KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Garage
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Bedrijf - Rioolwaterzuivering
Artikel 7 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
Artikel 8 Centrum
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning
Artikel 10 Cultuur En Ontspanning - Speeltuin
Artikel 11 Detailhandel
Artikel 12 Gemengd - 2
Artikel 13 Groen
Artikel 14 Horeca
Artikel 15 Maatschappelijk
Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 17 Natuur
Artikel 18 Sport
Artikel 19 Verkeer
Artikel 20 Verkeer - Openbaar Vervoer
Artikel 21 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
Artikel 23 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 24 Water
Artikel 25 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 26 Antidubbeltelregel
Artikel 27 Algemene Bouwregels
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 29 Algemene Gebruiksregels
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 32 Algemene Procedureregels
Artikel 33 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
Artikel 35 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Juridische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Positie Binnen Enschede - Stedelijke Context
2.2 Ruimtelijke Kwaliteit (Samenhang Tussen Elementen)
2.3 Ruimtelijke Hoofdstructuur (Structuurdragers)
2.4 Buurtkarakteristiek
2.5 Cultuurhistorie
2.6 Verkeer
2.7 Groen En Landschapswaarden
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkelingen Glanerbrug
4.1 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'
4.2 Projecten En Nieuwe Ontwikkelingen In Glanerbrug
4.3 Mogelijke Toekomstige Ruimtelijke Ontwikkelingen In Glanerbrug
4.4 Sociale Agenda Glanerbrug 2009
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Archeologie
5.4 Ecologie En Natuurwetgeving
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro Standaarden 2008
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
6.3 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.4 Indeling Planregels
6.5 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
8.2 Vooroverleg
8.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 3 Activiteitenplan Flora- En Faunawet Redemptoristenpark 1
Bijlage 4 Beschikking Hogere Grenswaarden Wgh Kerkstraat
Bijlage 1 Overzicht Bijlagen En Onderzoeksrapportages
Bijlage 2 Waterkaart Glanerbrug
Bijlage 3 Bedrijven- En Milieu Inventarisatie
Bijlage 4 Bodemonderzoek Nieuwbouw Jeugdhonk
Bijlage 5 Bodemonderzoek Uitbreiding Gerardusschool
Bijlage 6 Bodemonderzoek Nieuwbouw Woning Kerkstraat 282
Bijlage 7 Bodemonderzoek Kerkstraat 284
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Kerkstraat
Bijlage 9 Flora- En Faunawet Onderzoek Nieuwbouw Ariëns Zorgpalet
Bijlage 10 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bestemmingsplan Glanerbrug 2010

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 17-10-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20101314-met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.7 andere geluidsgevoelige gebouwen:

onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt gerund door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroepof.

1.13 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woningis; met een beroep of bedrijf aan huis wordt een bed & breakfast gelijkgesteld.

1.14 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1500 m² verkoop vloeroppervlak, waar een breed assortiment aan doe- het- zelf- materialen wordt aangeboden (o.a. ijzerwaren, handgereedschap, installatiemateriaal, elektrisch handgereedschap, hout en houtwaren, sanitair, verf, behang en tuinartikelen niet-levend).

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

1.26 buitenzijde gevel van een gebouw of bijbehorend bouwwerk:

Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenzijde van de gevel aangemerkt.

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.29 detailhandel, volumineus:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, ruwe bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.30 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouwen dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plandie inrichting niet verbiedt.

1.32 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.33 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidgevoelige terreinen:

terreinen, die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, en woonwagenstandplaatsen.

1.36 geluidluwe gevel

een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.

1.37 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.38 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.39 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf - met uitzondering van bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.41 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.42 kantooreenheid:

een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.

1.43 ligplaats:

een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.

1.44 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.45 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.46 niet zelfstandige detailhandel:

detailhandel die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en naar aard, omvang en openingstijden ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.47 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.48 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.49 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.50 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.51 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.52 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.53 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.54 risicovol bedrijf:

een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen.

1.55 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten.

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.58 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

1.59 stationsvoorzieningen:

gebouwen en overige gebouwde voorzieningen ten behoeve van het reizigersverkeer per rail, zoals perrons, wacht- en dienstruimten, stationsgebouwen, fietsenstallingen en kiosken.

1.60 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.61 supermarkt

een zelfbedieningszaak in goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen.

1.62 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.63 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.64 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.65 vuurwerkbedrijf:

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.66 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.67 woning:

een gebouw dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.68 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.69 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.70 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.71 woonschip:

een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.72 zelfstandig kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

1.73 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.74 zorgwoning:

een zelfstandige woning, gebouwd bij of aan en behorend bij een zorginstelling, die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.)

omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle verdiepingen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.6 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.7 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.8 maximaal bebouwingspercentage

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerkengelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.9 bebouwingspercentage terrein

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen binnen de bouwgrens. Voor de berekening blijven bouwwerkengelegen beneden peil en de buiten de bouwgrens gelegen gronden buiten beschouwing.

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven;
    2. 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    3. 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf van categorie 3.2" zijn uitsluitend toegestaan:
    1. 1. op de locatie Zwarteweg 105: een luchtkanalenbedrijf;
    2. 2. op de locatie Vosbultweg 25: de productie, opslag en verkoop van betonschuttingen, houten schuttingen en bouwmaterialen.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "Hovenier" is een hoveniersbedrijf dat is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Agrarische bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) toegestaan.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan.
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is op de verdieping(en) een woning, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs openbaar toegankelijk gebied gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs openbaar toegankelijk gebied gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. In afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder a zijn risicovolle bedrijven niet toegestaan op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroepen Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  5. e. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 3.1 onder e;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
  2. b. lid 3.4 onder c, ten behoeve van de vestiging van een risicovol bedrijf op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf van categorie 3.2”;
  2. b. het verwijderen van de aanduiding "detailhandel";
  3. c. het verwijderen van de aanduiding "hovenier";
  4. d. het toestaan van de vestiging van een vuurwerkbedrijf, mits de veiligheidsafstanden uit het vuurwerkbesluit tussen een vuurwerkopslagplaats en al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten als bedoeld in het vuurwerkbesluit in acht worden genomen;
  5. e. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf” in de bestemming “Bedrijf-Garage” ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 4 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf-Garage” van overeenkomstige toepassing is.
  1. a. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a, b en c genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf - Garage

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf-Garage” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. garagebedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle;
  2. b. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een brutoper bedrijf van maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
  3. c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven;
  2. b. lid 4.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 4.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van garagebedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs openbaar toegankelijk gebied gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs openbaar toegankelijk gebied gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan detailhandel in motorvoertuigen;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het toevoegen van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG” ten behoeve van detailhandel in motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG;
  2. b. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Garage” in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorzieningdan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
  2. b. lid 5.2.3 onder a, voor een gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 5.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 5.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 5.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Nutsvoorziening" in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is;
  2. b. het wijzigen van het bepaalde in lid 5.2.4, onder d, ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding "antennemast" bouwen van een vrijstaande antenne-installatie met antennemast ten behoeve van de mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 40 meter;
  3. c. het toevoegen van de aanduiding "antennemast" ten behoeve van de bouw van een vrijstaande antenne-installatie met antennemast ten behoeve van de mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 40 meter.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - Rioolwaterzuivering" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rioolwaterzuiveringsinstallaties die zijn genoemd in ten hoogste categorie 4.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), ten behoeve van de infrastructuur en gebouwen voor de zuivering van afvalwater;
  2. b. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterbeheersing;
  3. c. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een brutoper bedrijf van maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
  4. d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 onder c, voor een bouwhoogte van overige op de bestemming gerichte noodzakelijke gebouwde voorzieningen tot maximaal 13 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een rioolwaterzuiveringsinstallatie dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande rioolwaterzuiveringsinstallatie in een rioolwaterzuiveringsinstallatie die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die rioolwaterzuiveringsinstallatie, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane garagebedrijven.

Artikel 7 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  2. b. lid 7.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Verkoop motorbrandstoffen zonder lpg” in de bestemming “Bedrijf”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Centrum

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. detailhandel;
    2. 2. dienstverlening;
    3. 3. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    4. 4. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie is beperkt tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    5. 5. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    6. 6. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de verdiepingen;
    7. 7. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, ontsluitingswegen, liftinstallaties, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen en risicovolleuitgesloten.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn een kantoor en/of kantooreenheden toegestaan.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  2. b. lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijkedan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
  4. d. lid 8.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  5. e. lid 8.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  6. f. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  7. g. lid 8.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroepen Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel;
    3. 3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.1, onder a sub 3, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  2. b. lid 8.1, onder a sub 4, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. lid 8.1, onder a sub 5, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 8.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
  4. d. lid 8.4, onder a sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. lid 8.4, onder a sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst(bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding "kantoor", indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  2. b. het toevoegen van de aanduiding “bedrijf van categorie B”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat is genoemd in categorie B van de bij deze regels behorende bijlage 2 (Staat);
  3. c. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - garageboxen", ten behoeve van de realisatie van (complexen) garageboxen, met dien verstande dat de oppervlakte per bouwwerk niet meer dan 20 m2 en de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Cultuur En Ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Cultuur en Ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. functies, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
  2. b. niet zelfstandige detailhandel;
  3. c. niet zelfstandige horeca, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  4. d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, fietsenstallingen en nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 9.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een functie als bedoeld in lid 9.1, onder a, dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande functie als bedoeld in lid 9.1, onder a in een functie als bedoeld in lid 9.1, onder a, die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning uit bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits de betreffende functie, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a op die locatie toegestane functies;
  2. b. lid 9.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 9.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 9.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 9.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 9.1, onder b;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan vermeld in lid 9.1, onder c;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een in dat lid bedoelde functie dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande functie als bedoeld in lid 9.1, onder a, in een functie als bedoeld in lid 9.1, onder a, die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits de betreffende functie, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a, op die locatie toegestane functies.

Artikel 10 Cultuur En Ontspanning - Speeltuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Cultuur en Ontspanning - Speeltuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de exploitatie van een speeltuin, met de daarbij behorende niet zelfstandige horeca die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van(bijlage 1);
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 10.2.3, onder a voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 10.2.3, onder b voor een bouwhoogte van speelvoorzieningen tot maximaal 10 meter;
  3. c. lid 10.2.3, onder d voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  4. d. lid 10.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan vermeld in lid 10.1, onder a;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Detailhandel

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. detailhandelsbedrijven en winkels;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is op de verdieping(en) een woning, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, toegestaan.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 11.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  3. c. lid 11.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroepen Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.4 onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. lid 11.4 onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding "wonen", indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  2. b. het toevoegen van de aanduiding "dienstverlening", ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf;
  3. c. het wijzigen van de bestemming “Detailhandel” in de bestemming “Bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Gemengd - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Gemengd-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
    2. 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie is beperkt tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    3. 3. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    4. 4. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    5. 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen en risicovolleuitgesloten.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk uitgesloten" zijn in afwijking van het bepaalde onder a maatschappelijke voorzieningen niet toegestaan.
  4. d. Ter plaatse van de aanduidingdetailhandel” is een detailhandelsbedrijf of winkel toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  5. e. Ter plaatse van de aanduidig "supermarkt uitgesloten" is in afwijking van het bepaalde in dit lid onder c een supermarkt niet toegestaan.
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” zijn restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, lunchrooms en viskramen zoals genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) en daarmee vergelijkbare horecabedrijven toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  7. g. Ter plaatse van de aanduiding "garage" is een garagebedrijf toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  8. h. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" zijn een kantoor en/of kantooreenheden toegestaan.
  9. i. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn verenigingsgebouwen, buurthuizen, ateliers, bibliotheken, musea en daarmee vergelijkbare openbare functies toegestaan.
  10. j. Ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" is de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen toegestaan.
  11. k. Ter plaatse van de aanduiding "detailhandel, volumineus" zijn uitsluitend toegestaan:
    1. 1. op de locatie Kerkstraat 5: volumineuze detailhandel in ruwe bouwmaterialen;
    2. 2. op de locatie Gronausestraat 1046: een bouwmarkt;
    3. 3. op de locatie Veldstraat 21/Nieuw Frieslandstraat 20a: volumineuze detailhandel in woninginrichting en meubelen.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 12.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a sub 2, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 12.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane bedrijven;
  3. c. lid 12.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50% en het uitgebreide oppervlak niet ten behoeve van de in lid 12.1, onder c en d genoemde functies wordt gebruikt;
  4. d. lid 12.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van de in lid 12.1, onder c en d genoemde functies tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  5. e. lid 12.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  6. f. lid 12.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  7. g. lid 12.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de uitbreiding niet wordt gebruikt ten dienste van de in lid 12.1, onder c en d genoemde functies;
    3. 3. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroepen Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijstvan(bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 12.1 onder c;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 12.1 onder d;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel, anders dan zoals genoemd in lid 12.1 onder i;
    5. 5. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 12.1, onder a sub 2, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 12.1, onder a sub 3, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane bedrijven;
  3. c. lid 12.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. lid 12.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van(bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduidingdetailhandel”,
  2. b. het verwijderen van de aanduiding "garage";
  3. c. het verwijderen van de aanduiding “horeca”;
  4. d. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”;
  5. e. het verwijderen van de aanduiding “cultuur en ontspanning”;
  6. f. het verwijderen van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;
  7. g. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel, volumineus”;
  8. h. het toevoegen van de aanduiding “bedrijf van categorie B”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat is genoemd in categorie B van de bij deze regels behorende bijlage 2 (Staat);
  9. i. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd 2 - garageboxen", ten behoeve van de realisatie van (complexen) garageboxen, met dien verstande dat de oppervlakte per bouwwerk niet meer dan 20 m2 en de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen.
  10. j. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a tot en met g genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Groen

13.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    2. 2. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
    3. 3. speelvoorzieningen met straat- of buurtverzorgingsfunctie;
    4. 4. nutsvoorzieningen;
    5. 5. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan" is gedurende de wintermaanden het gebruik als natuurijsbaan met bijbehorende voorzieningen toegestaan.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "water" is in geval van extreme neerslag het gebruik als tijdelijk overloopgebied voor de berging van hemelwater toegestaan.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" is een speelgelegenheid met wijkverzorgingsfunctie toegestaan.

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 13.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  2. b. lid 13.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 onder a, voor de realisatie van parkeerplaatsen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn, bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van hotels en pensions, conferentie-oorden en congrescentra;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 14.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijfdan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 14.1, onder a op die locatie toegestane horecabedrijven;
  2. b. lid 14.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 14.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 14.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 14.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 14.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "zorgwoning" zijn zorgwoningen toegestaan.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 15.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 15.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 15.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 15.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 15.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Op de locatie Redemptoristenpark 1 mag de bestaande bebouwing met de bestemming "Maatschappelijk" niet worden gesloopt. De reden van dit verbod is dat verzekerd moet zijn dat voorafgaand aan sloop de noodzakelijke ecologische maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig de in bijlage 3 van deze planregels opgenomen rapportage "Activiteitenplan Spoorbaanstraat Glanerbrug" (rapportnr. 10106165, Econsultancy d.d. 17 januari 2011).
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het onder a genoemde verbod, indien uit een rapportage van een ecologisch adviesbureau blijkt dat de onder a bedoelde ecologische maatregelen worden uitgevoerd en op basis daarvan geconcludeerd kan worden dat een aanvraag om ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding "zorgwoning", indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk-Begraafplaats” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals een aula, gebouwen voor onderhoud en beheer, een urnenmuur, herdenkingsmonumenten, parkeervoorzieningen, verhardingen, in- en uitritten en wandelpaden, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 16.2.2, onder a voor een gezamenlijk oppervlak van gebouwen tot maximaal 150 m²;
  2. b. lid 16.2.2, onder b voor een goothoogte van gebouwen tot maximaal 5 meter;
  3. c. lid 16.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 16.2.3, onder d, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 16.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
    2. 2. ecologische verbindingszone;
    3. 3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water.
  2. b. Op de voor "Natuur" aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a omschreven doeleinden tevens toegestaan:
    1. 1. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
    2. 2. wandel- en fietspaden.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 17.2.3 onder a, voor een hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 17.2.3 onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de natuurwetenschappelijke, cultuur- historische en landschappelijke waarden van het gebied waarop de bestemming "Natuur" van toepassing is.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op de voor "Natuur" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het aanbrengen van drainage;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 18 Sport

18.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

    1. 1. niet zelfstandige horeca, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    2. 2. niet zelfstandige detailhandel;
    3. 3. ondergeschikt medegebruik ten behoeve van naschoolse opvang, welzijnswerk en sociaal-cultureel werk;
    4. 4. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    5. 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, in- en uitritten, interne ontsluitingswegen, wandel- en fietspaden, fietsenstallingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  1. b. Ter plaatse van de aanduiding "sportcentrum" zijn de voor "Sport" aangewezen gronden mede bestemd voor een gebouwde sportvoorziening, die is genoemd in categorie 3.1 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met bijbehorende horecavoorziening als bedoeld onder a sub 1.
  2. c. Ter plaatse van de aanduiding "sportveld" is een veldsportcomplex met verlichting en bijbehorende voorzieningen, zoals kantines en kleedruimtes, toegestaan.
  3. d. Ter plaatse van de aanduiding "waterberging" zijn de gronden mede bestemd voor een bergbezinkbassin en daarmee vergelijkbare gebouwde, al dan niet ondergrondse, voorzieningen ten behoeve van de berging van hemelwater, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  4. e. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is een woning, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
  5. f. Ter plaatse van de aanduiding "agrarisch" is extensief grondgebonden agrarisch gebruik toegestaan.
  6. g. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn buitenactiviteiten van functies, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep "Cultuur en Ontspanning" van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) of daarmee vergelijkbare activiteiten, toegestaan.
  7. h. Ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" is een speelgelegenheid met wijkverzorgingsfunctie toegestaan.

18.2 Bouwregels

18.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 18.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorzieningdan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 18.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
  2. b. lid 18.2.5 onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 18.2.6, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 18.2.8, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

18.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroepen Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan toegestaan op grond van het bepaalde in lid 18.1 onder a sub 1;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan toegestaan op grond van het bepaalde in lid 18.1 onder a sub 2.

18.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 18.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.
  2. b. lid 18.4 onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  3. c. lid 18.4 onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding "sportcentrum";
  2. b. het verwijderen van de aanduiding "sportveld";
  3. c. het verwijderen van de aanduiding "wonen";
  4. d. het verwijderen van de aanduiding "waterberging";
  5. e. het verwijderen van de aanduiding "agrarisch";
  6. f. het verwijderen van de aanduiding "cultuur en ontspanning";
  7. g. het verwijderen van de aanduiding "speelvoorziening";
  8. h. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a tot en met g genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  9. i. het toevoegen van de aanduiding “maatschappelijk” ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening, niet zijnde een gezondheidszorgvoorziening;
  10. j. het wijzigen van het bepaalde in lid 18.2.6, onder d, ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding "antennemast" bouwen van een vrijstaande antenne-installatie met antennemast ten behoeve van de mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 40 meter;
  11. k. het toevoegen van de aanduiding "antennemast" ten behoeve van de bouw van een vrijstaande antenne-installatie met antennemast ten behoeve van de mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 40 meter.
  12. l. het toevoegen van een bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 200 m2 mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 6 meter mag bedragen;
    3. 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    4. 4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
    5. 5. voor het overige het bepaalde in artikel 18 ten aanzien van de bestemming "Sport" van overeenkomstige toepassing is.
  13. m. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder l, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de sportfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    2. 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    3. 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    4. 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    5. 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    6. 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Verkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met de functie van hoofdontsluitingsweg;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. tunnels, viaducten en bruggen;
  4. d. rotondes;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. overige verkeersvoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterbeheersing;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. nutsvoorzieningen;
  11. k. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2, onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Verkeer - Openbaar Vervoer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer-Openbaar Vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijliggende wegen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  2. b. verkeersvoorzieningen;
  3. c. tunnels, viaducten en bruggen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterbeheersing;
  6. f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere werken;
  7. g. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

20.2 Bouwregels

20.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2, onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 21 Verkeer - Parkeerterrein

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Parkeerterrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeerterreinen, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en in- en uitritten;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, erf- en terreinafscheidingen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. c. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing.

21.2 Bouwregels

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 21.2.2, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
  2. b. lid 21.2.2, onder g voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Railverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en vervoersdoeleinden per rail;
  2. b. spoorwegvoorzieningen;
  3. c. stationsvoorzieningen;
  4. d. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van weg- en waterverkeer;
  5. e. overige verkeersvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. waterlopen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterberheersing;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. voorzieningen ten behoeve van de ecologische verbindingszone, zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
  11. k. nutsvoorzieningen;
  12. l. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

22.2 Bouwregels

22.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 22.2.3 onder b, voor een hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 22.2.3 onder c, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen stationsvoorzieningen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en/of horeca, anders dan als onderdeel van een gebouwde stationsvoorziening.

Artikel 23 Verkeer - Verblijfsgebied

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen;
  2. b. erftoegangswegen;
  3. c. pleinen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. tunnels, bruggen en viaducten;
  6. f. erf- en perceelsafscheidingen;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. overige verkeersvoorzieningen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. geluidwerende voorzieningen;
  11. k. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterhuishouding en waterbeheersing;
  12. l. speelvoorzieningen;
  13. m. nutsvoorzieningen;
  14. n. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

23.2 Bouwregels

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 23.2.2, onder b voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
  2. b. lid 23.2.2, onder d voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sloten, beken, vijvers, poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. waterbeheer en waterberging;
  3. c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
  6. f. bij direct aan het water grenzende woningen behorende bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terrassen en vlonders.

24.2 Bouwregels

24.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.

Artikel 25 Wonen

25.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, waarbij per bouwperceel één hoofdgebouw met daarin één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse sprake is van een woonhuis of woongebouw als bedoeld in de leden 1.68 en 1.69 van deze regels;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, risicovolle bedrijven en garagebedrijven.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is op de begane grond een detailhandelsbedrijf of winkel toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Detailhandel van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) - met uitzondering van supermarkten.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" zijn restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, lunchrooms en viskramen zoals genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) en daarmee vergelijkbare horecabedrijven toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" zijn op de begane grond een kantoor en/of kantooreenheden toegestaan.
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding "garage" is een garagebedrijf toegestaan.
  7. g. Ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne" is een wijkpost van de brandweer toegestaan.
  8. h. Ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte" is op de begane grond een praktijkruimtetoegestaan.
  9. i. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" is op de begane grond een dienstverlenend bedrijf toegestaan.
  10. j. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxentoegestaan.

25.2 Bouwregels

25.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 25.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 25.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een kantoorof kantooreenheid dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand kantoor of kantooreenheid, mits dat kantoor of die kantooreenheid, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder e, op die locatie toegestane kantoren en kantooreenheden;
  3. c. lid 25.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een garagebedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder g, op die locatie toegestane garagebedrijven;
  4. d. lid 25.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande praktijkruimte, mits die praktijkruimte, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder i, op die locatie toegestane praktijkruimten;
  5. e. lid 25.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter;
  6. f. lid 25.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
  7. g. lid 25.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
  8. h. lid 25.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlaktevan die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

25.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorendebouwwerken;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 25.1 onder c;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 25.1 onder d.

25.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 25.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van meer dan één woning op een bouwperceel;
  2. b. lid 25.1, onder b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder b, op die locatie toegestane bedrijven;
  3. c. lid 25.1, onder g, ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand garagebedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat garagebedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 25.1, onder g, op die locatie toegestane garagebedrijven;
  4. d. lid 25.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. lid 25.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van(bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf”;
  2. b. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”;
  3. c. het verwijderen van de aanduiding “horeca”;
  4. d. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”;
  5. e. het verwijderen van de aanduiding “garage”;
  6. f. het verwijderen van de aanduiding “brandweerkazerne”;
  7. g. het verwijderen van de aanduiding “praktijkruimte”;
  8. h. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen”;
  9. i. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a tot en met h genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  10. j. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf;
  11. k. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte", ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte;
  12. l. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen", ten behoeve van de realisatie van (complexen) garageboxen, met dien verstande dat de oppervlakte per bouwwerk niet meer dan 20 m2 en de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  13. m. voor het wijzigen van de maximale goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen en de bouwhoogte met ten hoogste 1 meter mag toenemen, met een maximum van 10 meter;
  14. n. bij toepassing van de onder m genoemde wijzigingsbevoegdheid is gelijktijdige toepassing van het bepaalde in de artikel 30 onder a en/of artikel 31 onder f uitgesloten.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 26 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:

  • de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerksegevelvlakken van het gebouw.

Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels

28.1 Archeologisch onderzoeksgebied

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 500 m².
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a of b voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
  3. c. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    1. 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. 2. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    3. 3. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.

Artikel 29 Algemene Gebruiksregels

29.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  3. c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
  5. e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  6. f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  3. c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  4. d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  5. e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  6. f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%.

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 32 Algemene Procedureregels

32.1 Procedureregels Wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 33 Overige Regels

33.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn

afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
    3. 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
    4. 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
  1. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

33.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen

In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplanbegrepen gronden geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

34.1 Overgangsrecht bouwwerken

34.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 35 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Functie En Status Bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid. Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager (verbeelding) waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Glanerbrug 2010" een actuele juridisch-planologische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en is tevens noodzakelijk om enkele kleinere nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch vast te leggen en/of onder voorwaarden mogelijk te maken. Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Oost en omvat het oorspronkelijke kerkdorp Glanerbrug, met inbegrip van Het Schild, Bultserve en de Vosbultweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0001.jpg"

afbeelding: situering Glanerbrug ten opzichte van Enschede

Het plangebied "Glanerbrug 2010" wordt globaal gezien begrensd door: de gemeentegrens met Losser, (de bebouwing aan) de Vosbultweg, Kerkstraat, Bultsweg en Lonnekerweg in het noorden; (de bebouwing aan) de Bultsweg, Vespuccistraat, Marco Polostraat, Gronausestraat, Willem Barendszstraat en James Rosstraat in het westen; (de bebouwing aan) de Shackletonstraat, Schipholtstraat, Rondostraat en Fugastraat in het zuiden; en door de Glanerbeek en de rijksgrens met Duitsland in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0002.jpg"

afbeelding: Globale begrenzing plangebied "Glanerbrug 2010"

1.4 Geldende Juridische Regelingen

Voor het overgrote deel van het plangebied van het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” geldt momenteel het bestemmingsplan "Glanerbrug". Dit bestemmingsplan is d.d. 27 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en d.d. 3 januari 2006 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0003.jpg"

afbeelding: fragment plankaart bestemmingsplan "Glanerbrug"

Voor het resterende deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" geldt momenteel het bestemmingsplan "De Eschmarke". Dit bestemmingsplan is d.d. 18 maart 1996 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en d.d. 5 november 1996 grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel en na uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 11 juni 1998 onherroepelijk in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0004.jpg"

afbeelding: fragment plankaart bestemmingsplan "De Eschmarke"

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten, rekening is gehouden.

Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7) en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op . Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in het dorp kunnen worden getoetst. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de positie van Glanerbrug binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, welstand en beeldkwaliteit, cultuurhistorie, verkeer en aan het slot van dit hoofdstuk komen de groenstructuur en landschapswaarden aan de orde.

2.1 Positie Binnen Enschede - Stedelijke Context

Het dorp Glanerbrug is door de ontwikkeling van de Eschmarke fysiek verbonden met de stad Enschede. In de gedachte van de netwerkstad in de vorm van een bandstad langs het spoor zijn Glanerbrug en Enschede min of meer aan elkaar gegroeid. Smalle ecologische verbindingszones zorgen voor een verbinding tussen de twee landschapsgebieden ten noorden en zuiden van het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0005.jpg"

afbeelding: fragment visiekaart RO Visie 2015-2030

De oude contour van het dorp Glanerbrug is met name aan de west- en zuidzijde van het dorp niet meer herkenbaar. Hier gaat het dorp Glanerbrug direct over in de nieuwbouw van de Eschmarke. De buurt Oikos, ten zuidoosten van Glanerbrug, behoort formeel niet tot het dorp Glanerbrug maar ligt wel 'ingeklemd' tussen het dorp end e Duitse grens. Als gevolg van het doortrekken van de Rijksweg N35, in het verlengde van de Rijksweg A35, tot de Duitse snelweg A31 speelt het doorgaande verkeer in Glanerbrug in mindere mate een rol.

2.2 Ruimtelijke Kwaliteit (Samenhang Tussen Elementen)

Glanerbrug, hoewel bijna aan Enschede vastgegroeid, heeft een eigen, dorpse, identiteit. Belangrijke aspecten die bepalend zijn voor deze identiteit zijn de veelheid aan functies, de oorspronkelijke bebouwingslinten, de ruime groene binnenterreinen en het groene karakter van de openbare ruimte. Behoud van deze dorpse identiteit staat voorop. Dit betekent echter niet dat gekozen wordt voor een 'stand still-principe'. Juist nieuwe ontwikkelingen (dynamiek) bieden mogelijkheden voor het behoud en de versterking van de eigen identiteit (behoud door ontwikkeling). Een groot deel van de nieuwe ontwikkelingen vindt buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" plaats. Het betreft de ontwikkeling van de nieuwe wijk "De Eschmarke". Toch zijn er ook in het bestaande dorp Glanerbrug mogelijkheden om de ruimtelijke structuur te verbeteren, met name door meer samenhang te creëren. Een manier om dit te bereiken is het opheffen of verminderen van barrières. Met name infrastructurele barrières (spoorlijn, Gronausestraat) verdienen aandacht maar tegelijkertijd is infrastructuur ook een verbindend element. De belangrijke routes kunnen worden verduidelijkt door een begeleiding met bijvoorbeeld bomen. Ook is het op enkele locaties mogelijk om de samenhang te verbeteren door nieuwe bebouwing (inbreiding). Dit is bijvoorbeeld het geval in de omgeving van de Schoolstraat en het Heldersplein. Door op enkele plekken de groenstructuur te versterken kan deze de ruimtelijke structuur ondersteunen en worden de bestaande groenvoorzieningen (Bultserve en Glanerbeek) beter geïntegreerd in de stedelijke structuur. Een specifiek kenmerk van Glanerbrug is de functiemenging. Het beleid is dan ook niet gericht op het actief verwijderen van bedrijven. Verplaatsing van bedrijven wordt alleen bevorderd als er sprake is van een milieuhygiënisch ongewenste situatie (verstoring van de woonfunctie). De Gronausestraat blijft de drager van de ruimtelijke structuur en concentratiegebied van voorzieningen. Langs de Gronausestraat kan een aantrekkelijk centrumgebied worden gecreëerd met een goed voorzieningenapparaat met het zwaartepunt ter hoogte van de Schoolstraat.

2.3 Ruimtelijke Hoofdstructuur (Structuurdragers)

Structuurdragers zijn openbare en bebouwde ruimten die binnen de kern een ruimtelijk structurerende en functioneel centrale rol vervullen. Voor de kern als geheel hebben ze een verbindende betekenis. De structuurdragers tezamen vormen een ruimtelijk samenhangend raamwerk dat bepalend is voor de identiteit van Glanerbrug. Binnen dit netwerk hebben de andere deelgebieden een plaats, passend binnen het karakter van het totaal. De structuurdragers worden gemarkeerd door ruimtelijk herkenbare oriëntatiepunten. Dit zijn elementen die door hun afmeting, verschijningsvorm of een andere karakteristiek opvallen in hun omgeving.

Binnen Glanerbrug zijn twee structuurdragers te onderscheiden:

  1. 1. de Gronausestraat: het hoofdlint waarlangs de kern is ontstaan en waaraan het voorzieningencentrum aanwezig is;
  2. 2. het stelsel van oude linten: Kerkstraat, Tolstraat, Schipholtstraat, Ekersdijk, Zwarteweg, Bultsweg en Lonnekerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0006.jpg"

afbeelding: Overzicht structuurdragers Glanerbrug

2.3.1 De Gronausestraat

De Gronausestraat is de belangrijkste structuurdrager van Glanerbrug. Dit is de centrale as waarlangs het dorp is ontstaan. Van oudsher vormt de Gronausestraat de verbindingsas naar Duitsland. In het uiterste oosten, daar waar de Gronausestraat de Glanerbeek kruist, is de grensovergang. Deze wordt gemarkeerd door karakteristieke grotere gebouwen aan weerszijden. In regionaal verband vormt de Gronausestraat, samen met de Hengelosestraat en de Enschedesestraat, de centrale verbindingsroute en verstedelijkingsas binnen de stedenband Hengelo-Enschede-Gronau. Sinds enige jaren wordt gewerkt aan een uitbreiding van het snelwegennet. Door de verlenging van de Rijksweg N35/A35 tot aan de Duitse grens werd aangesloten op het Duitse autowegennet. Door deze nieuwe verbinding is de zware verkeersfunctie van de Gronausestraat afgenomen, waardoor het verblijfskarakter van de straat binnen Glanerbrug is toegenomen. Langs de Gronausestraat strekt het centrum van Glanerbrug zich uit. Dit heeft een zwaartepunt tussen de Nieuw Frieslandstraat en de Kerkstraat, waar het kernwinkelgebied is gesitueerd. Aan de zuidzijde van de straat heeft het winkelgebied zowel in oostelijke als in westelijke richting uitlopers. De herinrichting van de Gronausestraat heeft de verblijfskwaliteit van de straat sterk verbeterd.

Het meest westelijke deel van de Gronausestraat bestaat uit overwegend oudere, half open lintbebouwing in anderhalve bouwlaag met kap aan de noordzijde van de weg, met daar tegenover het groene sportpark Ekersdijk aan de zuidzijde van de weg. De bebouwing betreft hier voornamelijk woonbebouwing, met daar tussen incidenteel enkele andere functies. Ten noorden van dit deel van de Gronausestraat is woonbuurt Voskamp gelegen. Op de aansluitingen van de ontsluitingswegen van deze buurt op de Gronausestraat zijn de moderne woningen binnen deze buurt waarneembaar. Hier is de straat overeenkomstig met het beeld van de Gronausestraat tussen Enschede en Glanerbrug heringericht (zie doorsnede 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0007.jpg"

In het kernwinkelgebied is door het toepassen van één materiaal en het vermijden van hoogteverschillen een egale plaat ontstaan, waarin de verschillende functies hun plaats gewezen krijgen door middel van bomen en banden in de bestrating. De loopstrook is ca. 6 meter breed. De precieze maat is afhankelijk van de breedte van de straat ter plaatse. Op ca. 4.9 meter uit de gevel staat de eerste rij bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0008.jpg"

afbeelding erfinrichtingsplan Gronausestraat, westzijde

De parkeerstrook is extra breed (ca. 2.5 meter) en extra lang (5.5 tot 6 meter). Dit om inparkeren en uitstappen ter vergemakkelijken. De rijstroken zijn beide 3.4 meter breed. Hierover gaat alle verkeer, dus ook de fietsers. Deze menging hoort bij een verblijfsgebied zoals de vernieuwde Gronausestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0009.jpg"

afbeelding erfinrichtingsplan Gronausestraat, oostzijde


De ca. 2 meter brede middenstrook met bomenrij vormt een 'rustpunt' tussen de twee rijstroken waardoor het oversteken gemakkelijker wordt. Deze strook wordt iets verhoogd (ca. 5 cm) aangelegd om te voorkomen dat autoverkeer al te gemakkelijk de middenberm gaat gebruiken. Waar de winkelentree té hoog ligt, wordt - net als in het stadscentrum van Enschede - een stoepje aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0010.jpg"

De entree van het centrum van het dorp is gelegen op de kruising van de Gronausestraat met de Willem Barentszstraat en de Zwarteweg. Vanaf dit punt is aan weerszijden bebouwing aanwezig. Aan de noordzijde is dit een gestapeld seniorencomplex in drie bouwlagen met een ruime groene voortuin, gevolgd door blokken van gestapelde woonbebouwing in twee bouwlagen met kap. Aan de overzijde van de weg markeert het aanwezige benzinestation de entree. Dit maakt onderdeel uit van de diverse bebouwing in de bebouwingswand tussen de Willem Barentszstraat en de Abel Tasmanstraat. De kwaliteit van deze wand kan verbeterd worden door meer samenhang. Tussen de Nieuw Frieslandstraat en de Kerkstraat is het kernwinkelgebied aanwezig. De stroken met winkelpanden bestaan uit verschillende panden, overwegend in twee bouwlagen. De meeste winkels zijn voorzien van een luifel met daarop reclame-uitingen. Doordat het kernwinkelgebied wordt doorsneden door de drukke Gronausestraat is de samenhang van het noordelijk en het zuidelijk deel beperkt. Om ook de uitstraling van de bebouwing een impuls te geven is voor het kernwinkelgebied een aanvulling op de Welstandsnota en de betreffende identiteit “Dorpse Linten” gemaakt. Deze aanvullende criteria hebben uitsluitend betrekking op de bedrijfspanden Gronausestraat 1163 t/m 1305 en 1062 t/m 1180 met de daarboven gelegen woningen. Voor de gevels is een kleurpalet uitgezocht die de uitstraling van de winkelstraat lichter en zonniger moeten maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0011.jpg"

Het vernieuwde Heldersplein tot slot vormt naast de winkelstraat de centrale ruimte van Glanerbrug met daarachter de kerk en enige historische bebouwing. De afgelopen jaren heeft er veel nieuwbouw plaatsgevonden. Het Heldersplein wordt nu aan de oost- en noordkant duidelijk begrensd door een appartementencomplex. Aan het kruispunt van de Gronausestraat met de Kerkstraat markeert een nieuw gebouw deze belangrijke plek in het dorp. De bebouwing in combinatie met de in het kader van de vernieuwing geplaatste bomen op het plein maakt het Heldersplein nu tot een hoogwaardige verblijfsruimte. Om het plein bij het kernwinkelgebied te betrekken is de inrichting van de Gronausestraat tot aan het plein doorgetrokken.

2.3.2 De oude linten

De linten hebben een vanuit de historie gegroeide ontsluitingsfunctie voor het dorp. De meeste linten staan direct (haaks) in verbinding met de Gronausestraat. Van daaraf verspreidt het verkeer zich via de linten verder door het dorp. Langs de linten ligt functioneel de nadruk op het verblijf, er wordt vooral langs gewoond. Aangezien het echter de oudere delen van de kern betreft, zijn langs de linten van oudsher ook relatief veel andere functies aanwezig. Dit zijn dan vooral maatschappelijke voorzieningen, commerciële voorzieningen (met name langs de Kerkstraat) en enkele kleinschalige bedrijven.

De herkenbaarheid van de linten als structuurdrager wordt versterkt door het smalle profiel van de linten en de compacte bouw. Door de organische groei is de lintbebouwing gedifferentieerd met relatief veel oudere, beeldbepalende panden. De bebouwing langs de linten wordt gevormd door compacte bebouwingswanden. Typerend is de grote verscheidenheid in de bebouwing, hierdoor ontstaat een afwisselend en levendig straatbeeld. Bepalend voor het algehele beeld van de linten is een woning in twee bouwlagen met kap, vaak betreft dit een zogenaamde mansardekap. Donkerrode en -bruine gevels, witte lijsten en donkergrijze daken overheersen.

De bebouwingstypologie en de maatvoering van woningen en kavels wordt gekenmerkt door een zeer grote verscheidenheid en kan worden getypeerd met 'eenheid door verscheidenheid'. Door de grote verscheidenheid in de architectuur van de woningen en een sterk wisselende kavelbreedte ontstaat een levendig straatbeeld. De verkaveling langs de linten bestaat uit smalle diepe kavels en kleine - of geheel ontbrekende - voortuinen. Een aantal woningen uit de jaren '70 van de 20e eeuw wijken af van dit karakteristieke beeld; de uniformiteit van de rijwoningen, het afwijkende kleurgebruik en de diepe voortuinen passen niet in het beeld van de oude linten.

2.4 Buurtkarakteristiek

Buurten zijn eenheden die door een bepaalde ruimtelijke of functionele karakteristiek een samenhangend gebied vormen. Bij sommige deelgebieden is deze samenhang erg sterk, bij andere minder. Binnen het dorp Glanerbrug zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

  1. 1. Centrum
  2. 2. De Voskamp
  3. 3. De Snippert
  4. 4. Glanerbeek
  5. 5. Het Schild
  6. 6. Bultserve
  7. 7. Het Bentveld
  8. 8. Mejierdorp-Redemptoristenpark en omgeving
  9. 9. Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord (a) en -Zuid (b)
  10. 10. Muziekbuurt
  11. 11. Het Schipholt

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0012.jpg"

afbeelding: overzicht buurten en deelgebieden Glanerbrug

2.4.1 Centrum

Het centrumgebied van Glanerbrug bestaat uit de oude structuurdragers van het dorp, deze zijn in de vorige paragraaf al uitvoerig beschreven. Onderdeel van het centrumgebied is ook een amorf gebied dat tussen de oude linten is ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0013.jpg"

afbeelding: luchtfoto Centrum Glanerbrug

Het amorfe gebied rond en met name ten zuiden van de Jacob Roggeveenstraat is gelegen ten zuiden van de bebouwing langs de Gronausestraat, tussen de Schoolstraat en de bebouwing langs de Tolstraat. Functioneel is het gebied gemengd. Kenmerkend voor het gebied is dat er geen samenhang is tussen de functies. Langs de Jacob Roggeveenstraat is woonbebouwing gesitueerd, het resterende gebied bestaat uit enkele groene binnenterreinen, een groen scoutingterrein, een voormalig schoolgebouw en een tweetal bedrijven. Het plein ten zuiden van de Albert Heijn fungeert als parkeerplaats. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur is de situering van grootschaliger functies in het binnenterrein en woonbebouwing langs de linten en woonstraten. Langs de Schoolstraat is er aan de noordoostzijde van de straat ten gevolge van de grootschalige functies geen continuïteit in de lintbebouwing. Het groene achtergebied en de groene percelen van zowel de scouting als de school zijn niet goed bereikbaar vanuit de omgeving. In de bebouwing is wat betreft schaal en typologie een tweedeling te maken. De bebouwing langs de Jacob Roggeveenstraat is kleinschalig en heeft een uniforme, herkenbare, architectuur en sluit goed aan op de lintbebouwing van de Tolstraat. De resterende functies in het gebied zijn grootschaliger en hebben een meer variërende typologie.

2.4.2 De Voskamp

De Voskamp is een moderne woonbuurt, gerealiseerd in de jaren '90 van de 20e eeuw. De buurt is gelegen in het westen van het dorp en ligt ingeklemd tussen de Gronausestraat en de spoorlijn Enschede-Gronau. In De Voskamp zijn uitsluitend woningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0014.jpg"

afbeelding: luchtfoto De Voskamp

Een groot deel van de woningen is projectmatig gerealiseerd. Voor de woningen, die in de vrije sectorbouw gerealiseerd zijn, golden duidelijke richtlijnen voor de stijl van de architectuur en het kleur- en materiaalgebruik. Er is een rustig en overzichtelijk straatbeeld door uniformiteit binnen kleine eenheden. Door duidelijke verschillen tussen de eenheden is het tegelijk prettig afwisselend. De buurt heeft een rechtlijnige verkavelingsopzet met een overwegende oost-west verkaveling. De Beringstraat vormt de entree vanaf de Gronausestraat en is de hoofdas van de buurt. Hierlangs zijn grotere bouwmassa's gesitueerd; ruime half vrijstaande en vrijstaande woningen op royale percelen en geschakelde woningen in drie bouwlagen. Aan de westrand, grenzend aan het groene buitengebied, is de bebouwingsopzet losser; vrijstaande woningen in één bouwlaag met kap. In het middengebied van de buurt zijn overwegend gesloten, halfvrijstaande en geschakelde woningen in twee bouwlagen met kap aanwezig. In noord-zuid richting loopt haaks op de auto-ontsluiting een langzaam verkeersroute door de buurt. Deze wordt begeleid door openbaar groen en lossere, open bebouwing. Centraal in de buurt ligt aan de langzaam verkeersroute een groenvoorziening; deze is ingericht als speelplek met een trapveld en speeltoestellen. Een klein deel in het oosten van de buurt wordt ontsloten vanaf de Zwarteweg. Dit deel van De Voskamp bestaat overwegend uit half open en gesloten bebouwing. Hier zijn woningen gesitueerd rondom een centrale, half ronde groenvoorziening. Direct ten oosten van de Beringstraat is een ijsbaan aanwezig. Deze maakt onderdeel uit van het structurerend groen in en rondom de kern en heeft een functie als groenvoorziening. Gedurende een deel van het jaar is de ijsbaan een waterplas met een oppervlak van ruim anderhalve hectare, het grootste deel van het jaar ligt het terrein echter droog. Als afbakening van het terrein staat hier een flink hekwerk omheen. Met name het hekwerk vormt binnen de woonomgeving van De Voskamp een opmerkelijke verschijning. Het is jammer dat het terrein niet een meer openbare dubbelfunctie heeft.

2.4.3 De Snippert

Het gebied De Snippert bestaat uit twee oude linten, de Bultsweg en de Lonnekerweg en twee kleine buurten die later achter de linten zijn gebouwd. Door de komst van de spoorlijn is dit deelgebied fysiek gescheiden van de kern van het dorp. Er is ook sprake van een redelijk autonome ontwikkeling met een eigen karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0015.jpg"

afbeelding: luchtfoto De Snippert

De Bultsweg is een oud dorps lint en maakt onderdeel uit van de historische structuur van het dorp Glanerbrug. De bebouwing langs het lint bestaat uit grondgebonden woningen in één of twee bouwlagen met voornamelijk een kap en een grote diversiteit in de architectuur. De bebouwing langs de Lonnekerweg is minder gevarieerd. Hier staan vooral rijwoningen. De kavels langs de linten zijn diep en meestal flink bebouwd, soms door meerdere schuren. Het zelfvoorzienende karakter van het dorpse leven in Glanerbrug is in het gebruik van de diepe tuinen nog goed zichtbaar en beleefbaar. Voor dit gebied is functiemenging kenmerkend. In het deelgebied zijn twee basisscholen aanwezig, die op een goed bereikbare locatie liggen. De buurt Bultsbeekweg is achter de oude basisschool en het lint Lonnekerweg gebouwd. Tussen spoorlijn en Bultsweg is recent een nieuwe buurt gerealiseerd. De buurt is vanaf de Kerkstraat ontsloten. Langs de Kerkstraat zijn aan de entree van de buurt twee appartementencomplexen ontstaan. Het eerste complex, naast het treinstation Glanerbrug, is vijf bouwlagen hoog en accentueert het station.

2.4.4 Glanerbeek

Aan de gemeentegrens met Losser ligt de buurt Glanerbeek. Door recente uitbreidingen, o.a. Het Schild, is deze buurt inmiddels onderdeel van het dorp Glanerbrug geworden. Vroeger lag het buurtje redelijk geïsoleerd van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0016.jpg"

afbeelding: luchtfoto Glanerbeek

De Kerkstraat gaat over in de Glanerbrugstraat richting Losser. Het verloop van de Kerkstraat is recent aangepast. Als gevolg van de aanleg van de nieuwe woonwijk De Eschmarke en de uitbreiding van het Euregiobedrijvenpark werd de Verlengde Euregioweg als doorgaande verbinding aangelegd en rechtstreeks aangesloten op de Glanerbrugstraat. De aansluiting van de buurt met het dorp werd hierdoor veranderd. De kleine buurt langs de Vosbultweg bestaat overwegend uit vrijstaande woningen en wordt gedomineerd door de aanwezigheid van een groot bedrijf. Dat bedrijf is echter vanuit de straat minder beleefbaar.

2.4.5 Het Schild

De buurt Het Schild is gebouwd op de landbouwgrond van een voormalig agrarisch bedrijf aan de Kerkstraat. Het suburbane woonmilieu is gesitueerd rondom de oude eenmanses en het oude erf van de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0017.jpg"

afbeelding: luchtfoto Het Schild

De es is als centrale groene ruimte ingepast en de ontsluiting van de buurt loopt in de vorm van een hoefijzer rondom de es. De bebouwing staat in een dubbele rij gegroepeerd aan weerszijde van de ontsluitingsweg. Opvallend is de bajonetverkaveling aan de oude es. De kavels langs het groen zijn ontsloten via een aparte oprit. Hierdoor staan de woningen optimaal vrij ten opzichte van elkaar en hebben geen echte achterkanten naar het openbare groen. De woningen met de bajonetverkaveling hebben maximaal één bouwlaag met kap, de woningen aan de rand van het deelgebied hebben twee bouwlagen. Hierdoor is het gebied naar buiten toe duidelijk zichtbaar afgebakend.

2.4.6 Bultserve

Bultserve is een groene enclave ten noorden van de spoorlijn Enschede-Gronau. De spoorlijn en de Glanerbeek vormen ruimtelijke barrières. De enige goede verbinding met het dorp Glanerbrug is de entree aan de Kerkstraat. Een parkachtige ruimte met waardevolle bomen zorgt er voor dat de functies sportpark en rioolwaterzuiveringsinstallatie ruimtelijk goed in de omgeving zijn ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0018.jpg"

afbeelding: luchtfoto Bultserve

2.4.7 Het Bentveld

Het Bentveld is een woonbuurt die ruimtelijk in twee delen verdeeld is. Het oostelijke deel wordt gekenmerkt door weinig ruimtelijke samenhang en structuur, het westelijke deel kent een rechthoekig stratenpatroon en meer ruimtelijke samenhang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0019.jpg"

afbeelding: luchtfoto Het Bentveld

Het Bentveld-West is gelegen ten noorden van de Gronausestraat, tussen de Zwarteweg en de Veldstraat. Er zijn een ouder en een nieuwer gedeelte te onderscheiden; respectievelijk overwegend in het zuidwesten en het noordoosten van het gebied. De ruimtelijke structuur van Het Bentveld-West heeft een rechtlijnige opzet met lange straten in noord-zuid richting en korte straten in oost-west richting. In het nieuwere deel van de buurt zijn op diverse plaatsen woningen gesitueerd rondom kleine verblijfsgebieden. De kavels hieraan keren zich met de achterzijde naar de groene spoorzone. In het oudere deel van Het Bentveld-West komt overwegend gesloten bebouwing voor, in het jongere deel overwegend halfopen bebouwing. De meeste woningen hebben twee bouwlagen en een kap. Rondom de verblijfsgebieden in het noordelijk deel komen ook woningen in één bouwlaag met kap voor. Kenmerkend voor de totale buurt is de aanwezige eenheid in de bebouwing, ondanks dat er diverse type woningen uit verschillende tijdsperioden zijn gesitueerd. In de openbare ruimte van het oudere deel van de buurt komt bijna geen groen voor en zijn de tuinen zeer ondiep, hierdoor heeft dit gebied (met name de Willem Cornelis Schoutenstraat) een stenig karakter. Door de groene inrichting van de kleine verblijfsgebieden vormt de nieuwere buurt een herkenbaar geheel en wordt de woonfunctie van de buurt ruimtelijk verduidelijkt.

Het Bentveld-Oost is gelegen ten noorden van de lintbebouwing aan de Gronausestraat en ten westen van de lintbebouwing aan de Kerkstraat, rondom de Veldstraat, Gagelstraat, Bentstraat en Veenpluisstraat. Dit is een amorf gebied dat is opgebouwd uit een aantal straten en enkele binnen- en achterterreinen. Langs de straten zijn overwegend woningen aanwezig. De woonfunctie is langs de straten geconcentreerd en op de binnenterreinen zijn andere functies gesitueerd, zoals in het meest noordelijke binnenterrein een begraafplaats en in de twee zuidelijke binnenterreinen bedrijven. De ruimtelijke kwaliteit van de zuidelijke binnenterreinen is gering. De grote diversiteit in bebouwingstypologie en het ontbreken van continuïteit in de bebouwing langs de woonstraten dragen bij aan een slecht herkenbare structuur. Voor voetgangers is er momenteel geen duidelijke routing aanwezig richting de Gronausestraat. De passage 'Bentstraat-Gronausestraat' is momenteel de enige, weinig aantrekkelijke ook weinig herkenbare route voor langzaam verkeer richting Gronausestraat.

2.4.8 Meijerdorp-Redemptoristenpark en omgeving

Deze buurt is gelegen ten zuiden van de spoorlijn Enschede-Gronau, ten noorden van de bebouwing aan de Gronausestraat en tussen de lintbebouwing van de Kerkstraat in het westen en de groene zone rondom de Glanerbeek in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0020.jpg"

afbeelding: luchtfoto Meijerdorp-Redemptoristenpark e.o.

Aan de Spoorbaanstraat, die centraal in noord-zuid richting door de buurt loopt, is een zeer gevarieerde woningtypologie aanwezig. Aan de oostzijde van de Spoorbaanstraat is het Redemptoristenpark gelegen. In een parkachtige omgeving met een rustig en introvert karakter komen bouwblokken met woningen in één bouwlaag met kap voor. Onderdeel van het Redemptoristenpark is ook het verzorgingscentrum Ariëns Zorg Palet. Aan de westzijde van de Spoorbaanstraat is een inbreiding van moderne rij- en halfvrijstaande woningen gesitueerd. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap of een terugliggende derde laag. In deze inbreiding zijn moderne architectuur en lichte kleuren gecombineerd met typische jaren '30 elementen als donkere baksteen en overstekende witte daklijsten. Deze architectuur sluit goed aan bij de in de omgeving aanwezige karakteristieke -en waardevolle- jaren '30 panden van de oude Sint Gerardusschool.

2.4.9 Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord (a) en -Zuid (b)

Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord

De Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord ligt tussen de Ekersdijk en de Gronausestraat. Deze wederopbouwbuurt heeft een strak rechthoekig stratenpatroon met een halfopen blokverkaveling. De ruime straatprofielen en enkele groene pleintjes structureren de eenvoudige opzet en geven de buurt ruimtelijke kwaliteit.. De bouwblokken hebben verschillende woningtypes. Karakteristieke woningen in de jaren '30 stijl in één bouwlaag met een mansardedak en in twee bouwlagen met een zadeldak, rijwoningen in meestal twee bouwlagen en architectonisch minder karakteristieke rijwoningen in een strokenverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0021.jpg"

afbeelding: luchtfoto Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord

Opvallend is ook de afwisseling tussen woningen met een kleine voortuin en woningen die rechtstreeks aan het trottoir staan. Recent is de buurt vernieuwd door vervangende nieuwbouw. Langs de Ekersdijk zijn 15 grondgebonden woningen en twee appartementencomplexen met elk 11 appartementen gerealiseerd. De grondgebonden woningen bestaan uit drie clusters van vijf woningen en sluiten architectonisch aan bij de karakteristieke woningen met mansardekap. De woningen hebben twee bouwlagen en de hoogte varieert tussen 10 en 11 meter. Aan de Gerrit de Veerstraat zijn in 2007/2008 duplexwoningen gesloopt en in 2009 vervangen door een appartementencomplex met 15 eenheden en twee rijtjes van 6 woningen.

Ontdekkingsreizigersbuurt-Zuid

De Ontdekkingsreizigersbuurt-Zuid is gelegen ten zuiden van de Ekersdijk en ten westen van de Schipholtstraat. Aan de westelijke en zuidelijke zijde grenst deze buurt aan de uitbreidingswijk De Eschmarke. In deze buurt komen uitsluitend woningen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0022.jpg"

afbeelding: luchtfoto Ontdekkingsreizigersbuurt-Zuid

De Ontdekkingsreizigersbuurt-Zuid is rechtlijnig van opzet en bestaat uit een ruim opgezette verkaveling met meergezinswoningen (aan de zuid- en oostzijde van de buurt) en een aan de westzijde gelegen deel met een hogere bebouwingsdichtheid, bestaande uit gesloten bebouwing. De gestapelde meergezinswoningen bestaan uit drie bouwlagen met kap. Door de recente nieuwbouw in de aangrenzende uitbreidingswijk De Eschmarke ligt het deel met de portiekflats inmiddels redelijk geïsoleerd binnen traditionele suburbane woonmilieus. Ondanks het vele groen heeft de openbare ruimte weinig gebruikskwaliteit, ook mist de inrichting de nodige ruimtelijke kwaliteit en uitstraling. De ruimtelijke opzet is ook niet geschikt voor een intensief gebruik van de openbare ruimte. Hier wordt de geïsoleerde ligging nog eens versterkt. De flats passen niet meer in de structuur van Glanerbrug en de aangrenzende wijk De Eschmarke.

2.4.10 Muziekbuurt

De Muziekbuurt is gelegen tussen de oude linten Schipholtstraat, Dr. Stamstraat en Ouverturestraat en de zone rondom de Glanerbeek, langs de rijksgrens met de Bondsrepubliek Duitsland. De buurt bestaat uit woonbebouwing en een groot voorzieningencomplex met meerdere basisscholen, een sporthal, een overdekt zwembad en een Cruyff Court.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0023.jpg"

afbeelding: luchtfoto Muziekbuurt

Het deel ten noorden van Cantatestraat bestaat uit een binnenring waar aan weerszijden woningen gesitueerd zijn. Op het binnenterrein en op verschillende plekken aan de ring is groen gesitueerd. De gesloten bebouwing en de halfopen bebouwing hebben een uniforme kleurstelling, hierdoor ontstaat er een homogene buurt. Op het binnenterrein is een iets groter plantsoen gesitueerd met daarin een speelvoorziening. Rondom de Preludestraat is sprake van een duidelijke eenheid door een uniforme architectuur en inrichting. Dit deel van de buurt wordt vanaf de Preludestraat ontsloten, deze is langgerekt met een paar bochten. De woningen zijn allen rijwoningen, met op een aantal plaatsen een berging aan de voorzijde van de woning. Op verschillende plaatsen zijn de bouwblokken evenwijdig aan elkaar en met de tuinen op het zuiden gesitueerd, hierdoor ontstaan veel achterkanten, waar voorzijden van woningen op uitkijken. Dit levert een matige ruimtelijke kwaliteit. Door de bochten in de Preludestraat ontstaan groene hoeken en pleintjes. De zijtakken van de Preludestraat zijn zonder groen ingericht. Vanuit de Preludestraat ligt tussen de woningen door een relatie naar de groene zone rondom de Glanerbeek. De aanwezigheid van dit groen is van groot belang voor de buurt. De ruimtelijke betrokkenheid met de woonomgeving is echter beperkt, doordat de woningen met hun achterkant naar de zone georiënteerd zijn. De buurt rondom de Sonatestraat is gelegen achter de lintbebouwing van de Schipholtstraat en de Ouverturestraat. In het zuiden vormt de groenstrook met scholen en sportpark de grens. In deze buurt komen uitsluitend woningen voor. Kenmerkend zijn de rechtlijnige opzet en de monotonie van de buurt. De combinatie van uniforme gesloten bebouwing en een uniforme lichte bestrating zorgt voor een weinig afwisselend ruimtelijk beeld. De woningen zijn allen rijwoningen in twee bouwlagen met kap. Door de grote uniformiteit vormt de buurt een duidelijke eenheid. De buurt wordt ontsloten vanaf de Ouverturestraat. Het aandeel groen in de buurt is beperkt. Aan de zijkanten van de kavels zijn groenstroken en parkeerplaatsen gesitueerd. Ondanks het groen bij de parkeerplaatsen overheerst de geparkeerde auto in het ruimtelijk beeld.

2.4.11 Het Schipholt

Het Schipholt is een jaren '70 buurt in het zuiden van Glanerbrug. De buurt wordt in het zuidoosten begrensd door de Glanerbeek, met aan de overzijde de wijk Oikos (onderdeel van uitbreidingswijk De Eschmarke). Voor het overige wordt de wijk begrensd door de toekomstige uitbreiding van De Eschmarke, de Schipholtstraat en de groene voorzieningenzone met sporthal, zwembad, Cruyff Court en basisscholen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0024.jpg"

afbeelding: luchtfoto Het Schipholt

In Het Schipholt komt vrijwel uitsluitend de functie wonen voor, dit betreffen voor het overgrote deel eengezinswoningen. In de noordelijke helft van de buurt zijn op enkele centrale plekken complexen met meergezinswoningen gesitueerd. Dwars door de buurt loopt de Ouverturestraat, deze ontsluitingsweg deelt de buurt ruimtelijk in twee delen. Zowel het noordelijk als het zuidelijk deel worden gekenmerkt door een complexe structuur; korte straatjes, hofjes, verspringende rooilijnen en veel achterterreinen. Centraal door de buurt, in het noordelijk en zuidelijk deel, loopt een groene ring van openbaar groen. De woningen zijn met de achtertuinen op het groen gericht. De complexe ruimtelijke structuur zorgt voor een slechte oriëntatie in de buurt. Het beeld van de buurt wordt overwegend bepaald door gesloten bebouwing langs korte straatjes en hofjes. De woningen hebben vrijwel alle twee bouwlagen met een kap. Aan de oostelijke rand (de zijde van de Glanerbeek) is open en halfopen bebouwing in één bouwlaag gesitueerd. Het grootste deel van Het Schipholt is als erf ingericht.

2.5 Cultuurhistorie

Glanerbrug is ontstaan als een grensplaats op de zogenaamde 'Markenscheiding' tussen de Eschmarke (Grote Boermarke) en de Eilermarke. De Glanerbeek vormde in vroeger tijden een natuurlijke scheiding en was tevens de landgrens tussen West-Münsterland (Westfalen) en Overijssel. De beek werd gekruist door de oude handelsweg van Deventer naar Münster. Deze oversteekplaats over de Glanerbeek werd de Glanerbrug genoemd. Het is denkbaar dat hier al vroeg halteplaatsen zijn ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0025.jpg"

afbeelding: fragment historische topografische kaart

Op Nederlands grondgebied liep de 'Hessenweg' iets ten zuiden van de huidige rijksweg; de Gronausestraat die in 1822 werd aangelegd. Aan de Gronausestraat werd, in de buurt van de Spoorbaanstraat, een grenspost gebouwd. In 1865 werd de spoorlijn Enschede-Glanerbrug aangelegd, die later in de richting van Gronau werd doorgetrokken. Hierna vestigden zich meer mensen nabij de grensovergang, hetgeen leidde tot de bouw van een schooltje. Het Redemptoristenklooster werd in 1885 aan de rijksweg gebouwd. In 1888 werd aan de grens op Duits grondgebied de spinnerij Eilermark gevestigd. Werknemers van deze fabriek vestigden zich in Glanerbrug, waardoor het aantal inwoners van het dorp toenam en in 1904 circa 350 bedroeg. Vanaf 1905 vonden uitbreidingen plaats in de vorm van lintbebouwing langs de Bultsweg, Rijksweg, Ekersdijk, Schipholtstraat en Bentstraat. Rond het begin van de Eerste Wereldoorlog was Glanerbrug al een dorp van enige omvang. Verdere uitbreiding vond plaats tussen 1921 en 1942. In deze jaren verrezen verschillende woningcomplexen langs de Bultsweg, Ekersdijk, Schipholtstraat en Kerkstraat. Op 1 januari 1964 telde Glanerbrug 1772 woningen. Er werden vervolgens ook woningen in etagebouw gerealiseerd, onder andere aan de Amundsenstraat, James Rossstraat en James Cookstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0026.jpg"

afbeelding: historische luchtfoto Glanerbrug

In Glanermaten werden 242 en in Eekmaat 700 woningen gebouwd. Daardoor telde men in 1982 in Glanerbrug 2931 woningen en 8111 inwoners. In 1992 waren er 3233 woningen en 8410 inwoners. De afgelopen tien jaar is het aantal inwoners verder toegenomen tot ruim 9.000 inwoners (circa 4.000 woningen).

2.5.1 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In de Welstandsnota gelden voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" diverse welstandsidentiteiten. Een welstandsidentiteit kan bestaan uit een hele wijk maar ook uit een verzameling straten die niet aan elkaar grenzen. Waar het om gaat is dat in een welstandsidentiteit de gebouwen gezamenlijk een herkenbare eenheid vormen. Bijvoorbeeld omdat er hetzelfde type huizen uit dezelfde bouwperiode staat of omdat het merendeel van de bebouwing bestaat uit bedrijfspanden. Immers, voor een appartementencomplex gelden andere eisen van welstandszorg dan voor een villa in het groen en voor een fabriek gelden weer andere eisen van welstandszorg dan voor een kantoorgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0027.jpg"

afbeelding: fragment Welstandskaart

Welke identiteit waar geldt is dus afhankelijk van de typologie van bebouwing, zo geldt voor de oude linten de identiteit "Dorpse Linten" en voor jongere wijken als de Muziekbuurt of Het Schipholt de identiteit "Woonerfwijken" en voor een moderne wijk als De Voskamp grotendeels de identiteit "Regenboogwijken". Het kernwinkelgebied aan de Gronausestraat neemt binnen Glanerbrug een aparte plaats in, hiervoor geldt geen reguliere welstandsidentiteit maar het beeldkwaliteitplan "Winkelerf Glanerbrug".

Relatie beeldkwaliteitplan en welstandsidentiteit

Een beeldkwaliteitplan wordt doorgaans opgesteld voor grootschalige en hoogwaardige stedelijke ontwikkelingen, zoals De Eschmarke en vormt een integraal onderdeel van de Welstandsnota. Voor die gebieden waarvoor in de Welstandsnota een beeldkwaliteitplan is opgenomen geldt dat de welstandseisen behorende bij de reguliere welstandsidentiteiten voor die gebieden buiten werking zijn gesteld. De reguliere welstandsidentiteiten zijn gericht op de beheerfase en lenen zich daarom niet altijd even goed voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werkmilieus. De beeldkwaliteitseisen zorgen er voor dat de identiteit van het stedenbouwkundig plan wordt gewaarborgd en dienen als toetsingskader voor de verdere uitwerking van de verkaveling, de inrichting en de architectuur. De bedoeling is dat na realisatie van het doel waarvoor het beeldkwaliteitplan is opgesteld door middel van een wijziging van de Welstandsnota het beeldkwaliteitplan komt te vervallen en weer wordt vervangen door één of meer van de reguliere welstandscategorieën die voor de betreffende bebouwing het meest van toepassing is in het kader van de beheerfase van de welstandszorg.

2.5.2 Archeologisch erfgoed

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft op grond van de gemeentelijke Archeologische Verwachtingenkaart voor het overgrote deel een middelhoge of hoge archeologische verwachting, alleen voor het gebied rondom de Schipholtstraat geldt een lage archeologische verwachting. Voor zover bekend zijn er in Glanerbrug geen archeologische monumenten of vindplaatsen met beschermenswaardige archeologische resten aanwezig.

2.5.3 Monumenten

In het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn een aantal gebouwen en objecten aanwezig met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening Enschede 2003 beschermde status als rijksmonument of gemeentelijk monument.

Rijksmonument:

Gronausestraat ongenummerd (x: 263520 y: 470863): Twee grenspalen nr. 848

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0028.jpg"

Gemeentelijke monumenten:

Bultsweg 170: Schoolgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0029.jpg"

Gronausestraat 1200: Hervormde kerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0030.jpg"

Gronausestraat 1251-1253: Winkel/woonhuis

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0031.jpg"

Gronausestraat 1258: Voormalig hotel

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0032.jpg"

Gronausestraat 1317: Tankstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0033.jpg"

Kerkstraat 14-16: Rooms Katholieke kerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0034.jpg"

Kerkstraat 20: voormalige Rooms Katholieke Gerardusschool, thans Dorpshuis

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0035.jpg"

Pastoor Meijerstraat 3-3a: Zusterhuis St. Maria

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0036.jpg"

Pastoor Meijerstraat 5: Rooms Katholieke Mariaschool (thans Gerardusschool)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0037.jpg"

Schipholtstraat 62: Kerkgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0038.jpg"

Aan de geïnventariseerde monumenten is in dit bestemmingsplan geen juridische betekenis toegekend. De bescherming van deze objecten vindt plaats op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening Enschede 2003.

2.5.4 Overige cultuurhistorische waarden

In Glanerbrug zijn ook een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en objecten aanwezig zonder beschermde status op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening Enschede 2003, deze zijn weergegeven in onderstaand overzicht.

Adres Omschrijving
Gronausestraat 1220
Woonhuis (voormalig kantoor expeditiebedrijf Holland)
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0039.jpg"
Kerkstraat 18
Parochiehuis R.K. kerk
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0040.jpg"
Kerkstraat ongenummerd
Poort R.K. begraafplaats
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0041.jpg"
Redemptoristenpark 1
oudste gedeelte Ariënshuis (voormalig kloostergebouw)
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0042.jpg"
Schipholtstraat 13
beeldbepalend woonhuis
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0043.jpg"
Schipholtstraat 41
Gereformeerde kerk
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0044.jpg"
Schipholtstraat 165
Voormalige dorpsschool
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0045.jpg"
Schipholtstraat 167
Voormalig schoolmeerstershuis
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0046.jpg"

2.6 Verkeer

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" kent een duidelijke verkeersstructuur, welke van oudsher is opgebouwd rond de Gronausestraat als grensoverschrijdende weg tussen Enschede en Gronau. In de loop der tijd zijn er wijzigingen aangebracht in deze wegenstructuur en is de doorgaande verkeersfunctie van de Gronausestraat omgebouwd naar een winkel- en verblijfsfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0047.jpg"

afbeelding: Verkeersstructuur Glanerbrug

In principe is de verkeersstructuur in het gebied verdeeld in verkeersaders en verblijfsgebieden conform het landelijke principe van Duurzaam Veilig Verkeer. Op verkeersaders heeft de doorstroming van het verkeer prioriteit op de verblijfsfunctie. Voor de verkeersaders geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Voor de overige straten – verder aangeduid als verblijfsgebieden - geldt een 30 km/uur- of een woonerfregime. Binnen het plangebied zijn slechts twee verkeersaders aanwezig: de Euregioweg welke overgaat in de Kerkstraat richting Losser en de Gronausestraat vanaf de Nieuw Frieslandstraat richting Enschede; de externe ontsluiting van Glanerbrug wordt ook door deze wegen verzorgd. De interne ontsluiting van de diverse woonwijken van Glanerbrug wordt verzorgd door diverse wegen waarvan de Gronausestraat de belangrijkste is. Aan de zuidzijde van deze weg verzorgen de Tolstraat, Ouverturestraat, Schipholtstraat en Willem Barendszstraat de interne ontsluiting. Aan de noordzijde van de Gronausestraat zijn dat de Kerkstraat, Zwarteweg en Beringstraat. De afzonderlijke buurten kennen vaak een eigen herkenbaar stratenpatroon, welke sterk samenhangt met de tijd waarin deze gerealiseerd zijn. Zo kenmerkt de Muziekbuurt aan de Ouverturestraat zich door een woonerfregime met een sterk kronkelend wegenpatroon, De Voskamp daarentegen heeft een relatief kort en recht wegenpatroon.

Met name de wegen die de interne ontsluitingsstructuur verzorgen kenmerken zich door een wat hogere intensiteit. Als gevolg van deze hogere intensiteit en de gestrektheid van deze wegen zijn hier op diverse plekken snelheidsremmende maatregelen nodig en zijn deze inmiddels ook op veel plekken gerealiseerd. Hoewel de parkeerdruk in diverse straten hoog is levert dit in de praktijk geen grote problemen op. Het kernwinkelgebied is aan de Gronausestraat gesitueerd, waarbij de laatste reconstructie aangegrepen is om de parkeersituatie te optimaliseren. Door het plangebied loopt een spoorlijn welke sinds 2001 een halfuursverbinding verzorgt tussen Enschede en Gronau. Glanerbrug heeft een station ter hoogte van de spoorwegovergang in de Kerkstraat. Daarnaast loopt er een busverbinding door het plangebied, komend vanaf Oikos via de vrije busbaan, Ouverturestraat, Tolstraat en Gronausestraat. Deze busverbinding maakt onderdeel uit van de zogenaamde Hoogwaardige Openbaar Vervoersverbinding tussen Enschede en Glanerbrug/De Eschmarke waarbij de bus met een 10-minutenfrequentie rijdt . Daartoe kan de bus op een groot deel van de busroute gebruik maken van haar eigen (vrijliggende) infrastructuur. In het plangebied zijn geen doorgaande vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig. Langs de Euregioweg/Kerkstraat zijn vrijliggende fietspaden aanwezig, langs de Gronausestraat zijn parallelwegen aanwezig waarvan het fietsverkeer gebruik kan maken. Voor het overige liggen her en der verspreid enkele korte fietspaden welke kortsluitingen vormen tussen wegen en buurten.

2.7 Groen En Landschapswaarden

Het dorp Glanerbrug is compact gebouwd en daardoor zijn de groengebieden in het dorp niet groot. Belangrijk voor de groenstructuur zijn de ecozone Glanerbeek, lijnvormige elementen langs infrastructuur en aantal kleine parken en speelplekken. Het huidige groen heeft vooral een ecologische en recreatieve functie (ontspannen, spelen en sporten) maar ook een structurerende functie (voornamelijk langs de Gronausestraat).

Ecozone Glanerbrug

In het plan voor de nieuwbouwwijk De Eschmarke zijn drie ecozones opgenomen om een verbinding te houden tussen de natuurgebieden in het noorden (Hoge Boekel en Dinkelgebied) en in het zuiden (Aamsveen). Elke zone heeft zijn eigen karakter: bos, heide en moeras. Twee van die ecozones liggen in De Eschmarke zelf, de derde ecozone ligt in Glanerbrug en is gerelateerd aan de Glanerbeek. Het zuidelijk gedeelte van deze ecozone, ter hoogte van Oikos is als volgt ingericht: een meanderende beek met flauwe en steile oevers, beplanting, poelen en een vistrap. Voor het noordelijk gedeelte van de ecozone geldt dat er al wel veel groen aanwezig is maar de beek is nog niet ecologisch ingericht, dit is een actie voor de toekomst. Hierbij dient rekening gehouden worden met het project Rondje Enschede, deze langzaam verkeersroute om de stad moet nog een plek vinden langs de Glanerbeek.

Lijnvormige elementen

De Gronausestraat is één van de radialen van Enschede en heeft een centrale rol in Glanerbrug. Deze straat is in het dorp als winkelerf ingericht en wordt geflankeerd door meerdere rijen recent aangeplante bomen en heeft daardoor een duidelijke laanfunctie gekregen. Overige belangrijke wegen in Glanerbrug zijn de Kerkstraat, Bultsweg, Schipholtstraat, Ekersdijk en Ouverturestraat en deze verdienen eveneens een groenstructuur met bomen aan beiden zijden van de straat. Dit zou in de toekomst verder versterkt kunnen worden.

Groene ruimtes

Parken

Vooral langs de Glanerbeek zijn een aantal parkachtige gebieden te vinden; de Glanerbeekzone ter hoogte van de Muziekbuurt, het Remptoristenpark bij het Ariënshuis en Sportpark Bultserve. Deze parken fungeren als uitloopgebied van het dorp, vooral om te wandelen, maar ook om te spelen of om op een andere manier te recreëren. Daarnaast hebben de parken een ecologische waarde en kunnen daarin een verdere rol gaan spelen bij het ontwikkelen van de ecozone langs de Glanerbeek.

Begraafplaatsen

Glanerbrug heeft twee begraafplaatsen, allebei gelegen aan het spoor. Ze liggen onopvallend in het dorp, maar zijn wel groene ,besloten, plekken waar de bezoeker rust en stilte kan vinden.

Speelplekken

Kinderen hebben ruimte nodig om buiten te spelen en te sporten. Op buurtniveau zijn er veel kleine speellocaties, die worden hier niet allemaal genoemd. De speelplekken met een wijkfunctie zijn: buurttuin bij sporthal/zwembad De Brug en het jeugdhonk De Hut (Johan Cruyff Court). Het Dirk Hartogplein (multifunctioneel veld), het speelveldje aan de Nieuw Frieslandstraat en de speellocatie aan de Bultsweg (verschillende speeltoestellen). De ijsbaan in Glanerbrug is een grote kale ruimte, die een waterbergende functie heeft. Echter het grootste deel van de tijd ligt het gebied droog en hier ligt dus een kans om het gebied in samenwerking met de ijsvereniging verder in te richten als buurtpark en speelplek.

Stadsrandzone

De relatie tussen de bebouwde omgeving en het landelijk gebied is rondom Glanerbrug niet erg sterk. De oostzijde grenst aan de rijksgrens met de Bondsrepubliek Duitsland en aan Gronau. Aan de noordzijde liggen de huizen met de achtertuinen richting het buitengebied en vormt de Verlengde Euregioweg een barrière. Aan de oostzijde groeit de uitbreidingswijk De Eschmarke tegen Glanerbrug aan en kun je niet meer spreken van een stadsrandzone. Ten zuiden ligt de wijk Oikos, onderdeel van De Eschmarke, tegen het dorp aan. Deze wijk heeft wel een duidelijke relatie met het buitengebied, doordat de voorkanten van de woonhuizen daarop gericht zijn en de Glanerbeek en de Heutinkbeek vanuit het landschap de wijk in stromen. Door de recreatieve functie van de stadsrandzone te vergroten en de verbindingen (wandel en fietsroutes) uit te breiden kan de relatie met het landelijk gebied versterkt worden.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:

  • op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies;
  • de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
  • de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.

In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.

Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.

Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde ´Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid´. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB´s) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB´s zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte. Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB´s.

3.1.3 Nota Belvedere

De Nota Belvedère is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Het geeft een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Hoofddoel is het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Daarnaast het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde 'Belvedère-gebieden'. In het ruimtelijk beleid dienen deze doelstellingen te worden bevorderd.

Culturele identiteit is een van de basisprincipes voor de ruimtelijke inrichting. Het bij ruimtelijke planvorming herkenbaar houden van de historisch gegroeide situatie is reeds uitgangspunt van het vigerende ruimtelijk beleid. Nieuw is dat cultuurhistorische kwaliteiten bewust, vroegtijdig en volwaardig in de ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden betrokken. Om deze keuze te garanderen dient binnen het ruimtelijk beleid en planologische procedures expliciet aandacht te worden besteed aan de waarde en de potenties van de cultuurhistorie en de wijze waarop bij de vormgeving van deze ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische kwaliteiten worden betrokken.

In het kader van Belvedère is een landsdekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden (de cultuurhistorische waardenkaart). Op basis van de criteria zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit is aangegeven vanuit elk van de drie cultuurhistorische sectoren (archeologie, historisch-bouwkundig, historisch-geografisch) welke gebieden van bijzondere waarde zijn. Er worden twee categorieën gebieden onderscheiden: gebieden met een hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden en gebieden met hoge sectorale cultuurhistorische waarden. In totaal zijn er landelijk 70 gebieden en 105 steden aangemerkt als Belvedère-gebied. Rond Enschede zijn dat de volgende gebieden: Noordoost-Twente (met onder andere het gehele gebied ten noorden van Enschede en Glanerbrug) en Zuid-Twente (met het hele gebied gelegen ten zuidwesten van Enschede, inclusief de Usseler Es). Het enige gebied dat niet tot de Belvedère-gebieden wordt gerekend is de stad zelf en het deel ten zuiden van de wijken Helmerhoek, Wesselerbrink, en Stroinkslanden.

De opgave voor dergelijke gebieden voortvloeiend uit de Belvedère-nota is als volgt:

  • garandeer een vroegtijdige en volwaardige afweging van cultuurhistorisch kwaliteit bij ruimtelijke planvorming, inrichting en beheer, gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de ruimtelijke samenhang;
  • volwaardig betrekken van cultuurhistorie bij planologische procedures en planvormingsprocessen;
  • stimuleer het gebruik van ondersteunende planfiguren;
  • optimaliseren en onderling afstemmen van het bestaande wettelijk beschermingsinstrumentarium;
  • onderzoek de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium.

3.1.4 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een nationaal verkeers- en vervoerplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer voor de periode tot en met 2020. In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het verkeers- en vervoerbeleid beschreven. De Nota Mobiliteit beschrijft na een algemene visie op verkeer en vervoer het beleid voor de verschillende soorten mobiliteit: wegverkeer, openbaar vervoer, spoor en fiets, luchtvaart en scheepvaart. Ook wordt het beleid om negatieve effecten voor veiligheid en leefomgeving tegen te gaan beschreven. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. De Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze dit gebeurt. Bij de Nota Mobiliteit is ook een Uitvoeringsagenda uitgebracht, waarin is beschreven hoe het Rijk de komende jaren concreet - met decentrale overheden, bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen – uitvoering geeft aan het in de Nota Mobiliteit geschetste beleid.

Samenhang tussen ruimte, economie en verkeer en vervoer

De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op elk niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot. Het rijk, de provincies, WGR-plusregio's en gemeenten gebruiken infrastructuur als structurerend principe in het ruimtelijk beleid. Dit betekent, dat bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen, en bij herstructurering, transformatie en centrumontwikkeling niet alleen gestreefd wordt naar relevante belangen als de ruimtelijke- en marktpotenties van de locatie en de ruimtelijke context, maar ook naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Anderzijds wordt bij de ontwikkeling van infrastructuur geanticipeerd op mogelijkheden van verstedelijking en centrumvorming.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen worden de gevolgen van de ruimtelijke functies op onder meer de bereikbaarheid en de infrastructuur in kaart gebracht. Voor alle beheerders geldt dat ruimtelijke ingrepen op de eigen infrastructuur, anders dan om verkeersveiligheids- of milieutechnische redenen, geen dusdanige structurele effecten mogen hebben, dat de bereikbaarheid over de gehele reis verslechtert. Waar de consequenties de beheergrenzen van de eigen infrastructuur overschrijden, overleggen de beheerders met de andere infrastructuurbeheerders in het gebied.

3.1.5 Nota "Mensen, Wensen, Wonen"

In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend.

In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:

  • Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving. Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
  • Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
  • Bevorderen van wonen en zorg op maat.Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeften en wensen van de zorgbehoevenden.
  • Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
  • Tegemoet komen aan de groene woonwensen.

Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0048.jpg"

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken

Ontwikkelingsperspectieven:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" gelden de ontwikkelingsperspectieven "Steden als motor" en "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus". Voor het gebied Bultserve en de groene zone rondom de Glanerbeek geldt het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap).

Steden als Motor:

Een belangrijk ontwikkelingsperspectief voor stedelijke omgevingen is "steden als motor": herstructurering, transformatie en uitbreiding van het stedelijk gebied inzetten om de kwaliteit en de veerkracht van het stedelijke woon-, werk- en voorzieningenmilieu te garanderen en de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Passend binnen dit ontwikkelingsperspectief zijn de op de bij de Omgevingsvisie behorende Ontwikkelingsperspectievenkaart als zodanig expliciet weergegeven "geplande woonwijken", zoals de nog te realiseren delen van de uitbreidingswijk De Eschmarke. Dit zijn gebieden waarvoor op het moment van vaststelling van de Omgevingsvisie reeds door de provincie goedgekeurde harde plannen bestonden voor de realisatie van nieuwe woongebieden buiten het bestaand stedelijk gebied.

Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus:

Een groot deel van ontwikkelingsperspectieven voor de steden zijn ook van toepassing op dorpen en kernen, daarnaast hebben dorpen en kernen hun eigen karakteristieken waardoor het brede spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus wordt gecompleteerd. De eigen karakteristiek van het dorp of de kern dient als uitgangspunt voor (her)ontwikkelingen, waarbij het omliggende landschap beter bereikbaar kan worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap):

Gebieden waar door de provincie dit ontwikkelperspectief aan is toegekend vormen mixlandschappen met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Op basis van de gebiedskenmerken voor deze gebieden is er ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

Gebiedskenmerken:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "'Glanerbrug 2010" geldt in de Natuurlijke laag het gebiedskenmerken "stuwwallen", geldt in de Laag van het Agrarisch cultuurlandschap het gebiedskenmerk "jonge heide- en broekontginningslandschap" en geldt in de Stedelijke laag het gebiedskenmerk "woonwijken 1955 tot nu". Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" gelden geen gebiedskenmerken in de Lust en Leisure laag.

Natuurlijke laag - Stuwwallen

De provinciale ambitie voor gebieden met dit gebiedskenmerk is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en te versterken, daarbij dient het reliëf beeldbepalend te zijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Laag van het Agrarisch cultuurlandschap - Jonge heide- en broekontginningslandschap

De provinciale ambitie voor gebieden met dit gebiedskenmerk is de ruimtelijke kwaliteit flink te verbeteren en daar waar nodig gebieden te transformeren. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven.

Stedelijke laag - Woonwijken 1955 tot nu

Voor gebieden met dit gebiedskenmerk geldt met name dat herstructurering van naoorlogse wijken een belangrijke opgave is voor steden en dorpen. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud van het eigen karakter en het geven van nieuwe invullingen aan markante en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en terreinen.

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.

Gelet op het sterk conserverende karakter van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.

3.2.2 Agenda van Twente

De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:

  • Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
  • Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
  • Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.

De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015

De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:

  1. 1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
  2. 2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
  3. 3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer. Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbij behorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:

  • een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
  • levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
  • een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
  • efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
  • een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0049.jpg"

afbeelding: kaart RO Visie Enschede 2015

3.3.3 Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Deze visie zal worden doorvertaald in een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

Onder het motto “meer kwaliteit, realistische doelen” wordt een volgende stap gezet in de ontwikkeling van de stad:

  • meer kwaliteit in de ontwikkeling van de binnenstad door vergroting en versterking van de binnenstad met een diversiteit aan stedelijke functies en stedelijke kwaliteit om van te houden;
  • meer kwaliteit in de samenstelling van de woningvoorraad door te bouwen aan een evenwichtig en duurzaam woningarsenaal met een historisch zware opgave voor het bestaand stedelijk gebied;
  • meer kwaliteit in de bereikbaarheid van Enschede door verbetering van de externe bereikbaarheid via de Europese hoofdas A1 en IC-station Drienerlo/Kennispark en door slimme mobiliteitsoplossingen binnen de aanwezige infrastructuur;
  • meer kwaliteit in het aanbod van onze bedrijventerreinen door intensief gebruik van bedrijventerreinen met zeer goede lange termijnperspectieven;
  • meer kwaliteit en beleving van ons buitengebied door landinrichting en een gezonde landbouw, groene en blauwe diensten en meer mogelijkheden voor dagrecreatie en leisure.

3.3.4 Woonvisie Enschede 2005 - 2015

Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie Enschede 2005-2015, "Werken aan Wonen", die op 27 juni 2005 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld.

Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:

  • de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
  • tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.

In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:

  • het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
  • het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.

Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:

  • sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
  • aandacht voor de kwetsbare groepen;
  • werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
  • vergroten van de invloed van woonconsumenten;
  • samenwerken aan wonen.

Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen. Verder geldt dat alle nieuwbouwwoningen en de woonomgeving moeten voldoen aan het basispakket van Woonkeur en het pluspakket Veiligheid.

Woonbeleid in het plangebied “Glanerbrug 2010”

In de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (RO visie) is ook een paragraaf over wonen opgenomen. Daaruit blijkt dat op basis van demografisch- en woningmarktonderzoek in de gemeente Enschede nog veel behoefte is aan groene woonmilieus en stedelijk compacte woonmilieus. Deze vraag ligt vooral bij gezinnen met een (middel-)hoog inkomen. Het is daarom van belang dat in de nog te ontwikkelen gebieden tegemoet wordt gekomen aan de kwalitatieve eisen die deze woonconsumenten stellen aan de kwaliteit van de woning en het groen daar omheen. Het is daarbij van belang gebieden met een tastbare schaal en een bepaalde identiteit te creëren, dit wordt in de RO visie "Kwartiermaken" genoemd. In Glanerbrug ontbreekt deze identiteit op sommige plekken, dit geldt met name in de eenzijdig samengestelde na-oorlogse wijken en buurten. Bij vernieuwingsopgaven ligt er een kans deze kwartieren te ontwikkelen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" ligt ook een deel met portiek-etageflats. Dit is een kwetsbaar deel van het plangebied omdat de kwaliteit van de woningen niet hoog en de samenstelling van de bevolking eenzijdig is. Het is waarschijnlijk dat dit deelgebied binnen afzienbare tijd geherstructureerd zal moeten worden, ook dan geldt dat het wenselijk is dat aan het hiervoor beschreven "kwartiermaken" uitvoering wordt gegeven. Ook de woningvoorraad aan de Bultsweg en de Lonnekerweg is qua technische staat en ouderdom aan vernieuwing toe. Dit is een aandachtspunt bij de toekomstige ontwikkelingen in de aangrenzende deelgebieden van de uitbreidingswijk De Eschmarke.

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Woonvisie, welke zal worden aangehaakt aan de eveneens in voorbereiding zijnde structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

3.3.5 Wonen en zorg

Op 26 januari 2004 hebben gemeenten, corporaties, zorg- en welzijnaanbieders en zorgkantoor het convenant wonen, welzijn en zorg ondertekend. Hierin is als missie neergelegd dat alle burgers, in het bijzonder kwetsbare burgers, kunnen beschikken over adequate huisvesting, welzijn en zorg, in een omgeving die leefbaar en veilig is. De aandacht gaat in het kader van wonen, welzijn en zorg derhalve uit naar ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, mensen met psychische beperkingen, allochtonen, dak- en thuislozen, verslaafden en ex-gedetineerden. Het aandeel ouderen op de woningmarkt zal als gevolg van de vergrijzing de komende jaren sterk toenemen. Ook de door velen geuite wens om langer zelfstandig te wonen leidt hiertoe. Deze wens bestaat niet alleen bij ouderen maar ook bij jongere mensen met een lichte of zwaardere lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die voorheen al dan niet in instellingen verbleven. De samenleving zal, meer dan nu, mensen kennen die met lichte of zwaardere beperkingen zoveel mogelijk zelfstandig willen wonen en maatschappelijk actief zijn. Dit stelt eisen aan het aanbod van woningen, aan de woonomgeving en aan voorzieningen in de directe omgeving.

Wonen en zorg in Glanerbrug

In het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" ligt een verouderd verzorgingshuis. Hier zullen in de komende jaren nieuwe ontwikkelingen met wonen en zorg plaatsvinden die aansluiten bij de hiervoor beschreven vraag.

Levensloopbestendig wonen

De vraag en het aanbod naar nultrede- en levensloopbestendige woningen is geïnventariseerd. De vraag is veel groter dan het aanbod. Bij (ver)nieuwbouwplannen moet invulling worden gegeven aan deze vraag. In dit kader ligt er in het woongebied Glanerbrug/De Eschmarke een te realiseren opgave van 181 woningen, die voor het merendeel in Glanerbrug dienen te worden gerealiseerd.

Maatschappelijke opvang

Door de gemeente Enschede wordt beoogd te komen tot een evenwichtige spreiding over de stad en de kerkdorpen van maatschappelijke opvang en overige huisvesting van bijzondere doelgroepen (wonen met ondersteuning). In dit kader loopt het project "Van opvang naar wonen", waarin wordt gezocht naar geschikte locaties voor kwetsbare groepen. Op dit moment is nog niet bekend of dit ook locaties in Glanerbrug oplevert.

3.3.6 Beleid binnenstedelijke bedrijvigheid

Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis van oudsher veel binnenstedelijke bedrijfslocaties. Er is echter sprake van een uitschuifproces van bedrijven van de bestaande stad naar de rand van de stad. Dit suburbanisatiegedrag van het bedrijfsleven doet zich in iedere stad voor, maar vanwege de vele bedrijvigheid in de bestaande stad in hoge mate in Enschede. Ondanks de vele verhuisbewegingen naar buiten herbergt Enschede nog steeds veel binnenstedelijke bedrijvigheid. Daar waar de bedrijven uit de stad zijn vertrokken is de achtergebleven locatie vaak getransformeerd tot woonlocatie.

In de Toekomstvisie is aangegeven dat de druk op het buitengebied zo beperkt mogelijk moet zijn, daardoor neemt de druk op de ruimte in de bestaande stad toe. Daar waar mogelijk dient de bedrijvigheid dus in de bestaande stad te worden opgevangen. Dit is des te meer belangrijk omdat vrijkomende bedrijfsruimte (locaties, gebouwen) in het bestaand stedelijk gebied veelal dient als 'broedplaats' voor nieuwe startende bedrijvigheid en daarmee de structuur van de locale economie en de vitaliteit van zowel de wijk als de bestaande stad versterkt. Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in twee beleidsvelden te weten functiemenging in wijken (verspreide/informele locaties) en binnenstedelijke bedrijventerreinen (formele locaties). Een duidelijke kwantitatieve afbakening valt hier niet echt aan te geven maar ligt grofweg bij 1,5 ha. De in de verschillende wijken verspreide werkgelegenheid (informele locaties/functiemenging) bedraagt ca. 30% van de totale Enschedese werkgelegenheid, op de formele locaties gaat het om ca. 11% van de totale werkgelegenheid. De gemeente wil actief inzetten op het tegengaan van een verdere afname van de bestaande voorraad binnenstedelijk bedrijfslocaties door:

  • In elke ruimtelijke afweging van functionele (her)ontwikkeling van een locatie de werkfunctie nadrukkelijk als optie meenemen;
  • Bij de afweging van de (her)ontwikkeling van een binnenstedelijk bedrijventerrein de werkfunctie als uitgangspunt nemen;
  • De bestaande locatiescans in te zetten als afwegingskader, indien er van de betreffende locatie geen scan aanwezig is wordt deze alsnog opgesteld;
  • In elke ruimtelijke afweging van een locatie wordt het motto "inbreiding gaat voor uitbreiding" nadrukkelijk meegenomen;
  • De verankering van de werklocaties vindt plaats in de bestemmingsplannen.

Om het verdwijnen van binnenstedelijke bedrijfslocaties actief te kunnen tegengaan en sturing te geven aan de ontwikkeling van nieuwe binnenstedelijke bedrijfslocaties is door de gemeenteraad van Enschede op 14 mei 2007 hieromtrent beleid vastgesteld.

Binnenstedelijke bedrijventerreinen

Met de programma's 'Economische Ontwikkeling' en 'Enschede werkt' wordt het creëren van fysieke ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda gezet. Hierbij geldt dat inbreiding boven uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels en terreinen en om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Hiermee volgt Enschede de SER-ladder. Ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid is nodig voor het uitvoeren van de Toekomstvisie: behoud van het bestaande en ruimte geven aan vernieuwing. Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad en in de regio. Bureau Ecorys BV heeft in opdracht van de gemeente Enschede en haar buurgemeenten (de Netwerkstad Twente) een gezamenlijke bedrijventerreinenvisie voor de Netwerkstad opgesteld (2011). Hierbij is ook een prognose gemaakt van de benodigde ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid tot het jaar 2020. Het ging hier om een herijking van de cijfers uit 2008. Op basis van het landelijk afgesproken Transatlantic Market model is een programmering gemaakt, waaruit onder andere de Usseler Es nodig blijkt. Als gekeken wordt naar vraag en terreinprofielen, beschikt Enschede over kwalitatief goede en bereikbare vestigingslocaties, in het bijzonder aan de westkant van de stad. Het Business & Sciencepark, Josink Es en Usseler Es kunnen als drie toplocaties worden beschouwd. Om aan deze vraag te kunnen voldoen wordt ingezet op herstructurering (o.a. Havengebied, Roombeek, Hardick & Seckel), zoeken naar nieuwe binnenstedelijke locaties en uitleg (Usseler Es). Omdat vooral ook de kwaliteit van de werklocaties steeds belangrijker wordt hier extra veel aandacht aan besteed. Hiervoor worden instrumenten als parkmanagement en vestigingscriteria ingezet. Samen met de provincie Overijssel zijn bovendien voor een aantal terreinen zogenaamde kwaliteitsscans uitgevoerd, die duidelijk maken op welke punten ingezet moet worden om de kwaliteit te verbeteren. Via duurzaamheidsprojecten (o.a. Usseler Es) wordt naar de toekomstwaarde gekeken. Eén en ander is tevens verwoord in het Masterplan West. Via de herijkte Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de in het Masterplan West gehanteerde kwaliteitsscan voor alle grotere terreinen in de stad uitgevoerd en deze zal ook op Netwerkstadniveau worden ingezet.

Functiemenging in wijken

Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook het gemeentelijk detailhandels- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Het beleid sluit tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid. Het beleid ten aanzien van functiemenging in de woonwijken is in het kader van Stimuleren wijkeconomie nader uitgewerkt en is in de zomer 2009 vastgesteld door burgemeester en wethouders. Veel mensen starten een eigen bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd. Ook al blijven deze bedrijven vaak klein en meestal beperkt tot een eenmansbedrijf, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde ZZP-ers (zelfstandige zonder personeel). Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik. In veel wijken zijn er grotere dan wel kleinere concentraties van ZZP-ers. In totaal zijn er momenteel ongeveer 4500 ZZP-ers in de stad gevestigd.

Voor de gemeente is het fenomeen “bedrijf aan huis” ook relevant. Dit met name vanuit het programma 'Enschede Werkt', maar in algemene zin ook vanuit de volgende doelen:

  • het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
  • het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie;
  • het bevorderen van sociale stijging;
  • het terugdringen van mobiliteit.

Bij werken aan huis gaat het niet alleen over ZZP-ers, die bijvoorbeeld één kamer in de woning in gebruik hebben als kantoor/bedrijfsruimte. Vaak zijn er in doorgaande straten (stedelijke radialen of dorpse linten) meestal nog winkelplinten waar naast detailhandel en restaurants ook andere bedrijfjes gevestigd zijn. De ruimten in plinten zijn vaak zeer interessant als vestigingsplaats voor bedrijfsruimtes waarbij de bedrijfsuitoefening niet thuis kan plaatsvinden, omdat men bijvoorbeeld meer ruimte nodig heeft of het bedrijf in kwestie veel bezoekers trekt. Het bedrijf wordt meestal ook niet zo groot, dat verhuizing naar een (te bouwen) bedrijfspand op een bedrijventerrein een optie is. Bij plinten kan ook gedacht worden aan de begane grond van flats, waarbij bijvoorbeeld vanuit een garage een bedrijfje gevoerd kan worden. In het ruimtelijk beleid gelden voor detailhandel en horeca specifieke vereisten en daarom vallen deze bedrijven niet onder de definitie van functiemenging.

Woonmilieus

Enschede is ingedeeld in landelijk gebruikte woonmilieus. Deze woonmilieus geven aan hoe een buurt is opgebouwd, in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden gezegd over parkeermogelijkheden en openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere. In het onderstaande schema is aangegeven in welk woonmilieu gekozen is voor welke mate van functiemenging.

Regeling functiemenging per woonmilieu:

Categorie A: De huidige regeling functiemenging handhaven (max. 30m² bebouwd oppervlak, daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie B: 30% van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging (daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie C: Binnen de kaders van de Gids Buitenkans geheel vrijlaten.

Categorie D: Een aantal “hotspots” in de stad aangeven, waarbinnen een 49% ontheffing toegestaan wordt daarboven herziening bestemmingsplan aanvragen per geval)

Deze categorieën, gekoppeld aan het type woonmilieu, geeft de volgende indeling:

Nr. Woonmilieu Regeling categorie
1 Landelijk milieu C.
Voor het buitengebied is de GIDS Buitenkans vastgesteld. Deze gids maakt voor ontwikkelingen mogelijk, mits ze versterkend zijn voor de kwaliteiten van het landschap. Met het thema functiemenging worden geen andere criteria gesteld en wordt aangesloten bij de Gids Buitenkans.
2 Dorps woonmilieu B.
In een dorps woonmilieu is vaak sprake van lage dichtheden. Ook komen grote kavels vaak voor. Er is daarom ruimte voor een ruimere regeling.
3 Villa's in het groen B.
Villa's in het groen zijn gebouwd in lage dichtheden, op grote kavels in woonlandschappen aan de stadsrand. Aangezien de woningen vaak groot zijn en ruimte om de woning heen hebben, is een verruiming van de regeling hier wenselijk.
4 Suburbaan A.
Suburbane wijken zijn mono-functioneel. Er wonen veel kinderen en parkeren is vaak een probleem. In deze wijken wordt daarom de huidige regeling gecontinueerd.
5 Groene woonwijk A. (met experimenten (B) in de plinten)
In een groene woonwijk is in principe veel groen en ruimte aanwezig, die vestigingen van bedrijven aan huis toelaat. De woningen zijn echter vaak klein of van matige kwaliteit. Daarom wordt de regeling in principe niet verruimd. In de plinten (maaiveldniveau) is echter juist vaak behoefte aan meer levendigheid. Daarom worden de mogelijkheden in de plinten verruimd, als het totaal op dat kaveloppervlak maar niet boven de 30% uitkomt.
6 Wijkcentrum wonen A.
Dit betreft woningen boven winkels of andere voorzieningen. Hier is het logischer dat bedrijven zich in het onderliggende deel huisvesten dan in de woningen. De huidige regeling wordt daarom gehandhaafd. Hier geldt al de regeling wonen boven winkels.
7 Stedelijk compact A.
Het stedelijk compact woonmilieu kenmerkt zich door hoge dichtheden (binnensingelgebied, vooroorlogse- en na-oorlogse woonwijken). In oudere delen is vaak renovatie geweest, of dit moet nog gebeuren. Door kleine kavels en weinig parkeermogelijkheden is dit woonmilieu niet geschikt voor extra ruimte voor bedrijfsactiviteiten.
8 Centrum stedelijk A.
In de binnenstad is bijna altijd sprake van een gemengde bestemming, waar veel mogelijk is. Aan de randen liggen wat luwere delen, die essentieel zijn voor de kwaliteit van de woonfunctie in de binnenstad. Daarom is, gezien de mogelijkheden vanwege de gemengde bestemming en de balans tussen druk en luw niet noodzakelijk en wenselijk de bestaande regeling te verruimen.
9 Stedelijke villa's B.
Stedelijke villa's staan vaak op grote kavels en zijn zelf ook vaak grote woningen (binnensingelgebied en vooroorlogse woonwijken). Doordat er vaak op eigen erf geparkeerd kan worden, is een verruiming naar een 30%-regeling hier mogelijk.
10 Stedelijke radialen en dorpse linten, singels B.
Buiten woonmilieus wordt een verhoogde mate van functiemenging voorgestaan op typisch dorpse linten, de radialen en de singels. Deze straten hebben van oudsher een doorgaande functie, of hadden dit vroeger. Dit maakt deze zones meer geschikt voor functiemenging middels een 30% regeling.
11 “Hot Spots in de stad D.
Ook wordt de mogelijkheid geboden 'hot-spots' aan te merken. Dit zal vooral gebieden betreffen waar na een transformatie maximale mogelijkheden worden geboden voor functiemenging.

De beleidsnotitie functiemenging in wijken is vastgesteld als beleidskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens wordt beoogd de planologische keuzes in het ruimtelijk beleid ten aanzien van functiemenging te faciliteren in ruimtelijke regelgeving door enerzijds een wijze van ontwikkelingsgericht bestemmen en anderzijds de juridische regeling voor beroep of bedrijf aan huis in bestemmingsplannen daarop af te stemmen. Aangezien een bestemmingsplan in overeenstemming dient te zijn met het belang van een goede ruimtelijke ordening ofwel 'duurzame ruimtelijke kwaliteit', moet de planologisch toegestane functiemenging wel zodanig zijn dat enerzijds een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds ook een goede bedrijfsuitoefening is verzekerd. De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming (zie hoofdstuk 6 Juridische planopzet, paragraaf 6.4.2. Bestemmingsregels, bestemming “Wonen”). De beleidsuitgangspunten voor functiemenging hebben een juridische vertaling gekregen binnen de bestemmingen "Gemengd" en "Centrum".

Beleid binnenstedelijke bedrijvigheid in het plangebied ”Glanerbrug 2010”

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen formele binnenstedelijke bedrijventerreinen gelegen. Wel kenmerkt het dorp zich van oudsher door een grote mate aan functiemenging en solitaire bedrijfslocaties in de wijk. Op basis van de beleidsnotitie functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves kunnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" drie typen woonmilieus worden onderscheiden:

  • Stedelijke radialen en dorpse linten, singels (categorie B): Gronausestraat m.u.v. kernwinkelgebied, Schoolstraat, Kerkstraat tussen Gronausestraat en spoorlijn Enschede-Gronau;
  • Wijkcentrum Wonen (categorie A): Kernwinkelgebied Gronausestraat;
  • Dorps woonmilieu (categorie B): overig plangebied bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

Met uitzondering van het kernwinkelgebied Gronausestraat geldt voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" dus categorie B: 30% van het bebouwd oppervlak op een bouwperceel mag worden gebruikt ten behoeve van functiemenging. Voor het kernwinkelgebied Gronausestraat geldt categorie A: maximaal 30 m2 van het bebouwd oppervlak op een bouwperceel mag worden gebruikt ten behoeve van functiemenging. Voor beide categorieën geldt dat burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning een hoger percentage kunnen toestaan. Bestaande solitaire bedrijven en voorzieningen worden voorzien van een passende bestemming.

3.3.7 Kantorennota 2002

In oktober 2002 is door de gemeenteraad het kantorenbeleid van de gemeente Enschede vastgesteld. In de Kantorennota 2002–2010 staan randvoorwaarden voor een duidelijk en aansprekend kantorenbeleid.

Beleidsuitgangspunten kantorenbeleid

De belangrijkste uitgangspunten voor het kantorenbeleid zijn:

  1. a. Het ontwikkelen van een aantrekkelijk investerings- en ontwikkelingsklimaat. Dat betekent dat de gemeente een visie heeft op de kantorenmarkt. Marktpartijen die investeren in kantoorontwikkelingen waarderen dit. Ook verwachten zij inzicht in actuele marktontwikkelingen. Uiteindelijk biedt dit hen meer zekerheid en vertrouwen in investeringen die zij plannen in Enschede. Juist in de huidige situatie is het belangrijk dat de gemeente een consistente visie uitstraalt;
  2. b. Het aanbieden van de juiste hoeveelheid kantoorlocaties van de juiste kwaliteit die aansluit bij de marktvraag;
  3. c. Voorkomen van versnipperde ontwikkelingen. De markt wil namelijk krachtige kantoorlocaties die een duidelijke aantrekkelijkheid en positie hebben;
  4. d. De kantoorontwikkeling van Enschede in breder regionaal kader plaatsen. In de toekomst zal de Netwerkstad Twente opereren als één kantorenmarkt.

Dit beleid houdt in, dat het aanbod van kantorenlocaties qua hoeveelheid en kwaliteit goed dient aan te sluiten op de marktvraag, maar ook dat leegstand moet worden voorkomen in tijden van laagconjunctuur. Op deze manier zorgt de gemeente voor een markt waar vastgoedpartijen graag in investeren. Het beleid beschrijft de gewenste omvang, fasering, segmentering en positionering van de verschillende kantorenlocaties in Enschede. Enschede heeft hiermee een kantorenbeleid dat gericht is op de toekomst en op een goede verhouding tussen vraag en aanbod.

Enschede zet in op drie krachtige kantorenlocaties:

  1. 1. De Stationsomgeving (nadruk op publieke functies en kantoren met een baliefunctie);
  2. 2. De Zuiderval (nadruk op zakelijke dienstverlening);
  3. 3. Business & Science Park (nadruk op science-ontwikkeling).

Voor de overige locaties in Enschede geldt dat kantoren in beperkte mate worden toegestaan, om de ontwikkelingen niet concurrerend te laten zijn met de formele - voornoemde - kantorenlocaties. Voor kantoren aan de Singels en uitvalswegen geldt een maximum van 350 m2 bruto vloeroppervlak per gebouw (of 15 tot 20 werkzame personen) en voor kantoren in de wijk, zonder geconcentreerde ontwikkeling, geldt de norm van 150 tot 200 m2 bruto vloeroppervlak per gebouw (of 5 tot 10 werkzame personen).

Kantorenbeleid in het plangebied “Glanerbrug 2010”

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" bevindt zich geen formele kantorenlocatie. Grote kantoorontwikkelingen zijn hier dan ook niet toegestaan. Kleinschalige kantoorontwikkeling in de vorm van werken aan huis of een solitair kantoor in de wijk is wel toegestaan.

3.3.8 Ontwikkelingskader Horeca 2005 - 2015

Het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 is op 11 juli 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Het Ontwikkelingskader vormt het beleidskader voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de horeca in Enschede.

Het Ontwikkelingskader:

  • beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de gemeente Enschede en geeft aldus aan waar de gemeente zich de komende jaren op richt als het gaat om het realiseren van ambities in de horeca;
  • zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente én ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en -initiatieven;
  • dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen (input voor gemeentelijke bestemmingsplannen en toetsingskader voor de provincie).

In het Ontwikkelingskader zijn de volgende nadere keuzes verwerkt:

  • de versterking van de (binnen)stad als (Eu)regionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren;
  • de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid is aangebracht tussen horecaconcentratiegebied, horeca-ontwikkelingsgebied, horecaconsolidatiegebied en sterlocaties. Concreet krijgt de horeca de komende jaren ruimte voor ontwikkeling op de volgende locaties: Oude Markt e.o., Muziekkwartier, Van Heekplein, Roombeek en Boekelo/Rutbeek e.o.;
  • de beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies;
  • de verruiming van de openingstijden in het horecaconcentratiegebied en de overige binnenstad.

Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het gemeentelijk horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten, wijken en kerkdorpen. Uit oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige horeca(ontwikkel)locaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van de horeca in woonbuurten en -wijken in beginsel niet toegestaan.

Horecabeleid in het plangebied “Glanerbrug 2010”

In het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft de horeca niet alleen een functie voor de eigen bevolking maar ook voor de bewoners van de uitbreidingswijk De Eschmarke. In het Ontwikkelingskader Horeca is daarom ruimte opgenomen voor een beperkte uitbreiding van het aanbod door modernisering of schaalvergroting van bestaande bedrijven en door vestiging van één of enkele nieuwe horecabedrijven. De eventuele uitbreiding zal haar beslag moeten krijgen in het winkelconcentratiegebied aan weerszijden van de Gronausestraat. De laatste jaren kende de horeca in Glanerbrug weinig dynamiek. Uit een inventarisatie van de in Glanerbrug aanwezige horecabedrijven in 2009 blijkt dat er in Glanerbrug sprake is van een passend horeca-aanbod met een merendeels dorpsverzorgend karakter.

3.3.9 Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003

Op 14 juni 2004 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:

  1. 1. Binnenstad behouden en versterken als (Eu)regionaal recreatief winkelcentrum;
  2. 2. Eigentijdse voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen evenwichtig verdelen op wijkniveau;
  3. 3. Gericht bezochte (volumineuze) detailhandel met een bovenlokaal verzorgende functie zoveel mogelijk concentreren, met waar nodig afstemming op regionaal niveau.

In het licht van het voorliggende plan wordt het onder 2 beschreven uitgangspunt nader toegelicht.

Detailhandelsbeleid stadsdeel Oost

In stadsdeel Oost is, uitgaande van gemiddelde binding- en toevloeiingscijfers, ruimte voor één wijkwinkelcentrum met drie à vier elkaar aanvullende supermarkten. De toekomstige winkelstructuur in dit stadsdeel wordt hoofdzakelijk bepaald door de geplande grootschalige ontwikkelingen in het Miro Center, dat in de toekomst een bovenwijkse functie gaat vervullen. Op deze locatie wordt een grootschalige supermarkt ontwikkeld, wat binnen stadsdeel Oost naar verwachting voor zowel een hoge binding (80%) als een hoge toevloeiing (30%) zal zorgen. Toevloeiing is dan vooral te verwachten vanuit het oostelijk Binnensingelgebied en vanuit Glanerbrug.

Detailhandelsbeleid in het plangebied “Glanerbrug 2010”

In de kern Glanerbrug zijn voldoende mogelijkheden voor een volwaardig winkelcentrum met twee à drie supermarkten en een uitgebreid (semi-)dagelijks aanbod. Het winkelaanbod dient ook in de toekomst zoveel mogelijk te blijven geconcentreerd aan de Gronausestraat. Het kernwinkelgebied in Glanerbrug heeft een oppervlakte van ca. 8500 m2 winkelvloeroppervlak. De winkels in Glanerbrug hebben nu en in de toekomst een verzorgende functie voor de eigen kern en voor nieuwbouwwijk De Eschmarke. Er is ruimte voor een beperkte uitbreiding van het aanbod, onder andere voor schaalvergroting van de bestaande winkels. De lineaire structuur van de Gronausestraat zorgt voor grote loopafstanden tussen de winkels, daarom is het gewenst in de toekomst de winkels zoveel mogelijk te concentreren langs een beperkt deel van deze straat. Dit zogenoemde kernwinkelgebied strekt zich uit tussen de Nieuw Frieslandstraat en de Kerkstraat aan de noordzijde van de Gronausestraat en tussen de Abel Tasmanstraat en de Tolstraat aan de zuidzijde van de Gronausestraat. In de kern Glanerbrug is ook nog ca. 3500 m2winkelvloeroppervlak aan verspreide bewinkeling aanwezig. Deze bevindt zich voornamelijk langs de Kerkstraat maar omvat ook een supermarkt aan de Schoolstraat en een woninginrichtingszaak aan de Veldstraat. Deze winkels krijgen een passende bestemming maar krijgen geen (bijkomende) uitbreidingsmogelijkheden.

3.3.10 Mobiliteitsplan 2004 - 2015

Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Onder invloed van veranderde maatschappelijke inzichten ten aanzien van mobiliteit is er sprake van enkele gewijzigde accenten in het geactualiseerde Mobiliteitsplan. Het hoofddoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, alsmede het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Centraal staat dat Enschede is gelegen aan de A35. Een goede doorstroming tussen deze stroomweg enerzijds en het westelijk stadsdeel en het centrum anderzijds is van groot belang. Ook de doorstroming op de singelring moet worden geoptimaliseerd. Naast investeringen in aanpassing van de auto-infrastructuur, maatregelen voor een betere benutting van bestaande infrastructuur en parkeermaatregelen, is ook het aanbieden van vervoersalternatieven voor de auto een belangrijk punt. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het fietsroutenetwerk te vervolmaken en uit te breiden. Ook in de kwaliteit van het openbaar vervoer moet verder worden geïnvesteerd door de doorstroomassen voor "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)" uit te breiden en o.a. in te zetten op betrouwbare actuele reizigersinformatie en tariefexperimenten. Bij al deze maatregelen moet het begrip “Ketenbenadering” in gedachten worden gehouden, waarmee wordt bedoeld dat de diverse vervoersmodaliteiten elkaar in een verplaatsingsketen waar mogelijk moeten kunnen aanvullen (bijvoorbeeld P&R voorzieningen). Een ander belangrijk item is de verbetering van de leefbaarheid in woonbuurten door het verlagen van de snelheid van het autoverkeer en het ontmoedigen van sluipverkeer. Hierbij mag de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen in de wijken en de doorstroming op de hoofdwegenstructuur niet uit het oog worden verloren. In het mobiliteitsbeleid speelt "Duurzaam Veilig" een belangrijke rol. Volgens dit principe moet rekening worden gehouden met de feilbare weggebruiker: door een goede ruimtelijke inrichting moet verkeersveilig gedrag automatisch worden opgeroepen.

3.3.11 Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt. Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de "Zonstructuur", dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het "Rondje Enschede" en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.

Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

3.3.12 Duurzaamheid en Nota Nieuwe Energie Enschede

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering. Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing, duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie en bewustwordingscampagnes. Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waarop we de komende jaren vooral inzetten. Daarmee grijpt de gemeente tijdens de huidige economische recessie de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners. Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.

3.3.13 Notitie Bomenbehoud Enschede

De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door burgemeester en wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt. Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.

Beschermwaardige bomen

Beschermwaardige bomen zijn bomen, waarvan het beleid is om deze duurzaam in stand te houden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Deze bomen zijn op een bomenlijst geplaatst en zijn onder te verdelen in verschillende subcategorieën:

  • monumentale bomen; dit zijn bomen van unieke en zeer hoge waarde, de groene parels van Enschede.
  • structuur- en bijzondere, waardevolle bomen; dit zijn bomen die de openbare ruimte duidelijk ordenen, structuur en/of identiteit geven op stedelijke niveaus.
  • functionele bomen en boomgebieden; dit zijn bomen in parken (op stedelijk en buurtniveau), begraafplaatsen, landgoederen, aan te wijzen pleinen, houtsingels om industrieterreinen, bij sport- en speelgelegenheden en enkele bijzondere locaties.

Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder, waardevol is, is in de notitie een aantal criteria geformuleerd dat ook landelijk wordt gehanteerd.

Beschermwaardige bomen en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig die op een zodanige locatie staan dat de groeiplaats van de betreffende boom of bomen in het bestemmingsplan zou moeten worden beschermd.

3.3.14 Sportnota "Enschede beweegt"

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Enschede beweegt” vastgesteld als kadernota voor het sportbeleid voor de periode 2008-2015. Driekwart van de Enschedese bevolking doet aan sport en tweederde beweegt voldoende! Hoewel dit vergeleken met het landelijke gemiddelde een mooie score is, is het toch noodzakelijk om enige accentverschuivingen aan te brengen in het sportbeleid. Oorzaak hiervoor ligt bij de veranderende houding van de (potentiële) sporter en de daarmee samenhangende afname van het aandeel op de sportmarkt van de sportverenigingen, de behoefte aan andersoortige sportaccommodaties en de noodzaak tot meer maatwerk bij de stimulering tot sportief bewegen. Vanuit de thema's gezondheid, sociale binding en vorming vormen de invalshoeken vraaggestuurd verleiden, grensverleggend ondernemen en krachten bundelen de basis van het sportbeleid 2008-2015. Belangrijke punten hierbij zijn:

  • De vitalisering van de sportverenigingen, zodat zij in staat blijven hun meerwaarde van ontmoeting, vorming en vrijwilligerswerk als interessante partner in de stad waar te maken. De trends in de samenleving vereisen dat een vitale sportvereniging meer op de toekomst en de omgeving is gericht en qua aanbod en organisatie zich daarop aanpast.
  • De modernisering van het gemeentelijk sportaccommodatiebestand, zodat dit multifunctioneel en levensbestendig wordt. Daarbij zal de nadruk liggen bij het toepassen van nieuwe technieken bij buitensport (op dit moment met name kunstgras) en het anders bouwen van binnensportaccommodaties (met name gymnastieklokalen). De uitgangspunten van de nota “Ruim baan voor bewegen” blijven van toepassing.
  • De verleiding tot levenslang sportief bewegen, dus van jonge kinderen tot zeer hoog bejaarden, moet niet alleen leiden tot een sluitende keten voor de jeugd van 0 tot 24 jaar, maar ook tot aandacht voor de volwassenen (in het kader van vergrijzing, zelfredzaamheid en tegengaan vereenzaming).
  • De wisselwerking tussen sport en organisaties op andere beleidsterreinen, zodat kennis en kunde wederzijds beter kunnen worden benut, met een positieve uitwerking voor alle betrokkenen.

Bovenstaande heeft geleid tot een actieplan “Sportief bewegen 2008-2015”, waarin vijftien actiepunten zijn opgenomen. De meest in het oog springend zijn de vitale sportvereniging (criteria, voorwaarden en wijze van ondersteuning), vraaggestuurd aanbod (vernieuwende arrangementen), het SportServiceTeam (een vernieuwd, uitgebreid en proactief werkend “sportloket”), het innovatieplan gemeentelijke sportaccommodaties, beweegmanagement (afstemming om te komen tot een continu aanbod van sportstimuleringsactiviteiten aan de jeugd), netwerk “sportief bewegen” (structurele basis voor samenwerking tussen partijen binnen en buiten de sport). In de gemeentelijke Sportnota wordt sport, in de brede zin van het woord, neergezet als verbindend element tussen diverse beleidsterreinen. Door deze ontwikkeling verandert ook de rol van sportaccommodaties. Multifunctionaliteit en 24-uurs gebruik komen daarbij steeds meer centraal te staan. Immers, de druk op de schaarse ruimte en middelen vereist een efficiënt en optimaal gebruik, onder andere via medegebruik en combinaties van voorzieningen. Sportaccommodaties moeten daarom niet langer alleen voldoen aan sportspecifieke eisen maar ook aan eisen voor (mede)gebruik ten behoeve van andere functies. Sport heeft zich de laatste decennia ontwikkeld tot een bloeiende bedrijfstak.

Verleiden tot sportief bewegen lukt alleen door samenwerking tussen sportverenigingen en sportorganisaties met onderwijsinstellingen, kinderopvang- en welzijnsorganisaties, zorgverleners, bedrijfsleven, wijk- en buurtcomités en dergelijke enerzijds en de beoogde deelnemers anderzijds.

3.3.15 Coffeeshopbeleid

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is één coffeeshop aanwezig, deze is gevestigd aan de Gronausestraat. Op grond van afspraken in regionaal verband mogen er in de gemeente Enschede maximaal 9 coffeeshops aanwezig zijn. Hierbij geldt een uitsterfconstructie, waardoor nieuwe coffeeshops pas kunnen worden toegelaten wanneer het totale aantal minder dan 9 bedraagt. Nieuwe en bestaande coffeeshops dienen te voldoen aan een aantal vestigingscriteria, onder meer om vestiging in woonwijken of in de directe omgeving van scholen tegen te kunnen gaan. Verder mogen coffeeshops uitsluitend worden gevestigd in panden die op grond van een vigerend bestemmingsplan een horecabestemming hebben. De huidige locatie van de in Glanerbrug aanwezige coffeeshop voldoet aan de gemeentelijke vestigingscriteria.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkelingen Glanerbrug

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden volgens “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht en een beeld geschetst van de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

4.1 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'

De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken, buurten en dorpen. In de Gids legt de gemeente per geografisch afgebakend gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is en wat niet. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven. De Gids speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelingsgericht bestemmen, meer daarover in paragraaf 6.1 van deze toelichting. De nota “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit, heeft de openbare voorbereidingsprocedure ingevolge de Algemene wet bestuursrecht doorlopen en is op 13 februari 2006 door de gemeenteraad vastgesteld als beleidsregel.

Grondhoudingen:

De Gids "Sprekend Enschede" onderscheidt vier grondhoudingen, namelijk:

Respecteren

Ruimtelijke initiatieven dienen de bestaande kwaliteiten van een gebied als uitgangspunt te nemen en te versterken. Nieuwe ontwikkelingen in gebieden met de grondhouding 'respecteren' moeten in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • aanpassen aan en inpassen in de huidige situatie;
  • ondersteunen van het huidige ruimtelijke concept;
  • ondersteunen en versterken van de bestaande ruimtelijke structuur;
  • aanpassen aan de omgeving van het plangebied.

Respecteren met gericht vernieuwen

Ruimtelijke initiatieven dienen overwegend de bestaande kwaliteiten van een gebied als uitgangspunt te nemen en te versterken. Vernieuwing kan gericht in het plangebied plaatsvinden. Nieuwe ontwikkelingen in gebieden met de grondhouding 'Respecteren met gericht vernieuwen' moeten in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • handhaven van het ruimtelijke concept met vernieuwing van accenten;
  • handhaven van de bestaande ruimtelijke opzet met (bescheiden) vernieuwing van objecten, stedelijke ruimten;
  • handhaven van de bestaande functies, met bescheiden toevoegen van nieuwe functies.

Vernieuwing met gericht respecteren

Ruimtelijke initiatieven dienen overwegend te breken met de bestaande kwaliteiten van een gebied. Nieuwe ontwikkelingen in gebieden met de grondhouding 'vernieuwen met gericht respecteren' moeten in ieder geval aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • vernieuwen van het ruimtelijke concept met behoud van objecten;
  • vernieuwen van de ruimtelijke opzet met conservering van objecten;
  • vernieuwing van functies met behoud van enkele bestaande functies.

Vernieuwing

Ruimtelijke initiatieven dienen te breken met de bestaande kwaliteiten van een gebied. De bestaande opzet mist kwaliteit en een volledig nieuwe opzet gaat de kwaliteit bepalen. Nieuwe ontwikkelingen in gebieden met de grondhouding 'vernieuwen' moeten in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • vernieuwen en veranderen van het huidige ruimtelijke concept;
  • introduceren van een nieuwe ruimtelijke opzet en structuur;
  • introduceren van een nieuw functioneel programma.

Grondhoudingen en het plangebied "Glanerbrug 2010"

In de Gids is het plangebied "Glanerbrug 2010" onderverdeeld in de volgende gebieden:

  • De Voskamp (gebied 38);
  • De Snippert (gebied 39);
  • Glanerbeek (gebied 42);
  • Het Schild (gebied 43);
  • Bultserve (gebied 44);
  • Het Bentveld (gebied 45);
  • Meijerdorp-Redemptoristenpark en omgeving (gebied 46);
  • Glanerbrug Centrum (gebied 47);
  • Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord (gebied 48);
  • Ontdekkingsreizigersbuurt-Zuid (gebied 49);
  • Muziekbuurt (gebied 51);
  • Het Schipholt (gebied 52).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0050.jpg"

afbeelding: fragment Grondhoudingenkaart stadsdeel Oost

Voor de buurten en wijken De Voskamp, De Snippert, Het Schild, Bultserve en Meijerdorp-Redemptoristenpark e.o. geldt de grondhouding "Respecteren". Voor de buurten en wijken Glanerbeek, Glanerbrug Centrum, Ontdekkingsreizigersbuurt-Noord en -Zuid en Het Schipholt geldt de grondhouding "Respecteren met gericht vernieuwen". Voor de wijken en buurten Het Bentveld en Muziekbuurt geldt de grondhouding "Vernieuwen met gericht respecteren".

4.2 Projecten En Nieuwe Ontwikkelingen In Glanerbrug

Het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” is vrijwel geheel conserverend van aard. Dat betekent dat in principe de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) zal plaatsvinden. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen grote(re) (her)ontwikkelingslocaties aanwezig, wel zijn er een aantal kleinere ontwikkelingslocaties. Deze locaties met de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zullen in het vervolg van deze paragraaf worden beschreven.

4.2.1 Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut"

Op de locatie Schipholtstraat 45, direct aangrenzend aan sporthal/zwembad "De Brug" en in de directe nabijheid van het "Cruyff Court" wordt een nieuw permanent onderkomen voor jongerenontmoetingscentrum "De Hut" gerealiseerd. Het is de bedoeling dat de nieuwbouw naast de functie van jeugdhonk ook een meer algemeen maatschappelijke functie, min of meer vergelijkbaar met een 'Kulturhus', voor de dorpsgemeenschap gaat vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0051.jpg"

afbeelding: huidige onderkomen jeugdhonk "De Hut"

Het gebouw wordt aanpandig aan het gebouw van "De Brug" gerealiseerd in grotendeels één bouwlaag en met een voetprint van ± 150 m2. Het nieuwe permanente onderkomen dient ter vervanging van het huidige, tijdelijke, onderkomen op het parkeerterrein bij "De Brug". Door de situering van het jeugdhonk aan “De Brug” vast ontstaat er een vrijer zicht op het Cruyff Court en behoren onoverzichtelijke en lastig te gebruiken plekken tot de verleden tijd. Door de indeling van het jeugdhonk is er meer toezicht op het gebruik van het Cruyff Court. De hoogte sluit aan op het bestaande gebouw, met uitzondering van een markant hoekpunt. Dit geeft het jeugdhonk z'n eigen identiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0052.jpg"

afbeelding: plattegrond nieuwbouw jeugdhonk "De Hut"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0053.jpg"

afbeelding: artist impression nieuwe situatie "De Brug" na nieuwbouw jeugdhonk "De Hut"

Bereikbaarheid en parkeren

De locatie voor het nieuwe jeugdhonk is evenals het huidige tijdelijke jeugdhonk gesitueerd aan de Schipholtstraat, één van de oude karakteristieke linten van het dorp Glanerbrug. Op grond van de parkeerkencijfers voor een dergelijke voorziening zouden er bij het jeugdhonk 3 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. De nieuwbouw wordt direct tegen het bestaande sportcomplex "De Brug" aangebouwd, bij het sportcomplex zelf en in de directe omgeving daarvan zijn voldoende parkeervoorzieningen aanwezig. Omdat er sprake is van dubbelgebruik van de aanwezige parkeerplaatsen is het niet noodzakelijk om specifiek voor het jeugdhonk 3 nieuwe parkeerplaatsen te realiseren. Bij het sportcomplex "De Brug" zijn ook in voldoende mate fietsklemmen aanwezig, ook hierbij is sprake van dubbelgebruik waardoor het niet noodzakelijk is om specifiek voor het jeugdhonk extra fietsklemmen te realiseren.

Hemelwater- en afvalwaterafvoer

Het hemelwater moet gescheiden van het afvalwater worden afgevoerd naar het gescheiden rioolstelsel in de zuidwesthoek van het terrein, ter hoogte van het perceel Operastraat 130. Het afvalwater moet worden afgevoerd naar het vuilwaterriool, eveneens in de zuidwesthoek van het terrein ter hoogte van het perceel Operastraat 130. Voor de nieuwbouw geldt op basis van het gemeentelijke waterbeleid (zie daarvoor verder paragraaf 5.2 van deze toelichting) dat er ten aanzien van de materialisering geen uitlogende materialen mogen worden gebruikt voor die oppervlakken van het gebouw die in aanraking kunnen komen met hemelwater.

4.2.2 Nieuwbouw twee woningen Kerkstraat 282/284

Op de locatie Kerkstraat 282/284, kadastraal bekend gemeente Lonneker sectie G perceelsnummers 8656 en 6876, worden op nog onbebouwd terrein twee relatief smalle vrijstaande woningen van twee bouwlagen met een zadeldak gerealiseerd. Door de garages achter op de kavels te positioneren ontstaat een meer transparant en een minder stenig beeld aan de Kerkstraat en is er meer zicht op het achterliggende groene buitengebied. De woningen aan de Kerkstraat 279 en 277 gelden hiervoor als referentie, eveneens voor dakvorm en goot- en nokhoogte van de nieuwe woningen Kerkstraat 282/284.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0054.jpg"

afbeelding: situering percelen Kerkstraat 282/284 in Glanerbrug

Met de realisatie van twee woningen op dit terrein wordt een logische invulling gegeven aan een gat in de lintbebouwing tussen bestaande bebouwing op grondgebied van de gemeente Enschede en een bosschage op grondgebied van de gemeente Losser. De beoogde bebouwing voldoet aan de voor deze locatie gestelde randvoorwaarden in de Gids voor ruimtelijke kwaliteit 'Sprekend Enschede'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0055.jpg"


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0056.jpg"

afbeelding: situering en voorgevelaanzicht nieuwe woning Kerkstraat 282

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0057.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0058.jpg"

afbeelding: situering en voorgevelaanzicht nieuwe woning Kerkstraat 284

Welstand en beeldkwaliteit

De nieuwe woningen dienen te voldoen aan het in de Welstandsnota bepaalde ten aanzien van de welstandsidentiteit "Dorpse Linten". Om de woningen optimaal te laten aansluiten op de aangrenzende lintbebouwing wordt een maximale beukmaat van 6,5 meter toegepast. Door daarnaast ook de garages achter op de kavels de positioneren ontstaat aan de Kerkstraat een transparant beeld en blijft er voldoende zicht op het achterliggende groene buitengebied.

Bereikbaarheid en parkeren

De percelen Kerkstraat 282/284 zijn gelegen aan de Kerkstraat, één van de oude karakteristieke linten van het dorp Glanerbrug. Voor nieuwe woningen geldt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein dient te worden opgelost, wat in de praktijk betekent dat op eigen terrein parkeergelegenheid voor tenminste 1 personenauto dient te worden gerealiseerd.

Hemelwater- en afvalwaterafvoer

Het gezamenlijke kaveloppervlak van de beide percelen bedraagt ca. 1000 m2 onverhard terrein. In dit deel van de Kerkstraat ligt een gemend rioolstelsel en achter de percelen ligt een sloot, die aansluit op de waterschapssloot [40-4-03]. Het afvalwater dient op de perceelsgrens aan de Kerkstraat te worden aangeboden aan het gemengd rioolstelsel. Het hemelwater dient te worden afgevoerd naar de sloot aan de achterzijde van de percelen. Afvoer van hemelwater op het gemengd riool is niet mogelijk.

4.2.3 Uitbreiding Sint Gerardusschool Kerkstraat 155

De R.K. Sint Gerardusschool aan de Kerkstraat 155 wordt in het verlengde van de noordwestelijke vleugel uitgebreid met een drietal lokalen. De nieuwe - permanente - lokalen komen in de plaats van de tijdelijke lokalen die momenteel op het achterterrein van de school staan. Deze tijdelijke lokalen zullen na realisatie van de nieuwe lokalen worden gesloopt. Daarnaast is het de bedoeling dat in de noordelijke uitstulping van de bestaande school op termijn een peuterspeelzaal wordt gerealiseerd, hiervoor is echter geen uitbreiding van de bebouwing noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0059.jpg"

afbeelding: huidige situatie Sint Gerardusschool

De uitbreiding van de school wordt qua bouwmassa, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik een voortzetting van het bestaande schoolgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0060.jpg"

afbeelding: artist impression voorgevelaanzicht na uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0061.jpg"

afbeelding: ontwerpplan uitbreiding Sint Gerardusschool

Bereikbaarheid en parkeren

De Sint Gerardusschool is gelegen aan de Kerkstraat, één van de oude karakteristieke linten van het dorp Glanerbrug. De te realiseren nieuwbouw betreft geen uitbreiding van het aantal lokalen maar de vervanging van tijdelijke behuizing door een permanente aanbouw. Er vindt geen toename van het aantal bezoekers en/of verkeersbewegingen plaats, het is dan ook niet noodzakelijk om extra parkeergelegenheid te realiseren. Het schoolbestuur heeft de wens uitgesproken dat op termijn, specifiek ten behoeve van de nog te realiseren peuterspeelzaal, een tweede zoen- en zoefstrook voor het halen- en brengen van kinderen wordt gerealiseerd. De plannen hiervoor zijn nog zeer prematuur en kunnen alleen worden gerealiseerd als een strook aangrenzende gemeentegrond aan het schoolterrein kan worden toegevoegd. De gemeente Enschede heeft zich vooralsnog niet bereid verklaard medewerking te verlenen aan de realisatie van een tweede zoen- en zoefstrook bij de Sint Gerardusschool.

Hemelwater- en afvalwaterafvoer

Als gevolg van de uitbreiding van het schoolgebouw zal het verharde oppervlak in geringe mate toenemen. In dit deel van de Kerkstraat ligt een gescheiden rioolstelsel. Achter het perceel (aan de westzijde) ligt een sloot die aan de zuidkant van het perceel verduikerd verder gaat en onder de Kerkstraat doorgaat naar de sloot aan de zuidkant van de wijk Het Schild. Het afvalwater wordt afgevoerd op het gescheiden rioolstelsel, het hemelwater dient te worden afgevoerd naar de sloot of duiker die langs het perceel loopt. Afvoer van hemelwater op het vuilwaterriool is niet mogelijk.

4.2.4 Nieuwbouw verzorgingshuis Ariëns Zorg Palet

Het verzorgingshuis Ariëns Zorg Palet aan het Redemptoristenpark, bestaande uit gestapelde bouw langs de Gronausestraat en het voormalige klooster met kloostertuin, voldoet in zijn huidige vorm niet meer aan de eisen van wonen met zorg. Nog in 2011 zal een begin worden gemaakt met de realisatie van vervangende nieuwbouw. Om deze nieuwbouw mogelijk te maken is door de gemeenteraad van Enschede op 14 maart 2011 het bestemmingsplan "Glanerbrug-Redemptoristenpark 1" vastgesteld, dit bestemmingsplan is in mei 2011 onherroepelijk in werking getreden. De planologische regeling uit dit bestemmingsplan is één op één overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0062.jpg"

afbeelding: fragment plankaart bestemmingsplan "Glanerbrug-Redemptoristenpark 1"

De nieuwbouw van Ariëns Zorg Palet is zodanig gesitueerd dat geen extra druk wordt uitgeoefend op het landelijk gebied. Door te verdichten ontstaat er een intensief bebouwd gebied waarin duurzaam gebruik wordt gemaakt van de aanwezige ruimte. De nieuwbouw wordt zo gepositioneerd dat de zichtbaarheid van de instelling wordt vergroot. De aanwezige 'wand', die gevormd wordt door het bestaande woonzorgcomplex, wordt doorgezet door de nieuwbouw van het Ariëns Zorg Palet. De bestaande wegenstructuur wordt gehandhaafd en op een duidelijke manier ontsloten, waardoor er een overzichtelijke routing ontstaat. Het nieuwe woonzorgcentrum bestaat uit vier volumes, georganiseerd langs een langgerekte binnenstraat en die deel uitmaken van een sculpturaal ensemble. De binnenstraat zorgt voor een duidelijke oriëntatie in het complex en biedt toegang tot de verschillende onderdelen van het zorgcentrum. De vier volumes bevatten woon- en verpleegafdelingen en onderscheiden zich door verschillen in bouwhoogte en materialisering. Tussen deze volumes ligt een 'verborgen landschap' met veel groen. De langgerekte binnenstraat vormt de ruimtelijke ruggengraat van het gebouw, die het gebouw in de lengterichting doorsnijdt. De woonvolumes hebben een alzijdige oriëntatie en zijn levensloopbestendig. Er wordt gekozen voor een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en straatprofielen, waarbij de kruisingen overzichtelijk worden ingericht. Het groene geraamte is onderhoudsvriendelijk en complementeert de nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0063.jpg"

afbeelding: Artist impression nieuwbouw Ariëns Zorg Palet

Na realisatie van de nieuwbouw van het Ariëns Zorg Palet zal het bestaande woonzorgcomplex worden gesloopt, vooralsnog met uitzondering van het voormalige kloostergebouw. De vrijkomende gronden zullen door Ariëns Zorg Palet worden overgedragen aan woningcorporatie Domijn, die voornemens is de gronden te betrekken bij een op termijn te realiseren herontwikkeling van het Redemptoristenpark. Aard en omvang van de herontwikkelingsplannen voor het Redemptoristenpark zijn momenteel nog niet bekend, hiervoor zal te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure moeten worden doorlopen.

4.3 Mogelijke Toekomstige Ruimtelijke Ontwikkelingen In Glanerbrug

Naast de in de vorige paragraaf beschreven concrete ruimtelijke ontwikkelingen zijn er nog een aantal locaties in Glanerbrug waar in de verdere toekomst mogelijk een herontwikkeling zal gaan plaatsvinden. De planvorming daarvoor is thans nog niet zodanig ontwikkeld dat een passende juridisch-planologische regeling in dit bestemmingsplan kan worden opgenomen. Voor die mogelijk toekomstige herontwikkelingen zal te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure (herziening bestemmingsplan of omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch afwijken van het bestemmingsplan) op grond van de Wet ruimtelijke ordening of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moeten worden doorlopen. Deze afzonderlijke planologische procedures worden niet eerder opgestart dan nadat de plannen van de ontwikkelende partijen voldoen aan de door de gemeente gestelde beleidskaders en randvoorwaarden en nadat vaststaat dat alle (gemeentelijke) kosten die met deze plannen gemoeid zijn worden gedekt.

De locaties waar op termijn mogelijk een herontwikkeling is te verwachten worden onderstaand kort beschreven.

Tolstraat 5 (brandweerlocatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0064.jpg"

De huidige locatie van de brandweerpost Glanerbrug voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Het gemeentelijk vastgoedbedrijf voert momenteel in opdracht van de brandweer een locatie-onderzoek uit om te bezien waar in Glanerbrug het best een nieuwe brandweerpost zou kunnen worden gerealiseerd. Het huidige pand Tolstraat 5 zal vervolgens ofwel worden verkocht ofwel worden herontwikkeld.

Gronausestraat 1166 (bibliotheeklocatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0065.jpg"

De huidige locatie van het filiaal Glanerbrug van de openbare bibliotheek voldoet niet meer aan de functionele eisen die aan een moderne bibliotheek worden gesteld. Er zal op termijn binnen Glanerbrug een nieuwe locatie worden gezocht voor het bibliotheekfiliaal. Het huidige pand Gronausestraat 1166 zal vervolgens worden verkocht.

Schipholtstraat 48b en omgeving (Surpluslocatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0066.jpg"

Op deze locatie is momenteel de stichting Surplus gevestigd. Het pand heeft momenteel achterstallig onderhoud, dat contractueel voor rekening van de huurder is. Naar verwachting zal deze locatie op termijn gezamenlijk met een aantal aangrenzende gronden en panden in gemeente-eigendom worden herontwikkeld.

Ouverturestraat 56 (herontwikkeling bedrijfsperceel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0067.jpg"

Op het perceel Ouverturestraat 56 is momenteel een bedrijf met bijbehorende woning gevestigd. De eigenaar van het perceel is voornemens het terrein op termijn te herontwikkelen tot woningbouwlocatie. De gemeente Enschede staat op voorhand niet onwelwillend tegenover een herontwikkeling van deze locatie maar acht het daarbij wel gewenst dat aansluiting wordt gezocht bij andere toekomstige ontwikkelingen in de directe omgeving.

Scholen Glanerbrug-Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0068.jpg"

Op een binnenterrein aan de Ouverturestraat en de Sonatestraat, in het verlengde van het Johan Cruyff Court en sportcentrum "De Brug" zijn drie basisscholen gevestigd. Deze drie scholen, een protestants-christelijke, een rooms-katholieke en een openbare, hebben gezamenlijke toekomstplannen die er uiteindelijk toe moeten leiden dat de drie schoolgebouwen fysiek met elkaar zullen worden verbonden. Naar verwachting zullen de drie scholen op termijn gezamenlijk evolueren tot een 'brede school'.

Het Schild-Oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0069.jpg"

In het deelgebied Bultserve, globaal gelegen ten oosten van de woonwijk "Het Schild", ten noorden van sportpark "Bultserve" en direct ten zuiden van de gemeentegrens met Losser, ligt de toekomstige ontwikkellocaties "Het Schild-Oost". Het terrein is momenteel in gebruik agrarisch gebied. Het agrarisch bedrijf is enige jaren geleden met alle bijbehorende gronden en opstallen als strategische grondaankoop aangekocht door de gemeente Enschede, met de bedoeling op deze locatie na 2013 woningbouw te realiseren. Als gevolg van de vergunningverlening door de gemeente Losser voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij net over de gemeentegrens met Enschede komt de hindercontour van dit bedrijf vrijwel geheel over de toekomstige ontwikkellocaties "Het Schild-Oost" te lopen. Als gevolg daarvan is het op dit moment nog onduidelijk of en zo ja op welke wijze deze locatie in de toekomst zal worden ontwikkeld.

Actionlocatie Nieuw Frieslandstraat 20a

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0070.jpg"

Op een binnenterrein aan de Nieuw Frieslandstraat is een filiaal van de winkelketen "Action" gevestigd. Hoewel het pand een detailhandelsbestemming heeft ervaren de omwonenden van de Nieuw Frieslandstraat een grote mate van overlast van bezoekers van de winkel. De locatie aan de Nieuw Frieslandstraat 20a is gelegen buiten het kernwinkelgebied aan de Gronausestraat en door zijn ligging midden in een woonstraat feitelijk ook niet echt geschikt als detailhandelslocatie. Met het oog daarop heeft het gehele terrein tussen Veldstraat 21 en Nieuw Frieslandstraat 20a de bestemming "Gemengd 2" gekregen, zodat ter plaatse wel verschillende bedrijfsmatige activiteiten mogelijk blijven maar er geen uitbreiding van detailhandelsactiviteiten mogelijk is. De gemeente Enschede is inmiddels in gesprek met de winkelier om te proberen binnen Glanerbrug een andere, meer duurzaam geschikte locatie te vinden voor de "Action". Daarnaast zal er door de gemeente Enschede worden gesproken met de perceel- en pandeigenaar met het oog op het op termijn beëindigen van de detailhandelsbestemming voor het huidige Actionpand aan de Nieuw Frieslandstraat 20a. Alleen indien er bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" concreet en reëel zicht bestaat op vertrek van de Action en er overeenstemming is bereikt met de pandeigenaar over het opheffen van de detailhandelsfunctie voor het pandgedeelte Nieuw Frieslandstraat 20a kan de detailhandelsbestemming ter plaatse daadwerkelijk worden wegbestemd.

Gemeentelijke accommodaties

De gemeente Enschede werkt momenteel aan de oprichting van een gemeentelijk beheerbedrijf voor buurt- en wijkaccommodaties, waarbinnen multifunctioneel gebruik van diverse soorten accommodaties wordt aangemoedigd en waarbij vraag en aanbod binnen wijken veel beter op elkaar worden afgestemd. Dit kan op termijn betekenen dat op sommige locaties bestaande accommodaties zullen worden gesloten en dat op andere accommodaties juist nieuwe accommodaties worden opgericht. Of en zo ja in welke mate deze ontwikkeling in de toekomst gevolgen zal hebben voor het accommodatiebestand in Glanerbrug is op dit moment nog niets concreets te zeggen.

4.4 Sociale Agenda Glanerbrug 2009

De Stichting Dorpsraad Glanerbrug heeft in 2009 in nauwe samenwerking met de stichting Alifa welzijnswerk en de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Enschede de "Sociale Agenda Glanerbrug 2009" opgesteld. In dit document wordt beoogd richting te geven aan de ontwikkeling, zowel sociaal-maatschappelijk als ruimtelijk-fysiek van Glanerbrug richting het jaar 2025. Rode draad in het verhaal is het kernbegrip "leefbaarheid", hoe houden we ook voor de toekomst een dorp in stand waarin het goed toeven is en waarin met plezier kan worden gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De Sociale Agenda Glanerbrug 2009 is primair een product voor en door de inwoners van Glanerbrug en heeft niet de status van een formeel gemeentelijk beleidsdocument. In de Sociale Agenda worden aandachtspunten naar voren gebracht en aanbevelingen gedaan met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het dorp. Op basis hiervan kunnen acties worden ondernomen en kan beleid worden ontwikkeld.

In het restant van deze paragraaf worden een aantal ruimtelijk-relevante aspecten die in de Sociale Agenda aan de orde komen uitgelicht. Zo blijkt uit de Sociale Agenda dat de realisatie van een multifunctioneel gebouw en/of een 'kulturhus' een onderwerp is dat heel erg leeft binnen de dorpsgemeenschap. Verder blijkt dat het centrum als een kwaliteit wordt ervaren maar dat die kwaliteit, evenals de aantrekkelijkheid van het centrum, wel blijvend dient te worden versterkt. Een ander punt wat in de Sociale Agenda nadrukkelijk naar voren komt is de wens tot behoud van de dorpse identiteit van Glanerbrug, men wil een zelfstandig dorp blijven en niet één geheel worden met de stad Enschede. "Glanerbrug moet niet té groot worden" is in dat kader een veel gehoorde reactie. Uit de Sociale Agenda blijkt ook dat er in Glanerbrug de nodige zorgen zijn voor wat betreft de ontwikkeling van woningbouw in het dorp. Er wordt gesteld dat het aantal woningen dat in het dorp mag worden gebouwd minder is dan de aanwezige woningbehoefte maar ook wordt er geconcludeerd dat er onderzoek nodig is om vraag en aanbod op de Glanerbrugse woningmarkt beter op elkaar af te stemmen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven, waarin in de eerste paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten en in de overige paragrafen wordt ingegaan op respectievelijke archeologie, natuurwetgeving en water.

5.1 Milieu

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieuaspecten. Aan de orde komen achtereenvolgens bodemkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, milieuhinder van bedrijvigheid en externe veiligheid.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek kan het noodzakelijk zijn een verkennend of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven - zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten uitvoeren in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden. Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties en die locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt. Onder ontwikkellocaties wordt in dit bestemmingsplan verstaan: locaties waarvoor de realisatie van een project is/wordt voorbereid en ten behoeve waarvan in dit bestemmingsplan een daarvoor geschikte bestemming is opgenomen.

Ontwikkellocaties:

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties ingegaan op de bodemgesteldheid.

Kerkstraat 155 (uitbreiding Gerardusschool)

In verband met de ontwikkeling van diverse locaties aan de Kerkstraat in Glanerbrug is door adviesbureau Tebodin in januari 1996 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van de inmiddels gerealiseerde school zijn indertijd geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. In november 1998 is het perceel opnieuw onderzocht door Tebodin, in verband met de nieuwbouw van de school. Daarbij zijn in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan koper, chroom en zink aangetoond. In juni 2004 is door adviesbureau Nibag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel in verband met een uitbreiding van het schoolgebouw. Daarbij zijn in de grond geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond, wel is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan chroom aangetoond. In verband met de voorgenomen uitbreiding van de Gerardusschool is door Lycens milieu en ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn alleen in het grondwater licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Schipholtstraat 45 (nieuwbouw jeugdhonk "De Hut")

Van deze locatie zijn geen historische bodemonderzoeksgegevens bekend. Ook zijn er geen historische gegevens bekend van activiteiten ter plaatse of in de directe omgeving die de bodemkwaliteit ter plaatse nadelig zouden kunnen hebben beïnvloeden. In verband met de voorgenomen nieuwbouw van het jeugdhonk is door Lycens milieu en ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn alleen in het grondwater licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Kerkstraat 282/284 (nieuwbouw twee vrijstaande woningen)

Deze locatie bestaat uit de percelen kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie E, perceelnrs. 6876 en 8656. In verband met de voorgenomen realisatie van twee vrijstaande woningen op dit terrein is op het perceel E 6876 in augustus 2008 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn in de grond en in het grondwater geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond. Op het perceel E 8656 is in september 2010 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK, cadmium, lood en zink aangetroffen en is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

5.1.2 Geluid

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de wegen Gronausestraat en Euregioweg en vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau. Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein of van een geluidszone rondom een luchthaven.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn twee wegen gelegen die gezoneerd zijn op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder: de Euregioweg welke overgaat in de Kerkstraat richting Losser en de Gronausestraat vanaf de Nieuw Frieslandstraat richting Enschede. Alle overige wegen in het plangebied zijn 30 km/u-wegen of woonerven.

Voorkeurgrenswaarde

Binnen de geluidszone geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen. De breedte van de geluidszone, waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege de hiervoor genoemde wegen noodzakelijk is, bedraagt 200 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Binnen deze zone moet worden onderzocht of de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een geluidszone van een weg, wordt de bovengenoemde voorkeurgrenswaarde in acht genomen.

Hogere grenswaarde

Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB. Aan de grens van geluidgevoelige terreinen kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om aan de voorkeurgrenswaarde te voldoen niet doeltreffend zijn (bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard) en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke beleid ten aanzien van hogere grenswaarden (Geluidnota Enschede 2009-2012).

Akoestisch onderzoek gezoneerde wegen

In het overwegend conserverende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden binnen de onderzoekszones van de Gronausestraat en de Verlengde Euregioweg/Kerkstraat geen nieuwe geluidgevoelige functies of terreinen toegevoegd dan wel planologisch mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Akoestisch onderzoek nieuwe ontwikkelingen

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties ingegaan op de al of niet aanwezige noodzaak tot het uitvoeren van akoestisch onderzoek.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De bestaande bebouwing van de Gerardusschool is gelegen op ± 200 meter afstand van de Euregioweg en ligt daarmee net buiten de onderzoekszone van deze weg. De geprojecteerde uitbreiding van de school is net binnen de onderzoekszone van de Euregioweg gelegen. In verband met deze uitbreiding is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de Euregioweg te berekenen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Glanerbrug 2010" (gemeente Enschede, d.d. 6 juni 2011), dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van de geprojecteerde uitbreiding van de Gerardusschool 47 dB bedraagt, daarmee wordt voor wat betreft de uitbreiding van de Gerardusschool ruimschoots voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden ten behoeve van de uitbreiding van de Gerardusschool is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

De Schipholtstraat is geen gezoneerde weg als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek ten behoeve van de nieuwbouw van het jeugdhonk kan dan ook achterwege blijven.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

De voorgevels van de geprojecteerde woningen Kerkstraat 282 en 284 zijn gelegen op minder dan 10 meter van de Kerkstraat, dat betekent dat de beide percelen volledig binnen de onderzoekszone van de Kerkstraat zijn gelegen. In verband met de voorgenomen woningbouw op deze locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de Kerkstraat te berekenen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Glanerbrug 2010" (gemeente Enschede, d.d. 6 juni 2011), dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de geprojecteerde woningen respectievelijk 58 en 59 dB bedraagt, daarmee wordt voor wat betreft de voorgenomen woningbouw op deze locatie niet voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Ten behoeve van het realiseren van woningen op deze locatie is het dan ook noodzakelijk dat burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen. Om hogere grenswaarden vast te kunnen stellen dient aan de voorwaarden uit de Geluidnota te worden voldaan. Zo mag de ten hoogste toegestane waarde van 63 dB niet worden overschreden, dienen de woningen tenminste één geluidluwe gevel te hebben en dienen verblijfsruimten en buitenruimten bij voorkeur aan de geluidluwe zijde van de woningen te worden gesitueerd. In de onderhavige situatie wordt aan deze voorwaarden voldaan: de geluidsbelasting op de gevels bedraagt met 58 en 59 dB minder dan de maximaal toegestane 63 dB en de geluidbelasting bedraagt op de gevel aan de geluidluwe zijde ten hoogste 39 dB. Daarnaast kan door het treffen van technische maatregelen de geluidbelasting op de woningen worden gereduceerd tot de voorkeurgrenswaarde.

Procedure hogere grenswaarden Wet geluidhinder 2 woningen Kerkstraat

Het ontwerp-besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder Kerkstraat heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 110c van de Wet geluidhinder van 21 juli t/m 31 augustus gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij het College van burgemeester en wethouders is gepubliceerd in de Huis aan Huis van "woensdag 20 juli 2011. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen naar voren gebracht. Burgemeester en wethouders hebben de hogere grenswaarden op 14 september 2011 verleend. Uit de beschikking hogere grenswaarden volgt dat de te realiseren woningen aan de Kerkstraat over tenminste één geluidluwe gevel dienen te beschikken, dit vereiste is doorvertaald op de verbeelding (specifieke bouwaanduiding "geluidluw") en in de planregels van het vast te stellen bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

conclusie wegverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn tevens regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor. Krachtens artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen ondervinden van het railverkeer op die spoorweg. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is de op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn Enschede-Gronau gelegen.

Voorkeursgrenswaarde

Binnen de geluidszone geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen. De breedte van de zone waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege de spoorweg noodzakelijk is bedraagt langs de spoorlijn Enschede-Gronau 100 meter aan weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen deze zone moet worden onderzocht of de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege een spoorweg op de gevel van woningen en op de grens van geluidgevoelige terreinen bedraagt 55 dB. Op de gevel van andere geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen en ziekenhuizen, bedraagt de voorkeurgrenswaarde 53 dB. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot de geluidszone van een spoorweg, worden bovengenoemde voorkeursgrenswaarden in acht genomen.

Hogere grenswaarde

Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Aan de grens van geluidgevoelige terreinen kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om aan de voorkeurgrenswaarde te voldoen niet doeltreffend zijn (bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard) en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke beleid ten aanzien van hogere grenswaarden (Geluidnota Enschede 2009-2012).

Akoestisch onderzoek gezoneerde spoorweg

In het overwegend conserverende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Enschede-Gronau geen nieuwe geluidgevoelige functies of terreinen toegevoegd dan wel planologisch mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Akoestisch onderzoek nieuwe ontwikkelingen

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Geen van deze ontwikkelingen is gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Enschede-Gronau. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek ten behoeve van de realisatie van de betreffende ontwikkelingen kan daarom achterwege blijven.

conclusie railverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van railverkeerslawaai geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is gelegen op minder dan 500 meter van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein "Euregio Bedrijvenpark". Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidscontour industrielawaai van het industrieterrein. Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" voorziet bovendien niet in bestemmingen waarop krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen ('grote lawaaimakers') gevestigd zouden kunnen worden.

Vliegtuiglawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is gelegen op ± 7 km afstand van het (voormalige) Vliegveld Twente, een op grond van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart gezoneerde luchthaven. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van geluidhinder geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Gebiedsgericht geluidbeleid

De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) bieden de gemeente de mogelijkheid om voor inrichtingen gebiedsgericht geluidbeleid vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt middels de vaststelling in april 2009 van de Geluidnota Enschede-2009-2012. Dit betekent dat voor nieuwe inrichtingen het in de Geluidnota opgenomen beleid gaat gelden. Voor inrichtingen zijn in de Geluidnota per te onderscheiden gebieden in Enschede conform een gebiedskaart richtwaarden vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen van meet af aan duidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0071.jpg"

afbeelding: fragment gebiedstypenkaart geluidbeleid

Volgens de gebiedstypenkaart valt het plangebied "Glanerbrug 2010" grotendeels onder het gebiedstype "Woongebied", alleen voor het kernwinkelgebied aan de Gronausestraat (Centrumgebied) en het gebied Bultserve (Buitengebied) gelden andere gebiedstypen. Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de gebiedstypen "Woongebied" en "Buitengebied" gelden de richtwaarden 45 dB(A) (dag), 40 dB(A) (avond) en 35 dB(A) (nacht). Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen het gebiedstype "Centrumgebied" gelden de richtwaarden 50 dB(A) (dag), 45 dB(A) (avond) en 40 dB(A) (nacht).

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

Bedrijven- en milieu-inventarisatie

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven. Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage "Bedrijven- en milieu-inventarisatie bestemmingsplan Glanerbrug 2010", welke als bijlage is opgenomen bij deze plantoelichting. De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied. Wel geldt voor een tweetal bestaande bedrijven en voorzieningen in het plangebied die direct grenzen aan het deelgebied "Deelplan 16" van de Enschedese uitbreidingswijk De Eschmarke, dat zij milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de situering van de toekomstige woningbouwontwikkeling in dat deelgebied van De Eschmarke. Buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is op het grondgebied van de gemeente Losser een agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij aanwezig dat milieuhinder veroorzaakt die van invloed kan zijn op de toekomstige ontwikkeling van de ontwikkellocaties "Het Schild-Oost". Verder zijn er buiten het plangebied geen bedrijven en voorzieningen aanwezig die milieuhinder kunnen veroorzaken die mogelijk van invloed zou kunnen zijn op het bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering en milieuregelgeving geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Externe veiligheid

De risico's waaraan burgers worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid landelijk geldende regels opgesteld voor die categorieën van inrichtingen die, indien gesitueerd in de directe nabijheid van kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld woningen, scholen en bejaardencentra, onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor de in die kwetsbare objecten aanwezige personen. Bij externe veiligheid gaat het dus om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het vigerende landelijke beleid voor externe veiligheid is vastgelegd in het Bevi, Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) formuleert milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid. Met dit besluit zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi de bevoegd gezagen Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening afstand te houden tussen kwetsbare objecten (objecten waar zich (veel) mensen ophouden) en bedrijven met risicovolle activiteiten. Tevens beperkt het Bevi het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovolle inrichting. Hiertoe is de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Het Revi beschrijft de normen met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij behorende Revi) naleven bij de opstelling van bestemmingsplannen (en bij het verlenen van milieuvergunningen). Eén van de normen is dat zowel de gemeentelijke als de regionale brandweer bij dergelijke plannen om advies moet worden gevraagd. In het Bevi is voor het plaatsgebonden risico ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld, met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten is het plaatsgebonden risico een richtwaarde. Het onderscheid in het Bevi tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties voor kwetsbare objecten komt uiterlijk in 2010 te vervallen. De normen in het Bevi zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een risico-effectbenadering. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. In het Bevi is geen harde norm voor het groepsrisico vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te hanteren, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. In het Bevi is een voorschrift opgenomen (artikel 13) op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent een inspanningsverplichting bij de besluitvorming rond ruimtelijke plannen, waarbij onder andere de mogelijkheden tot het verlagen van de risico's, de zelfredzaamheid en de hulpverlening van belang zijn. Hiervoor is door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico opgesteld, een document dat een handleiding geeft met betrekking tot het verantwoorden van het groepsrisico.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen bedrijven aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Binnen het plangebied zijn ook geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig. Bovendien zijn in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" geen bestemmingen opgenomen op grond waarvan het mogelijk is bedrijven waarop het Bevi van toepassing is binnen het plangebied te vestigen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van Verkeer & Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  1. a. identificatie van risico's;
  2. b. normstelling en toetsing aan normen;
  3. c. indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen. Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005). Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kent verschillende modaliteiten:

  • vervoer over de weg;
  • vervoer over het spoor;
  • vervoer over water (zee en binnenwater);
  • vervoer door buisleidingen.

Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is ook de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van deze wet is degene die gevaarlijke stoffen vervoert verplicht de bebouwde kom zoveel mogelijk te vermijden. Deze verplichting geldt niet indien het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden of lossen of indien er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Op grond van artikel 18 van voornoemde wet kan de gemeenteraad op het grondgebied van zijn gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen waarover bij ministeriële regeling aangewezen gevaarlijke stoffen bij uitsluiting mogen worden vervoerd. Binnen de gemeente Enschede zijn door de gemeenteraad de volgende wegen en weggedeelten aangewezen voor de routering:

  • Rijksweg A35/N35
  • Rijksweg N18 inclusief Westerval en Usselerrondweg tot en met de kruising met de Haaksbergerstraat.

Deze routering sluit aan bij de door het Regionale Veiligheidsberaad uitgesproken wens tot een doorgaande regionale routering van gevaarlijke stoffen in Twente.

Transport gevaarlijke stoffen en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Op basis van het hiervoor genoemde beleid en de van toepassing zijnde regelgeving is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het plangebied "Glanerbrug 2010" beoordeeld. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven.

Modaliteit Wegverkeer

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan is geen weg gelegen die is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is de spoorlijn Enschede-Gronau gelegen. Deze spoorlijn is niet aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan is geen vaarweg gelegen die is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Buisleidingen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is op 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen onder de werking van dit besluit vallende aardgastransportleidingen of andere buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.

Het gebruik van luchthavens

De aanwezigheid in de omgeving van vliegvelden en grote luchthavens is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld, met name bij het opstijgen en landen. Het risico bestaat uit grote luchtvaartongevallen waarbij zowel civiele als militaire toestellen en zowel passagiers- als vrachttoestellen betrokken kunnen zijn. Het gaat daarbij vooral om:

  • crashes op of nabij een vliegveld tijdens het opstijgen of het maken van een (nood)landing;
  • het neerstorten van een vliegtuig in het buitengebied;
  • het neerstorten van een vliegtuig op bebouwing.

De effecten van dit ramptype die bestreden moeten worden zijn als volgt samen te vatten: relatief veel dodelijke slachtoffers, vooral brandwonden en mechanisch letsel en de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is hemelsbreed op ca. 6,6 kilometer van het vliegveld Twente gelegen. Op de afbeelding "risico's luchtvaartongevallen" hieronder zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als zijnde de gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het met donkergeel aangegeven gebied is het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het plangebied is gelegen binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0072.jpg"

afbeelding: kaart risico's luchtvaartongevallen (bron: provincie Overijssel)

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

De wettelijke regels ten aanzien van luchtkwaliteitseisen zijn op hoofdlijnen verankerd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmeringen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld en bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen zijn hierbij gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2uiterlijk per 1 januari 2015. De in het NSL opgenomen maatregelen moeten er voor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en dat de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

'Niet in betekenende mate bijdragen'

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) of "Besluit NIBM" en de daarbij behorende ministeriële regeling worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat niet langer individueel aan die grenswaarden getoetst, zoals voorheen het geval was. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waarin nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het NSL. Als toelichting op het begrip 'niet in betekenende mate' is de Handreiking 'niet in betekenende mate' opgesteld. De handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status maar kan in voorkomende situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze. De in het Besluit NIBM opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde. In het Besluit NIBM is tevens een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.

Luchtkwaliteit en het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010"

Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe (grotere) ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan kan dan ook als 'niet in betekenende mate' bijdragend aan de luchtkwaliteit worden beschouwd. Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe (kleinere) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties getoetst of kan worden voldaan aan het Besluit NIBM.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De uitbreiding van een schoolgebouw valt niet onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen. Het gaat hier echter om in hoofdzaak vervangende nieuwbouw en niet zo zeer om een daadwerkelijke uitbreiding van de school. Het is dan ook aannemelijk dat deze ontwikkeling niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking zal hebben en daarmee als 'niet in betekenende mate bijdragend' kan worden beschouwd.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

De realisatie van een jeugdhonk valt niet onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen. Het gaat hier echter om vervangende nieuwbouw en niet om een daadwerkelijke nieuwe ontwikkeling. Het is dan ook aannemelijk dat deze ontwikkeling niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking zal hebben en daarmee als 'niet in betekenende mate bijdragend' kan worden beschouwd.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

Het realiseren van een dergelijk beperkt aantal woningen valt onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe wordt in de eerste twee paragrafen een beschrijving gegeven van de relevante vigerende wet- en regelgeving en de daarop gebaseerde lokale beleidsuitgangspunten. In de daar op volgende paragrafen worden achtereenvolgens het watersysteem Eschmarke, de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied "Glanerbrug 2010" en de implementatie van het waterbeleid gericht op het plangebied beschreven. Bij deze waterparagraaf behoort de als bijlage bij deze toelichting opgenomen Waterkaart Glanerbrug, waarop alle relevante informatie aangaande de waterhuishouding in Glanerbrug is weergegeven.

5.2.1 Waterwet en waterbeleid

Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Volgens de watersysteembenadering richt het waterbeheer zich niet alleen op het water als zodanig maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als de bescherming van het milieu en de zorg voor een goede ruimtelijke ordening. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water, zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen binnen de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen maar binnen stroomgebieden zijn natuurlijke loop heeft. Om aan de voorwaarden van de Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten. Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van Rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan van verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watervisie en Gemeentelijk Rioleringsplan

Watervisie

De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is in oktober 2002 door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld. De hierin opgenomen principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:

  1. 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
  2. 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
  3. 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.

Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:

  1. a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
  2. b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
  3. c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
  4. d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.

De vier principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in onderstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1) zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld, zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. Deze blauwe ader (pijl 2) moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0073.jpg"

afbeelding: zoekgebieden "blauwe aders"

Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.

Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.

De gemeentelijke watertaken zijn:

  1. 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  2. 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
  3. 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;

met als bijbehorende randvoorwaarden:

  1. 4. Doelmatigheid;
  2. 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;
  3. 6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.


Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en aan particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente en voor particulieren is ten aanzien van het afval-, hemel- en grondwater.

Gemeentelijke taken:

Taakopvatting afvalwater

De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels. Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel. Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.


Taakopvatting hemelwater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:

  • het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
  • de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en her inrichtingen);
  • de grootte van de percelen;
  • de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
  • de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
  • het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
  • de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Afkoppelen

De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.


Taakopvatting grondwater

De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".

Taken voor particulieren

Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.

5.2.3 Watersysteem Eschmarke

Het doel van het watersysteem Eschmarke is dat het regen- en grondwater zo lang mogelijk binnen het gebied wordt vasthouden, zodat het oorspronkelijke (grond)watersysteem zo min mogelijk wordt verstoord. Het watersysteem bestaat uit een aaneenschakeling van watergangen en vijvers, waar overtollig regen- en grondwater uit de wijken naartoe stroomt.

Het systeem functioneert op drie manieren:

  1. 1. Afvoer gedurende het winterseizoen;
  2. 2. Circulatie tijdens het zomerseizoen;
  3. 3. Afvoerpieken/berging.

Deze drie manieren van functioneren vereisen naast 22 vaste stuwen ook een aantal regelbare kunstwerken, namelijk:

  • 2 beweegbare stuwen;
  • 2 afsluitbare knijpduikers;
  • 1 circulatiepomp;
  • 1 verdeelpunt voor het circulatiegebied.

Functioneren bij afvoer (winterseizoen)

Tijdens natte perioden stroomt het oppervlaktewater samen met het grondwater vanaf de westelijk gelegen stuwwal richting het lager gelegen plangebied in de oostelijke richting af. Zodra het water in het hoofdoppervlaktesysteem zit, wordt het via de kortst mogelijke weg afgevoerd naar de Heutinkbeek of de spoorsloot, vandaar gaat het naar de Glanerbeek. In het najaar wordt op een bepaald moment het systeem omgeschakeld naar afvoersituatie zodat de afvoer niet via het Ecopark loopt maar via de Heutinkbeek. De stuwen hebben tijdens de afvoersituatie een peil van 0,20 tot 0,40 meter hoger dan het stuwpeil, afhankelijk van afvoer van grondwater en regenwater. Naast watergangen liggen in het gebied een groot aantal greppels, die geen onderdeel zijn van watersysteem, maar wel een rol spelen bij de ontwatering en afwatering van het gebied. Tijdens (hevige) neerslag kan de afvoer van de greppels snel oplopen, vanwege de oppervlakkige en ondiepe afvoer van regenwater.

Functioneren bij circulatie (zomerseizoen)

Ter compensatie van de mogelijke grondwaterstanddaling als gevolg van woningbouw in de Eschmarke is een circulatiesysteem van oppervlaktewater ontworpen. Met de circulatie wordt zoveel mogelijk water in het gebied gehouden. Hiermee wordt voorkomen dat regenwater tijdens piekbuien gelijk wordt afgevoerd en dat tijdens droge perioden vijvers en watergangen droogvallen. Het omschakelen van afvoer naar circulatie zal op een bepaald moment in het voorjaar zijn. Het water uit de watergangen en vijvers stroomt met behulp van stuwtjes en andere voorzieningen af naar de vijver in de wijk Voskamp. In de tussentijd heeft het water kunnen infiltreren en verdampen. De circulatiepomp wordt aangezet (streefpeil 37,9 meter boven NAP). Vanuit de vijver Voskamp wordt het water opgepompt naar de hoogst gelegen watergang (westzijde Eschmarkerveld) van het watersysteem. Het water kan vervolgens vanuit Eschmarkerveld door het Ecopark naar de vijver in Eilermarke stromen. In stuw 16 worden schotbalkjes in de opening geplaatst van 20 x 20 cm. In stuw 19 worden schotbalkjes van 60 x 70 cm in de opening geplaatst. Ook tijdens circulatie zal een deel van het oppervlaktewater afstromen naar de Heutinkbeek en spoorsloot. Echter met de duikers en stuwen wordt voorkomen dat er teveel water in ongewenste richting wordt afgevoerd. Tijdens extreme droogte, wanneer het peil in de vijver Voskamp te laag staat, zal de circulatiepomp niet werken. Hoe vaak dit gebeurt is niet duidelijk. Wel zullen de duikers en stuwen tijdens het stilstaan van de pomp zorgen dat het regenwater voor een groot deel binnen het gebied wordt opgevangen en langzaam afstroomt naar de Heutinkbeek, de spoorsloot en de vijver Voskamp. Tijdens circulatie staat het peil bij de stuwen ongeveer 20 cm hoger dan het stuwpeil, behalve bij de drie stuwen in de Heutinkbeek. Die zijn namelijk uitgevoerd als een bodemval waardoor het water minder hoog wordt opgestuwd. Via de stuw in de Heutinkbeek (stuw 8) stroomt een kleine basisafvoer. Is het aanbod van water groter dan dit minimum, dan wordt er vanzelf water via het circulatiesysteem gestuurd.

Berging en extreme afvoerpieken

Om de piekafvoer van regenwater, afkomstig van de verharde oppervlakken te bergen wordt ruimte voor berging gecreëerd. De helft van de berging zit in de wijken zelf (greppels, wadi's). De andere helft zit in de vijvers en watergangen van het watersysteem. Het overtollige regen- en grondwater wordt vertraagd afgevoerd naar de spoorsloot en de Heutinkbeek. Dat gebeurt zonder het ontstaan van onaanvaardbare peilstijgingen in de wijken. Met de berging wordt de versnelde afvoer dus tegengegaan. Het effect hiervan is dat de piekafvoeren uit de wijk bij extreme neerslag zullen afvlakken en stroomafwaarts dus niet voor problemen zorgen. Daarnaast zakt het waterpeil in de watergangen en vijvers minder snel weg. En ten derde krijgt het water meer tijd om te infiltreren en te verdampen. Daarmee wordt het grondwater aangevuld en is de kans op verlagingen van de grondwaterstand en verdroging van de omliggende natuurgebieden kleiner.

5.2.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Maaiveld

In onderstaande afbeelding is het maaiveldverloop weergegeven. Het maaiveld loopt van ca. 41 meter boven NAP in het westen tot ca. 37 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0074.jpg"

afbeelding: maaiveldverloop plangebied "Glanerbrug 2010"

Bodem en geohydrologie

Bodem

Er zijn geen specifieke bodemgegevens beschikbaar voor Glanerbrug. In onderstaande afbeelding is grofweg de bodemopbouw van Enschede weergegeven. Glanerbrug ligt nog een stuk ten oosten van de weergave onderstaande afbeelding. Uit bodemonderzoek ter plaatse van het Ariënshuis, dat is uitgevoerd in het kader van het recentelijk in werking getreden bestemmingsplan "Glanerbrug-Redemptoristenpark 1") blijkt dat de zandlaag tot 2 meter onder het maaiveld gaat met een humushoudende toplaag tot ca. 1 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0075.jpg"

afbeelding: geohydrologische bodemopbouw

Grondwaterstanden

In het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" staan vier peilbuizen van de gemeente Enschede. Het verloop van de gemiddeld hoge (GHG) en gemiddeld lage (GLG) grondwaterstanden tot 2010 zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel: indicatie GHG en GLG (bron: meetnet gemeente Enschede)

Peilbuis m.v. GHG
mNAP [m –mv]
GLG
mNAP [m –mv]
jaren
309A 40,38 39,56 [0,72] 39,18 [1,20] 4
310A 40,78 40,00 [0,78] 39,20 [1,58] 6
677A1 39,90 39,32 [0,58] 38,89 [1,01] 18
903A1 41,75 41,42 [0,33] 40,64 [1,11] 4
904A 39,29 38,52 [0,77] 37,91 [1,38] 3

1: net ten noorden plangebied

De grondwaterstanden variëren over het algemeen tussen 0,7 meter en ruim 1 meter beneden maaiveld. De grondwaterstroming loopt van west naar oost en volgt grofweg het maaiveldniveau. Net ten noorden van het plangebied, in de wijk De Eschmarke, zijn de grondwaterstanden iets hoger.

Grondwateronttrekkingen

In het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

Riolering en afwatering

De structuur van de riolering en afwatering in Glanerbrug is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0076.jpg"

afbeelding: Rioleringskaart

Afvalwater

Het grootste deel van Glanerbrug is gemengd gerioleerd. Het afvalwater voert gezamenlijk met het regenwater af naar de zuivering (RWZI) van Glanerbrug. Ten westen van de RWZI Glanerbrug ligt het bergbezinkbassin Bultserve, met een inhoud van 995 m3. Het bassin stort bij hevige regenval over op de noordelijke spoorsloot. Het zuidoostelijke deel van Glanerbrug heeft een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt met een pomp in de Ouverturestraat via een persleiding naar het gemengd riool afgevoerd . In de wijk Het Schild, ten noorden van de spoorlijn Enschede-Gronau, wordt het afvalwater ook apart ingezameld en afgevoerd naar het gemengd riool. De wijk Voskamp is verbeterd gescheiden gerioleerd. Afvalwater wordt verpompt door het gemaal aan de Zwarteweg naar het gemaal Eschmarke. Al het afvalwater voert uiteindelijk onder vrij verval af naar de RWZI Glanerbrug.

Hemelwater

In het grootste deel van Glanerbrug voert het hemelwater gemengd met het afvalwater af naar de RWZI Glanerbrug. Het hemelwater van het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt gescheiden ingezameld en loost via een pomp in de Melodiestraat in de Glanerbeek. De wijk Voskamp, is verbeterd gescheiden gerioleerd. De 'first flush' van het hemelwater wordt door het gemaal aan de Zwarteweg verpompt naar het gemaal Eschmarke. De overstort loost bij hevige regenval op het watersysteem van De Eschmarke. Daarnaast functioneert het weiland aan de Beringstraat, dat 's winters als ijsbaan wordt gebruikt, bij extreme regenval als tijdelijke waterberging. In de wijk Het Schild wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem. Deze wijk is ontsloten via de Kerkstraat. De Kerkstraat is tussen de Bultsweg en de Vosbultweg gescheiden gerioleerd. De Kerkstraat ten noorden van de Euregioweg en de Vosbultweg zijn gemengd gerioleerd.

Wateroverlast

Aan de Bultsweg (tussen de Kerkstraat en de Lonnekerweg) en de Kerkstraat (tussen de Bultsweg en de Gronausestraat) is er momenteel sprake van wateroverlast. De riolering onder deze wegdelen wordt vervangen door riolering met een grotere diameter om wateroverlast in de toekomst te voorkomen.

Oppervlaktewater

De globale afwatering van het oppervlaktewater in en rond Glanerbrug is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0077.jpg"

afbeelding: afwateringskaart (bron: waterschap Regge en Dinkel)

5.2.5 Nieuwe ontwikkelingen

In het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden een drietal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt, te weten: de bouw van twee vrijstaande woningen aan de Kerkstraat, de uitbreiding van de Gerardusschool aan de Kerkstraat en de nieuwbouw van het jeugdhonk "De Hut" bij het sportcentrum "De Brug" aan de Schipholtstraat. De eisen en randvoorwaarden ten aanzien van de afvoer van hemelwater en afvalwater zijn per ontwikkellocaties beschreven in paragraaf 4.2, "Projecten en nieuwe ontwikkelingen in Glanerbrug", van deze toelichting.

Nieuwe ontwikkelingen waterhuishouding

Daarnaast spelen er nog een drietal nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de waterhuishouding, die binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd. Voor zover noodzakelijk is voor de realisatie van deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van deze ontwikkelingen ligt bij het waterschap Regge en Dinkel. De betreffende ontwikkelingen worden hierna kort beschreven.

Wijziging tracé Hoge Boekelerbeek

Voor de Hoge Boekelerbeek is door het waterschap Regge en Dinkel een gewijzigd beektracé vastgesteld, dat komt te lopen vanaf de Kerkstraat langs Het Schild en door het gebied Bultserve, waarna de beek uiteindelijk zal afwateren in de Glanerbeek.

Reconstructie beekzone Glanerbeek

De Glanerbeek is een waterlichaam zoals gedefinieerd in de Europese Kaderrichtlijn Water. Het ambitieniveau voor de Glanerbeek is hoog. Dit betekent dat er stroken van 2 x 15 meter breed dienen te worden gerealiseerd waarbinnen de Glanerbeek kan meanderen en dat de stuwen in de Glanerbeek passeerbaar moeten zijn voor vissen.

Wijziging wateraanvoer Eschmarke

Momenteel wordt onderzocht of het mogelijk is om het effluent van de RWZI Glanerbrug in te zetten voor de circulatie van het watersysteem Eschmarke.

Randvoorwaarden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

  • Geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen, wanneer deze in contact (kunnen) komen met hemelwater (bijvoorbeeld zink, koper en bitumen voor goten en dakbedekking);
  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoogd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij het waterschap);
  • (Parkeer)kelders waterdicht maken;
  • Waterberging aanleggen op het laagste punt binnen het plangebied;
  • Aansluiten op het watersysteem van Eschmarke;
  • Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden aantoonbaar niet negatief beïnvloeden en is uitsluitend toegestaan in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap;
  • Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is;
  • Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP;
  • Hemelwaterafvoer vanaf percelen bovengronds en zichtbaar;
  • De waterbergingsopgave bedraagt maximaal 40 mm.

5.3 Archeologie

In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta of - zoals het officieel heet - het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed." Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd maar is pas recentelijk vertaald in nieuwe wetgeving (Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Het verdrag kent de volgende uitgangspunten:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren;
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De archeologische wetgeving, zoals vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij de gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de afgifte van monumentenvergunningen en voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • De provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • De gemeente kan archeologische verplichtingen verbinden aan omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, slopen en aanleggen;
  • De nieuwe regels gelden alleen bij nieuwe bestemmingsplannen alsmede bij wijzigingen en het bij omgevingsvergunning afwijken van bestaande bestemmingsplannen.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte toegewezen gekregen om belangenafwegingen te maken. De wettelijke regeling ten aanzien van archeologische monumentenzorg impliceert voor gemeenten het volgende:

  • Voor alle bodemverstoringen binnen de archeologische contouren op de bestemmingsplankaarten geldt een vergunningstelsel;
  • De vergunningaanvrager is financieel en operationeel verantwoordelijk;
  • De gemeente stelt de eisen en handhaaft ze.

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 is door de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen hoe Enschede invulling geeft aan het "rekening houden met archeologie". In het archeologiebeleid is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met de daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroegtijdig stadium te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen van bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op de hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. Op deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over hier hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle zaken in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties staan op de Algemene Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede aangegeven. De Algemene Archeologische Verwachtingskaart van Enschede is opgebouwd uit aparte verwachtingskaarten voor de periode waarin de mensen als jagers en verzamelaars leefden en de periode waarin mensen sedentair gingen leven als landbouwers. Daarnaast zijn ontgrondingsgegevens en historische elementen, zoals molens, hoeven en landweren, toegevoegd. De Archeologische Verwachtingskaart is vervolgens doorvertaald in een Archeologische Beleidskaart, waarin concrete uitspraken worden gedaan over het te hanteren toetsingskader voor het "rekening houden met archeologie" bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van de Archeologische Beleidskaart geldt voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde dat in bestemmingsplannen in voorkomende gevallen een archeologische onderzoeksplicht moet worden opgenomen en dient in bestemmingsplannen voor archeologisch waardevolle terreinen een passende bestemming te worden opgenomen die er mede toe strekt de archeologische waarden te beschermen.

Archeologie en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Op grond van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Enschede geldt voor het overgrote deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" het beleidstype "Onderzoekstype B" en voor het resterende deel grotendeels het beleidstype "Lage verwachtingswaarde". Verder geldt voor het noordelijke deel van het gebied Bultserve het beleidstype "Verstoorde gebieden" en geldt voor een gebied in het zuidoosten van Glanerbrug, tussen Fugastraat/Ouverturestraat en Glanerbeek, het beleidstype "Onderzoeksgebied A". Voor het Redemptoristenpark geldt op basis van een in 2007 uitgevoerd karterend veldonderzoek en het daarbij behorende advies van de regio-archeoloog van Het Oversticht dat het betreffende gebied deels als verstoord en voor het overige als gebied met archeologisch lage verwachtingswaarde kan worden aangemerkt. Voor gebieden die vallen onder de beleidstypen "Lage verwachting" en "Verstoorde gebieden" hoeft in het bestemmingsplan niets geregeld te worden ten aanzien van archeologie, voor gebieden die vallen onder de beleidstypen "Onderzoeksgebied A" of "Onderzoeksgebied B" kan het noodzakelijk zijn dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht moet worden opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is conserverend van aard. Op de gronden die vallen onder de archeologische beleidstypen "Onderzoeksgebied A" en "Onderzoeksgebied B" zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 250 m2 respectievelijk meer dan 500 m2 veroorzaken.

Archeologische onderzoeksplicht en nieuwe ontwikkelingen Glanerbrug

Voor de drie in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" planologisch mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen (uitbreiding Gerardusschool, nieuwbouw jeugdhonk "De Hut" en bouw twee woningen Kerkstraat) geldt dat ze zijn gelegen op gronden waarvoor het beleidstype "Onderzoeksgebied B" geldt. Geen van de ontwikkellocaties heeft echter een verstoringsoppervlak van meer dan 500 m2, van het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek voor de betreffende ontwikkelingen kan derhalve worden afgezien.

Conclusie:

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van archeologie geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Ecologie En Natuurwetgeving

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Nota Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  1. 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  2. 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  3. 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Ecologie en het plangebied "Glanerbrug 2010”

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" wordt wel aan de west- (ecozone "De Eschmarke") en oostzijde (ecozone "Glanerbeek") geflankeerd door gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor zover deze gebieden binnen de plangrenzen zijn gelegen is daarvoor een beschermende natuurbestemming opgenomen. Door de aanleg van deze zones blijft uitwisseling mogelijk cq wordt uitwisseling mogelijk gemaakt tussen dieren (en ook planten) ten noorden en zuiden van de stedenband Gronau (D), Enschede en Hengelo. Doelsoorten van ecozone “De Eschmarke” zijn boomkikker en kamsalamander. In deze zone bevinden zich dan ook meerdere poelen. Rondom de poelen liggen schrale weilanden. Ecozone “Glanerbeek” is een zogenaamde natte verbindingszone. De beek met haar oeverzone is met een gemiddelde breedte van 25 meter natuurvriendelijk ingericht. Doelsoorten zijn onder anderen kamsalamander, waterspitsmuis, ijsvogel en grote gele kwikstaart. Een derde belangrijke ecologische verbinding is de groenstructuur langs de spoorlijn Enschede-Gronau, deze loopt ook door Glanerbrug. Aan weerszijden van het spoor staan bomen en struiken. Vooral voor vleermuizen maar ook voor overige zoogdieren, reptielen en vogels zijn spoorwegbermen belangrijk voor de oriëntatie en als leefgebied. Via de groenstructuur langs het spoor kunnen soorten tot diep in de kern van Glanerbrug komen.

Ecologisch onderzoek en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel is onderzocht of ten behoeve van de drie nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan planologisch worden mogelijk gemaakt flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De locatie waar de uitbreiding van de Gerardusschool en de in de toekomst gewenste realisatie van een tweede zoen- en zoefstrook zijn geprojecteerd is momenteel deels verhard (schoolplein) en deels groen (weiland met enig opgaand groen aan de rand van het huidige schoolplein). Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Ook het uit te breiden schoolgebouw zelf leent zich qua vorm en materialisering niet voor de aanwezigheid van gebouwbewonende diersoorten als huismus of vleermuizen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie van het jeugdhonk "De Hut", direct aangrenzend aan het sportcentrum "De Brug", is momenteel deels verharding en deels een schraal stuk groen met een drietal bomen aanwezig. De meest oostelijke (berken)boom blijft gehandhaafd, de andere twee bomen en het groen zullen plaats maken voor de nieuwbouw. Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

Ter plaatse van de woningbouwlocatie Kerkstraat 282/284 is momenteel een met gaas omheind grasveld aanwezig, zonder bomen of enige andere opgaande begroeiing. Op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- en diersoorten worden hier niet verwacht. Deze soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van deze ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ecologisch onderzoek nieuwbouw Ariëns Zorgpalet Gronausestraat

In het kader van het recentelijk in werking getreden bestemmingsplan “Glanerbrug, Redemptoristenpark 1”, ten behoeve van de vervangende nieuwbouw van het zorgcentrum van Ariëns Zorgpalet, is er in 2009/2010 door ecologisch adviesbureau Econsultancy een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapportage “Aanvullend ecologisch onderzoek Spoorbaanstraat Glanerbrug”, projectnr. 10045423.ENS.LYC.ECO2 d.d.d. 1 oktober 2010). Uit dit onderzoek is gebleken dat het uitvoeren van mitigerende maatregelen voor vleermuizen (laatvlieger en gewone dwergvleermuis) noodzakelijk is om de functionaliteit van de locatie voor deze soort te kunnen garanderen. De uit te voeren mitigerende maatregelen zijn vastgelegd in een door Econsultancy opgesteld activiteitenplan (Activiteitenplan Spoorbaanstraat Glanerbrug, projectnr. 10106165.ENS.LYC.ECO3 d.d. 17 januari 2011), waarbij is uitgegaan van een 'worst case' scenario. Het uitvoeren van de mitigerende maatregelen conform het activiteitenplan is in de vorm van een voorwaardelijke bestemming vastgelegd in het bestemmingsplan “Glanerbrug, Redemptoristenpark 1”. Deze specifieke voorwaardelijke bestemming is in het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” gecontinueerd.

conclusie:

Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro Standaarden 2008

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Sinds 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en digitaal beschikbaar (digitale verbeelding) en vast te stellen en van die ruimtelijke plannen tevens een analoge (papieren) verbeelding beschikbaar en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig, alleen in geval digitale verbeelding en analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.

RO Standaarden 2008

Om de digitale uitwisseling van bestemmingsplannen mogelijk te maken zijn de RO-Standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële Regeling (Regeling standaarden ruimtelijke ordening) gekoppeld aan de Wro. De standaarden worden beheerd door Geonovum [website: http://ro-standaarden.geonovum.nl]. In de RO-Standaarden is de wijze vastgelegd waarop de beschikbaarheid, vindbaarheid en toegankelijkheid van de instrumenten uit de Wro moet worden verzorgd. De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor wat betreft het bestemmingsplan zijn:

IMRO
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die na 1 januari 2010 als ontwerp ter inzage worden gelegd.

SVBP2008
SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingplannen vastgelegd. In dit document zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen vastgelegd. De SVBP2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond, aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de plankaart). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.

STRI2008
STRI2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.

6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In deze wet worden ongeveer 24 toestemmingsstelsels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving geïntegreerd in één nieuw integraal toestemmingsstelsel, de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning treedt in zijn geheel in de plaats van de vergunningstelsels op grond van de Woningwet en de Wet milieubeheer en omvat daarnaast ook een groot aantal vergunning- en toestemmingsstelsels op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet bodembescherming, de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Vanuit de Wro zijn, voor zover relevant in het kader van het bestemmingsplan, de volgende toestemmingsstelsels overgeheveld naar de Wabo:

  • binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.6, onder c Wro;
  • projectbesluit (buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplan) ex art. 3.10 Wro;
  • aanlegvergunning ex art. 3.16 Wro;
  • sloopvergunning ex art. 3.20 Wro;
  • tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.22 Wro;
  • buitenplanse ontheffing (kruimelgevallenregeling) van het bestemmingsplan ex art. 3.23 Wro jo. art. 4.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening);
  • verbod op het gebruik (zowel gebruik "in enge zin" als bouwen) van gronden in strijd met het bestemmingsplan ex art. 7.10, lid 1 Wro;
  • verbod op handelen in strijd met ontheffing of vergunning als bedoeld in de Wro ex art. 7.10, lid 2 Wro.

De bevoegdheden van burgemeester en wethouders tot nadere uitwerking en wijziging van het bestemmingsplan alsmede de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van een voorbereidingsbesluit zijn niet overgeheveld naar de Wabo en blijven ongewijzigd onder de werking van de Wro vallen. Naar aanleiding van het naar de Wabo overhevelen van het algemeen gebruiksverbod van artikel 7.10 Wro is in de Wro een nieuw artikel 7.2 geïntroduceerd met daarin een aanvullend algemeen gebruiksverbod voor met de Wro strijdige activiteiten waarop de Wabo niet van toepassing is.

6.3 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek

6.3.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Na het afgerond project “inhaalslag bestemmingsplannen” volgt een hernieuwde actualisatieronde van de gemeentelijke bestemmingsplannen. Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt. De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen). Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol.

In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan of met een omgevingsvergunning voor de activiteit 'planologische afwijking' (min of meer vergelijkbaar met de oude artikel 19 WRO vrijstelling en het voormalige Wro-projectbesluit). De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen en omgevingsvergunningen voor de activiteit 'planologische afwijkingen'.

In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen alsmede omgevingsvergunningen voor de activiteit 'planologische afwijking' in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0078.jpg"

Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen

Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben.

Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) maar in voorkomend geval ook de gewenste planologische situatie wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is overwegend een conserverend bestemmingsplan, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn. Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat. Het ontwikkelingsgerichte deel van het bestemmingsplan bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (afwijking, wijziging, nadere uitwerking) in juridische zin worden vastgelegd. Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is. Voor de uitvoering van projecten of de realisatie van nieuwe ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan niet via een rechtstreekse bouwtitel zijn meegenomen zullen te zijner tijd afzonderlijke planologische procedures worden gevoerd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende bestemming. In visies aangeduide gewenste woon- , werk- en mengmilieus worden, waar mogelijk, in juridisch-planologische zin vastgelegd via (verzamel)bestemmingen zoals een bestemming "Gemengd" of "Centrum". Bij het toekennen van die verzamelbestemmingen dient te worden getoetst of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening na een integrale belangenafweging in de concrete situatie een dergelijke bestemming verantwoord is.

6.3.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels).

Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen. Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.3.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:

  • zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
  • tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
  • tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.

In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals:

  • de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens);
  • de maximale goot- en/of bouwhoogte;
  • het maximale bebouwingspercentage.

Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels. Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt. Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.

6.3.4 Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

6.4 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren kaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 - Algemene regels;

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.4.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming weergegeven. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.

Artikel 3 - Bedrijf

De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van garagebedrijven en risicovolle inrichtingen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan.

Artikel 4 - Bedrijf-Garagebedrijf

De bestemming “Bedrijf-Garagebedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen garagebedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Artikel 5 - Bedrijf-Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Kleinschalige nutsvoorzieningen van geringe omvang, zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die ten hoogste in milieucategorie 2 voorkomen, worden in beginsel niet afzonderlijk bestemd, maar worden bij recht als ondergeschikte voorziening toegestaan in de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming.

Artikel 6 - Bedrijf - Rioolwaterzuivering

Deze bestemming is toegekend aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie Glanerbrug.

Artikel 7 - Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG

Deze bestemming is toegekend aan een tweetal tankstations waarbij de verkoop van lpg om redenen van externe veiligheid niet is toegestaan.

Artikel 8 - Centrum

De bestemming “Centrum” is toegekend aan het kernwinkelgebied aan de Gronausestraat, dat gekenmerkt wordt door een grote mate van menging van stedelijke functies. Deze bestemming maakt in planologisch opzicht diverse functies mogelijk op de begane grond van gebouwen: detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven. De toegestane bedrijven en voorzieningen zijn beperkt tot categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2). Op de verdiepingen is wonen toegestaan, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 9 - Cultuur en ontspanning

De bestemming “Cultuur en ontspanning” is toegekend aan het scoutingterrein aan de Jacob Roggeveenstraat. Binnen deze bestemming zijn functies toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met de daarbij behorende niet zelfstandige detailhandel en horeca.

Artikel 10 - Cultuur en ontspanning - Speeltuin

De bestemming “Cultuur en ontspanning-Speeltuin” is opgenomen voor het terrein van de speeltuin aan de Jacob Roggeveenstraat, met de daarbij behorende niet zelfstandige horeca.

Artikel 11 - Detailhandel

De bestemming “Detailhandel” is opgenomen voor de bestaande, verspreid liggende grotere winkelpanden in het plangebied, voor zover die niet zijn gelegen binnen het gebied met de bestemming "Centrum". Voor de overige, in de regel meer kleinschaliger, detailhandelslocaties in het plangebied is een functie-aanduiding "Detailhandel" opgenomen. Voor zover deze locaties met functie-aanduiding "Detailhandel" zijn gelegen op een perceel met de bestemming "Wonen" geldt dat supermarkten ter plaatse niet zijn toegestaan.

Artikel 12 - Gemengd 2

De bestemming “Gemengd 2” is bedoeld voor de aanloopstraten binnen het plangebied, die een ruimtelijk structurerende en functionele centrale rol vervullen. Concreet gaat het hierbij om het gedeelte van de Kerkstraat tussen Gronausestraat en spoorlijn en die delen van de Gronausestraat die niet tot het Kernwinkelgebied behoren. Binnen deze gemengde bestemming zijn de aangewezen gronden bestemd voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. De toegestane bedrijven en voorzieningen zijn voor een groot deel uitsluitend toegestaan op de begane grond van de gebouwen en beperkt tot categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2).

Artikel 13 - Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 14 - Horeca

De bestemming “Horeca” is opgenomen voor de bestaande, verspreid in het plangebied gelegen café's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven, die zijn genoemd in de categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van hotels en pensions, conferentie-oorden en congrescentra. Voor de bestaande verspreid in het plangebied gelegen lichtere horecabedrijven als snackbars, cafetaria's, ijssalons en dergelijke is - voor zover deze niet binnen het gebied met de bestemming "Centrum" zijn gelegen - in een functie-aanduiding "Horeca" opgenomen waarin ook de eveneens in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) genoemde cafe's en bars zijn uitgesloten.

Artikel 15 - Maatschappelijk

De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Artikel 16 - Maatschappelijk - Begraafplaats

De bestemming "Maatschappelijk-Begraafplaats" is toegekend aan de twee in het plangebied aanwezige begraafplaatsen.

Artikel 17 - Natuur

De gronden die de loop van de Glanerbeek volgen, hebben binnen het plangebied de bestemming "Natuur" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, alsmede voor ecologische verbindingszone, diverse soorten waterlopen en waterpartijen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterbeheersing. Bebouwing op deze gronden is uitsluitend toegestaan in overeenstemming met deze bestemming.

Artikel 18 - Sport

De bestemming "Sport" is toegekend aan het sportpark "Bultserve" en de diverse verspreid binnen het plangebied gelegen sportaccommodaties. Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1), met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals kantines, kleedruimtes en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming "Sport" is ondergeschikt medegebruik ten behoeve van niet-zelfstandige detailhandel, niet-zelfstandige horeca, welzijnswerk, kinderopvang en sociaal-cultureel werk toegestaan.

Artikel 19 - Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Deze bestemming geldt binnen het plangebied alleen voor het deel van de Kerkstraat ten noorden van de aansluiting met de Euregioweg. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 20 - Verkeer - Openbaar vervoer

De bestemming "Verkeer-Openbaar vervoer” is bedoeld voor vrijliggende busbanen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer-Openbaar vervoer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 21 - Verkeer - Parkeerterrein

De bestemming "Verkeer-Parkeerterrein" is bestemd voor de bestaande grotere parkeerterreinen in het plangebied, die niet binnen de bestemmingen “Verkeer" en “Verkeer-Verblijfsgebied” vallen. Op de voor "Verkeer-Parkeerterrein" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken en voorzieningen ten dienste van deze bestemming worden gerealiseerd, zoals straatmeubilair, in- en uitritten, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 22 - Verkeer - Railverkeer

De bestemming "Verkeer-Railverkeer" is bestemd voor de spoorlijn Enschede-Gronau, met inbegrip van de treinhalte Glanerbrug aan de Kerkstraat. Op de voor “Verkeer-Railverkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het railverkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame, fietsenstallingen, stationsvoorzieningen en straatmeubilair.

Artikel 23 - Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 24 - Water

De bestemming "Water" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen waterpartijen, waterlopen en vijvers die een structurerende of beeldbepalende functie hebben en/of een belangrijke schakel zijn in het systeem van waterhuishouding en waterbeheersing.

Artikel 25 - Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners. Om eventuele ongewenste splitsing van woningen in meerdere zelfstandige woonruimten tegen te gaan is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat per bouwperceel één hoofdgebouw met daarin één woning is toegestaan. Deze beperking geldt niet voor appartementencomplexen, die bestaan immers per definitie per bouwperceel uit één hoofdgebouw met daarin meerdere woningen. In de planregels zijn verder algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor complexen garageboxen en nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  1. a. in het gehele plangebied met uitzondering van Gronausestraat en Kerkstraat (tussen Gronausestraat en spoorlijn) mag het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis maximaal 30% bedragen;
  2. b. in de Gronausestraat en het deel van de Kerkstraat tussen Gronausestraat en spoorlijn mag het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter zijn dan 30 m²;
  3. c. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  4. d. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  5. e. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  6. f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is. De bestemmingsregels bevatten tevens enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

6.4.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Artikel 26 - Antidubbeltelregel

In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

Artikel 27 - Algemene bouwregels

In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van de mogelijkheden voor ondergronds bouwen.

Artikel 28 - Algemene aanduidingsregels

In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend zoals de Wet geluidhinder, het Besluit externe veiligheid inrichtingen of de Wet op de archeologische monumentenzorg. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones, vrijwaringszones en milieuzones. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In dit bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

Archeologisch onderzoeksgebied A en Archeologisch onderzoeksgebied B

Deze gebiedsaanduidingen worden opgenomen voor gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde waar nog geen (of gedeeltelijk) waarderend onderzoek is uitgevoerd en geen selectie van behoudenswaardige archeologie door het bevoegd gezag heeft plaatsgevonden. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht indien de bodemverstoringsoppervlakte groter is dan respectievelijk 250 m2 (onderzoeksgebied a) of 500 m2(onderzoeksgebied b) en met een bodemverstoring dieper dan 50 cm beneden maaiveld. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan de gebiedsaanduiding na uitgevoerd waarderend onderzoek en selectiebesluit door het bevoegd gezag kan worden verwijderd (indien geen behoudenswaardige archeologie is aangetroffen) dan wel gewijzigd in een dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" (indien de aangetroffen archeologische waarden dienen te worden beschermd).

Artikel 29 - Algemene gebruiksregels

In artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.

Artikel 30 - Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit plan.

Artikel 31 - Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.

Artikel 32 - Algemene procedureregels

In dit artikel zijn procedureregels opgenomen voor de toepassing door burgemeester en wethouders van de diverse in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.

Artikel 33 - Overige regels

In dit artikel wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers, zoals die zijn genoemd in de publicatie van het CROW “Parkeerkencijfers- basis voor parkeernormering” (2008) en wordt gebruik gemaakt van het handboek “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

In het artikel “Overige regels” is tevens een algemene regel opgenomen dat in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, op de in het plan begrepen gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht zijn toegestaan.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.

Artikel 34 - Overgangsrecht

Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.

Artikel 35 - Slotregel

Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.4.5 Toelichting op de bedrijvenlijsten

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.

De herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.

Lijst van bedrijfstypen

In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. Per bedrijfstype is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

In de nieuwste versie van de VNG-brochure is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient behalve op de vier belangrijkste milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid ook te worden gelet op de volgende aanvullende milieu- en omgevingsaspecten:

  • potentiële trillingshinder;
  • lucht-, water- of bodemverontreiniging;
  • visuele hinder;
  • verkeersaantrekkende werking;
  • het al dan niet continue karakter van de activiteit;
  • externe veiligheid.

In de Lijst van bedrijfstypen zijn daarom als extra hulpmiddel indices opgenomen om te kunnen bepalen bij welke bedrijfstypen rekening moet worden gehouden met een of meer aanvullende milieu-aspecten.

Gemengde gebieden en maatwerk

De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging nieuw. De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 0 meter
2 20 meter
3.1 30 meter
3.2 50 meter
4.1 100 meter
4.2 200 meter
5.1 300 meter
5.2 500 meter
5.3 700 meter
6 1.000 meter

Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan “Glanerbrug 2010”

Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" kent verschillende bestemmingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd. In de bestemmingsregels van de betreffende bestemmingen is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).

Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.

Specifieke bedrijvenlijsten

Voor zowel bedrijventerreinen als voor gebieden met functiemenging kan er op basis van de VNG-brochure, naast hantering van een algemene bedrijvenlijst (Lijst van bedrijfstypen), een keuze worden gemaakt voor hantering van een specifieke bedrijvenlijst:

  1. a. Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen

Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de formele bedrijvenlocaties en binnenstedelijke bedrijventerreinen, waarvoor de gebiedsgerichte bestemming “Bedrijventerrein” geldt. In deze bedrijvenlijst zijn alle activiteiten weggelaten die normaal gesproken vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet thuishoren op een dergelijk bedrijventerrein, zoals landbouwbedrijven, veehouderijen, horecabedrijven, detailhandelsbedrijven, onderwijs-, gezondheidszorg- en welzijnszorgvoorzieningen. Deze bedrijvenlijst is gemaakt voor een doorsnee bedrijventerrein, waar maximaal activiteiten uit milieucategorie 4.2 zijn toegestaan. De gemeenten kunnen op grond van eigen beleidsuitgangspunten en keuzes tot een andere selectie komen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen bedrijvenlocaties aanwezig waarop deze specifieke bedrijvenlijst van toepassing kan worden verklaard.

  1. b. Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging

Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de gemengde gebieden binnen een plangebied, die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies en waarvoor de bestemming “Gemengd” of “Centrum” geldt. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging, bijvoorbeeld een stadscentrum met winkels, woningen, horeca en kleine bedrijven. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein. In de lijst voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.

De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen).

Categorie C

Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het betreft kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is deze specifieke bedrijvenlijst voor functiemengingsgebieden van toepassing op het gemende gebied dat wordt gevormd door de Gronausestraat en het deel van de Kerkstraat tussen Gronausestraat en spoorlijn Enschede-Gronau.

Specifieke opslagen en installaties

Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.

6.5 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied aan. Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.

  1. 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.

  1. 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • Zijn de normen duidelijk ?
  • Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wabo geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.

Handhaving en het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010"

Uit het in aanvulling op de bedrijven- en milieu inventarisatie uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een aantal bestaande functies in het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" afwijken van de vigerende bestemming en dat daarvoor ook geen vrijstelling, ontheffing of omgevingsvergunning is verleend dan wel een projectbesluit is genomen. Het overgrote deel van deze functies betreft verspreide detailhandelsfuncties die ter plaatse al geruime tijd, soms al tientallen jaren, aanwezig zijn die om onbekende redenen niet positief zijn bestemd in het huidige bestemmingsplan "Glanerbrug" en waartegen ook nooit handhavend is opgetreden. Deze functies zijn dan ook alle positief bestemd in het voorliggende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010". Voor een functie geldt dat deze niet positief wordt bestemd: de verkoop van consumentenvuurwerk op het adres Gronausestraat 1240. Onderstaand wordt op deze functie kort nader ingegaan.

Gronausestraat 1240

Op dit adres is een groothandel gevestigd die sinds jaar en dag tijdens de eindejaarsperiode consumentenvuurwerk verkoopt. Verkoop van consumentenvuurwerk is alleen toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Het adres Gronausestraat 1240 heeft geen detailhandelsbestemming, de vuurwerkverkoop valt sinds de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan "Glanerbrug" onder het overgangsrecht. De groothandel zal op korte termijn verhuizen naar een nieuw pand op het Euregiobedrijvenpark en aldaar de verkoop van consumentenvuurwerk voortzetten. Dit betekent dat er concreet zicht is op beëindiging van de onder het overgangsrecht vallende vuurwerkverkoop op dit adres.

Uit informatie van de afdeling Handhaving van de gemeente Enschede blijkt dat er binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" momenteel geen zaken spelen op het gebied van bouwen in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie. De in het plan voorziene geringe aanpassingen hebben voor de gemeente Enschede geen financiële consequenties.

Nieuwe ontwikkelingen

In het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden de volgende nieuwe ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt:

  1. a. nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45;
  2. b. nieuwbouw twee vrijstaande woningen op de percelen Kerkstraat 282 en 284;
  3. c. uitbreiding Sint Gerardusschool, Kerkstraat 155.

De realisatie van het nieuwe jeugdhonk is een gemeentelijke ontwikkeling. De realisatiekosten voor het nieuwe jeugdhonk zijn begroot op € 310.000,-, hiervoor is door de gemeenteraad d.d. 1 maart 2010 een kostendekkend uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld.

De realisatie van de uitbreiding van de Sint Gerardusschool en de mogelijk toekomstige aanleg van een tweede zoen- en zoefstrook bij de school is een ontwikkeling die geheel voor rekening en verantwoordelijkheid komt van het schoolbestuur en waarbij de gemeentelijke kosten worden verhaald middels een met het schoolbestuur te sluiten exploitatie- en realisatie-overeenkomst. De realisatie van de twee vrijstaande woningen op de percelen Kerkstraat 282 en 284 betreft een geheel particuliere ontwikkeling waarbij de gemeentelijke kosten worden verhaald middels een met de initiatiefnemers gesloten exploitatie-overeenkomst. Zodra de exploitatieovereenkomsten gesloten zijn zal daar overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening in de "Huis aan Huis" mededeling worden gedaan. Eventueel resterende nadelige saldi voor de gemeente Enschede zullen gedekt worden door het MPG, het Meerjaren Perspectief Grondbedrijf.

Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Gelet op het bovenstaande onder "Nieuwe ontwikkelingen" kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is hiermee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 8 Participatie

8.1 Adviezen

Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk of kerkdorp, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan of dorpsraad. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is het erkende wijkorgaan "Dorpsraad Glanerbrug" actief, deze dorpsraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die onder meer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is de Dorpsraad Glanerbrug gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Tevens is het bestemmingsplan op 4 juli 2011 ambtelijk met de Dorpsraad doorgesproken. De Dorpsraad heeft daarbij aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan maar wel op enkele onderdelen een positief kritische kanttekening te willen plaatsen ten aanzien van bepaalde keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Deze kanttekeningen heeft de Dorpsraad verwerkt in haar zienswijze op het ontwerp-bestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" bevat hoofdzakelijk een actuele juridisch-planologische regeling voor de bestaande situatie en maakt slechts een paar kleinere nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zijn geen ruimtelijke belangen van Rijk, provincie of waterschap in het geding waardoor er, mede ook uit oogpunt van tijdsbesparing, is afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerp-bestemmingsplan ter informatie toegestuurd aan en ambtelijk doorgesproken met de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel. Beide instanties hebben aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

8.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis”. Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. Voornoemde publicatie heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" met ingang 21 juli 2011 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad is op woensdag 20 juli 2011 bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Tevens is er op dinsdag 26 juli 2011 een inloopavond over het ontwerp-bestemmingsplan geweest in het Dorpshuis van Glanerbrug. De terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan en de aankondiging van de inloopavond zijn op initiatief van de Dorpsraad Glanerbrug ook gepubliceerd geweest, op dinsdag 19 juli 2011, in het Glanerbrugse huis-aan-huis blad "De Grensstreek". Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn er 4 zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad. Gedeputeerde Staten van Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel hebben op 25 juli 2011 per email meegedeeld te kunnen instemmen met het ontwerp-bestemmingsplan "Glanerbrug 2010". Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag vervaardigd dat als bijlage aan deze toelichting zal worden toegevoegd.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

Bijlage 3 Activiteitenplan Flora- En Faunawet Redemptoristenpark 1

Bijlage 3 Activiteitenplan Flora- en faunawet Redemptoristenpark 1

Bijlage 4 Beschikking Hogere Grenswaarden Wgh Kerkstraat

Bijlage 4 Beschikking hogere grenswaarden Wgh Kerkstraat

Bijlage 1 Overzicht Bijlagen En Onderzoeksrapportages

Bijlage 1 Overzicht bijlagen en onderzoeksrapportages

Bijlage 2 Waterkaart Glanerbrug

Bijlage 2 Waterkaart Glanerbrug

Bijlage 3 Bedrijven- En Milieu Inventarisatie

Bijlage 3 Bedrijven- en Milieu inventarisatie

Bijlage 4 Bodemonderzoek Nieuwbouw Jeugdhonk

Bijlage 4 Bodemonderzoek nieuwbouw jeugdhonk

Bijlage 5 Bodemonderzoek Uitbreiding Gerardusschool

Bijlage 5 Bodemonderzoek uitbreiding Gerardusschool

Bijlage 6 Bodemonderzoek Nieuwbouw Woning Kerkstraat 282

Bijlage 6 Bodemonderzoek nieuwbouw woning Kerkstraat 282

Bijlage 7 Bodemonderzoek Kerkstraat 284

Bijlage 7 Bodemonderzoek Kerkstraat 284

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Kerkstraat

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek Kerkstraat

Bijlage 9 Flora- En Faunawet Onderzoek Nieuwbouw Ariëns Zorgpalet

Bijlage 9 Flora- en faunawet onderzoek nieuwbouw Ariëns Zorgpalet

Bijlage 10 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 10 Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen