Bestemmingsplan Hogeland zuid, Varvik en Diekman
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 24-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20100737-0002 met de bijbehorende regels (en bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 antenne-installatie:
installatie bestaande uit één antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie en hekwerk.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.10 beperkt kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.11 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.12 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een bouwvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouwen of ander bouwwerk met een dak.
1.16 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag:
het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.
1.19 bouwmarkt:
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1500 m² verkoopvloeroppervlak, waar een breed assortiment aan doe- het- zelf- materialen wordt aangeboden (o.a. ijzerwaren, handgereedschap, installatiemateriaal, electrisch handgereedschap, hout en houtwaren, sanitair, verf, behang en tuinartikelen niet-levend).
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.26 detailhandel, volumineus:
detailhandel in volumineuze goederen, die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, ruwe bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.27 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.28 fastfoodrestaurant:
Een horecabedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het relatief snel verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse of voor gebruik elders, en gericht is op het in relatief korte tijd bedienen van grote aantallen mensen, waarbij tevens de mogelijkheid aanwezig is om vanuit de auto gebruik te maken van de geboden service.
1.29 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.
1.30 garageboxen:
een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.33 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.34 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.35 hoofdgebouw:
het gebouw op een perceel dat gelet op de bestemming als meest belangrijk is aan te merken.
1.36 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.37 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.38 kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.39 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.40 niet zelfstandige detailhandel:
detailhandel die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en naar aard, omvang en openingstijden ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.41 niet zelfstandige horeca:
horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.42 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.
1.43 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.44 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.45 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.46 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.47 reclamemast:
Mast waarop reclame-uitingen mogelijk zijn.
1.48 religieuze voorziening:
voorziening ten behoeve van levensbeschouwing alsmede daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.49 richtwaarde:
richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.50 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.51 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 sportvoorzieningen:
gebouwde en ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.
1.53 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.54 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.55 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.56 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.57 winkel:
een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.58 woning:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.59 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.60 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.61 Zorginstelling:
een instelling die zorg(diensten) verleent in combinatie met huisvesting, specifiek gericht op ouderenzorg, met dien verstande dat verslavingszorg niet is toegestaan.
1.62 zorgwoning:
een al dan niet zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de afstand tot de perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.6 de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.7 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogt van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.8 maximaal bebouwingspercentage
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.9 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.)
omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.
2.10 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en garagebedrijven;
- b. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
- c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" zijn bedrijven, genoemd in categorie 3.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" zijn bedrijven, genoemd in categorie 3.2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – vermelding volgnummer” zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende 22;
- f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garageboxen" zijn garageboxen toegestaan;
- g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 3.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken tot maximaal 7 meter.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
- b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
- c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een garagebedrijf;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behove van een praktijkruimte;
- 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle bedrijven;
- 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer” en het verwijderen daarvan van de bij deze regels behorende bijlage 2, indien het bedrijf met de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Artikel 4 Bedrijf - Garage
4.1 Bestemmingsomschrijving
de voor “Bedrijf- Garage” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. garagebedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en risicovolle bedrijven;
- b. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
- c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven;
- b. lid 4.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van garagebedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel;
- b. geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert;
- c. tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behove van een praktijkruimte;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Garage” in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf- Verkoop motorbrandstoffen met lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen met lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen, met dien verstande dat:
- 1. het bestaande lpg-vulpunt niet mag worden verplaatst;
- 2. binnen een afstand van 25 meter tot het gasreservoir geen kwetsbare objecten en/of beperkt aanwezig mogen zijn;
- 3. de doorzet ten hoogste 1000 m³ mag bedragen.
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- a. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- b. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde ontheffing wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Verkoop motorbrandstoffen met lpg” in de bestemming “Bedrijf”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, al dan niet in combinatie met een woonfunctie op de verdieping(en);
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 6.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel.
Artikel 7 Detailhandel - Volumineus
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Detailhandel - Volumineus” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bouwmarkt,
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. llid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, niet zijnde volumineus;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
Artikel 8 Gemengd - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Gemengd - 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 3), met dien verstande dat ook bedrijven genoemd onder de omschrijving Autowasserijen en Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires, beide genoemd in categorie B van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, eveneens zijn toegestaan, met uitzondering van risicovolle inrichtingen en risicovolle bedrijven;
- b. dienstverlening, met dien verstande dat uitsluitend zakelijke dienstverlening, niet zijnde kantoor, is toegestaan;
- c. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie is beperkt tot maatschappelijk voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 3);
- d. ter plaatse van de aanduiding "religie niet toegestaan" religieuze instellingen niet zijn toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - garage” is een garagebedrijf, die is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3" is een garagebedrijf, genoemd in categorie 3.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn kantoren toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - fastfood" zijn uitsluitend fastfoodrestaurants toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 1100 vierkante meter bvo mag bedragen;
- i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - volumineus" is volumineuze detailhandel in auto's, boten, caravans en motoren toegestaan;
- j. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
- k. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - fastfood" zijn aanvullend aan de onder i omschreven doeleinden tevens toegestaan:
- 1. speelvoorzieningen;
- 2. één geïntegreerde reclamemast met een maximale hoogte van 17 meter en een maximale oppervlakte van 4 meter bij 6 meter;
- 3. terrassen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2.2, onder d, voor het verplicht bouwen van de gevel in de gevellijn, onder voorwaarde dat:
- 1. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;;
- 2. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- 3. de parkeerbaland in de directe woon- en leefomgeving niet onevenredig nadeling wordt of kan worden beïnvloed;
- 4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.
- b. lid 8.2.3, onder b, of e en b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
De in dit lid onder b en c genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, toegestane bedrijven.
De in dit lid genoemde afwijking wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. in- en uitritten,
- c. wandel- en fietspaden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen, zoals geluidsschermen of geluidswallen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' is een ondergronds waterbassin toegestaan ten behoeve van de opvang van overtollig rioolwater;
- i. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van café's en bars, hotels en pensions, conferentie-oorden en congrescentra;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder 1, op die locatie toegestane horecabedrijven;
- b. lid 10.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 10.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter, met uitzonderding van de locaties met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - fastfood", waarvoor een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.
Artikel 11 Kantoor
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ter plaatse van de aanduiding "wonen" zijn woningen toegestaan;
- c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 11.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. artikel 11.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- c. artikel 11.2.4, onder f, voor het verplicht bouwen van de gevel in de gevellijn, onder voorwaarde dat:
- 1. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- 3. de parkeerbaland in de directe woon- en leefomgeving niet onevenredig nadeling wordt of kan worden beïnvloed;
- 4. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan.
De in dit lid onder a en b genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding "speeltuin" mag een speeltuin worden gerealiseerd.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 12.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 12.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 12.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 13 Recreatie - Volkstuin
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie - Volkstuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen en hobbytuinbouw;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen;
- c. groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- d. parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het opslaan van niet-agrarische goederen en/of het stallen van auto's, boten en caravans;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- b. niet zelfstandige horeca , die is genoemd in categorie 1 uit de Hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- c. niet zelfstandige detailhandel;
- d. ondergeschikt medegebruik ten behoeve van naschoolse opvang, welzijnswerk en sociaal-cultureel werk;
- e. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn de gronden mede bestemd voor gebruik door campers;
- g. ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" zijn de gronden mede bestemd voor gebruik voor maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van religieuze voorzieningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding "gemengd" zijn functies toegestaan die zijn genoemd in de bij deze regels behorende specifieke staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging - Diekman Sport (bijlage 3), ;
- i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - openlucht zwembad" is een openlucht zwembad toegestaan, met daarbij behorende voorzieningen, zoals niet zelfstandige horeca en niet zelfstandige detailhandel;
- j. ter plaatse van de aanduiding “zwembad” is een overdekt zwembad toegestaan;
- k. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 14.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 14.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
- b. lid 14.2.2, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m²;
- c. lid 14.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 14.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 14.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. tunnels, viaducten en bruggen;
- d. rotondes;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. overige verkeersvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. geluidwerende voorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Verkeer - Parkeergarage
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Parkeergarage" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de realisering van gebouwen die door hun indeling zijn bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt ten dienste van het stallen van voertuigen;
- b. de aanleg van bij die gebouwen behorende voorzieningen, zoals toegangswegen en –paden, manoeuvreerruimte en groenvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebiedsontsluitingswegen;
- b. erftoegangswegen;
- c. pleinen;
- d. woonerven;
- e. pleinen;
- f. voet- en fietspaden;
- g. tunnels, bruggen en viaducten;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. overige verkeersvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. geluidwerende voorzieningen;
- l. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- m. speelvoorzieningen;
- n. straatmeubilair;
- o. nutsvoorzieningen
- p. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
17.2 Bouwregels
17.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van één of meerdere verkooppunten van motorbrandstoffen.
Artikel 18 Water - Waterloop
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Waterlopen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van hoofdwatergangen;
- 2. oppervlaktewater;
- 3. retentie van water;
- 4. wateraanvoer en waterafvoer;
- 5. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers, poelen, wadi's en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- 6. het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, ecologische en cultuurhistorische waarden;
- 7. natuurgebieden en natuurbeheer
- 8. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen;
- 9. sier- en moestuinen;
- 10. extensieve recreatie;
- 11. groenvoorzieningen;
- 12. boomsingels en houtwallen;
- 13. uit- en inritten, en toegangswegen;
- 14. wandel- en fietspaden;
- 15. speelvoorzieningen en picknickplaatsen.
18.2 Bouwregels
Op de tot "Waterstaat - Waterlopen" bestemde gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de doeleinden omschreven in lid 19.1 met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming toe te staan, mits de waarde van de beek niet onevenredig wordt aangetast. Hierover wordt voor de verlening van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij het waterschap.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen, vergraven, verbreden, dempen of afdammen van waterlopen;
- 2. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
b. De in lid 19.4, onder a, genoemde werken of werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
c. De in lid 19.4, onder a, genoemde werken of werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- b. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, risicovolle bedrijven en garagebedrijven;
- c. ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is dienstverlening toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding "horeca" is horeca zijn restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, lunchrooms en viskramen, zoals genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) en daarmee vergelijkbare horecabedrijven toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- f. ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is een kantoor toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- h. ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage” is een onderbouw ten behoeve van parkeervoorzieningen en bergingen toegestaan, bestaande uit maximaal één bouwlaag beneden maaiveld;
- i. ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling" is een zorginstelling toegestaan;
- j. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
- k. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 19.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 19.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 19.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
- d. lid 19.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 19.1, onder c;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel;
- 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 19.1, onder d;
- 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kantoor, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 19.1, onder f;
- 7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het commercieel stallen van caravans;
- 8. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een zorginstelling, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 19.1, onder i.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 19.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- b. lid 19.4, onder a, ten ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
19.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf”;
- b. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”;
- c. het verwijderen van de aanduiding “dienstverlening”;
- d. het verwijderen van de aanduiding "horeca"
- e. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”;
- f. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk";
- g. het verwijderen van de aanduiding "zorginstelling"
- h. het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen";
- i. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a tot en met h genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven , indien:
- 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of:
- 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- j. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
- k. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte" ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 20 Leiding - Gas
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en bescherming van in totaal vier hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:
- 1. één gastransportleiding met een maximale diameter van 8 inch;
- 2. één gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch;
- 3. twee gastransportleidingen met een maximale diameter van 24 inch.
- b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:
- 1. 40 bar voor de leidingen van 8 en 12 inch;
- 2. 80 bar voor de leidingen van 24 inch.
- c. de exacte ligging van de gastransportleidingen is weergegeven op de kaartbijlage 5 , behorende bij deze regels.
20.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
20.5 Afwijken van de gebruiksregels
20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. het aanbrengen van verhardingen;
- 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
- 7. diepploegen;
- 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
- 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Artikel 21 Leiding - Hoogspanning
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' aanwezige ondergrondse hoogspanningsverbinding tot maximaal 110kV, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
21.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van en de veiligheidssituatie rond de betreffende ondergrondse hoogspanningsleiding, en;
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding(en) of ophoging;
- 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de grond.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de ondergrondse hoogspanningsleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan;
- d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' aanwezige bovengrondse hoogspanningsverbinding tot maximaal 380 kV, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 60 meter;
- c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
22.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding, en; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan;
- d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt vooraf het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Bouwregels
24.1 Onderkelderen van gebouwen
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
24.2 Afwijken van de bouwregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.1:
- a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
- b. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw
2. De onder 1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
- a. geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 Overige zones
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
- e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 27 Algemene Procedureregels
27.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 28 Overige Regels
28.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn
afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
- 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
- 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a, b en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
29.1 Overgangsrecht bouwwerken
29.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 30 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman grotendeels de huidige situatie planologisch vast te leggen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de actualisatie van bestemmingsplannen in de gemeente Enschede. Dit betekent dat voor het plangebied dezelfde regels worden toegepast ten aanzien van gebruik en bouwmogelijkheden.
In het plangebied worden enkele nieuwe ontwikkelingen meegenomen:
- I. De realisatie van twee woningen aan de Kuipersdijk, tussen huisnummer 398 en 412. Het terrein ligt op dit moment braak. De bestemming op grond van het bestemmingsplan "Kotmanplaats" is Gemengde doeleinden (nader uit te werken) en staat het gebruik van de grond voor woningbouw niet toe. Ook heeft het perceel geen bouwvlak in dit bestemmingsplan. Op basis van het voorliggende bestemmingsplan krijgt het perceel een bouwvlak met bijbehorende planregels ten aanzien van de bestemming Wonen.
- II. Aan het Spaansland (ten zuiden van de Wethouder Beversstraat) wordt onder meer de realisatie van een fastfood restaurant mogelijk gemaakt.
- III. Aan de Hogelandsingel 21 wordt in het bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor de vestiging van een zorginstelling binnen het bestaande pand Hogelandsingel 21;
- IV. Tot slot wordt een strook grond, grenzend aan de Toernooistraat, opgenomen in het bestemmingsplan. Deze strook bevond zich eerder in het ontwerp-bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost 2009'.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Oost. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Zuiderval, aan de noordzijde door de Varviksingel en Hogelandsingel, aan de oostzijde door de Tegelerweg, Heutinkstraat, Estafettestraat en Brinkstraat en aan de zuidzijde door de A35/N35.
Afbeelding 1.1: Situering van 'Hogeland Zuid, Varvik en Diekman ten opzichte van Enschede.
De locatie die met een gele begrenzing is aangegeven, wordt eveneens opgenomen in dit bestemmingsplan. Het betreft de locatie "Diekman-Sport". Voor dit gebied is recentelijk het bestemmingsplan "Diekman Sport" in werking getreden. Dit bestemmingsplan wordt één op één overgenomen in dit bestemmingsplan.
in een eerder stadium een apart bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van diverse nieuwe functies.
Afbeelding 1.2: luchtfoto plangebied "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman". De rode omlijning geeft het plangebied weer.
1.4 Geldende Juridische Regelingen
Voor het grootste gedeelte van het gebied van onderhavig bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:
- Het Eefink;
- Eefink west;
- Wooldrik - Hogeland-Zuid;
- Wooldrik - Hogeland-Zuid herziening 1;
- Wooldrik - Hogeland-Zuid herziening 2;
- Kotmanplaats;
- Het Diekman (globaal);
- Het Diekman (nadere uitwerking);
- Diekman herziening 3;
- Diekman - Sport.
Afbeelding 1.3 Overzicht van de bestemmingsplannen die momenteel gelden.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie beschreven en komen de volgende aspecten aan de orde:
- Ruimtelijke analyse (positionering binnen Enschede);
- Ruimtelijke structuur (beschrijving ruimtelijke structuur(dragers) en onderscheid deelgebieden);
- Ruimtelijke kwaliteit (beschrijving samenhang tussen aantal elementen);
- Buurtkarakteristiek (beschrijving ruimtelijke karakteristieken diverse deelgebieden/ buurten);
- Functionele analyse (bevolking en wonen, werken, voorzieningen, verkeer;
- beschrijving van de cultuurhistorische waarden, gemeentelijke en rijksmonumenten.
2.1 Ruimtelijke Karakteristieken En Structuur
2.1.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied
Het bestemmingsplangebied, gelegen in het zuidoostelijk deel van Enschede, is opgebouwd uit verschillende buurten. De sterke groei van de bevolking tussen 1900 en 1910 als gevolg van de florerende textielindustrie gaf aanleiding om de stad sterk uit te breiden. Om de nieuwe woonwijken goed te kunnen ontsluiten werd een ringvormige straat, met een lengte van negen kilometer en een breedte tussen de rooilijnen van 28 meter, rondom de stad in het Uitbreidingsplan van 1907 opgenomen. Met dit singelplan werd in 1913 begonnen aan de Boddenkampsingel en in 1931 afgerond met de aanleg van een viaduct over de spoorlijn naar Ahaus. De Hogeland- en Varviksingel, die grenzen aan de wijken Hogeland-Zuid en ‘t Wooldrik, werden tussen 1924 en 1929 aangelegd. Dit singelplan diende een tweeledig doel, namelijk ten eerste een betere geleiding van het toenemende verkeer rondom de stad en ten tweede een goede ontsluiting van toekomstige woonwijken.
De wijk Hogeland-Zuid is gelegen tussen een aantal van de radiale wegen die de wijk grofweg in twee gelijke delen verdeelt: het oostelijk deel, gelegen tussen de Madioenstraat en de Heutinkstraat, en een westelijk deel tussen de Madioenstraat en de Kuipersdijk. In deze tweedeling zijn duidelijk de bouwperioden van de wijk te herkennen. Het oostelijke deel is eerder gebouwd, globaal in de jaren 1920-1930. Het westelijke deel is grotendeels naoorlogs, waarbij de oudste woningen gebouwd zijn in de buurt van de Madioenstraat.
Het Diekman, gelegen in het zuiden van het plangebied, bestaat voor een groot deel uit sportvoorzieningen. Met de sloop van het Diekmanstadion is eind jaren negentig de planontwikkeling van het Diekmanterrein gestart. Om bestaande en nieuwe initiatieven in goede banen te leiden, is in 1997 de structuurvisie Diekmangebied vastgesteld met de ambitie om een unieke concentratie van sportieve- en recreatieve voorzieningen te creëren. Het daaruit voortvloeiende bestemmingsplan is in 1999 onherroepelijk geworden. Er zijn sindsdien meerdere gebouwen ontwikkeld, maar een groot deel van het beschikbare terrein wacht nog op invulling. Het plangebied wordt ingevuld met functies voor maatschappelijke en culturele doeleinden. Omdat deze ontwikkeling vooruit loopt op dit bestemmingsplan, is er voor gekozen om hier een apart bestemmingsplan voor op te stellen. Het betreft het plangebied dat wordt begrensd door het Aquadrome en de bebouwing aan de J.J. van Deinselaan (waaronder de klimhal), door de J.J. van Deinselaan en door de verschillende sportterreinen (o.a. voetbalvelden, tennis- en squashcomplexen).
Zuiderval
De gemeente Enschede werkt momenteel aan de ontwikkeling van de Zuiderval. Het gehele gebied van de Zuiderval, waarvan een deel is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Hogeland Zuid, Varvik en Diekman', omvat circa 40 hectare en is daarmee één van de grootste binnenstedelijke herstructureringsgebieden in Nederland.
De Zuiderval is een locatie voor kantoren met een hoogwaardige uitstraling. Naast kantoren heeft het gebied ook een woonfunctie en zijn er talrijke voorzieningen in het gebied gerealiseerd. In het plangebied bevinden zich onder andere bedrijven op het het gebied van mobiliteit, bouwmaterialen en bedrijven voor de dagelijkse boodschappen.
Diekman Sport
Voor een deel van het gebied van het Diekman is een nieuw bestemmingsplan in werking getreden; het bestemmingsplan 'Diekman Sport'. Het bestemmingsplan 'Diekman Sport is op 19 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. D.d. 2 maart 2012 is het bestemmingsplan 'Diekman Sport' onherroepelijk.
Het plan 'Diekman Sport' voorziet in de realisatie van een wooncomplex met maatschappelijke voorzieningen aan de J.J. van Deinselaan, de realisatie van een plein met omliggende bebouwing voor gemengde voorzieningen op het Diekmanterrein en een sportbestemming aan de Olympialaan.
Afbeelding 2.1. Het Diekmanterrein, met op de voorgrond de parkeervoorziening voor campers.
In het zuidelijk deel van het Diekman heeft woningbouwontwikkeling plaatsgevonden. Tussen de sportterreinen en de A35/N35 zijn aan het begin van de 21e eeuw vrijstaande woningen gerealiseerd. Het meest westelijke deel van het plangebied bestaat deels uit bestaande bedrijvigheid en deels is er ruimte voor nieuwe bedrijven. Vanwege de ligging aan de Zuiderval is dit deel van het plangebied een belangrijke zichtlocatie vanaf de A35/N35 richting de binnenstad.
2.2 Functionele Karakteristieken En Structuur
2.2.1 Bestaande functies binnen het plangebied
In Hogeland-Zuid komen naast de woonfunctie ook bedrijven, detailhandel en maatschappelijke functies voor. Detailhandel ligt geconcentreerd rond enkele straten (waaronder de Brinkstraat). Voor bedrijvigheid geldt dit ook, echter komt dit ook voor op binnenterreinen achter woonbebouwing.
Op het Diekmanterrein zijn een aantal sportvoorzieningen terug te vinden. Onder andere zijn hier accomodaties voor voetbal, tennis en fitness gehuisvest.
Rondom de Zuiderval vindt herontwikkeling plaats. Van de in totaal zes deelgebieden die behoren tot het projectgebied Zuiderval, liggen er twee in het plangebied van dit bestemmingsplan: het Eefink en Kotmanplaats.
Het Eefink is met name gericht op zakelijke dienstverlening. Ook is in dit gebied een middelbare school gevestigd.
In Kotmanplaats, ten zuiden van de Wethouder Beversstraat, is onder andere een brandweerkazerne gevestigd. Daarnaast is er een concentratie van detailhandel met een supermarkt en een bouwmarkt. Op de zichtlocatie aan de Zuiderval ligt een aantal autogarages. Aan de Wethouder Beversstraat is tevens een grootschalig bedrijfsverzamelgebouw gevestigd.
Afbeelding 2.2. Mobiland, een concentratie bedrijven, gerelateerd aan mobiliteit, zoals autobedrijven.
2.3 Cultuurhistorie
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de monumenten die zich binnen het plangebied bevinden. Daarnaast zal nader ingegaan worden op de archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied.
2.3.1 Monumenten
2.3.2 Archeologisch erfgoed
In het plangebied komen verschillende archeologische verwachtingswaarden voor. Het westelijk deel van het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde. In dit type archeologisch gebied worden bewoningsresten verwacht van de eerste erven van Enschede. Het betreft gebieden met oude erven of verdwenen oude erven. Ook kunnen hier bewoningsresten uit eerdere periodes worden aangetroffen. In het archeologisch beleid is dit gebied aangeduid als "Onderzoeksgebied A". De voorwaarden voor bouwen die aan dit gebiedstype zijn gekoppeld worden toegelicht in paragraaf 4.3.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover voor dit bestemmingsplan van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig
Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- 1. Concurrentiekracht verbeteren;
- 2. Bereikbaarheid verbeteren;
- 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:
Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren
De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.
Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren
De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:
- Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling
- Meer keuzemogelijkheden bieden
- Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn
Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.
Nationale belangen
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.
- 1. Een excellent ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving)
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten)
- Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds)
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen)
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid; het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In 2012 wordt de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Bro.
Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro:
- I. Mainport ontwikkeling Rotterdam;
- II. Kustfundament;
- III. Grote rivieren;
- IV. Waddenzee en Waddengebied;
- V. Defensie;
- VI. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
3.1.3 Visie erfgoed en ruimte
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
- I. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
- II. eigenheid en veiligheid: zee kust en rivieren;
- III. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
- IV. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- V. wederopbouw: tonen van een tijdperk.
De Visie Erfgoed en Ruimte is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belvedére', waarin een visie is neergelegd op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de Waterwet
- Provinciaal Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeers- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer
- Bodemvisie in kader van de ILG-afspraak (Investeringsbudget Landelijk Gebied) met het Rijk
Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 3.1.: Uitvoerinsgmodel
In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel voor het grootste deel geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied. In het plangebied zijn enkele nieuwe ontwikkeling opgenomen. Dit betreft onder andere een binnenstedelijk ontwikkeling van twee woningen op een locatie waar in het hiervoor geldende bestemmingsplan de bestemming "gemengde doeleinden, nader uit te werken" op lag. Deze ontwikkeling voldoet aan de punten uit het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie. De realisatie van twee woningen op de beoogde locatie is wenselijk aangezien het gaat om een binnenstedelijke locatie waarbij wordt voldaan aan het principe dat inbreiding voor uitbreiding gaat. De omliggende functies geven ten aanzien van de herontwikkeling en het nieuwe gebruik geen belemmeringen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020
De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor te worden gezorgd, dat Enschede in 2020:
- een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
- een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
- wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
- groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede;
- het imago heeft van Europese kennisstad.
De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.
3.3.2 Structuurvisie
Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.
3.3.3 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
3.3.4 Woonvisie Enschede 2005 - 2015
Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie. De Woonvisie Enschede 2005-2015 is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.
Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:
- de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
- tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.
In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:
- het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
- het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.
Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:
- sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
- aandacht voor de kwetsbare groepen;
- werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
- vergroten van de invloed van woonconsumenten;
- samenwerken aan wonen.
Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen.
Woonbeleid in het plangebied “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman”
In het plangebied wordt een ontwikkeling opgenomen waarbij twee woningen gerealiseerd worden aan de Kuipersdijk tussen nr. 398 en 412. Deze kleinschalige ontwikkeling heeft slechts geringe invloed op de uitvoering van het woonbeleid. Daarnaast geldt binnen de gemeente een lijst voor woningbouwprioritering. Deze lijst geeft aan welke woningbouwprojecten de komende jaren prioriteit in de uitvoering krijgen. De realisatie van de twee woningen aan de Kuipersdijk staat niet op deze lijst, maar van de herontwikkeling was wel sprake voordat de lijst door de gemeente is vastgesteld.
Voor het pand Hogelandsingel 21 wordt het in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt om een zorginstelling met zorgwoningen te realiseren. Zorgwoningen vallen buiten de hierboven genoemde woningbouwpriotitering, en is daarmee niet in strijd met de uitvoering van het woonbeleid.
3.3.5 Beleid binnenstedelijke bedrijvigheid
Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in twee beleidsvelden, te weten functiemenging in wijken (verspreide/informele locaties) en binnenstedelijke bedrijventerreinen (formele locaties). Een duidelijke kwantitatieve afbakening valt hier niet echt aan te geven maar ligt grofweg bij 1,5 ha. De in de verschillende wijken verspreide werkgelegenheid (informele locaties/functiemening) bedraagt ca. 30% van de totale Enschedese werkgelegenheid, op de formele locaties gaat het om ca. 11% van de totale werkgelegenheid.
Binnenstedelijke bedrijventerreinen
Ondanks het feit dat in Enschede steeds meer mensen werkzaam zijn in de zakelijke en publieke dienstverlening, blijven ook de industrie, bouw, groothandel en logistiek belangrijke ruimtevragers. Om aan alle bedrijven ruimte te kunnen bieden, moet een kwantitatief en kwalitatief gevarieerd aanbod aan bedrijfsterreinen worden ontwikkeld, waaronder op binnenstedelijke locaties. Hierbij worden de groene randen van de stad ontzien. Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis van oudsher veel binnenstedelijke bedrijfslocaties, waaronder in het plangebied "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman".
De laatste jaren is er echter veel bedrijvigheid van de binnenstedelijke bedrijfsterreinen verdwenen. Dit is met name een gevolg van de grote vraag naar woningbouw en voorzieningen in de stad, waardoor de bedrijfsfuncties onder druk komen te staan. Daarnaast kiezen steeds meer bedrijven voor een locatie aan de rand van de stad, omdat ze daar meer ruimte hebben of omwille van milieuredenen. In de Toekomstvisie is aangegeven dat de druk op het buitengebied zo beperkt mogelijk moet zijn, daardoor neemt de druk op de ruimte in de bestaande stad toe. Daar waar mogelijk dient de bedrijvigheid dus in de bestaande stad te worden opgevangen. Ondermeer door actief te zoeken naar nieuwe mogelijkheden voor bedrijvigheid in bestaand stedelijk gebied kan worden voorkomen dat er aan de rand van de stad extra ruimte nodig is om bedrijven te huisvesten. Dit is des te meer belangrijk omdat vrijkomende bedrijfsruimte (locaties, gebouwen) in het bestaand stedelijk gebied veelal dient als 'broedplaats' voor nieuwe startende bedrijvigheid en daarmee de structuur van de lokale economie en de vitaliteit van zowel de wijk als de bestaande stad versterkt. De gemeente vindt het dan ook belangrijk dat er in het binnenstedelijk gebied voldoende ruimte blijft voor (startende) bedrijven. Om het verdwijnen van binnenstedelijke bedrijfslocaties actief te kunnen tegengaan en sturing te geven aan de ontwikkeling van nieuwe binnenstedelijke bedrijfslocaties, is door de gemeenteraad van Enschede op 14 mei 2007 hieromtrent beleid vastgesteld. Dit beleid komt in hoofdlijnen op het volgende neer:
- In elke ruimtelijke afweging van functionele (her)ontwikkeling van een locatie de werkfunctie nadrukkelijk als optie meenemen;
- Bij de afweging van de (her)ontwikkeling van een binnenstedelijk bedrijventerrein de werkfunctie als uitgangspunt nemen;
- De bestaande locatiescans in te zetten als afwegingskader, indien er van de betreffende locatie geen scan aanwezig is wordt deze alsnog opgesteld;
- In elke ruimtelijke afweging van een locatie wordt het motto "inbreiding gaat voor uitbreiding" nadrukkelijk meegenomen;
- De verankering van de werklocaties vindt plaats in de bestemmingsplannen.
Functiemenging in wijken
Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook het gemeentelijk detailhandels- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Uitgangspunt is om – naast de reeds bestaande wettelijke mogelijkheid tot bedrijfshuisvesting in een deel van de woning (beroep of bedrijf aan huis) – kleine bedrijven te laten vestigen in daarvoor geschikte panden of een verruiming van de regels op bepaalde gebieden toe te staan. Te denken valt aan voormalige solitaire winkelpanden, grote woningen (o.a. langs de singels, invalswegen) en hobbykamerwoningen. Hierdoor wordt het vestigingsmilieu in de stad gevarieerder en wordt de broedplaatsfunctie fysiek een kans gegeven. Het beleid sluit hiermee tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid.
Werken aan huis
Veel ondernemers starten een eigen, voornamelijk dienstverlenend, bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid, leefbaarheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd.
Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de huidige aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik.
Voor de gemeente is het fenomeen “bedrijf aan huis” ook relevant. Dit met name vanuit het programma 'Enschede Werkt', maar in algemene zin ook vanuit de volgende doelen:
- het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
- het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie;
- het bevorderen van sociale stijging;
- het terugdringen van mobiliteit.
In het kader van de functiemenging in woonwijken geldt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen een vrij ruim toelatingsbeleid, waarbij niet alleen de uitoefening van vrije beroepen aan huis (tandartsen, huisartsen, fysiotherapeuten e.d.), maar ook bedrijfsmatige (dienstverlenende) activiteiten bij de woonfunctie passend worden geacht, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
Enclaves
Vanuit beleidsoogpunt is functiemenging, kleinschalige bedrijfshuisvesting en behoud van kleine binnenstedelijke werklocaties belangrijk voor het economisch functioneren van de stad. Het biedt ruimte voor ondernemen en werkgelegenheid. Deze kleine bedrijfslocaties locaties dragen bij aan levendige en dynamische wijken en het behoud ervan voorkomt de vorming van zogenoemde monofunctionele wijken.
In januari 2011 heeft het College van B&W een beleidsregel tot behoud van enclaves in de stad vastgesteld. Enclaves zijn kleinere bedrijfslocaties in de (woon)wijken.
In de afgelopen jaren zijn veel van deze locaties van bedrijfsbestemming naar woonbestemming getransformeerd. Op basis van een stadsbrede scan bleek dat er in totaal 93 binnenstedelijke werklocaties zijn. Voor 53 hiervan is nu besloten in principe niet mee te werken aan verzoeken tot bestemmingswijziging. Met dit besluit hebben wij geborgd, dat er voldoende ruimte voor kleinschalige economische ontwikkeling beschikbaar blijft. Hierdoor wordt op een ruimtelijk verantwoorde manier omgegaan met schaarse ruimte en wordt verrommeling van deze locaties tegengegaan. De overige 40 locaties mogen van functie veranderen maar moeten dit natuurlijk niet, het vigerende bestemmingsplan blijft intact. Functieverandering houdt hier in dat wanneer een verzoek tot herziening van de bestemming wordt gedaan, de gemeente op basis van het concrete verzoek een beoordeling zal doen.
Het gaat bij de beoordeelde enclaves alleen om percelen met een bedrijfsbestemming. Horeca, detailhandel en een bedrijfsfunctie als medebestemming maken geen deel uit van deze beleidsregel.
Woonmilieus
Enschede is ingedeeld in landelijk gehanteerde woonmilieus. Een woonmilieu wordt gezien als een aaneengesloten woongebied met een grote mate van ruimtelijke uniformiteit en sociale samenhang. De wijken en de buurten van Enschede hebben echter zoveel verschillende karakteristieken dat de omvang en de grenzen van woonmilieus meer in globale zin zijn te bepalen. De woonmilieus geven aan hoe een buurt is opgebouwd, in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden afgeleid over de parkeermogelijkheden en de openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere woonmilieu.
In de beleidsnotitie "Functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves", vastgesteld door burgemeester en wethouders van Enschede op 7 juli 2009, is een onderscheid gemaakt in vier categorieën regelingen voor functiemenging, gerelateerd aan het type woonmilieu.
Regeling functiemenging per woonmilieu:
Categorie A: De huidige regeling functiemenging handhaven (max. 30m² bebouwd oppervlak,
daarboven ontheffing aanvragen per geval);
Categorie B: 30% van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging
(daarboven ontheffing aanvragen per geval);
Categorie C: Binnen de kaders van de Gids Buitenkans geheel vrijlaten;
Categorie D: Een aantal “hotspots” in de stad aangeven, waarbinnen een 49% ontheffing toegestaan wordt (daarboven herziening bestemmingsplan aanvragen per geval).
Deze categorieën, gekoppeld aan het type woonmilieu, geeft de volgende indeling:
Nr. | Woonmilieu | Regeling categorie |
1 | Landelijk milieu | C. Voor het buitengebied is de GIDS Buitenkans vastgesteld. Deze gids maakt voor ontwikkelingen mogelijk, mits ze versterkend zijn voor de kwaliteiten van het landschap. Met het thema functiemenging worden geen andere criteria gesteld en wordt aangesloten bij de Gids Buitenkans. |
2 | Dorps woonmilieu | B. In een dorps woonmilieu is vaak sprake van lage dichtheden. Ook komen grote kavels vaak voor. Er is daarom ruimte voor een ruimere regeling. |
3 | Villa's in het groen | B. Villa's in het groen zijn gebouwd in lage dichtheden, op grote kavels in woonlandschappen aan de stadsrand. Aangezien de woningen vaak groot zijn en ruimte om de woning heen hebben, is een verruiming van de regeling hier wenselijk. |
4 | Suburbaan | A. Suburbane wijken zijn mono-functioneel. Er wonen veel kinderen en parkeren is vaak een probleem. In deze wijken wordt daarom de huidige regeling gecontinueerd. |
5 | Groene woonwijk | A. (met experimenten (B) in de plinten) In een groene woonwijk is in principe veel groen en ruimte aanwezig, die vestigingen van bedrijven aan huis toelaat. De woningen zijn echter vaak klein of van matige kwaliteit. Daarom wordt de regeling in principe niet verruimd. In de plinten (maaiveldniveau) is echter juist vaak behoefte aan meer levendigheid. Daarom worden de mogelijkheden in de plinten verruimd, als het totaal op dat kaveloppervlak maar niet boven de 30% uitkomt. |
6 | Wijkcentrum wonen | A. Dit betreft woningen boven winkels of andere voorzieningen. Hier is het logische dat bedrijven zich in het onderliggende deel huisvesten dan in de woningen. De huidige regeling wordt daarom gehandhaafd. Hier geldt al de regeling wonen boven winkels. |
7 | Stedelijk compact | A. Het stedelijk compact woonmilieu kenmerkt zich door hoge dichtheden (binnensingelgebied, vooroorlogse- en na-oorlogse woonwijken). In oudere delen is vaak renovatie geweest, of dit moet nog gebeuren. Door kleine kavels en weinig parkeermogelijkheden is dit woonmilieu niet geschikt voor extra ruimte voor bedrijfsactiviteiten. |
8 | Centrum stedelijk | A. In de binnenstad is bijna altijd sprake van een gemengde bestemming, waar veel mogelijk is. Aan de randen liggen wat luwere delen, die essentieel zijn voor de kwaliteit van de woonfunctie in de binnenstad. Daarom is, gezien de mogelijkheden vanwege de gemengde bestemming en de balans tussen druk en luw niet noodzakelijk en wenselijk de bestaande regeling te verruimen. |
9 | Stedelijke villa's | B. Stedelijke villa's staan vaak op grote kavels en zijn zelf ook vaak grote woningen (binnensingelgebied en vooroorlogse woonwijken). Doordat er vaak op eigen erf geparkeerd kan worden, is een verruiming naar een 30%-regeling hier mogelijk. |
10 | Stedelijke radialen en dorpse linten, singels | B. Buiten woonmilieus wordt een verhoogde mate van functiemenging voorgestaan op typisch dorpse linten, de radialen en de singels. Deze straten hebben van oudsher een doorgaande functie, of hadden dit vroeger. Dit maakt deze zones meer geschikt voor functiemenging middels een 30% regeling. |
11 | “Hot Spots" in de stad | D. Ook wordt de mogelijkheid geboden 'hot-spots' aan te merken. Dit zal vooral gebieden betreffen waar na een transformatie maximale mogelijkheden worden geboden voor functiemenging. |
De beleidsnotitie "Functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves" is vastgesteld als beleidskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens wordt beoogd de planologische keuzes in het ruimtelijk beleid ten aanzien van functiemenging te faciliteren in ruimtelijke regelgeving door enerzijds een wijze van ontwikkelingsgericht bestemmen en anderzijds de juridische regeling voor beroep of bedrijf aan huis in bestemmingsplannen daarop af te stemmen. Aangezien een bestemmingsplan in overeenstemming dient te zijn met het belang van een goede ruimtelijke ordening ofwel 'duurzame ruimtelijke kwaliteit', moet de planologisch toegestane functiemenging wel zodanig zijn dat enerzijds een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds ook een goede bedrijfsuitoefening is verzekerd. De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming (zie hoofdstuk 6 Juridische planopzet, paragraaf 6.3.2. Bestemmingsregels, bestemming “Wonen”).
De wijken Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman hebben van oudsher binnenstedelijke bedrijfslocaties. Uit de beleidsnotitie "functiemening in wijken en (verborgen) enclaves" is het woonmilieu "stedelijke radialen en dorpse linten, singels" van toepassing. Op basis van categorie B wordt voor dit type woonmilieu het volgende voorgeschreven: 30% van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging (daarboven ontheffing aanvragen per geval). In deze beleidsnotitie is daarnaast een aantal locaties binnen het plangebied aangewezen als te behouden werklocatie:
Straatnaam | Huisnr. | Toevoeging | Bestemming |
Daalweg | 95 | A | Bedrijf (met specifieke functie aanduiding t.b.v. machinale houtbewerking) |
Daalweg | 95 | E | Bedrijf |
Daalweg | 95 | G | Bedrijf |
Heutinkstraat | 150 | Bedrijf | |
Heutinkstraat | 150 | A | Bedrijf |
Heutinkstraat | 150 | B | Bedrijf |
Heutinkstraat | 150 | C | Bedrijf |
Brinkstraat | 289 | Bedrijf | |
Johan van Hoornstraat | 3 | Bedrijf | |
Brinkstraat | 321 | Bedrijf | |
Brinkstraat | 323 | Bedrijf | |
J.P. Coenstraat | 14 | Bedrijf | |
J.P. Coenstraat | 14 | B | Bedrijf |
J.P. Coenstraat | 16 | Bedrijf | |
J.P. Coenstraat | 16 | A | Bedrijf |
Brinkstraat | 324 | A | Bedrijf |
Tabel 3.1.: overzicht te behouden werklocaties in het plangebied
3.3.6 Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012
Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze visie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. De geactualiseerde detailhandelsstructuurvisie wijst locaties aan voor detailhandelsontwikkelingen en geeft antwoord op vragen uit de markt. Met deze visie kan optimaal ingespeeld worden op trends en ontwikkelingen in de detailhandel en kunnen marktkansen optimaal worden benut. In het ruimtelijke detailhandelsbeleid worden duidelijke keuzes gemaakt voor de winkelstructuur. Het ruimtelijk detailhandelsbeleid stimuleert en faciliteert de ontwikkelingskansen voor nieuwe marktontwikkelingen, een gezond ondernemersklimaat voor de bestaande detailhandel, complete en aantrekkelijke winkelclusters voor consumenten (voorzieningenniveau) en een duurzaam en intensief ruimtegebruik en winkelgebieden met ruimtelijke kwaliteit.
In de detailhandelsstructuurvisie wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:
- nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk faciliteren in winkelgebieden met een bijpassende functie en verzorgingsgebied;
- verdere versterking van de positie van de binnenstad als hoofdwinkelgebied binnen de gemeente en als belangrijkste winkelgebied van Twente;
- behoud en versterking van een compleet pakket dagelijkse winkelvoorzieningen in de eigen wijk op loop-/fietsafstand voor de consument (laagdrempelig, comfort en beperking onnodige automobiliteit);
- versterking van het aanbod dagelijkse winkelvoorzieningen door bundeling van potenties in een beperkt aantal bestaande wijk- en buurtwinkelcentra (voldoende kritische massa en draagvlak, synergie, meer kansen voor speciaalzaken);
- aanbod in de woninginrichtingsbranche concentreren op één locatie (ten behoeve van benodigde kritische massa, synergie binnen het thema, vergroting keuzemogelijkheden voor consument);
- versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument, waarbij wordt gestreefd naar het optimum tussen voldoende schaalgrootte, ruimte voor dynamiek in de branche en spreiding over de stad;
- behoud van een gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel)locaties;
- op termijn op verzoek herbestemmen van onvoldoende levensvatbare winkelvoorzieningen en winkellocaties.
3.3.7 Ontwikkelingskader Horeca 2005 - 2015
Op 11 juli 2005 heeft de gemeenteraad het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 vastgesteld. Het ontwikkelingskader vormt een beleidskader voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de Enschedese horeca. Het ontwikkelingskader:
- beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de Gemeente Enschede en geeft aldus aan waar de gemeente zich de komende jaren op richt als het gaat om het realiseren van ambities in de horeca;
- zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente én ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en –initiatieven;
- dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen (input voor gemeentelijke bestemmingsplannen en toetsingskader voor de provincie).
- In de nota zijn de volgende nadere keuzes verwerkt:
- de versterking van de (binnen)stad als euregionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren;
- de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid is aangebracht tussen horecaconcentratiegebied, horecaontwikkelingsgebied, horecaconsolidatiegebied en sterlocaties. Concreet krijgt de horeca de komende jaren ruimte voor ontwikkeling op de volgende locaties: Oude Markt e.o., Muziekkwartier, Van Heekplein, Roombeek, Boekelo/Rutbeek e.o.;
- de beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies;
- de verruiming van de openingstijden in horecaconcentratiegebied en de overige binnenstad.
Horeca stadsdeel Oost
De wijken Hogeland-Zuid en Varvik/Diekman zijn gelegen in het stadsdeel Oost. In dit stadsdeel bevinden zich ongeveer 58 horecabedrijven met ruim 11.000 m2 verkoopvloeroppervlak. De horeca in stadsdeel oost is verspreid over:
- Glanerbrug: in totaal circa 20 horecabedrijven, verdeeld over alle sectoren en met in totaal ruim 3.000 m2 verkoopvloeroppervlak. Het gaat om een aanzienlijk dorpsverzorgend aanbod, voor een belangrijk deel gevestigd langs de Gronausestraat, inclusief enkele omvangrijke zaken met een bovenlokale functie.
- Het Diekmanterrein: de horeca hier maakt onderdeel uit van de aanwezige sport- en leisurevoorzieningen en is niet autonoom.
- Elders in Oost is sprake van een bij het stadsdeel passend aanbod van met name doelgericht bezochte horeca met een lokaal verzorgende structuur.
Horecabeleid in Hogeland-Zuid en Varvik/Diekman
Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten en wijken. Uit oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige horeca(ontwikkel)locaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van de horeca in woonbuurten en -wijken in zijn algemeenheid niet voorgestaan. Net als voor detailhandel geldt dat de kansen op behoud en kwaliteitsversterking van horecabedrijven het grootst zijn bij concentratie in perspectiefvolle buurt- en wijkcentra. In dit perspectief is op de hoek van de Zuiderval en Wethouder Beversstraat de vestiging van een fastfoodrestaurant mogelijk. Het plangebied Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman kent een passend aanbod wijk- en (deels) lokaalverzorgende horeca in met name de drank- en fastfoodsector.
Horecasector Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman | Aantal bedrijven |
Drankensector | 4 |
Fastfoodsector | 4 |
Restaurantsector | 1 |
Hotelsector | 0 |
Totaal horeca | 9 |
Tabel 3.2.: overzicht horecasectoren Bron: Bedrijvencartotheek Enschede 2010
3.3.8 Mobiliteitsplan 2004 - 2015
Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Onder invloed van veranderde maatschappelijke inzichten ten aanzien van mobiliteit is er sprake van enkele gewijzigde accenten in het geactualiseerde Mobiliteitsplan. Het hoofddoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, alsmede het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Centraal staat dat Enschede is gelegen aan de A35. Een goede doorstroming tussen deze stroomweg enerzijds en het westelijk stadsdeel en het centrum anderzijds is van groot belang. Ook de doorstroming op de singelring moet worden geoptimaliseerd. Naast investeringen in aanpassing van de auto-infrastructuur, maatregelen voor een betere benutting van bestaande infrastructuur en parkeermaatregelen, is ook het aanbieden van vervoersalternatieven voor de auto een belangrijk punt. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het fietsroutenetwerk te vervolmaken en uit te breiden. Ook in de kwaliteit van het openbaar vervoer moet verder worden geïnvesteerd door de doorstroomassen voor "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)" uit te breiden en o.a. in te zetten op betrouwbare actuele reizigersinformatie en tariefexperimenten. Bij al deze maatregelen moet het begrip “Ketenbenadering” in gedachten worden gehouden, waarmee wordt bedoeld dat de diverse vervoersmodaliteiten elkaar in een verplaatsingsketen waar mogelijk moeten kunnen aanvullen (bijvoorbeeld P&R voorzieningen). Een ander belangrijk item is de verbetering van de leefbaarheid in woonbuurten door het verlagen van de snelheid van het autoverkeer en het ontmoedigen van sluipverkeer. Hierbij mag de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen in de wijken en de doorstroming op de hoofdwegenstructuur niet uit het oog worden verloren. In het mobiliteitsbeleid speelt "Duurzaam Veilig" een belangrijke rol. Volgens dit principe moet rekening worden gehouden met de feilbare weggebruiker: door een goede ruimtelijke inrichting moet verkeersveilig gedrag automatisch worden opgeroepen.
3.3.9 Notitie Bomenbehoud Enschede
De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door Burgemeester en Wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt.
Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.
Beschermwaardige bomen
Beschermwaardige bomen zijn bomen, waarvan het beleid is om deze duurzaam in stand te houden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Deze bomen zijn op een bomenlijst geplaatst en zijn onder te verdelen in verschillende subcategorieën:
- monumentale bomen; dit zijn bomen van unieke en zeer hoge waarde, de groene parels van Enschede.
- structuur- en bijzondere, waardevolle bomen; dit zijn bomen die de openbare ruimte duidelijk ordenen, structuur en/of identiteit geven op stedelijke niveaus.
- functionele bomen en boomgebieden; dit zijn bomen in parken (op stedelijk en buurtniveau), begraafplaatsen, landgoederen, aan te wijzen pleinen, houtsingels om industrieterreinen, bij sport- en speelgelegenheden en enkele bijzondere locaties.
Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder, waardevol is, is in de notitie een aantal criteria geformuleerd die ook landelijk worden gehanteerd. Met betrekking tot de beschermingsmaatregelen via een juridische regeling in het bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 6.3.3 in het hoofdstuk over de Juridische planopzet.
3.3.10 Externe veiligheidsbeleid
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.
3.3.11 Archeologiebeleid
Op 28 januari 2008 heeft de gemeente Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
4.1 Milieu
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.
4.1.1 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocatie. Het betreft de locatie aan de Kuipersdijk, tussen huisnummer 398 en 412. Dit onderzoek is in februari 2008 door adviesbureau Tebodin uitgevoerd (projectnr. 38525.03) . In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Omdat de tussenwaarde niet wordt overschreden is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Ook voor de overige locaties binnen het plangebied waar nog bouwmogelijkheden zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1.2 Geluid
4.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald.
4.1.4 Externe veiligheid
Het bestemmingsplan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:
- a. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op- en/of overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
- b. Het besluit 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO), bedrijven die onder het BRZO vallen, vormen een aparte categorie bedrijven met een verhoogd toezichtprotocol, deze bedrijven vallen sowieso onder het BEVI;
- c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
- d. Het 'Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen', 2011.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Inleiding
In het kade van de actualisatie van het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin onder andere de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het plan voorziet in de volgende zaken:
- Realisatie van 2 nieuwe woningen aan de Kuipersdijk;
- Realisatie van een fastfoodrestaurant aan het Spaansland.
- Vestiging van een zorginstelling in het pand aan de Hogelandsingel 21 met zorgappartementen.
Voor het overige is het plan conserverend van aard en is er op gericht de bestaande situatie ter plaatse vast te leggen. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Wettelijk kader
De Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor de in art. 5.16 lid 2 opgenomen besluiten en bevoegdheden indien:
- Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
- Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
- De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
- Het Besluit gevoelige bestemmingen.
Verder is in de 'Wet Luchtkwaliteit' het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 vastgesteld.
Overwegingen
Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat de realisatie van twee woningen kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De realisatie van een fastfoodrestaurant is (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM in de categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Derhalve is een berekening nodig om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt.
De luchtkwaliteit in het plangebied zal worden bepaald door de achtergrondconcentratie en de ter plaatse aanwezige voertuigbewegingen. De verkeersgeneratie is door de afdeling Ontwerp geschat, waarbij gebruik is gemaakt van de CROW-publicatie 272. Uitgangspunt is een restaurant met een oppervlak van 430 m2. Gezien de aanwezigheid van een 'drive-in' gedeelte is de via de CROW publicatie berekende verkeersgeneratie van 983 mvt/etmaal met 500 mvt/etmaal verhoogd, waarmee een zogenaamde worst-case benadering is gehanteerd. Via de door het Ministerie beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 8 juni 2011) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd. De berekening is als bijlage opgenomen.
Met betrekking tot de zorginstelling in het pand aan de Hogelandsingel 21 kan worden opgemerkt dat ten gevolge van deze ontwikkeling geen extra verkeergeneratie wordt verwacht. In het huidige bestemmingsplan rust op deze locatie een kantoorbestemming. De realisatie van een beperkt aantal (in het onderzoek is uitgegaan van een maximum van ca. 25) zorg-appartementen en de hiermee gepaard gaande verkeersgeneratie zal niet hoger zijn dan de verkeersgeneratie die samenhangt met de kantoorbestemming uit het bestaande plan.
Conclusie
De ontwikkelingen binnen het plan vallen binnen de in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.
4.1.7 Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij verschillende procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit m.e.r. in werking getreden. Belangrijke wijziging is dat voor activiteiten uit de D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r., die onder de (indicatieve) drempelwaarden liggen, toch moet worden bekeken of er nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Dit wordt aangeduid met de term vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot een tweetal conclusies leiden. Belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten of belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is een bepaalde activiteit niet m.e.r-(beoordelings)plichtig, in het tweede geval dient er een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Pas wanneer belangrijke gevolgen voor het milieu uitgesloten kunnen worden, is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
De aanpassing van het Besluit m.e.r. was het gevolg van een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Ingevolgde deze uitspraak dient een activiteit niet alleen te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar ook aan de andere factoren, zoals opgenomen in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG, die mogelijk aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.
4.2 Water
In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe wordt een beschrijving gegeven van de relevante vigerende wet- en regelgeving en de daarop gebaseerde lokale beleidsuitgangspunten, opgenomen in de Watervisie Enschede. Daarop volgend wordt het watersysteem in het plangebied, de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied en de implementatie van het waterbeleid, gericht op het plangebied, beschreven. Bij deze waterparagraaf behoort de als bijlage bij deze toelichting opgenomen Waterkaart, waarop alle relevante informatie aangaande de waterhuishouding in het plangebied is weergegeven.
4.2.1 Waterwet en waterbeleid
Waterwet
De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in het Nationaal Waterplan (NWP), de Nota Ruimte en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In de provincie Overijssel zijn de in 2009 vasgestelde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening richtinggevend voor waterschap en gemeenten.
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan 2010 - 2015. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.
Watertoets
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.
Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.2.2 Watervisie en Gemeentelijk Rioleringsplan
Watervisie
De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:
- I. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting;
- II. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden;
- III. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.
Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:
- 1. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan;
- 2. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering;
- 3. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
- 4. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.
Afbeelding 4.2.: Blauwe aders binnen de gemeente Enschede
Blauwe aders
De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.
Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)
In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.
De gemeentelijke watertaken zijn:
- I. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- II. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
- III. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;
met als randvoorwaarden:
- IV. Doelmatigheid;
- V. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;
- VI. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente Enschede is voor het afval-, hemel- en grondwater.
Taakopvatting afvalwater
De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.
Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het waterschap Regge en Dinkel.
Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een Individuele Behandeling Afvalwater (IBA). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.
Taakopvatting hemelwater
De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:
- het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
- de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
- de grootte van de percelen;
- de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
- de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
- de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.
Afkoppelen
De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.
Taakopvatting grondwater
De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".
Taken voor particulieren
Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.
4.2.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied is ruim 300 ha groot en ligt tussen de Zuiderval (westen), de Varviksingel (noorden), de Bruninklaan (oosten) en de N35 (zuiden) in het zuidoosten van Enschede, zie afbeelding 4.3.
Afbeelding 4.3: bestemmingsplangebied
Maaiveld
Het globale maaiveldverloop is weergegeven in figuur 4.4.
Afbeelding 4.4.: Maaiveldverloop [bron: AHN]
Bodem en geohydrologie
Voor de planvorming van Eeftink, Kotmanplaats en Diekman zijn recentelijk de volgende onderzoeken gedaan:
- I. Diekman wonen
- II. Diekman sport [Verkennend bodem-, asbest en geohydrologisch onderzoek Diekman-sport te Enschede d.d. 25 januari 2008 met kenmerk R001-452620LHU-cmn-V01-NL, Tauw]
- III. Zuiderval [waterhuishouding Zuiderval d.d. december 2003 met kenmerk 110302/OF3/4J2/000956/AM, Arcadis]
Diekman wonen en Diekman Sport
Diekman wonen en Diekman Sport vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, en zijn verder ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
Eeftink
Uit grondboringen bij de Zuiderval, geboord tot 2 meter diep is naar voren gekomen dat ter hoogte van Het Eeftink de bodem zandig is tot op 2 meter diep. De bovenste meter is sterk humeus. Er zijn peilbuizen aanwezig nabij de kruising Zuiderval / Weth. Beversstraat. De gemeten grondwaterstanden (1980 t/m 1996) variëren van ca. 0.70 m tot ca. 2.0 m – MV. Uit metingen van de diepere filters blijkt, dat er geen of nauwelijks kwel optreedt.
Kotmanplaats
Vanwege de ongunstige bodemopbouw, doorlatendheid en ontwateringssituatie van het gebied en het toekomstig gebruik zijn in principe geen infiltratievoorzieningen toegepast. Indien benodigd zal drainage worden toegepast om piekgrondwaterstanden af te vlakken.
Varvik
Geen specifieke informatie aanwezig.
Hogeland-Zuid
Geen specifieke informatie aanwezig.
Grondwaterstanden
In het plangebied staan 11 peilbuizen van de gemeente.
Het verloop van de gemiddeld hoge (GHG) en de gemiddels lage (GLG) tot 2010 zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Peilbuis | m.v. | GHG mNAP (m -mv) | GLG mNAP (m -mv) | jaren |
696A | 50,08 | 48,60 (-1,48) | 47,10 (-2,98) | 14 |
701A | 46,07 | 44,92 (-1,15) | 43,52 (-2,55) | 18 |
714A | 47,61 | 46,41 (-1,20) | 44,72 (-2,89) | 22 |
763A | 40,72 | 39,48 (-1,24) | 38,99 (-2,55) | 17 |
909A | 51,04 | 49,10 (-1,94) | 47,18 (-3,86) | 5 |
911A | 44,72 | 32,30 (-12,42) | 31,91 (-12,81) | 4 |
912A | 42,64 | 41,48 (-1,16) | 40,80 (-1,84) | 4 |
913A | 41,53 | 40,38 (-1,15) | 39,28 (-2,25) | 7 |
914A | 40,79 | 39,08 (-1,71) | 38,46 (-2,33) | 4 |
917A | 39,00 | 38,23 (-0,77) | 37,43 (-1,57) | 7 |
918A | 39,42 | 37,40 (-2,02) | 36,62 (-2,80) | 7 |
Tabel 4.1: indicatie GHG en GLG [bron: meetnet gemeente Enschede]
De grondwaterstanden varieren in het algemeen tussen 1 meter en ruim 2 meter onder het maaiveld. De grondwaterstroming is van oost naar west. In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.
Riolering en afwatering
De structuur van de riolering en afwatering in het gebied Hogeland Zuid, Varvik en Diekman is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.5.: Rioleringskaart
Afvalwater
Het afvalwater wordt via het riool in de Weth. Beverstraat onder vrij verval afgevoerd naar de het hoofdriool in De Zuiderval ten westen van het plangebied. Er zijn geen rioolgemalen aanwezig. Onder het Wagelaarplantsoen is een berging aanwezig van 5000 m3 voor water uit het gemengd riool.
Regenwater
Het regenwater van Varvik en het noordelijke deel van Hogeland zuid voert af, vermengd met het afvalwater, naar het riool in de Weth. Beverstraat. In het Wagelaarplantsoen ligt een ondergrondse bergingsbak (jaar van aanleg 1993, inhoud 5000 m3) die tijdens hevige regen het water tijdelijk bergt.
Regenwater van dakvlakken in Kotmanplaats stroomt naar een ondergronds leidingensysteem voor schoon hemelwater en loost uiteindelijk, via het schone regenwaterstelsel van Zuiderval op de Broekheurne vijver langs de A35 ten westen van de Zuiderval. Het vervuilde regenwater van parkeerterreinen en wegen in Kotmanplaats voert via het vuile regenwaterstelsel van Zuiderval en een lamellenafscheider voor de zuivering van het verontreinigde regenwater eveneens op de Broekheurne vijver.
Het hemelwater van Eeftink voert tijdelijk af naar het vuilwaterriool en wordt uiteindelijk op de geprojecteerde retentievoorziening Cromhoff aangesloten.
Het regenwater van het zuidelijke deel van Hogeland-Zuid voert gescheiden van het afvalwater via een ondergronds leidingensysteem af naar de Olympialaan waar het regenwater in de Willemsbeek terecht komt. In de wijk Diekman-wonen, stroomt het regenwater bovengronds vanaf de perceelgrens via goten naar wadi's, waar berging en infiltratie plaatsvindt. Overtollig regenwater stroomt naar de Willemsbeek in het noorden en de retentiebekkens langs de geluidwal in de zuidelijke zone. Deze retentiebekkens worden zijn ingericht als plasdraszones, vanwege een wisselend waterpeil in de zomer- en wintersituatie.
Oppervlaktewater
Het watersysteem is oost-west georienteerd en bestaat uit een retentiebekken langs de A35, de bermsloot langs de A35 (noordkant), de Willemsbeek en een aantal locale sloten die afvoeren naar voornoemde wateren.
Het retentiebekken is gekoppeld aan de bermsloot langs de A35 die afvoert naar de bergingsvijver Broekheurne-Noord langs de A35 ten westen van de Zuiderval, zie afbeelding 4.6.
Afbeeldng 4.6.: Afwateringskaart [bron: waterschap Regge en Dinkel]
Blauwe ader
De Willemsbeek is een van de blauwe aders in Enschede, die er voor zorgt dat water zichtbaar door Enschede stroomt. De beek loopt vanaf de oostkant van het plangebied, (voeding met water vanaf de stuwwal (grondwater en hemelwater) door tot voorbij de westkant van het pangebied, (voeding met overtollig hemelwater van Diekman wonen en hemelwater vanaf Kotmanplaats). De Willemsbeek is daarmee een zeer belangrijke beek in het watersysteem.
De Willemsbeek begint bij de Sportlaan en loopt vervolgens deels langs (noordzijde) en deels door het plangebied. Ter hoogte van de Kuipersdijk komt de Willemsbeek uit in een duiker die het water afvoert naar de bermsloot ten noorden van Rijksweg 35.
Wateroverlast Diekman
Nabij het plangebied zijn twee wateroverlastgebieden bekend. Beide gebieden liggen ten noordoosten van het Diekmanterrein.
In de Marathonstraat heerst wateroverlast vanuit het gemengd rioolstelsel en ter plaatse van de Sportlaan/Olypialaan is een overlaat van het gemengde rioolstelsel welke dient te worden gesaneerd. Beide problemen worden in samenhang met de ontwikkeling van het Diekmanterrein opgelost.
Kaart
In de bijlage bij de toelichting is een kaart opgenomen met relevante informatie over de waterhuishouding in het plangebied.
4.2.4 Nieuwe ontwikkelingen
Geprojecteerde en recent gerealiseerde ontwikkelingen zijn:
Bouwen
- Diekman wonen 2e fase (gerealiseerd)
- Diekman parkeerterrein (gerealiseerd)
- Diekman zwembad (gerealiseerd)
- Eeftink kantoren (in realisatie)
- Kotmanplaats bedrijven (in realisatie)
Riolering
Er staan geen grootschalige rioolrenovatieprojecten op stapel.
Wegen
Er staan geen grootschalige wegrenovatieprojecten op stapel.
Groen
Er staan geen grootschalige groenprojecten op stapel.
Water
Er staan geen grootschalige waterprojecten op stapel.
Implemanetatie beleid binnen ontwikkelingen
Diekman wonen 2e fase
Afwatering gaat op de zelfde manier plaatsvinden als in de eerste fase; bewoners bieden regenwater bovengronds aan op de perceelgrens, waarna het bovengronds via goten naar wadi's stroomt waar berging en infiltratie plaatsvindt. Overtollig regenwater stroomt naar de Willemsbeek in het noorden en de retentiebekkens langs de geluidwal in de zuidelijke zone. De gemeente stimuleert de bewoners het hemelwater bovengronds en zichtbaar over het eigen perceel af te voeren.
Diekman sport
In dit project word het gehele verhard oppervlak van 3,5 ha afgekoppeld van het gemengd rioolstelsel. Ontwerp waterhuishoudingssysteem is in planvorming, zie onderstaand kader.
Parkeerterrein
Regenwater vanaf het parkeerterrein stroomt bovengronds naar groenstroken op het parkeerterrein, waar berging, infiltratie en afvoer plaatsvindt. Het parkeerterrein wordt zo aangelegd dat bij hevige neerslag water tijdelijk op het parkeerterrein blijft staan, met weinig overlast de gebruikers van het parkeerterrein. De omliggende gebouwen wateren af via de omliggende groenstroken voorzien van drainage naar een ondergrondse berging onder het voorplein met een inhoud van 300 m3. Het systeem voldoet aan de binnenstedelijke bergingseis bij herstructurering van 20 mm. Het regenwater wordt bovengronds en zichtbaar afgevoerd.
Diekman Sport West inclusief zwembad Aquadrome
Het water van het verhard oppervlak van het zwembad terrein stroomt af naar een watergang/vijver met een oppervlak van ca. 900 m2. De vijver heeft een bergende functie en een overloop naar het bestaande regenwaterriool in de Kuipersdijk.
Parkeerterrein
Regenwater vanaf het parkeerterrein stroomt bovengronds naar groenstroken op het parkeerterrein, waar berging, infiltratie en afvoer plaatsvindt. Het parkeerterrein wordt zo aangelegd dat bij hevige neerslag water tijdelijk op het parkeerterrein blijft staan, met weinig overlast de gebruikers van het parkeerterrein. De omliggende gebouwen wateren af via de omliggende groenstroken voorzien van drainage naar een ondergrondse berging onder het voorplein met een inhoud van 300 m3. Het systeem voldoet aan de binnenstedelijke bergingseis bij herstructurering van 20 mm. Het regenwater wordt bovengronds en zichtbaar afgevoerd.
Diekman Sport West inclusief zwembad Aquadrome
Het water van het verhard oppervlak van het zwembad terrein stroomt af naar een watergang/vijver met een oppervlak van ca. 900 m2. De vijver heeft een bergende functie en een overloop naar het bestaande regenwaterriool in de Kuipersdijk.
Kotmanplaats kantoren en Eeftink
Een deel van deze gebieden zijn al ontwikkeld. De waterhuishouding is beschreven paragraaf riolering en afwatering.
Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen
- Geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen, wanneer deze in contact (kunnen) komen met hemelwater (bijvoorbeeld zink, koper, en bitumen voor goten en dakbedekking);
- Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoorgd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij de provincie Overijssel);
- (Parkeer)kelders waterdicht maken;
- Waterberging aanleggen op laagste punt binnen het plangebied;
- Verdiepen van waterlichamen, zoals waterlopen en vijvers, mag de grondwaterstanden, in overleg met de gemeente Enschede, aantoonbaar niet negatief beïnvloeden;
- Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is;
- Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP.
Plankaart/Regels
Bergbassin Wagenaarplantsoen (ter hoogte van Dr. Johan Wagenaarstraat)
Onder het Wagelaarplantsoen is een berging aanwezig van 5000 m3 voor water uit het gemengd riool, aangelegd in 1993.
Willemsbeek
De Willemsbeek is een van de blauwe aders in Enschede en is verzorgt de hoofdafwatering van een groot deel van het bestemmingsplangebied en de bovenstrooms gelegen stuwwal.
Conclusie:
Op basis van de gegevens uit de waterparagraaf kan de conclusie worden getrokken dat er op het gebied van water geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan. Het betreft hoofdzakelijk een conserverend plan.
4.3 Archeologie
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.
Afbeelding 4.7: Plangebied archeologisch beleid
Archeologie en het plangebied "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman"
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in onderzoeksgebied B. Dit gebied heeft een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor wat betreft archeologie. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 500 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord geldt een onderzoeksplicht. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is dit gebied met een gebiedsaanduiding aangegeven. De cirkels in het plangebied worden in het gemeentelijk archeologisch beleid aangeduid als onderzoeksgebied A. In dit type archeologisch gebied worden bewoningsresten verwacht van de eerste erven van Enschede. Het betreft gebieden met oude erven of verdwenen oude erven. Op de verbeelding zijn deze gebieden eveneens aangegeven met een gebiedsaanduiding. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 250 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord geldt een onderzoeksplicht.
De aanwezigheid van mogelijke archeologische waarden is daarmee voldoende geborgd. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Natuurwetgeving En Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Nota Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en Faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
- 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
- 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
- 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Natuurwetgeving en het plangebied “Varvik, Diekman en Hogeland-zuid”
Het plangebied “Varvik, Diekman en Hogeland-zuid” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. Het plangebied is gelegen in en aan de rand van het sterk verstedelijkte gebied van Enschede. In de deelgebieden Hogeland-zuid, Eeftink en Kotmanplaats is geen sprake van specifieke soortenrijkdom, het deelgebied Diekman biedt wel mogelijkheden voor de aanwezigheid van meer bijzondere en/of beschermde soorten. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan zijn een drietal ontwikkellocaties gelegen. Hieronder wordt per ontwikkellocatie ingegaan op de uitvoerbaarheid van de betreffende ontwikkeling in relatie tot de Flora- en faunawet.
Ontwikkeling woningbouw Kuipersdijk tussen nr. 398 en 412
Het betreft een binnenstedelijke locatie grenzend aan bestaande woningbouw, waarop de realisatie van een tweetal woningen is voorzien. Het perceel wordt begrensd door bebouwing aan de noord- en zuidzijde. Aan de oostzijde wordt het begrensd door de Kuipersdijk en aan de westzijde door een parkeerplaats. Op het perceel bevinden zich geen waterelementen, bomen of struiken. Het perceel is enigszins verruigd met brandnetel, braam en grassen en jonge opslag van onder anderen wilg en beuk. Aan de zuidzijde is een rij bomen aanwezig. Bij deze beoordeling is er van uit gegaan dat deze buiten het plangebied liggen of in de plannen zullen worden ingepast, er is daarom geen verdere aandacht aan de bomen geschonken. De locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt lijkt een geringe ecologische waarde te hebben. De op grond van de Flora- en faunawet beschermde soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Bij de geplande ruimtelijke ingreep wordt naar alle waarschijnlijkheid geen biotoop aangetast dat dient als vaste rust- of verblijfplaats dan wel functionele leefomgeving van strikt(er) beschermde planten en dieren. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet wordt dan ook zeer klein geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de realisatie van deze ontwikkeling geen Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is.
Ontwikkeling noordkavel Mobiland
Het betreft een binnenstedelijke locatie op de hoek van de Zuiderval met de Wethouder Beversstraat. Direct ten zuiden van de locatie zijn bedrijfspanden van autodealers en een autowasstraat gelegen. Op het perceel zal ook bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Het perceel is aan drie zijden omgeven door een afrastering en bestaat volledig uit grasland. Op het perceel zijn geen bomen of waterpartijen aanwezig. De locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt heeft een geringe ecologische waarde. De op grond van de Flora- en faunawet beschermde soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Bij de geplande ruimtelijke ingreep wordt geen biotoop aangetast dat dient als vaste rust- of verblijfplaats dan wel functionele leefomgeving van strikt(er) beschermde planten en dieren. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet wordt dan ook zeer klein geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de realisatie van deze ontwikkeling geen Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is.
Ontwikkeling Diekman Sport
Diekman Sport is een ontwikkellocatie waarvoor in 2010 ecologisch onderzoek is uitgevoerd. In en rond het plangebied zijn, voor wat de strikter beschermde soorten betreft, alleen gewone dwergvleermuis en laatvlieger waargenomen. Deze zijn waarschijnlijk afkomstig van verblijfplaatsen in de omgeving van de projectlocatie. Er kon echter niet met zekerheid worden gesteld dat het aanwezige pand geen functie zou hebben als overwinteringslocatie. Er zijn daarom mitigerende maatregelen voorgesteld. Wanneer deze worden uitgevoerd wordt overtreding van de Flora- en faunawet niet waarschijnlijk geacht.
Ontwikkeling Hogelandsingel 21
Voor de ontwikkeling aan de Hogelandsingel 21 heeft een natuurwaardenonderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt dat geen negatieve effecten worden verwacht op vogels, overige beschermde soorten en/of aanwezige functies. Het onderzoek is al bijlage opgenomen bij deze toelichting.
Ecologie en het plangebied “Varvik, Diekman en Hogeland-Zuid”
Het plangebied “Varvik, Diekman en Hogeland-zuid” is conserverend van aard. Er is dan ook geen ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie hiervoor). Deze binnenstedelijke locatie is vanuit ecologisch oogpunt niet heel erg interessant. Grote oude parken ontbreken, alsook ecologisch interessante waterpartijen. In de oude huizen komen naar alle waarschijnlijkheid wel vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger voor. Centraal in het gebied is een ouder boscomplexje aanwezig, waar vogels van parken zoals de vink en grote bonte specht worden waargenomen. Parallel aan de Rijksweg A35 ligt een groene zone. Vleermuizen gebruiken de bomen binnen deze zone om zich oriënteren. Vogels en kleine grondgebonden zoogdieren gebruiken deze zone om in te schuilen, te nestelen of als voedselbron. Ook voor deze dieren geldt dat ze de zone kunnen gebruiken om van oost naar west door het stedelijke gebied van Enschede te migreren.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld en de ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht en een beeld geschetst van de toekomstige opgaven in het plangebied.
5.1 Woningbouw Kuipersdijk
Het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat in principe hoofdzakelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaats vindt.
Voor een ontwikkelingslocatie binnen het plangebied wordt op dit moment een project voorbereid. Deze locatie met de beoogde ruimtelijke ontwikkeling wordt in deze paragraaf globaal beschreven. Het betreft de realisatie van maximaal twee woningen in vrijstaande of geschakelde vorm aan de Kuipersdijk tussen de huisnummers 398 en 412. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een bouwvlak opgenomen dat aansluit op de bestaande situatie. Ook wat betreft bouwhoogte moeten de toekomstige woningen aansluiten op de naastgelegen bebouwing.
Afbeelding 5.1. Het bestemmingsplan 'Hogeland Zuid, Varvik en Diekman is hoofdzakelijk conserverend van aard. De afbeelding geeft de Madioenstraat weer, gelegen in het Hogeland.
5.2 Zuiderval Kotmanplaats
Ter hoogte van het Spaansland, ten noorden van Mobiland, is nog een kavel beschikbaar. Hier wordt in het dit nieuwe bestemmingsplan onder andere de mogelijkheid geboden om hier een garagebedrijf en een fastfoodrestaurant te vestigen.
5.3 Zuiderval - Het Eeftink
Het gebied Zuiderval - Het Eeftink is op dit moment in volle ontwikkeling. Een aantal nieuwe kantoren is hier recent opgeleverd. Hier is de bestaande situatie vastgeled. De huidige mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt, blijven van kracht.
5.4 Hogelandsingel 21
Op het perceel van Hogelandsingel 21, met thans nog de bestemming kantoor, wordt de mogelijk geboden om een zorginstelling te vestigen binnen het huidige pand aan de Hogelandsingel 21. Aan het gebouw zullen aan de buitenzijde geen aanpassingen plaatsvinden. Wel zal er intern een verbouwing van het pand plaatsvinden.
De zorginstelling is gericht op het verlenen van zorg aan ouderen met een somatische en psycho-geriatrische zorgbehoefte. Verslavingszorg is op deze locatie niet toegestaan. De ligging van de locatie, in de nabijheid van het groen en de voorzieningen in het centrum van Enschede, is ideaal voor de doelgroep die van de zorginstelling gebruik zal maken.
Er is gekozen voor de bestemming 'Wonen', met als functiaanduiding 'zorginstelling'. Hiervoor is gekozen, omdat deze bestemming aansluit bij de nieuwe ontwikkeling, en andere ontwikkelingen op deze locatie in dit bestemmingsplan uitsluit.
De functiewijziging betreft een nieuwe ontwikkeling. Ten aanzien van parkeren zal daarom moeten worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, zoals deze ter plaatse gelden. Hierbij is aangesloten bij de normen van het CROW voor parkeren. Het parkeren zal plaatsvinden op het perceel van Hogelandsingel 21. Om aan de normen te kunnen voldoen, zullen op het terrein (nieuwe) parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
De zorginstelling zal worden gerealiseerd in een gebied dat is aan te merken als 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waarin meerdere functies voorkomen, en niet, zoals in het omgevingstype 'rustige woonwijk', vrijwel geen andere functies voorkomen. Gelet op de milieubelasting en de schaal van de zorginstelling is deze inpasbaar in de omgeving van de Hogelandsingel 21.
De mogelijkheid voor nieuwbouw aan de Heutinkstraat zal worden meegenomen in een aparte procedure, en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
5.5 Toernooistraat
De strook grond, grenzend aan de woningen aan de zuidzijde van de Toernooistraat, wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Deze strook grond bevond zich eerder in het ontwerp-bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost 2009'. Deze strook krijgt de bestemming wonen, en er worden geen bouwvlakken toegekend op deze strook, conform het overige beeld in de wijk Hogeland.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Sinds 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en digitaal beschikbaar (digitale verbeelding) en vast te stellen en van die ruimtelijke plannen tevens een analoge (papieren) verbeelding beschikbaar en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig, alleen in geval digitale verbeelding en analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.
RO Standaarden 2008
Om de digitale uitwisseling van bestemmingsplannen mogelijk te maken zijn de RO-Standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële Regeling (Regeling standaarden ruimtelijke ordening) gekoppeld aan de Wro. De standaarden worden beheerd door Geonovum [website: http://ro-standaarden.geonovum.nl]. In de RO-Standaarden is de wijze vastgelegd waarop de beschikbaarheid, vindbaarheid en toegankelijkheid van de instrumenten uit de Wro moet worden verzorgd. De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor wat betreft het bestemmingsplan zijn:
IMRO
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die na 1 januari 2010 als ontwerp ter inzage worden gelegd.
SVBP2008
SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingplannen vastgelegd. In dit document zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen vastgelegd. De SVBP2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond, aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de plankaart). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.
STRI2008
STRI2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.
6.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.2.1 Algemeen
Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Na het afgerond project “inhaalslag bestemmingsplannen” volgt een hernieuwde actualisatieronde van de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).
Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol.
In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:
- Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
- Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.
In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.
Schema 6.1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen
Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.
Bestemmingsplannen die worden ontwikkeld in het kader van de hernieuwde actualisatie zijn overwegend conserverend van aard, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Het ontwikkelingsgerichte deel bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (ontheffing, wijziging, nadere uitwerking) in juridische zin worden vastgelegd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende basisbestemming. In visies aangeduide gewenste woon- , werk- en mengmilieus worden, waar mogelijk in juridisch-planologische zin vastgelegd via (verzamel)bestemmingen, zoals een bestemming "Gemengd". Daarbij dient te worden getoetst of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening na een integrale belangenafweging in de concrete situatie een dergelijke bestemming verantwoord is.
Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat.
Indien er voldoende duidelijkheid bestaat over zekere en nieuwe concrete ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen die overigens wel in het bestemmingsplannen worden opgenomen, hetzij via een rechtstreekse bouwtitel, hetzij via de binnenplanse flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan (ontheffing, wijziging, nadere uitwerking). Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is.
In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.
6.2.2 Wijze van bestemmen
Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.
Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
6.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte. Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties van bepaalde regels ontheffing te verlenen.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en ontheffingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
6.2.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
6.3 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 - Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 - Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming weergegeven. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.
Artikel 3 Bedrijf
De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van garagebedrijven en risicovolle inrichtingen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf” met vermelding van een volgnummer, zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 2.
Artikel 4 Bedrijf-Garage
De bestemming “Bedrijf- Garage” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen garagebedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1). Daarnaast is deze bestemming toegekend aan twee locaties waar vanuit ruimtelijk oogpunt alleen garagebedrijven gewenst zijn.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg
Het tankstation aan de Kuipersdijk is specfiek bestemd als verkooppunt voor motorbrandstoffen. Het tankstation verkoopt tevens lpg en heeft daarom een veiligheidszone op de verbeelding.
Artikel 6 Detailhandel
De bestemming “Detailhandel” is opgenomen voor de bestaande, verspreid liggende winkelpanden in het plangebied. De (eventuele) bovenverdiepingen van deze winkelpanden mogen uitsluitend voor woondoeleinden wordt gebruikt, tenzij op de verbeelding is aangegeven dat de verdiepingen voor andere functies mogen worden gebruikt. Daarnaast is in het budgetcenter aan het Spaansland detailhandel aanwezig. Deels gaat het op deze locatie om volumineuze detailhandel dat als zodanig met een functieaanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Artikel 8 Gemengd-3
De bestemming Gemengd-3 in dit bestemmingsplan is bedoeld voor enkele kavels binnen het plangebied, die zijn gelegen in en rondom het gebied van de Zuiderval. Binnen deze bestemming is het mede mogelijk, afhankelijk van de specifieke locatie, om (garage)bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen te realiseren.
Voor een aantal kavels zijn specifieke functieaanuidingen opgenomen, aangezien de bestemming Gemengd-3 geldt voor meerdere locaties. Zo is het op de kavel aan het Spaansland (Mobiland) mogelijk om een fastfoodrestaurant te realiseren.
De toegestane bedrijven en voorzieningen zijn voor een groot deel beperkt tot categorie A van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemening (bijlage 3).
Artikel 9 Groen
De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Uitzondering hierop vormt de bestaande kiosk aan de Brinkstraat 246 en het ondergrondse waterbassin aan de Dr. Wagenaarstraat.
Artikel 10 Horeca
De bestemming “Horeca” is opgenomen voor de bestaande, verspreid in het plangebied gelegen horecabedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), al dan niet in combinatie met een woonfunctie op de verdiepingen.
Artikel 11 Kantoor
De bestemming “Kantoor” is opgenomen voor de bestaande, in het plangebied gelegen kantoren.
Artikel 12 Maatschappelijk
De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).
Artikel 13 Recreatie - Volkstuin
Het Volkstuinencomplex ten zuiden van Het Diekman heeft de bestemming Recreatie - Volkstuin gekregen. Binnen het bestemmingsgebied is één gebouw van maximaal 20 m2 toegestaan. Daarnaast is de realisatie van overige bouwwerken mogelijk.
Artikel 14 Sport
In het zuidelijk deel van het plangebied is een groot aantal sportfaciliteiten geconcentreerd. In dit gebied zijn voetbal- en tennisverenigingen, maar ook fitness en een klimhal. De gebouwen ten behoeve van deze faciliteiten hebben een bouwvlak gekregen, zodat de regie op de bebouwing in het gebied met een open karakter gehouden kan worden.
Artikel 15 Verkeer
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders worden gerekend: Wethouder Beversstraat, J.J. van Deinselaan en Kuipersdijk. Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 16 Verkeer-Parkeerterrein
De bestemming "Verkeer-Parkeerterrein" is bestemd voor de bestaande grootschalige parkeervoorziening in het gebied, die niet binnen de bestemming “Verkeer" en “Verkeer-Verblijfsgebied” valt. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor – al dan niet gebouwde- (ondergrondse) parkeervoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, in- en uitritten, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 17 Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen woonerven en pleinen. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 19 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor complexen garageboxen en nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:
- a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken ;
- b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
- e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is. De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
In het bestemmingsplan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen:
Artikel 20 Leiding - Gas
De gronden die zijn aangewezen als "Leiding-Gas" zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gasleidingen.
Artikel 21 Leiding - Hoogspanning
De gronden die zijn aangewezen als "Leiding - Hoogspanning" zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsleidingen.
Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De gronden die zijn aangewezen voor "Hoogspanningsverbinding" zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene ontheffingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en de anti-dubbeltelregel.
Artikel 23 bevat de Antidubbeltelregel.
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 25 geeft de Algemene aanduidingsregels.
In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend zoals de Wet geluidhinder en het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones, vrijwaringszones en milieuzones. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van monumentale en waardevolle bomen en archeologische onderzoeksgebieden.
Artikel 26 geeft de algemene afwijkingsregels.
Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden voor kleine afwijkingen van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning afgeven.
Regels ten aanzien van bescherming van monumentale en bijzondere, waardevolle bomen
Bij de inventarisatie van het bomenbestand in het plangebied is onderzocht welke beschermwaardige bomen aanwezig zijn, die een beschermingszone behoren te krijgen. Beschermwaardige bomen zijn bomen, die duurzaam in stand gehouden dienen te worden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder, waardevol is, wordt een aantal toetsingscriteria gehanteerd, die ook landelijk worden gebruikt. Afhankelijk van aan welke criteria een boom voldoet, wordt deze als monumentaal of bijzonder, waardevol beschouwd. Structuurbomen, die voldoen aan de criteria van beschermwaardige bomen, worden niet afzonderlijk aangeduid in het bestemmingsplan, maar worden aangegeven in een bijlage van deze plantoelichting (Lijst van beschermwaardige bomen).
Planologische bescherming in het plan wordt uitsluitend toegekend voor zover er sprake is van vitale (solitaire) monumentale en bijzondere, waardevolle bomen, die een beschermingszone hebben die van invloed is op mogelijke rechtstreekse bouwtitels van omliggende bestemmingen, wordt die beschermingszone door middel van de aanduiding “monumentale boom” of “waardevolle boom” op de verbeelding vastgelegd. Via specifieke regels worden beperkingen opgelegd aan (bouw)activiteiten. De regels hebben ten doel om de groeiplaats van monumentale of waardevolle bomen te beschermen door bepaalde werkzaamheden onder de kroonprojectie of in de wortelzone van een als zodanig gekwalificeerde boom aan een aanlegvergunning te verbinden. De beschermingszone van de monumentale en waardevolle boom bestaat uit het gebied binnen een afstand van 2 meter van de maximale kroonprojectie van die boom.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de in de regels omschreven (bouw)verboden, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet wordt aangetast. Ten behoeve van het verlenen van ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een bomen effect rapportage van een erkend boomtaxateur verlangen, waaruit blijkt dat de bouw of werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom. Een erkend boomtaxateur is een boomdeskundige die is aangesloten en erkend door de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVBT) en officieel is geregistreerd als boomtaxateur. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen om de aanduiding “monumentale boom” en/of “waardevolle boom” te verwijderen, indien:
- a. de levensverwachting van de betreffende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar bedraagt, of
- b. bescherming van de boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt verplaatst, of
- c. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Archeologische onderzoeksgebieden
Voor de oude erven en verdwenen oude erven respectievelijk gebieden en terreinen met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (al dan niet in enigermate verstoord) wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a” (verstoringsoppervlakte > 250 m²) respectievelijk “archeologisch onderzoeksgebied b” (verstoringsoppervlakte > 500 m²). In de planregels behorende bij de gebiedsaanduidingen is een onderzoeksplicht en regels met betrekking tot een benodigde omgevingsvergunning opgenomen.
Artikel 25 geeft de overige regels aan
Op grond van dit artikel zijn eisen opgenomen ten aanzien van parkeren.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Artikel 29 Overgangsregels
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Artikel 30 Slotregel
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijsten
Lijst van bedrijfstypen
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.
De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.
In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 0 meter |
2 | 20 meter |
3.1 | 30 meter |
3.2 | 50 meter |
4.1 | 100 meter |
4.2 | 200 meter |
5.1 | 300 meter |
5.2 | 500 meter |
5.3 | 700 meter |
6 | 1.000 meter |
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman”
Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.
In de bestemmingsregels van de bestemmingen Bedrijf, Bedrijf - Garage, Gemengd - 3, Horeca en Maatschappelijkis voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om ontheffing te verlenen voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).
Naast de ontheffingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
Specifieke opslagen en installaties
Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.
Specifieke bedrijvenlijsten
Voor zowel bedrijventerreinen als voor gebieden met functiemenging kan er op basis van de VNG-brochure, naast hantering van een algemene bedrijvenlijst (Lijst van bedrijfstypen), een keuze worden gemaakt voor hantering van een specifieke bedrijvenlijst:
- a. Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen
Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de formele bedrijvenlocaties en binnenstedelijke bedrijventerreinen, waarvoor de gebiedsgerichte bestemming “Bedrijventerrein” geldt.
In deze bedrijvenlijst zijn alle activiteiten weggelaten die normaal gesproken vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet thuishoren op een dergelijk bedrijventerrein, zoals landbouwbedrijven, veehouderijen, horecabedrijven, detailhandelsbedrijven, onderwijs-, gezondheidszorg- en welzijnszorgvoorzieningen. Deze bedrijvenlijst is gemaakt voor een doorsnee bedrijventerrein, waar maximaal activiteiten uit milieucategorie 4.2 zijn toegestaan. De gemeenten kunnen op grond van eigen beleidsuitgangspunten en keuzes tot een andere selectie komen.
- b. Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging
Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de gemengde gebieden binnen een plangebied, die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies en waarvoor de bestemming “Gemengd” of “Centrum” geldt.
Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging, bijvoorbeeld een stadscentrum met winkels, woningen, horeca en kleine bedrijven. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein.
In de lijst voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.
De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen).
Categorie C
Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het betreft kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- Zijn de normen duidelijk ?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
Dat neemt niet weg dat in het voorliggende plan ook een aantal concrete projecten mogelijk worden gemaakt. Het gaat daarbij onder andere om de realisatie van twee woningen aan de Kuipersdijk. Het betreft hier particuliere initiatieven, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Voor het verhaal van de eventuele planontwikkelingskosten en eventuele fysieke ingrepen in dit gebied zal zonodig een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten.
In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat (ingeval van concrete projecten en nieuwe initiatieven: het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is) de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" is het erkende wijkorgaan "Stichting Wijkraad Zuid-Oost Enschede" actief, deze wijkraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is de wijkraad gevraagd schriftelijk advies uit te brengen.
De wijkraad heeft schriftelijk gereageerd op het bestemmingsplan. De wijkraad heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Tevens is de wijkraad op de hoogte gebracht van de aanpassingen die in het kader van het ontwerp-bestemmingsplan ten opzichte van het voorontwerp-bestemmingsplan zijn doorgevoerd.
8.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" onder meer besproken met de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel, de Inspectie Leefomgeving en Transport, N.V. Nederlandse Gasunie, Brandweer Enschede, Regionale Brandweer en Rijkswaterstaat.
Van de binnengekomen reacties en het gemeentelijk commentaar is een verslag vervaardigd, dat als bijlage aan de plantoelichting is toegevoegd. Het vooroverleg heeft geleid tot enkele aanpassing van het bestemmingsplan.
De aanpassingen zijn opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. In de bijlage bij deze toelichting is te lezen om welke aanpassingen het gaat.
In de Nota van Antwoord, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen, wordt hier uitgebreider op ingegaan.
8.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Hogeland-Zuid, Varvik en Diekman" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl.
Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag vervaardigd dat als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd. Daarin is aangegeven welke wijziging zijn opgenomen in het bestemmingsplan naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bestemmingen
Bijlage 2 Lijst van specifieke bestemmingen
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 3 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging
Bijlage 4 Specifieke Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemening - Diekman Sport
Bijlage 4 Specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemening - Diekman Sport
Bijlage 5 Kaartbijlage Aardgasleidingen
Bijlage 5 Kaartbijlage aardgasleidingen
Bijlage 1 Bodemonderzoek Kuipersdijk Tussen Nr. 398 En 412
Bijlage 1 Bodemonderzoek Kuipersdijk tussen nr. 398 en 412
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Hogelandsingel 21
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Hogelandsingel 21
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek Hogelandsingel 21
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek Hogelandsingel 21
Bijlage 4 Groepsrisico Lpg-tankstation Kuipersdijk
Bijlage 4 Groepsrisico LPG-tankstation Kuipersdijk
Bijlage 5 Qra Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 5 QRA Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Nieuwbouw 2 Woningen Kuipersdijk
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek nieuwbouw 2 woningen Kuipersdijk
Bijlage 7 Berekeningen Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Berekeningen luchtkwaliteit
Bijlage 8 Overzicht Gemeentelijke Bijzondere Bomen
Bijlage 8 Overzicht gemeentelijke bijzondere bomen
Bijlage 9 Waterkaart
Bijlage 10 Bedrijven- En Milieuinventarisatie
Bijlage 10 Bedrijven- en milieuinventarisatie