoorontwikkelingen in de wijk worden zoveel mogelijk beperkt. Daar waar het wel wordt toegestaan mag de ontwikkeling niet concurrerend zijn met de formele kantorenlocaties. Daarom wordt een tweetal normen gehanteerd. Zo mogen kantoren aan singels en uitvalswegen niet groter zijn dan 350 m² bvo (of 15-20 werkzame personen) en moet er bovendien al sprake zijn van enige concentratie van kantooractiviteiten. Wanneer er geen sprake is van geconcentreerde ontwikkeling of wanneer het een ontwikkeling in de wijk betreft, geldt de norm van 150 tot 200 m² bvo per gebouw (of 5-10 werkzame personen).

Kantorenbeleid in het plangebied “Horstlanden-Veldkamp 2010”

In het plangebied werken in totaal bijna 3.400 mensen in de kantorensector. Hieronder worden gerekend de financiële instellingen, overige zakelijke dienstverlening, openbaar bestuur en de gezondheidszorg. Het beeld is echter vertekenend, aangezien al bijna 2.500 arbeidsplaatsen worden ingenomen door het MST (gezondheidszorg). Het gros van de kantoren in de wijk is derhalve kleinschaliger. De kantoren zijn met name geconcentreerd langs de singels.

Kantoren in de wijk worden in beperkte mate toegestaan om de ontwikkelingen niet concurrerend te laten zijn met de formele kantorenlocaties. Voor kantoren aan singels en uitvalswegen geldt een maximum van 350 m² bvo per gebouw (of 15-20 werkzame personen) en voor kantoren in de wijk zonder geconcentreerde ontwikkeling geldt de norm van 150 tot 200 m² bvo per gebouw (of 5-10 werkzame personen).

3.3.8 Ontwikkelingskader Horeca 2005 - 2015

Het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 is op 11 juli 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Het Ontwikkelingskader vormt het beleidskader voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de horeca in Enschede.

Het Ontwikkelingskader:

  • beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de gemeente Enschede en geeft aldus aan waar de gemeente zich de komende jaren op richt als het gaat om het realiseren van ambities in de horeca;
  • zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente én ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en -initiatieven;
  • dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen (input voor gemeentelijke bestemmingsplannen en toetsingskader voor de provincie).

In het Ontwikkelingskader zijn de volgende nadere keuzes verwerkt:

  • de versterking van de (binnen)stad als (Eu)regionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren;
  • de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid is aangebracht tussen horecaconcentratiegebied, horeca-ontwikkelingsgebied, horecaconsolidatiegebied en sterlocaties. Concreet krijgt de horeca de komende jaren ruimte voor ontwikkeling op de volgende locaties: Oude Markt en omgeving, Muziekkwartier, Van Heekplein, Roombeek en Boekelo/Rutbeek en omgeving;
  • de beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies;
  • de verruiming van de openingstijden in het horecaconcentratiegebied en de overige binnenstad.

Horecabeleid in het plangebied “Horstlanden-Veldkamp 2010”

Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het nieuwe horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten en wijken. Uit oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige horeca(ontwikkel)locaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van de horeca in woonbuurten en -wijken in zijn algemeenheid niet voorgestaan. Net als voor detailhandel geldt dat de kansen op behoud en kwaliteitsversterking van horecabedrijven het grootst zijn bij concentratie in perspectiefvolle buurt- en wijkcentra.

De situatie in de wijk Horstlanden Veldkamp geeft geen aanleiding van deze algemene beleidslijn af te wijken. Het plangebied kent een passend aanbod wijk- en (deels) lokaalverzorgende horeca in met name de fastfoodsector.

3.3.9 Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003

Op 14 juni 2004 is de detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:

  1. 1. Binnenstad behouden en versterken als (Eu)regionaal recreatief winkelcentrum;
  2. 2. Eigentijdse voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen evenwichtig verdelen op wijkniveau;
  3. 3. Gericht bezochte (volumineuze) detailhandel met een bovenlokaal verzorgende functie zoveel mogelijk concentreren, met waar nodig afstemming op regionaal niveau.

In het licht van het voorliggende plan wordt het onder 2 beschreven uitgangspunt nader toegelicht.

Eigentijdse voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen evenwichtig verdelen op wijkniveau

In de detailhandelsstructuurvisie wordt uitgegaan van een zo aantrekkelijk en compleet mogelijk aanbod voor dagelijkse boodschappen in de directe woonomgeving. De mogelijkheden hiervoor worden bepaald door het draagvlak in de wijk (aantal inwoners) en het concurrerende aanbod in de omgeving.

Aan een compleet en goed functionerend boodschappencentrum op wijkniveau kan een aantal randvoorwaarden worden gesteld:

  • twee eigentijdse full service supermarkten (> 1.000 vierkante meter vvo), die zich qua marktsegment van elkaar onderscheiden;
  • compleet aanbod speciaalzaken in de dagelijkse sector;
  • overzichtelijke opzet met minimale loopafstanden tussen winkels onderling en tussen winkels en parkeren;
  • goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid;
  • verzorgde en eigentijdse uitstraling van het winkelgebied en de winkels.

Om aan dergelijke randvoorwaarden te kunnen voldoen, is in een stedelijk gebied als Enschede een primair verzorgingsgebied nodig van minimaal (circa) 10.000 inwoners. In de omliggende kleinere kernen kan het verzorgingsgebied iets kleiner zijn (circa 8.000) inwoners.

Op dit moment functioneert in Enschede nog een zeer groot aantal kleine incomplete buurtcentra en solitaire winkels. Deze centra hebben veelal kleine verzorgingsgebieden (< 5.000 inwoners) en functioneren nog door de geringe concurrentie (zwakke centra) in de omgeving. De keuze voor een compleet en eigentijds aanbod op wijkniveau betekent in deze visie een kwalitatieve en kwantitatieve opwaardering van een beperkt aantal wijkcentra. Dit impliceert echter gelijktijdig een versnelde sanering van kleinschalige voorzieningen op buurtniveau. In de detailhandelsstructuurvisie wordt uitgegaan van een streven naar een volwaardig dagelijks aanbod in elke wijk die daarvoor voldoende omvang heeft.

Detailhandelsbeleid in het plangebied “Horstlanden-Veldkamp 2010”

In het plangebied is geen wijkwinkelcentrum aanwezig noch gepland. Aan de uitvalsweg Haaksbergerstaat liggen de meeste winkels. Hier is ondermeer een supermarkt gevestigd. Aan de Pathmossingel is een aantal winkels gevestigd met een aanbod van gericht bezochte branches (kunsthandel, interieurzaak, woninginrichting). Alle detailhandel in het plangebied wordt aangemerkt als “verspreide bewinkeling”. Dit betekent dat de huidige winkels gehandhaafd kunnen blijven, maar in beginsel niet mogen uitbreiden.

3.3.10 Mobiliteitsplan 2004 - 2015

Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Onder invloed van veranderde maatschappelijke inzichten ten aanzien van mobiliteit is er sprake van enkele gewijzigde accenten in het geactualiseerde Mobiliteitsplan. Het hoofddoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, alsmede het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Centraal staat dat Enschede is gelegen aan de A35. Een goede doorstroming tussen deze stroomweg enerzijds en het westelijk stadsdeel en het centrum anderzijds is van groot belang. Ook de doorstroming op de singelring moet worden geoptimaliseerd. Naast investeringen in aanpassing van de auto-infrastructuur, maatregelen voor een betere benutting van bestaande infrastructuur en parkeermaatregelen, is ook het aanbieden van vervoersalternatieven voor de auto een belangrijk punt. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het fietsroutenetwerk te vervolmaken en uit te breiden. Ook in de kwaliteit van het openbaar vervoer moet verder worden geïnvesteerd door de doorstroomassen voor "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)" uit te breiden en o.a. in te zetten op betrouwbare actuele reizigersinformatie en tariefexperimenten. Bij al deze maatregelen moet het begrip “Ketenbenadering” in gedachten worden gehouden, waarmee wordt bedoeld dat de diverse vervoersmodaliteiten elkaar in een verplaatsingsketen waar mogelijk moeten kunnen aanvullen (bijvoorbeeld P&R voorzieningen). Een ander belangrijk item is de verbetering van de leefbaarheid in woonbuurten door het verlagen van de snelheid van het autoverkeer en het ontmoedigen van sluipverkeer. Hierbij mag de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen in de wijken en de doorstroming op de hoofdwegenstructuur niet uit het oog worden verloren. In het mobiliteitsbeleid speelt "Duurzaam Veilig" een belangrijke rol. Volgens dit principe moet rekening worden gehouden met de feilbare weggebruiker: door een goede ruimtelijke inrichting moet verkeersveilig gedrag automatisch worden opgeroepen.

3.3.11 Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in september 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.

Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.

Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

3.3.12 Notitie Bomenbehoud Enschede

De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door burgemeester en wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt.

Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.

Beschermwaardige bomen

Beschermwaardige bomen zijn bomen, waarvan het beleid is om deze duurzaam in stand te houden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Deze bomen zijn op een bomenlijst geplaatst en zijn onder te verdelen in verschillende subcategorieën:

  • monumentale bomen; dit zijn bomen van unieke en zeer hoge waarde, de groene parels van Enschede.
  • structuur- en bijzondere, waardevolle bomen; dit zijn bomen die de openbare ruimte duidelijk ordenen, structuur en/of identiteit geven op stedelijke niveaus.
  • functionele bomen en boomgebieden; dit zijn bomen in parken (op stedelijk en buurtniveau), begraafplaatsen, landgoederen, aan te wijzen pleinen, houtsingels om industrieterreinen, bij sport- en speelgelegenheden en enkele bijzondere locaties.

Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder, waardevol is, is in de notitie een aantal criteria geformuleerd dat ook landelijk wordt gehanteerd.

Met betrekking tot de beschermingsmaatregelen via een juridische regeling in het bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 3 in het hoofdstuk over de Juridische planopzet.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

In het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Binnen het plangebied is een groot deel van de percelen nog niet onderzocht of zijn de eerder verrichte bodemonderzoeken reeds verouderd. Ook is blijkens de bodeminfo op een aantal percelen een al dan niet lichte bodemverontreiniging aanwezig. Alle plaatsen waar bodemverontreiniging is geconstateerd, zullen afhankelijk van de gemeten waarden en de aangetroffen stoffen, voorafgaand aan eventuele bouwwerkzaamheden of herontwikkeling gesaneerd of beheerd dienen te worden. De eventuele kosten voor nadere bodemonderzoeken en mogelijk daaruit voortvloeiende saneringskosten komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Voor de licht verontreinigde locaties geldt dat het bevoegd gezag mogelijk aanvullende werkzaamheden kan eisen bij grondverzet buiten de locatie.

Het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Conclusie: Een aantal locaties in het plangebied is op basis van historische informatie en/of eerder bodemonderzoek (potentieel) verontreinigd. Deze historisch verdachte locaties zijn niet volledig verkennend conform de NEN 5740 onderzocht. Daarnaast zijn op dit moment binnen het plangebied al enkele verontreinigingen aanwezig waarop een nadere actie noodzakelijk is. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij toekomstige plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient uit te voeren naar de verdachte activiteiten en een actualisatie op de locatie waar reeds onderzoek is uitgevoerd, rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt in verband met het conserverend karakter echter door bovenstaande informatie niet belemmerd.Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 2 van deze plantoelichting.

4.1.2 Geluid

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de Parkweg, De Ruyterlaan, Ripperdastraat, Haaksbergerstraat, Pathmossingel en de Volksparksingel en aan het geluid vanwege het railverkeer.

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders verplicht om voor nieuwe situaties, bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen zones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen die binnen die zones zijn gelegen, ondervinden. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden overschrijden.

Overwegingen

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarbij in hoofdzaak de bestaande situatie wordt vastgelegd. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden verplicht de Wet geluidhinder niet tot het instellen van een onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van weg- of railverkeer dan wel industrielawaai.

Conclusie

Uit akoestisch oogpunt ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Gebiedsgericht geluidbeleid

Door de gemeente Enschede is nieuw geluidbeleid (Geluidnota Enschede 2009-2012) ontwikkeld dat in april 2009 in werking is getreden. De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) bieden de gemeente de mogelijkheid om voor inrichtingen gebiedsgericht geluidbeleid vast te stellen. De gemeente Enschede maakt van deze mogelijkheid gebruik. Dit betekent dat voor nieuwe inrichtingen het nieuwe beleid gaat gelden. Voor inrichtingen zijn in de Geluidnota per te onderscheiden gebieden in Enschede conform een gebiedskaart richtwaarden vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen van meet af aan duidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0019.jpg"

Figuur 18: kaart gebiedsgericht geluidbeleid inrichtingen Enschede

Volgens de gebiedskaart valt het plangebied "Horstlanden-Veldkamp" grotendeels onder het gebiedstype 'Woongebied'. Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen dit gebiedstype gelden de richtwaarden 45 dB(A) (dag), 40 dB(A) (avond) en 35 dB(A) (nacht). Voor het noordoostelijk gedeelte van het plangebied geldt het gebiedstype "Gemengd gebied" met geldende richtwaarden van 50 dB(A) (dag), 45 dB(A) (avond) en 40 dB(A) (nacht).

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in bijlage 1 van de plantoelichting.

Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:

Bedrijven binnen het plangebied

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Invloed van omliggende bedrijven

Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.

Conclusie:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  1. a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
  2. b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  3. c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  4. d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Risicokaarten gemeente Enschede en provincie Overijssel

De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in de omgeving van de projectlocatie geen bedrijven of functies bevinden die een risico vormen in het kader van externe veiligheid.

Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • identificatie van risico's;
  • normstelling en toetsing aan normen;
  • indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.

Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).

Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Anticiperen op het basisnet

In dit kader is het van belang om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.

Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  1. a. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
  2. b. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
  3. c. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).

Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2010 het basisnet wordt vastgesteld.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer

Het plangebied ligt aan de noordzijde in de directe nabijheid van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.

Indien kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt nabij het spoor dient dit voorts te geschieden met inachtneming van de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). Naar verwachting wordt deze binnen afzienbare tijd vervangen door regelgeving/normering welke is gebaseerd op het “Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen”.

Scheepvaart

Bevaarbaar water, bevindt zich niet in de nabijheid van de projectlocatie. Dit aspect behoeft dan ook niet verder te worden beoordeeld.

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied of in de directe omgeving van de planlocatie zijn ook geen risicovolle inrichtingen en andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Conclusie

Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is onderzocht of de realisatie van het ruimtelijk plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is. In deze paragraaf wordt eerst het wettelijk kader beschreven, waarna de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek beknopt worden weergegeven.

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Beoordeling onderzoeksresultaten gemeente Enschede

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

In de onderhavige situatie gaat het om een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). De enige nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan zal faciliteren, is de reconstructie van de Volksparksingel en de Parkweg. Genoemde wegen worden geherprofileerd met een groene middenberm in de vorm van een bomenrij. Door de herinrichting wordt de verkeersveiligheid vergroot en er zal een betere doorstroming van het verkeer ontstaan door het verlengen of verdubbelen van de opstelstroken bij kruispunten. Het aangrenzende fiets- en voetpad komt deels in het Volkspark te liggen. Voor het overige worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Gezien het feit dat een verbeterde doorstroming een gunstig effect heeft op de luchtkwaliteit is het aannemelijk dat met de vaststelling van het plan geen sprake is van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusies onderzoek

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.1.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.

Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.

Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.

4.1.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.

4.2 Water

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.

4.2.1 Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

4.2.2 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.2.3 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.

Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.


Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.

Watervisie

De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:

  1. 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
  2. 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
  3. 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.

Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:

  1. a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
  2. b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
  3. c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
  4. d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden. afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0020.jpg"
Figuur 19: Blauwe Aders Enschede

Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.

Gemeentelijk Riolerings Plan

In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.


De gemeentelijke watertaken zijn:

  1. 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  2. 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
  3. 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;

met als randvoorwaarden:

4. Doelmatigheid;

5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;

6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.


Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente is voor het afval-, hemel- en grondwater.

Taakopvatting afvalwater

De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.

Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.

Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.


Taakopvatting hemelwater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:

  • het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
  • de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
  • de grootte van de percelen;
  • de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
  • de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
  • het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
  • de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Afkoppelen

De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.

Taken voor particulieren

Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.


Taakopvatting grondwater

De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".

4.2.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Plangebied

Het plangebied wordt ingesloten door de Pathmossingel en Volksparksingel (westen), de Parkweg (noorden), De Ruyterlaan en Ripperdastraat (oosten) en door de Haaksbergerstraat (zuiden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0021.jpg"

Figuur 20: Ligging plangebied (bron: GIE)

Maaiveldhoogte

Het maaiveld loopt globaal af in westelijke richting van ca. 45 m. NAP naar 26 m. NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0022.jpg"

Figuur 21: Maaiveldhoogte plangebied (bron: GIS Enschede)

Geohydrologie en bodem

Bodem

De bodem bestaat voornamelijk uit fijn zand met plaatselijk dunne leemlagen op 1.50 m of dieper.

Grondwater

Grondwaterstanden zijn ontleend aan het grondwatermeetnet van de gemeente Enschede en zijn weergegeven in onderstaande figuur en tabel.

De hoge grondwaterstanden liggen 1,10 m. onder maaiveld. Er is voldoende ontwateringsdiepte voor wegen en gebouwen. De hoogte van de grondwaterstanden wordt mede bepaald door de grondwateronttrekkingen. Er vinden diverse onttrekkingen plaats voor meerdere doeleinden: ten behoeve van bestrijding van grondwateroverlast (Saxion Hogeschool, MST), ten behoeve van sanering en tenslotte voor het op peil houden van de vijver in het Volkspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0023.jpg"

Figuur 22: “kaartje uit DAW-stad”

Peilbuis maaiveld GHG1 GLG2 Aantal jaren
942A 35,00 33,36 32,59 5
442A 36,85 35,50 34,75 5
675A 36,93 35,10 34,39 16
617A 36,22 35,00 34,43 15
  1. 4. gemiddeld hoge grondwaterstand
  2. 5. gemiddeld lage grondwaterstand

Afvalwater

Het plangebied heeft een gemengd rioleringstelsel, in het plangebied bevindt zich een nieuwere wijk met een gescheiden rioolstelsel. Dit stelsel eindigt nu in het gemengde riool, het is de bedoeling dat in de toekomst dit water aansluit op een gescheiden systeem.

4.2.5 Waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten

De inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten, deze zijn hieronder benoemd. De inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten, deze zijn hieronder benoemd. Deze randvoorwaarden en uitgangspunten zijn kaderstellend bij de ontwikkeling van nieuwe initiatieven binnen het plangebied.

Afwatering

Algemeen

Hemelwater en afvalwater moet gescheiden aangeleverd worden aan de perceelsgrens.

Oppervlakken

Regenwater van dakvlakken en verharding mag niet afvoeren naar het gemengd riool. Regenwater van verontreinigde verharding (hoge verkeersintensiteit) mag afgekoppeld worden via een zuiverende voorziening (voorkeur) of worden afgevoerd naar het gemengde riool (2e keus).

Waterberging

In het plangebied moet een berging van minimaal 20 – 40 mm gerealiseerd worden.

(Regen)waterkwaliteit

Bronmaatregelen

Voorkomen dat water verontreinigd raakt door materialisering en bouwen volgens richtlijnen Duurzaam bouwen (DuBo-vereisten).

Grondwater

Grondwaterneutraal bouwen

Voor het bereiken van voldoende ontwatering, dient het grondwater duurzaam beheerst te worden. Dit houdt in dat de grondwaterstand niet permanent verlaagd mag worden. Daarom gaat de voorkeur uit naar ophogen (in combinatie met kruipruimteloos bouwen) in plaats van drainage. Wanneer toch voor drainage wordt gekozen, dient het gemiddelde grondwaterpeil op jaarbasis niet lager te liggen dan in de huidige situatie. Op basis hiervan is het toegestaan de GHG tijdens winterperioden (hoge grondwaterstanden) door middel van de drainage af te toppen.

Grondwateronttrekking

Er mag niet permanent grondwater worden onttrokken om voldoende ontwateringsdiepte te halen. (Parkeer)kelders dienen waterdicht te worden gebouwd. In de aanlegfase mag het grondwater wel tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij waterschap).

Ontwatering

De ontwateringsdiepte, gerelateerd aan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt 0,70 meter ten opzichte van het bouwpeil. De vloerpeilen van de woningen liggen minimaal 20 cm boven wegpeil, wat resulteert in een ontwateringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van de GHG.

4.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0024.jpg"

figuur 22: fragment Beleidskaart Archeologie

Archeologie en het plangebied "Horstlanden-Veldkamp"

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied ""Horstlanden-Veldkamp" is gelegen in een gebied met middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarden. Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Enschede, die gebaseerd is op de Archeologische Verwachtingskaart, behoren gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde tot het archeologisch gebiedstype "Onderzoeksgebied A" en "Onderzoeksgebied B". Dit betekent dat bij een totale bodemverstoring door bouwen, slopen of het aanleggen van leidingen en dergelijke, groter dan 250 m² respectievelijk 500 m² met een diepte groter dan 50 cm. archeologisch onderzoek verplicht is voor te ontwikkelen gebieden in het plangebied. Archeologisch vooronderzoek moet aantonen of de bodem ter plekke verstoord is en geen archeologisch waardevolle lagen bevat. Als dat het geval is, dan is het betreffende gebied verder vrijgesteld van archeologisch vervolgonderzoek. De kosten voor archeologisch onderzoek in ontwikkelingsgebieden zijn voor de bodemverstoorder. Er is geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk, indien de bodemverstoring op de ontwikkellocatie beneden de 250 m² respectievelijk 500 m².

Conclusie

In verband met de juridische borging van de archeologische belangen in het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat (leefgebied) van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen, welke zijn geïncorporeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In dit kader is de volgende natuurwet- en regelgeving van belang:

  • Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming);
  • Flora- en Faunawet (soortenbescherming);
  • Nota Ruimte, in streekplannen/structuurvisies uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied.

De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de minister van LNV bevoegd gezag is) vereist.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en Faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.

De Flora- en Faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  1. 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  2. 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  3. 3. tabel 2 soorten, een tusssencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en Faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Aan het verlenen van ontheffing door de minister zijn, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden verbonden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De lichte toets geldt voor tabel 1- en tabel 2 soorten en voor de meeste vogels en houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De uitgebreide toets geldt voor tabel 3 soorten en de jaarrond beschermde vogelsoorten en houdt in dat:

  • de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en;
  • er geen alternatief is voor de activiteiten en;
  • er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, etc.) en;
  • de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.

Ecologie en het plangebied "Horstlanden-Veldkamp"

Het plangebied "Horstlanden-Veldkamp" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. In het plangebied en de ruimere omgeving daarvan, gelegen in het sterk verstedelijkte gebied, is geen sprake van specifieke soortenrijkdom. Het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat in de Stadsdeelvisie Binnensingelgebied is vastgelegd. Tevens wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden volgens “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht en een beeld geschetst van de toekomstige opgaven in het plangebied.

5.1 Ontwikkelingsvisie (Stadsdeelvisie Binnensingelgebied) )

In deze paragraaf wordt ingegaan op de visie op toekomstige ontwikkelingen en opgaven in het plangebied, zoals die is vastgelegd in de Stadsdeelvisie Binnensingelgebied. Voor de toekomst is een aantal locaties benoemd als mogelijke toekomstige vernieuwings- en verbeteropgaven. De vernieuwingsopgaven zijn benoemd voor de locaties die op dit moment worden beschouwd als de toekomstige grotere invullocaties en functieveranderings- en herstructureringslocaties. De verbeteropgaven zijn benoemd voor gebieden waar de huidige functies niet meer passend zijn en de openbare ruimte en de bebouwing onvoldoende toekomstwaarde hebben, maar de ruimtelijke structuur kan worden gehandhaafd. Beheergebieden zijn alle gebieden waarvoor geen vernieuwings- en verbeteropgaven zijn benoemd. Dit zijn gebieden, waar -uitgaande van deze visie- geen belangrijke ingrepen zijn te verwachten of gewenst zijn.

Na afronding van de herstructureringsprojecten "In de Groene Bogen" en "Plan de Nassau" resteren er de volgende toekomstige opgaven in het plangebied:

Vernieuwingsopgave Kop Zuiderval-west

Het gewenste woon-werkmilieu is het stedelijk compact woon-werkmilieu met de nadruk op het stedelijk compact wonen, werken aan huis en verspreid voorkomende buurtgebonden overige bedrijvigheid, het aanloopstratenmilieu (langs deel Haaksbergerstraat) en het Zuidervalmilieu met een mix van functies.

Vernieuwingsopgave terrein MST Ariënsplein

Het gewenste woon-werkmilieu is het mengmilieu Binnenstad-overig en het Volksparkmilieu. Het bijbehorend programma voorziet in maatschappelijke voorzieningen, zakelijke dienstverlening, centrum-stedelijk wonen en stedelijke woonvilla's met mogelijkheden voor werken aan huis. Randvoorwaarden voor deze vernieuwingsopgave zijn het handhaven van de panden aan de Ripperdastraat, een zorgvuldige afstemming op compact stedelijke zuidkant, afstemming op het gerealiseerde project De Nassau alsmede onderzoek naar en zorgvuldige inpassing van te handhaven bebouwing. Voor verbetering komen in aanmerking het parkeren in bebouwing, aansluiten op parkachtige openbare ruimte van de omgeving, een duurzaam veilige inrichting alsmede het benutten van kansen voor oppervlaktewater en de mogelijke realisering van een blauwe ader.

Voor meer informatie over deze vernieuwingsopgave verwijzen wij u naar paragraaf 5.3 (Projecten en nieuwe initiatieven).

Vernieuwingsopgave zuidzijde Volkspark

Het gewenste woon-werkmilieu is het Volksparkmilieu. Het bijbehorend programma voorziet in maaatschappelijke voorzieningen, zakelijke dienstverlening, centrum-stedelijk wonen en stedelijke villa's met mogelijkheden voor werken aan huis. Randvoorwaarden voor deze vernieuwingsopgave zijn de ruimtelijke samenhang met de aanliggende compacte bebouwing, het transparanter maken van het Volkspark, het zorgvuldig inpassen van te handhaven bebouwing, afstemming van de hoogten op te handhaven bebouwing (o.a. langs de singel), alsmede een recreatieve verbinding langs de Tweede Emmastraat. Voor verbetering komen in aanmerking het parkeren zoveel mogelijk in bebouwing, verbeteren van de toegankelijkheid van het Volkspark aan alle zijden, water als stedenbouwkundig element, versterking van groene kwaliteiten en een duurzaam veilige inrichting.

5.2 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'

De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0025.jpg"

Figuur 23: Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit

In de Gids is voor de deelgebieden Veldkamp-Noord en Stadsweide inclusief Volkspark de grondhouding 'respecteren met gericht vernieuwen' opgenomen. Dit betekent dat nieuwe plannen zich dienen te voegen naar de bestaande ruimtelijke hoofdopzet en dat enkele elementen gericht kunnen worden vernieuwd. Hierbij dient ten aanzien van 'respecteren' rekening te worden gehouden met de volgende randvoorwaarden:

- respecteren van de oude spoorlijn en deze zichtbaar maken;

- respecteren van (stedelijk compact) wonen (en werken-aan-huis) en dit verder uitbreiden;

- respecteren van de stedelijke villa's op ruime kavels langs de M.H. Tromplaan;

- respecteren van de open parkachtige structuur in het gebied binnen de Parkweg en de

Emmastraat;

- respecteren van het Volkspark als park voor de stad;

- respecteren van de bestaande mix van functies.

Ten aanzien van 'vernieuwen' zijn de volgende randvoorwaarden vermeld:

- overgang met omliggende gebieden goed vormgeven;

- grootschalige bedrijvigheid verdwijnt op termijn;

- het Volkspark toegankelijker te maken door de randen toegankelijker te maken;

- langs de Parkweg is een meer gesloten, stevige bebouwing met een duidelijk gezicht naar

het spoor het streefbeeld;

- herstellen van een gesloten lintbebouwing langs de Emmastraat.

Voor het deelgebied Veldkamp-Zuid- Pathmos is in de Gids de grondhouding 'respecteren' opgenomen met de volgende randvoorwaarden:

- respecteren van de hoofdopzet van kleinschalige, gesloten bouwblokken met

grondgebonden woningen;

- openbare ruimte afstemmen op de huidige eisen;

- respecteren van de lintbebouwing langs de Haaksbergerstraat;

- respecteren van de bestaande functies.

Voor het deelgebied Zuiderval en omgeving, deels binnen het plangebied gelegen, wordt ingezet op vernieuwen. Dit betekent dat ruimtelijke initiatieven een nieuwe ruimtelijke hoofdopzet en samenhang dienen te introduceren. Eén van de randvoorwaarden voor vernieuwing is op de kop van de Zuiderval en langs de Haaksbergerstraat verdichten tot een centrum-stedelijk woonmilieu en het realiseren van accentbebouwing als coördinatiepunten.

5.3 Projecten En Nieuwe Intitiatieven

Het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat in principe de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaats vindt.

Voor een aantal (her)ontwikkelingslocaties binnen het plangebied worden op dit moment enkele projecten voorbereid. Deze locaties met de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zullen in deze paragraaf globaal worden beschreven. De planvorming voor die (her)ontwikkelingslocaties is thans nog niet zodanig ontwikkeld dat een passende juridisch-planologische regeling in dit bestemmingsplan kan worden opgenomen.

Voor de onderstaande ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat hiervoor een afzonderlijke planologische procedure (herziening bestemmingsplan) op grond van de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Deze afzonderlijke planologische procedures worden niet eerder opgestart dan nadat de plannen van de ontwikkelende partijen voldoen aan de door de gemeente gestelde beleidskaders en randvoorwaarden en nadat vaststaat dat alle (gemeentelijke) kosten worden gedekt die met deze plannen gemoeid zijn.

1. Herontwikkeling locatie Ariënsplein Medisch Spectrum Twente

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede het "Ontwikkelingskader MST Ariënslocatie" vastgelegd. In de Herijking van de RO-visie is voor de Stadsweide (en daarbinnen specifiek de Ariënslocatie) het functionele ontwikkelingskader Kennis, Technologie & Zorg meegegeven. Daarin zijn ook de uitgangspunten voor de te bereiken ruimtelijke kwaliteit neergelegd. Deze ontwikkeling wordt door het Medisch Spectrum Twente (MST) en Saxion Hogeschool, maar ook door andere partners in de stad sterk gesteund.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0026.jpg"

Figuur 24: Fragment kaart Herijking RO-visie

De Ariënslocatie maakt onderdeel uit van het gebied Stadsweide, een gebied dat wordt gekenmerkt door wonen en stedelijke voorzieningen in een groene setting.

De ontwikkeling van de Ariënslocatie past in het totaalconcept voor een 'Stadsweide voor kennis, technologie en zorg'. Deze Stadsweide wordt een groene tegenhanger van de stenige binnenstadsvloer, waar vooral horeca en detailhandel geconcentreerd zijn en waar boven deze 'plintfuncties' vooral gewoond wordt. In de Stadsweide worden stedelijke functies mogelijk in een sterk groene setting met als groen hoogtepunt het Volkspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0027.jpg"

Figuur 25: gebied Ariënslocatie

De Ariënslocatie ligt ingeklemd tussen de Ripperdastraat, Haaksbergerstraat, Emmastraat, Prinsestraat, Bisschopstraat en het Ariënsplein. Het gebied is circa 2 hectare groot. Op de Ariënslocatie van het MST is op dit moment een breed scala aan ziekenhuisfuncties gehuisvest. Door de grootschalige gebouwen, compacte aaneen geschakelde bebouwing met binnenhoven en de stenige invulling van de Ariënslocatie past het huidige complex niet in het ruimtelijk beeld van Stadsweide als een groene omgeving. Als de nieuwbouw van het MST op de locatie Haaksbergerstraat zal zijn gerealiseerd, zullen deze ziekenhuisfuncties de Ariënslocatie verlaten. De locatie blijft echter een belangrijke rol vervullen in de keten van zorg, waarbij grote delen van de bestaande bebouwing hergebruikt kunnen worden en een herbestemming zullen krijgen. Om het beeld van stedelijke functies in een groene setting waar te kunnen maken, zal het middendeel van het bestaande complex worden gesloopt en wordt het complex opgedeeld in twee deelcomplexen. Dit biedt vervolgens de mogelijkheid om een groengebied te realiseren met zichtlijnen vanaf de Ripperdastraat en Emmastraat, waardoor het beeld van gebouwen in het groen ervaren wordt.

2. Ontwikkelingskader Kop Westerval - Volksparksingel

Bij de gemeente worden regelmatig ruimtelijke initiatieven ingediend voor dit gebied. Om de diverse initiatieven en fysieke projecten in samenhang te kunnen beoordelen is een ontwikkelingskader opgesteld. Geconcludeerd is dat het gebied een gebrekkige samenhang heeft. De ambitie is om de ruimtelijke en verkeerskundige kwaliteit van de westelijke stadsentree te versterken. De openbare ruimte op de Kop Westerval en de herstructurering van de ruimtelijke profielen van de Volksparksingel en de Westerval zijn de belangrijke verbindende elementen. Een ontwikkelingskader op deze aspecten maakt dat er duidelijk afgewogen keuzes gemaakt kunnen worden, waardoor de ruimtelijke samenhang in dit gebied een sterke kwaliteitsimpuls krijgt. Als voorbeeld wordt genoemd de plek waar de Westerval op de Volksparksingel uitkomt (T-splitsing). Deze zichtlocatie wordt aangemerkt als een belangrijke entree van de stad.

De wand van de Volksparksingel aan de rand van het Volkspark is zeer gesloten. Voor de beleving van de Volksparksingel is het gewenst om deze rand als het ware open te breken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0028.jpg"

Figuur 26: kaart ontwikkelingskader Kop Westerval - Volksparksingel

De ruimtelijke en verkeerskundige kwaliteit van de westelijke entree van de stad wordt versterkt door ter hoogte van de Parkweg en de Westerval een duidelijk en toekomstbestendig profiel te geven. Aan de singelring (Volksparksingel en Parkweg) zullen infrastructurele aanpassingen plaatsvinden. In 2010 vindt als uitvloeisel van het Mobiliteitsplan een grondige reconstructie plaats van de Parkweg en de Volksparksingel als maatregel om het bestaande knelpunt in het hoofdwegennet aan te pakken.

De Volksparksingel en de Parkweg worden geherprofileerd met een groene middenberm in de vorm van een bomenrij. Door de herinrichting wordt de verkeersveiligheid vergroot en er zal een betere doorstroming van het verkeer ontstaan door het verlengen of verdubbelen van de opstelstroken bij kruispunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0029.png"

Figuur 27: fragment kaart herprofilering Volksparksingel - Parkweg

Het aangrenzende fiets- en voetpad komt deels in het Volkspark te liggen. De totale groenstructuur zal uiteindelijk sterk verbeteren en het Volkspark krijgt een opener karakter. Door de in-/uitgang van de parkeerplaats van het Volkspark te verplaatsen, wordt de toegang tot het park en met name de verkeersveiligheid verbeterd. Het park zal rechtstreeks via de verkeerslichten van de Tubantiasingel te bereiken zijn. Het ontwerp is tot stand gekomen in overeenstemming met de Volksparkcommissie. Het nieuwe, actuele bestemmingsplan faciliteert een optimalisatie van het wegontwerp.

3. Herontwikkeling locatie Blekerstraat-Haaksbergerstraat

Aanvankelijk had woningcorporatie De Woonplaats een plan ontwikkeld voor nieuwbouw met bijzondere aandacht voor jongeren, senioren en begeleid wonen en commerciële ruimte. Aangezien er te weinig draagvlak was voor dit plan vindt dit nieuwbouwproject geen doorgang. Momenteel wordt gewerkt aan een alternatief plan.

4. Herontwikkeling locatie Janninksweg-Blekerstraat

Voor deze locatie ontwikkelt Domijn een nieuw plan voor de realisering van 24 zorgwoningen voor de Regionale Instelling voor Begeleiding op het gebied van Wonen, Werken en Welzijn. Aanvankelijk was voor deze locatie een plan ontwikkeld voor 48 studentenwoningen.

5. Herontwikkeling noordzijde Emmastraat (Macandralocatie)

Voor het gebied, gelegen in de directe omgeving van de huidige Macandraflat aan de Emmastraat 210 worden plannen ontwikkeld voor herontwikkeling met woningbouw.

6. Herontwikkeling zuidzijde Blekerstraat

Sinds geruime tijd zijn ontwikkelaars bezig te bezien of de locatie Blekerstraat-zuidzijde, een gebied tussen de Veldkampstraat, Meijersbergstraat, Blekerstraat en voormalig spoor, kan worden herontwikkeld tot een woningbouwlocatie, met mogelijkheden voor lichte bedrijvigheid.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008

6.1.1 Wet ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend.

Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.

6.1.2 RO-standaarden 2008

De RO-standaarden 2008 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:

  • standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke

instrumenten moeten voldoen;

  • praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
  • een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
  • een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.


De RO-standaarden 2008 zijn voor het grootste deel wettelijk verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Deze Regeling beschrijft hoe plannen digitaal moeten worden vervaardigd, beschikbaar gesteld en uitgewisseld.

De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor het bestemmingsplan zijn:

IMRO

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO 2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die als ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd.

SVBP 2008

SVBP 2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingsplannen vastgelegd. Hierin zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen opgenomen. De SVBP 2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de plankaart). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.

STRI 2008

STRI 2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO 2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.

6.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek

6.2.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Na het afgerond project “inhaalslag bestemmingsplannen” volgt een hernieuwde actualisatieronde van de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).

Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol.

In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.

In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20090339-0004_0030.jpg"

Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen

Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.

Bestemmingsplannen die worden ontwikkeld in het kader van de hernieuwde actualisatie zijn overwegend conserverend van aard, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Het ontwikkelingsgerichte deel bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (afwijking, wijziging) in juridische zin worden vastgelegd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende basisbestemming. In visies aangeduide gewenste woon- , werk- en mengmilieus worden, waar mogelijk in juridisch-planologische zin vastgelegd via (verzamel)bestemmingen, zoals een bestemming "Gemengd". Daarbij dient te worden getoetst of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening na een integrale belangenafweging in de concrete situatie een dergelijke bestemming verantwoord is.

Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat.

Indien er voldoende duidelijkheid bestaat over zekere en nieuwe concrete ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen die overigens wel in het bestemmingsplannen worden opgenomen, hetzij via een rechtstreekse bouwtitel, hetzij via de binnenplanse flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan (afwijking, wijziging). Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is.

In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, zijn de omschreven projecten en nieuwe initiatieven op dit moment onvoldoende uitgewerkt om deze in het voorliggende plan middels een passende bestemming op te kunnen nemen. Voor deze nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden afzonderlijke planologische procedures gevoerd. Een uitzondering is gemaakt voor de beoogde reconstructie met infrastructurele aanpassingen aan de Volksparksingel en de Parkweg. Deze nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt wel in dit bestemmingsplan gefaciliteerd.

6.2.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:

  • zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
  • tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
  • tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.

In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.

Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.

Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.

Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.

6.2.4 Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

6.3 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding van de plankaart en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 - Algemene regels;

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van garagebedrijven en risicovolle inrichtingen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf” met vermelding van een volgnummer, zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 3.

Artikel 4 Bedrijf-Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Kleinschalige nutsvoorzieningen van geringe omvang, zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die ten hoogste in milieucategorie 2 voorkomen, worden in beginsel niet afzonderlijk bestemd, maar worden bij recht als ondergeschikte voorziening toegestaan in de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming.

Artikel 5 Detailhandel

De bestemming “Detailhandel” is opgenomen voor de bestaande, verspreid liggende winkelpanden in het plangebied. De (eventuele) bovenverdiepingen van deze winkelpanden mogen uitsluitend voor woondoeleinden wordt gebruikt, tenzij op de plankaart is aangegeven dat de verdiepingen voor andere functies mogen worden gebruikt.

Artikel 6 Gemengd 1

De bestemming “Gemengd 1” is bedoeld voor het singelmilieu in het plangebied, waarbinnen de volgende functies zijn toegestaan: kantoren, met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel, maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) en het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 7 Gemengd 2

De bestemming “Gemengd 2” is bedoeld voor de aanloopstraten binnen het plangebied, die een ruimtelijk structurerende en functionele centrale rol vervullen. Binnen deze gemengde bestemming zijn de aangewezen gronden bestemd voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. De toegestane bedrijven en voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond van de gebouwen en beperkt tot categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2). De bestaande detailhandels- en horecabedrijven zijn voorzien van een functieaanduiding.

Artikel 8 Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 9 Groen-Park

De voor “Groen-Park” aangewezen gronden zijn bedoeld voor de stads-, wijk- en/of buurtparken en zijn bestemd voor een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, recreatief medegebruik en nutsvoorzieningen.

Binnen de bestemming “Groen-Park” is voor een strook met een breedte van 5 meter op het voormalig spoortracé de aanduiding “verblijfsgebied” opgenomen. Dit betekent op deze gronden een fietspad als onderdeel van het fietsroutenetwerk en een voetpad mogen worden aangelegd.

Artikel 10 Horeca

De bestemming “Horeca” is opgenomen voor de bestaande, verspreid in het plangebied gelegen horecabedrijven (Parklocatie De Jaargetijden & Restaurant 10 en Hotel-restaurant Rodenbach). Ook bij de bestemming “Horecabedrijven” wordt gebruik gemaakt van de Lijst van bedrijfstypen, zoals opgenomen in bijlage A van de voorschriften.

Artikel 11 Maatschappelijk

De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Artikel 12 Sport

De bestemming "Sport" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen sportvelden en sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1). Ter plaatse van de aanduiding "tennisbaan", zijn de gronden tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van tennisbanen.

Artikel 13 Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders wordt de Parkweg gerekend. Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 14 Verkeer-Parkeerterrein

De bestemming "Verkeer-Parkeerterrein" is bestemd voor de bestaande grootschalige parkeervoorzieningen in het gebied, die niet binnen de bestemming “Verkeer" en “Verkeer-Verblijfsgebied” vallen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor – al dan niet gebouwde- (ondergrondse) parkeervoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, in- en uitritten, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 15 Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 16 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in de vorm van woningen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor complexen garageboxen en nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m²;
  2. 2. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  3. 3. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. 4. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  5. 5. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Artikel 17 bevat de Anti-dubbeltelregel.

In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

In artikel 18 (Algemene gebruiksregels) wordt verwezen naar het algemeen gebruiksverbod, zoals dat bij wet is geregeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 19 geeft de Algemene aanduidingsregels.

In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van monumentale en waardevolle bomen en archeologische onderzoeksgebieden.

Regels ten aanzien van bescherming van monumentale en bijzondere, waardevolle bomen

Bij de inventarisatie van het bomenbestand in het plangebied is onderzocht welke beschermwaardige bomen aanwezig zijn, die een beschermingszone behoren te krijgen. Beschermwaardige bomen zijn bomen, die duurzaam in stand gehouden dienen te worden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder, waardevol is, wordt een aantal toetsingscriteria gehanteerd, die ook landelijk worden gebruikt. Afhankelijk van aan welke criteria een boom voldoet, wordt deze als monumentaal of bijzonder, waardevol beschouwd. Structuurbomen, die voldoen aan de criteria van beschermwaardige bomen, worden niet afzonderlijk aangeduid in het bestemmingsplan, maar worden aangegeven in een bijlage van deze plantoelichting.

Planologische bescherming in het plan wordt uitsluitend toegekend voor zover er sprake is van vitale (solitaire) monumentale en bijzondere, waardevolle bomen, die een beschermingszone hebben die van invloed is op mogelijke rechtstreekse bouwtitels van omliggende bestemmingen, wordt die beschermingszone door middel van de aanduiding “monumentale boom” of “waardevolle boom” op de verbeelding van de plankaart vastgelegd. Via specifieke regels worden beperkingen opgelegd aan (bouw)activiteiten. De regels hebben ten doel om de groeiplaats van monumentale of waardevolle bomen te beschermen door bepaalde werkzaamheden onder de kroonprojectie of in de wortelzone van een als zodanig gekwalificeerde boom aan een aanlegvergunning te verbinden. De beschermingszone van de monumentale en waardevolle boom bestaat uit het gebied binnen een afstand van 2 meter van de maximale kroonprojectie van die boom.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels omschreven (bouw)verboden, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet wordt aangetast. Ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen effect rapportage van een erkend boomtaxateur verlangen, waaruit blijkt dat de bouw of werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom. Een erkend boomtaxateur is een boomdeskundige die is aangesloten en erkend door de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVBT) en officieel is geregistreerd als boomtaxateur.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen om de aanduiding “monumentale boom” en/of “waardevolle boom” te verwijderen, indien:

  1. a. de levensverwachting van de betreffende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar bedraagt, of
  2. b. bescherming van de boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt verplaatst, of
  3. c. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

Archeologische onderzoeksgebieden

Voor de oude erven en verdwenen oude erven respectievelijk gebieden en terreinen met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (al dan niet in enigermate verstoord) wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a” (verstoringsoppervlakte > 250 m²) respectievelijk “archeologisch onderzoeksgebied b” (verstoringsoppervlakte > 500 m²). In de planregels behorende bij de gebiedsaanduidingen is een onderzoeksplicht en regels met betrekking tot een benodigde omgevingsvergunning opgenomen.

Artikel 20 geeft de Algemene afwijkingsregels.

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

Artikel 21 geeft de Algemene wijzigingsregels.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.

In artikel 22 (Algemene procedureregels) zijn procedureregels opgenomen voor de wijzigingsbevoegdheid.

In artikel 23 (Overige regels) wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers, zoals die zijn genoemd in de publicatie van het CROW “Parkeerkencijfers- basis voor parkeernormering” (2008) en wordt gebruik gemaakt van het handboek “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

In het artikel “Overige regels” is tevens een algemene regel opgenomen dat in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan, op de gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningsbesluit zijn toegestaan.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.

Artikel 24 Overgangsregels

Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.

Artikel 25 Slotregel

Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijsten

Lijst van bedrijfstypen

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en een Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.

De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.

De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.

In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 0 meter
2 20 meter
3.1 30 meter
3.2 50 meter
4.1 100 meter
4.2 200 meter
5.1 300 meter
5.2 500 meter
5.3 700 meter
6 1.000 meter

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan “Horstlanden-Veldkamp 2010”

Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.

In de bestemmingsregels van de bestemmingen “Bedrijf", "Gemengd 1", "Gemengd 2", "Horeca", "Maatschappelijk" en "Sport" is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).

Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.

Specifieke opslagen en installaties

Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.

Specifieke bedrijvenlijsten

Voor gebieden met functiemenging kan er op basis van de VNG-brochure, naast hantering van een algemene bedrijvenlijst (Lijst van bedrijfstypen), een keuze worden gemaakt voor hantering van een specifieke bedrijvenlijst, de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging.

Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de gemengde gebieden binnen een plangebied, die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies en waarvoor de bestemming “Gemengd” of “Centrum” geldt.

Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging, bijvoorbeeld een stadscentrum met winkels, woningen, horeca en kleine bedrijven. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein.

In de lijst voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.

De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen).

Categorie C

Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het betreft kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.


2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.


3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de voorschriften worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.


Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • Zijn de normen duidelijk ?
  • Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels een algemeen gebruiksverbod opgenomen en tevens aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

Voor de reconstructie van de westelijke singels (Tubantiasingel-Parkweg-Volksparksingel) is door de gemeenteraad van Enschede een uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld. Maximaal 50% van deze kosten zullen gedekt worden vanuit de reeds toegekende subsidie van de Regio Twente in het kader van de subsidieregeling Twente Mobiel (totale subsidiebijdrage van € 1,5 miljoen). Deze subsidieregeling richt zich op quick win maatregelen om de doorstroming op het regionale en stedelijke hoofdwegennet te verbeteren. In de projectenlijst 2008 van het Mobiliteitsplan zijn reeds de benodigde gemeentelijke middelen voor verbetering van de doorstroming van de westelijke singels opgenomen. Daarnaast is er vanuit het Gemeentelijk Riolerings Plan en Meerjaren Investeringsplan Wegen totaal een bedrag van maximaal € 1,2 miljoen beschikbaar.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.

Hoofdstuk 8 Participatie

8.1 Adviezen

Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" is het erkende wijkorgaan "Horstlanden-Veldkamp" actief. Deze wijkraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is de wijkraad "Horstlanden-Veldkamp" gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Namens de wijkraad heeft de voorzitter enkele algemene opmerkingen gemaakt die voornamelijk betrekking hebben op vragen over de wijze van bestemmen. Daarnaast is verzocht om de bouwhoogte van alle grondgebonden woningen, waarvoor de welstandscategorie Dorpse linten geldt, te limiteren tot maximaal 10 meter. Voor de bestaande situaties wordt de thans aanwezige bouwhoogte vastgelegd en voor de resterende nieuw te bouwen woningen in het herontwikkelingsproject “In de Groene Bogen” tussen De Regenboog en de Blekerstraat zal een maximale bouwhoogte van 10 meter worden opgenomen.

8.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" voorgelegd aan de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel, de VROM-Inspectie, Vitens Overijssel N.V., Essent Energie, N.V. Nederlandse Gasunie, Brandweer Enschede, ProRail, de Nederlandse Spoorwegen, Rijkswaterstaat, Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg, Het Oversticht en de Stichting Natuur- en Milieuraad Enschede.

Van de binnengekomen reacties en het gemeentelijk commentaar daarop wordt een verslag gemaakt, dat als bijlage 2 aan de plantoelichting wordt toegevoegd.

8.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp 2010" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is tevens te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan zal een verslag worden vervaardigd dat als bijlage 3 aan deze toelichting zal worden toegevoegd.

Bijlage 1 Lijst Van Specifieke Bestemmingen

Bijlage 1 Lijst van specifieke bestemmingen

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 2 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging

Bijlage 3 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verslag Overleg Ex Art. 3.1.1. Bro

Bijlage 3 Verslag overleg ex art. 3.1.1. Bro

Bijlage 4 Bomenlijst Plangebied

Bijlage 4 Bomenlijst plangebied

Bijlage 5 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 5 Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen