bestemmingsplan twekkelerveld 2005, olieslagweg 1
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Onherroepelijk op 01-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20101753- met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.4 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.7 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een bouwvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw en of ander bouwwerk met een dak.
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.20 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.21 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.22 hoofdgebouw:
het gebouw op een perceel dat gelet op de bestemming als meest belangrijk is aan te merken.
1.23 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.
1.24 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.26 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.27 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.28 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.29 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 bebouwingspercentage
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.4 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.5 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke bouwregels
1. Aan de noordzijde van het perceel op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat dient een stenen muur in het kader van de aanvraag hogere grenswaarde geluidsbelasting te worden gebouwd met als doel het geluid op de gevels van de geprojecteerde nieuwbouw en buitenverblijfsruimten te reduceren. Deze muur is een gemetselde, stenen muur beginnend op 5,80 meter achter de naar de Olieslagweg gekeerde voorgevel en, in aansluiting op de noordelijke zijgevel van het meest noordelijk gelegen woonhuis, lopend tot aan de perceelsgrens met de Hengelosestraat Deze muur heeft een hoogte van 2 meter en mag slechts worden onderbroken door een muuropening ten behoeve van een toegangspoort met een breedte van maximaal 1 meter.
2. Aan de noordijze van het plangebied van dit bestemmingsplan dient op de perceelsgrens met de Hengelosestraat een stenen muur in het kader van de aanvraag hogere grenswaarde geluidsbelasting te worden gebouwd met als doel het geluid op de gevels van de geprojecteerde nieuwbouw en buitenverblijfsruimten te reduceren. Deze muur is een gemetselde, stenen muur in aansluiting op de in lid 1 beschreven muur en oostwaarts lopend tot aan de gemeenschappelijke perceelsgrens met die van het woonhuis aan de Hengelosestraat 469. Deze muur heeft een hoogte van 1,90 meter en mag niet onderbroken worden door een muuropening in welke vorm dan ook.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2.3, onder a. voor een gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m2, mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 60%;
b. lid 3.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maxi- maal 3 meter;
c. lid 3.2.4 onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter:
d. lid 3.2.1, onder b voor het vervangen en/of uitbreiden van de bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarde dat:
1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde afwijkingen zijn enkel aanvaardbaar onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 1. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 2. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 3. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
b. lid 3.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage ) dan wel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde afwijkingen zijn enkel aanvaardbaar onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
1. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
2. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
3. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
4. voor het overige het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming "Wonen" van overeenkomstige toepassing is.
b. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelij- ke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" opgenomen bepalingen.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Geluidzones
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het planmocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
- e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plante wijzigen:
a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedureregels Wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren en laden en lossen
a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouwbehoort.
b. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid a indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeers- doeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Voor een perceel op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg is een verzoek ingediend om op deze locatie een bestaand woonhuis te mogen slopen en hiervoor in de plaats drie nieuwe woningen terug te bouwen. Het gaat hierbij om de realisatie van één vrijstaande woning op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg en één blok van twee woningen (half vrijstaand) in aansluiting op bestaande bebouwing aan de westzijde van de Olieslagweg. Het voor dit gebied geldende bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005" laat een dergelijke ontwikkeling op deze locatie niet toe. Om aan het ingediende verzoek medewerking te kunnen verlenen is het noodzakelijk om voor het gebied op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg een nieuw bestemmingsplan te vervaardigen. Het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is daarvan het resultaat.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord in de wijk Twekkelerveld (buurtnummer 31).
Uitsnede kaart buurt-en wijkindeling Enschede.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" wordt aan de westzijde begrensd door de Olieslagweg, aan de noordzijde door de Hengelosestraat, aan de oostzijde door percelen van bestaande woningen langs de Hengelosestraat en tenslotte aan de zuidzijde door percelen van bestaande woningen aan de oostzijde van de Olieslagweg.
Kaart ligging plangebied
1.4 Geldende Juridische Regelingen
1.4.1 Bestemmingsplannen
Voor het gebied van onderhavig bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" geldt momenteel het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005". Dit bestemmingsplan is op 7 april 2008 door de Gemeenteraad van Enschede vastgesteld en op 25 november 2008 door Gedeputeerde Staten van Overijssel (gedeeltelijk) goedgekeurd. Het gedeeltelijk onthouden van goedkeuring aan dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op gronden gelegen binnen de begrenzing van onderhavig bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1". Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2009 is het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005" onherroepelijk van kracht geworden.
In het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005" heeft het perceel op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat de geldende bestemming "Wonen".
Gronden die op de plankaart van dit bestemmingsplan zijn aangewezen voor "Wonen" zijn bestemd voor:
1. woondoeleinden;
2. het verrichten van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten, genoemd in catego- rie 1 van de hoofdrubrieken Bedrijven of Dienstverlening van de bij de voorschriften behorende bijlage A, of het uitoefenen van aan huis gebonden beroepsmatige activi- teiten, voorzover:
- dit gebruik ondergeschikt is aan de woonfunctie,
- niet meer dan 30 m² van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing in gebruik is voor de uitoefening van het beroep of het bedrijf en
- het gebouw, waarin het beroep wordt uitgeoefend, c.q. het bedrijf wordt geëxploiteerd, tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, dan wel kan worden aangemerkt als het bij dit hoofdverblijf behorende bijgebouw;
3. (de aanleg van) bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals tuinen en in- en uitritten, (voet- en fietspaden), parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen, genoemd in categorie 2 van de hoofdrubriek Nutsvoorzieningen van de bij de voorschriften behorende bijlage A.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie. Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Ook wordt in deze toelichting een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp uitgangspunten en de gewenste gebiedsontwik- keling (ruimtelijke en functionele hoofdstructuur) en op welke wijze met de diverse omgevings- aspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Tenslotte is in deze toelichting een hoofdstuk gewijd met betrekking tot een verantwoording van de juridische opzet van dit plan. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. Tenslotte wordt in deze toelichting verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschap- pelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" maakt deel uit van het stadsdeel noord. Dit stadsdeel is gelegen ten noorden van de spoorlijn Enschede-Hengelo tot aan de singel en ten westen en noorden van de singels tot aan de Oldenzaalsestraat.
Verbindingswegen en radialen- algemeen:
Dit zijn de openbare wegen en over het algemeen aan weerszijden bebouwde ruimten die binnen de stad een ruimtelijk structurerende en functionele centrale rol vervullen. Zij zijn de stadsentrees en tegelijkertijd hebben ze als geheel een verbindende betekenis. De verbindingswegen en radialen vormen een ruimtelijk samenhangend raamwerk dat bijdraagt aan de oriëntatie in de stad. Binnen dit raamwerk hebben de verschillende deelgebieden een plaats passend binnen het karakter van het totaal. De verbindingswegen en radialen worden gemarkeerd door duidelijk herkenbare oriëntatiepunten. Dit zijn elementen of accenten die door afmeting, uiterlijk of een andere karakteristiek opvallen in hun omgeving. De radialen zijn daarnaast historische landwegen die naar het centrum van de stad lopen. Deze lange lijnen zijn van oudsher lanen met een continue wegprofiel. In het stadsdeel noord zijn dit de radialen Hengelosestraat, Deurningerstraat en de Oldenzaalsestraat. Deze radialen zijn overwegend lange (dorpse) linten met aaneengesloten (historisch gegroeide) bebouwing welke ingesloten zijn in de stad. Door de afwisseling in bebouwing is hun continuïteit als lintvormige elementen van betekenis voor het stedelijk weefsel. Door de verkeersbelasting zijn de profielen grotendeels verschraald en zijn straatwanden door ad-hoc oplossingen in hun ritme onderbroken.
De Hengelosestraat, gezien in de richting van de Universiteit Twente en het Business and Science Park.
Hengelosestraat:
Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is gelegen op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat. De Hengelosestraat is de stedelijke verbinding tussen het centrum van Enschede en dat van Hengelo. Dit oude lint is van betekenis voor de samenhang binnen de netwerkstad Twente. Komend vanuit de richting Hengelo wordt het ruimtelijk beeld langs de Hengelosestraat grotendeels bepaald door grootschalige kantoorgebouwen op het Business and Science Park en complexen van de Universiteit Twente die in een groene, parkachtige setting zijn gesitueerd. Hier heeft de Hengelosestraat een belangrijke stedelijke functie als zichtlocatie. Het open en groene karakter van de Hengelosestraat neemt in de richting van de singel steeds meer af. De zone tussen het Business and Science Park en de Herculesstraat heeft een divers karakter met halfopen bebouwing en verschillen in schaal en rooilijn. Tussen de Herculesstraat en de singel gaat de bebouwing geleidelijk over in kleinschalige lintbebouwing. De straatwanden zijn er overwegend aaneengesloten en de strakke rooilijnen verspringen nauwelijks. De lintbebouwing maakt onderdeel uit van de achterliggende woonbuurten. Door deze afwisseling in de straatwand draagt het profiel van de Hengelosestraat matig bij aan de ruimtelijke continuïteit. Een continue laanbeplanting langs deze weg is niet meer aanwezig.
* Vermeldenswaardig is dat het viaduct in de Hengelosestraat, ter hoogte van de Universiteit Twente, op korte termijn wordt gesloopt en hiervoor in de plaats een gelijkvloerse kruising worden aangelegd. Tevens zal een groot deel van de Hengelosestraat opnieuw worden ingericht. Door deze aanpassingen wordt de barrièrewerking van de Hengelosestraat (een weg op een dijklichaam) tussen de Universiteit en het Business and Science Park opgeheven. Door deze ingrepen zal de mogelijkheid ontstaan de aan weerszijden van de Hengelosestraat genoemde gebiedsdelen ruimtelijk en ook functioneel met elkaar te verweven en daardoor invulling te geven aan het concept van een Kennispark.
Gebieden en wiggen- algemeen:
Hierbij gaat het om eenheden die door een bepaalde ruimtelijke of functionele karakteristiek in hun woonmilieu een samenhangend gebied vormen. Bij sommige deelgebieden is die samenhang erg sterk, bij andere deelgebieden minder.
Binnen het stadsdeel Noord wordt onderscheid gemaakt in een tweetal gebieden. Binnen deze gebieden zijn diverse milieus, zoals grote binnenstedelijke bedrijventerreinen, stedelijke villa's, stedelijk compacte woonmilieus, groene woonwijken en suburbane woonmilieus, aanwezig.
Stadsdeel Noord wordt ruimtelijk door de 'Hengelose wig' in twee stedelijke gebieden verdeeld. Deze groene wig is een samenhangend groen gebied dat hier tot diep de bebouwde stad insteekt.
De Hengelose wig:
Direct aan de overzijde van het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1", ten noorden van de Hengelosestraat, ligt een belangrijk en waardevol gebied dat bekend staat als de 'Hengelose wig'. De Hengelose wig wordt gekarakteriseerd als een goed toegankelijk uitloopgebied van de stad. Binnen deze wig wisselen parken, agrarische gebieden, bossages en landgoederen met een betrekkelijk gaaf landschap elkaar af. Het beeld van het noordelijk deel van de Hengelosestraat wordt in belangrijke mate door deze wig bepaald. Onderdeel van de Hengelose wig zijn twee openbare parken: het Gerrit-Jan van Heekpark/ van Lochemsbleekpark en het Abraham Ledeboerpark. Het revalidatiecentrum Het Roessingh is midden in de groene wig gesitueerd. Ook de terreinen en de campus van de Universiteit Twente maken deel uit van dit groene gebied ten noorden van de Hengelosestraat. Kenmerkend is de scherpe bebouwingsrand aan de zuidzijde van de wig die gerespecteerd dient te worden.
Luchtfoto met ten noorden van de Hengelosestraat de Hengelose wig
die tot diep de stad indringt. De wijk Twekkelerveld ligt hier ten zuiden van.
Twekkelerveld- algemeen:
De woonwijk Twekkelerveld wordt gekenmerkt door een sterk gefragmenteerde opbouw. De structuur bestaat uit een groot aantal zelfstandige ruimtelijke eenheden (woonbuurten en bedrijfsterreinen) die onvoldoende samenhang vertoont om een goed gestructureerde wijk te vormen. De grenzen tussen de verschillende milieus zijn in Twekkelerveld niet altijd duidelijk aan te geven. Over het algemeen wordt de samenhang en de identiteit van de wijk als totaal gevormd door de ruimtelijke structuurdragers. Deze structuurdragers zijn de centrale wijk-as (G.J. van Heekstraat), de Jupiterstraat en het wijkpark langs de spoorlijn Enschede-Hengelo. In Twekkelerveld zijn deze ruimtelijke structuurdragers in potentie wel aanwezig, maar niet sterk ontwikkeld. De wijk Twekkelerveld is overwegend een woonwijk. In de huidige functionele structuur van de wijk komen knelpunten voor. De structuur van het commerciële voorzieningenaanbod is versnipperd en de voorzieningen zijn over het algemeen van een lage kwaliteit. Hierin is overigens de laatste jaren een sterke verbetering waar te nemen.
Door de huidige verkeersstructuur vindt de hoofdontsluiting van de wijk over een beperkt aantal wegen plaats. Hierdoor ontstaan oversteekproblemen en is er sprake van (subjectieve) onveiligheid waardoor een barièregevoel ontstaat. Tevens is er beperkt sluipverkeer. Nabij de singel ligt een binnenstedelijk bedrijventerrein. In de woonwijk zelf is in beperkte mate ook de functie 'werken' aanwezig. Dit is veelal geconcentreerd op de binnenterreinen van de gesloten bouwblokken en is overigens kenmerkend voor de stedelijk compacte woonmilieus in Enschede.
De wijk Twekkelerveld is in de loop der jaren vanaf de singel gegroeid. De nog aanwezige textielcomplexen vormen nu een groot binnenstedelijk bedrijventerrein (bedrijventerrein Rigtersbleek). Langs de singel staan (rijke) stadsvilla's, die vanuit het verleden een relatie hebben met de voormalige textielindustrie. Langs de Hengelosestraat zijn in de richting van Hengelo in het verleden 'stedelijk compacte' woonmilieus ontstaan. Deze worden gekenmerkt door dichte en kleinschalige bebouwing met overwegend grondgebonden woningen. Veel van deze woonwijken hebben de ruimtelijke kenmerken van tuinstedelijke ensembles en erkerwijken: zorgvuldig ontworpen als een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid en karakteristiek voor Enschede. Na de tweede wereldoorlog is de zone tussen de stedelijke compacte woonwijken en de spoorlijn ingevuld met 'groene woonwijken'. Deze wijken worden gekenmerkt door een herhalingspatroon in de structuur, de zogenaamde 'stempel'-wijken. Het gaat hier om middelhoogbouw gestapeld gecombineerd met laagbouw in de vorm van rijtjeswoningen. Ten westen van de wijk Twekkelerveld ligt het moderne Business and Science Park. Het betreft hier een parkachtig ontworpen kantorenpark dat aansluit op de landschappelijke setting van de campus van de Universiteit Twente.
2.1 Cultuurhistorie
2.3.1 Monumenten:
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevinden zich geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten.
2.3.2 Cultuurhistorische waarden:
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevinden zich geen waarden van enig cultuurhistorische betekenis.
2.1.1 Archeologisch erfgoed
In het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevinden zich geen waarden die het predicaat 'archeologisch erfgoed' dragen.
Zie voor een uitgebreider verhaal met betrekking tot het aspect archeologie paragraaf 5.3 van deze toelichting en het "Inventariserend archeologisch veldonderzoek" dat als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd..
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.
3.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:
- op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
- de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
- de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.
Kaart ruimtelijke hoofdstructuur nota Ruimte
Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.
Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermings- gebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, wereld- erfgoedgebieden en nationale landschappen.
3.1.2 Nota "Mensen, Wensen, Wonen" (optionele variabele)
In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend.
In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:
- Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving. Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
- Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
- Bevorderen van wonen en zorg op maat.Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeften en wensen van de zorgbehoevenden.
- Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
- Tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de Waterwet
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
- Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk
Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouw- ontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelings- perspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoor- waarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Generieke beleidskeuzes:
Het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" voorziet in de sloop van 1 woning op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat en het op deze locatie terugbouwen van 3 nieuwe woningen. Het gaat hierbij om een ontwikkeling in het bestaande stedelijke gebied van Enschede en heeft geen uitbreiding van dit gebied tot gevolg. Het plan voldoet daarmee aan de principes van de 'Ser-ladder' waarbij eerst de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwing worden benut, voordat er uitbreiding van het stedelijk gebied kan plaatsvinden. Ten aanzien van overige beleidskeuzes wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze toelichting ( Omgevingsaspecten).
Ontwikkelingsperspectieven plangebied:
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en de stedelijke omgeving. In het geval van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'bebouwing'. De voorgestane ontwikkelingen van de sloop van één woonhuis en de vervangende nieuwbouw van drie woningen verzet zich niet tegen het ontwikkelingsperspectief 'bouwen'.
Gebiedskenmerken plangebied:
- Natuurlijke laag:
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van de provincie Overijssel. Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevindt zich ten westen van de Oldenzaalse stuwwal op een hoogte van ca. 34 meter +NAP.
- Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet gelegen in één van de categorieën van de cultuurlandschappelijke laag.
- Stedelijke laag.
De locatie van dit bestemmingsplan is op de gebiedskenmerkenkaart (Stedelijke laag) aangeduid als onderdeel van de bebouwingsschil 1900-1955. De gemengde stadswijken van deze bebouwingsschil kenmerken zich door een individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling, maat, schaal en ritme waarin deze bebouwing zich als wijk manifesteert. In de tuindorpen zijn de structuur van het geheel van bebouwde massa, de groenstructuur, eenheid en eenduidigheid en 'oog voor details' bepalende kenmerken. De wijken herbergen bijzonder industrieel erfgoed en hebben veelal een mix van functies.
Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel. De locatie van het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg" is in rood aangegeven.
- De lust- en leisurelaag.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet gelegen in één van de categorieën van de lust- en leisurelaag.
Conclusies:
Vanuit een stedenbouwkundig oogpunt voegt de beoogde ontwikkeling op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg zich qua aard en maat aan bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Gesteld kan worden dat na sloop van het nog bestaande woonhuis aan de Olieslagweg en de vervangende nieuwbouw van drie nieuwe woningen op deze locatie, de stedenbouwkundige structuur van het gebied ter plaatse wordt versterkt. De conclusie is dat de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg niet in strijd is met het provinciale beleid zoals dat in de Omgevingsvisie Overijssel is verwoord.
3.2.2 Agenda van Twente
De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:
- Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
- Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
- Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
- Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.
De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020
De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:
- een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
- een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
- wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
- groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
- het imago heeft van Europese kennisstad.
De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.
3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015
De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:
1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer.
Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbij behorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:
- een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
- levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
- een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
- efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
- een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.
kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030
3.3.3 Woonvisie Enschede 2005 - 2015
Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.
Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:
- de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
- tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.
In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:
- het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
- het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.
Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:
- sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
- aandacht voor de kwetsbare groepen;
- werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
- vergroten van de invloed van woonconsumenten;
- samenwerken aan wonen.
Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen.
3.3.4 Groenstructuur Actieplan - GRAP
Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.
Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.
Uitsnede kaart Groenstructuur Actieplan (GRAP)
De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.
Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerpuitgangspunten. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de gemeentelijke randvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden, randvoorwaarden vanuit de Welstandsnota en beeldkwaliteit, de toekomstige ruimtelijk-functionele structuur, de verkeersontsluiting, de parkeerbalans en de (her)inrichting van de openbare ruimte.
4.1 Stedenbouwkundig Plan
Het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" voorziet in de sloop van een bestaand woonhuis op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg en de herbouw op deze locatie van 3 nieuw te bouwen woningen. Het gaat hierbij om de realisatie van een vrijstaand woonhuis op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg en de bouw van een blok van twee woningen (half-vrijstaand) in aansluiting op min of meer soortgelijke woningen aan de Olieslagweg. De nieuwbouwwoningen krijgen twee verdiepingen en een kap.
Huidige situatie:
Het perceel waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft ligt op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat. De Hengelosestraat is één van de hoofdentrees van de stad Enschede en verbindt op netwerkstad-niveau de stadscentra van Enschede en Hengelo. Op stadsniveau vormt de Hengelosestraat een belangrijke verbindingsweg tussen het stadscentrum van Enschede en het Kennispark, waarvan de Universiteit Twente deel van uit- maakt.
Op het ca. 1282 m2 grote perceel staat een relatief kleine, vrijstaande eengezinswoning in één bouwlaag met een kapverdieping en heeft oppervlakte van ca. 75 m2. Dit komt overeen met een bebouwingspercentage van ca. 6%. Het bestaande woonhuis is zowel vanaf de Olieslagweg als ook vanaf de Hengelosestraat nauwelijks zichtbaar. Bomen en struiken domineren het beeld van deze hoekkavel en heeft momenteel daardoor een 'rommelige' uitstraling. Stedenbouwkundig is het wenselijk deze situatie aan te passen bij de omgeving en, passend bij de omgeving, te verdichten.
De bebouwing langs de Olieslagweg en de Hengelosestraat zijn voor een groot deel voor 1940 gebouwd. In de Welstandsnota wordt de bebouwing langs deze wegen ingedeeld in de categorie 'dorpse linten' en 'erkerwijken'. Dorpse linten worden gekenmerkt door een grote variatie in bouwstijlen en materiaalgebruik. Elk pand is anders. De voorgevelrooilijnen van deze woningen verspringen. Voor wat betreft de bouwhoogte sluiten deze gebouwen echter wel bij elkaar aan. Ten zuiden van het perceel op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat is een aantal jaren geleden een voormalige bedrijfslocatie herontwikkeld en zijn hier woningen gebouwd (Uranusplein). De projectmatige indeling van betreffend gebied heeft de kenmerken van een erkerwijk. Stedenbouwkundig sluit deze bebouwing naadloos aan bij het beeld en de aard van de bebouwing langs de Olieslagweg.
Verkeer:
De kavels van de 3 nieuw te bouwen woningen op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat zijn alleen vanaf de Olieslagweg bereikbaar. Dit zal ook na de reconstructie van de Hengelosestraat het geval zijn.
Groen:
Op het perceel op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat staan vooral dennen, berken en grote coniferen. Deze bomen zijn niet waardevol en mogen gekapt worden. Eén grote berk en een eik naast het perceel Olieslagweg 3 zijn echter wel waardevol. Voor deze bomen geldt een herplantplicht voor twee inlandse eiken met een minimale stamomtrek van 50 centimeter, gemeten op een hoogte van één meter boven het maaiveld.
Nieuwe situatie:
Door de geplande nieuwbouw op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat wordt het gebied, door een bij de omgeving passende 'korrel', verdicht en sluit goed aan bij de doelstelling om binnen de bestaande stad nieuwbouw te realiseren. Op genoemde locatie is ruimte aanwezig voor de realisatie van een vrijstaande woning en twee halfvrijstaande woningen. Alle drie nieuw te bouwen woningen zijn met hun voorgevel georiënteerd op de Olieslagweg en zijn vanaf deze weg bereikbaar. Functioneel heeft het nieuwbouwplan weinig relatie met de Hengelosestraat.
Geplande vrijstaande woning direct op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat.
Geplande halfvrijstaande woningen aan de Olieslagweg.
4.2 Sprekend Enschede, Gids Voor Ruimtelijke Kwaliteit
De Gids geeft de ontwikkelingsmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en in de wijken en buurten wil gaan stimuleren. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.
Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit. Het gebied van het bestem- mingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg" heeft in deze nota (voor het stadsdeel Noord) volgnummer 10: Twekkelerveld, omgeving winkelcentrum.
In de Gids is voor het plangebied "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" de grondhouding 'vernieuwen met gericht respecteren' opgenomen. Dit betekent dat bij 'vernieuwen' ruimtelijke initiatieven overwegend een nieuwe ruimtelijke hoofdopzet en samenhang dienen te introduceren of, wanneer deze al ontworpen is, hierin te passen. Bij gericht respecteren dienen (enkele) elementen gericht gerespecteerd te worden.
Randvoorwaarden bij een nieuwe hoofdopzet:
Vorm
* meer continuïteit in de bebouwing langs de Hengelosestraat, streefbeeld is een bebouwing van 3-4 bouwlagen met een 'duidelijke voorkant' naar de Hengelosestraat in een half-open verkaveling en een licht verspringende rooilijn;
* streven naar een duidelijk stedelijk compact woonmilieu met overwegend gesloten bouwblokken;
* streven naar een heldere hiërarchie in de verschillende ruimtelijke eenheden die bijdraagt aan het versterken van de samenhang tussen de verschillende structuren binnen het gebied;
* streven naar meer stedelijkheid in het centrum;
* de groenstructuur tussen het wijkpark en de Hengelosestraat in noord-zuidrichting versterken;
* de gebruikswaarde van het openbaar gebied verbeteren.
Functie
* toevoegen van woonfuncties (en werken-aan-huis) aan de Spoordijkstraat, de Voermanstraat en de Meteorenstraat;
* toevoegen (woon)zorgfunctie nabij het winkelcentrum.
Te respecteren elementen:
Vorm
* respecteren van het stedenbouwkundig raamwerk;
* respecteren van de bebouwing aan het Orionplantsoen;
* respecteren van de herkenbaarheid van de lintstructuur aan de Olieslagweg door de bebouwing in schaal en stijl te laten aansluiten en individueel herkenbaar te maken;
* respecteren van de centrale ligging van het winkelcentrum als knooppunt van 'lange lijnen';
* respecteren van de groenzone die vanuit het wijkpark het gebied insteekt;
* respecteren van de bebouwing aan het wijkpark die met de voorkant op het park is gericht (geluidsafwerende functie).
Functie
* respecteren van de hoofdfunctie wonen (en werken-aan-huis);
* respecteren van de maatschappelijke voorzieningen: onderwijsvoorzieningen, (woon)zorgvoorzieningen en groen (wijkpark);
* respecteren van wonen (en werken-aan-huis), maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige zakelijke dienstverlening langs de Hengelosestraat;
* detailhandel/horeca in het wijkwinkelcentrum en langs de G.J. van Heekstraat (aanloopstraat).
4.3 Welstand
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is aan onderhavige locatie aan het noordelijk deel van het perceel de identiteit “dorpse linten” toegekend en aan het zuidelijk deel van de identiteit "erkerwijken".
Identiteit dorpse linten.
In de Middeleeuwen was Enschede een kleine kern, door een spinnenweb van lange zandpaden verbonden met de buurtschappen in de omgeving. Door de eeuwen heen werden langs deze zandpaden huizen en bedrijfjes gebouwd en groeiden ze uit tot lange linten aaneengesloten bebouwing. Inmiddels zijn de linten ingesloten in de stad maar als zodanig nog steeds goed herkenbaar.
De bebouwing kenmerkt zich binnen deze linten door een grote variatie in bouwstijlen en materiaal. Elk pand is anders. Tegelijkertijd vertoont de bebouwing binnen een lint overeenkomsten in hoogte en type. De panden zijn allemaal hoger dan breed en hebben meestal twee bouwlagen, al dan niet met een kap. De voordeuren zijn op straatniveau, de voorgevels hebben ramen. Een belangrijk kenmerk is ook dat de meeste panden direct aan de straat staan. In een paar linten komen ook panden voor die wat van de rooilijn afstaan en een voortuintje hebben. Door dit alles bieden de linten een gevarieerd maar samenhangend beeld en een levendige maar ontspannen sfeer. Kortom, ze hebben nog steeds een 'dorps karakter'.
De kwaliteit van de bebouwing is wisselend. Sommige linten hebben een fraai voorkomen, andere zien er minder verzorgd uit. Monumentjes staan naast panden die rijp zijn voor afbraak, hoogstandjes van architectuur worden afgewisseld met gewone huisjes. Hoe dan ook, de dorpse linten zijn een kweekvijver van bouwactiviteiten. Hierdoor blijven ze zich aanpassen aan de tijd.
Doel welstandszorg bij 'dorpse linten'.
De linten bieden veel vrijheid voor individuele bouwinitiatieven. De welstandszorg is erop gericht die vrijheid de ruimte te geven en toch de dorpse sfeer en de eenheid in verscheidenheid te handhaven. Daarbij is het de bedoeling dat de linten die minder verzorgd ogen een betere kwaliteit krijgen en dat de fraaiere linten hun aanzien in ieder geval behouden.
Welstandstoets.
De welstandscommissie ziet erop toe dat een bouwplan voldoet aan criteria als volume, hoogte en individualiteit. Voor de invulling daarvan is veel ruimte. Maar er is ook een algemeen belang. De commissie toetst daarom altijd of het bouwplan bijdraagt aan de sfeer en kwaliteit van het hele lint. Daarom gelden voor sommige straten hogere welstandseisen dan voor andere, afhankelijk van het niveau van de architectuur, de aanwezigheid van historische panden en het belang van de straat als verkeersroute. De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van welstandszorg en de kenmerken van de categorie zoals die hierna worden genoemd.
Specifieke criteria 'dorpse linten':
Straat:
- gebouwen moeten individueel te onderscheiden zijn;
- gebouwen moeten binnen het lint variëren in bouwstijl;
- gebouwen moeten binnen het lint variëren + harmoniëren in kleur en materiaalgebruik;
- gebouwen moeten zich voegen in de ritmiek van kleuren, materialen, bouwstijlen en kapvormen in het lint;
- gebouwen moeten in schaal aansluiten bij de schaal van het lint;
- gebouwen moeten binnen een lint van vergelijkbare hoogte zijn;
- gebouwen in een lint mogen met hun gevellijn licht verspringen t.o.v. elkaar;
- gebouwen moeten het architectonische kwaliteitsniveau van het lint in stand houden en bij voorkeur vergroten;
- hoekpanden moeten een architectonische verbijzondering krijgen op de hoekgevel.
Bouwvolume:
- een gebouw moet in volume aansluiten bij de overige panden in het lint;
- een gebouw moet een totaalvolume hebben dat hoger is dan breed, of een pand moet bestaand uit deelvolumes naast elkaar die elk hoger zijn dan breed.
Gevel:
- alle ingrepen en toevoegingen moeten het architectuurniveau van het pand evenaren en bij voorkeur verhogen;
- de gevel moet op de straat zijn georiënteerd;
- een pand moet een directe entree aan de straatkant hebben;
- bij winkels en kleine bedrijven die de onderverdieping van meer panden gebruiken, moeten de afzonderlijke panden herkenbaar blijven;
- gebouwen mogen geen blinde gevels aan zijden die grenzen aan het openbaar gebied;
- ramen mogen niet geblindeerd zijn;
- gevelwijzigingen moeten de architectonische kwaliteit van het pand verbeteren;
- (licht)reclame, naamsvermelding en bebording moeten passen binnen de stijl en het kleur- en materiaalgebruik van de gevel.
Aanbevelingen:
- de weinige groene tuinen in de linten dragen bij aan de ontspannen en dorpse sfeer; hoe meer de bestaande ruimte tussen en voor de huizen wordt ingericht als groene tuin, hoe sterker het effect is;
- hagen en transparante erfscheidingen die het zicht op de tuinen vrijlaten, dragen bij aan de groene ontspannen sfeer.
Identiteit 'erkerwijken'.
Deze wijken hebben de bouwstijl die in de volksmond 'jaren-dertig woningen' heet. De huizenrij, het individuele huis, het straatprofiel en de ordening van de straten is één ontwerp, van hoog ambachtelijk niveau en met uniforme kenmerken. Alle panden bestaan uit twee afzonderlijke elementen, gevel en dakvolume, gescheiden door een overstekende daklijst. De gevel is een rechthoekig vlak van donkerrode of bruine baksteen., het dak is meestal trapeziumvormig en gedekt met donkere pannen. De huizen staan op één lijn, met hun voorzijde naar de straat gekeerd. Elk pand heeft op de begane grond een erker. De erkers en de licht gekleurde daklijsten geven de huizen een luxe uitstraling en de straat een krachtig ritme. De stijl van bouwen is sober en terughoudend, maar met vakmanschap gedetailleerd. De gevels zijn goed geproportioneerd, met simpele versieringen in het metselwerk. Aanbouwen en bijgebouwen passen in dezelfde eenheid. De panden op de straathoeken wijken soms iets af in materiaalgebruik en kleur; zij zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. Zij geven accenten op belangrijke punten en dragen bij aan de samenhang tussen architectuur en stedenbouw.
Doel welstandszorg bij 'erkerwijken'.
Doel is de eenheid van de wijken en vooral van de straten te bewaken. Ingrepen die deze eenheid verstoren, worden negatief beoordeeld. De kwaliteit van het ontwerp is vooral herkenbaar in de keuze van de materialen, de belijning en de zorg voor details. Bouwplannen die geen hoog kwaliteitsniveau halen worden eveneens negatief beoordeeld.
Welstandstoets.
Elk bouwplan wordt getoetst op de bijdrage aan de eenheid van de straat. Omdat de straten onderling verschillen, wordt per straat bepaald of de eenheid voortkomt uit een regelmatig ritmiek waarin weinig ruimte is voor variatie, of uit een lossere ritmiek met meer ruimte voor individualiteit. Bij bijzondere gebouwen wordt getoetst of de ingreep aan zoveel mogelijk criteria voldoet en daar alleen van afwijkt op basis van hun bijzondere functie of eigen kwaliteit. De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van de welstandszorg en de kenmerken van de categorie zoals die hierna worden genoemd.
Specifieke criteria 'erkerwijken'.
Bouwvolume:
- het bouwvolume moet bestaan uit twee afzonderlijke elementen, een rechthoekige basis en een trapezium- of piramidevormig pannendak;
- gebouwen moet in volume gelijk zijn aan de andere gebouwvolumes in de straat.
Straat:
- gebouwen moeten in de straat met hun gevellijn op elkaar aansluiten;
- gebouwen moeten als volume aansluiten bij de ritmiek van gebouwvolumes binnen de straat;
- erkers moeten in vormgeving aansluiten bij de ritmiek van erkers in de straat;
- ramen en gevelbelijning moeten aansluiten bij de ritmiek in de straat;
- kleur- en materiaalgebruik moet gelijk zijn aan het binnen de straat heersende kleur- en materiaalgebruik.
Dak:
- het dak moet een grote overstek hebben
- het dak moet een brede daklijst in een lichte kleur hebben;
- de goothoogte moet gelijk zijn aan de heersende hoogte van goten in de straat;
- daken moet wijken vanaf de straat;
- daken moeten een keramische dakpan hebben in de heersende kleur van de straat;
- dakkapellen moeten een daklijst hebben en in volume ondergeschikt zijn aan het dak;
Gevel:
- gebouwen moeten indien mogelijk met hun entree naar de straat staan;
- gebouwen moeten op de onderste laag een erker hebben;
- gebouwen moeten duidelijke horizontale belijning hebben van de erkerlijst, daklijst en dakkapellijst in een binnen de straat heersende kleur;
- gevels moeten van baksteen zijn;
- gevels moeten een bescheiden patroonversiering in het metselwerk hebben;
Hoeken;
- hoekpanden mogen in materiaal afwijken, maar moeten wel harmoniëren met de overige panden in de straat;
- hoekpanden mogen een expressief dak hebben;
- bij panden waarvan de tuin aan openbaar gebied grenst, moet de erfscheiding een muur zijn van hetzelfde materiaal als de gevel;
Toevoegingen:
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en opbouwen moeten binnen de bestaande maatverhoudingen passen;
- toevoegingen moeten in vorm, materiaal en kleur afgestemd zijn op het hoofdgebouw.
Onderpui:
- onderpui en bovenverdiepingen moeten samenhangen in architectuur;
- de onderpui moet binnen de bestaande maatverhoudingen, belijning en geleding van het pand passen;
- de onderpui moet per pand het individuele karakter bewaren;
- onderpuien over naastgelegen panen mogen niet een aaneengesloten en gelijk vormgegeven pui vormen;
- gevels en raampartijen mogen niet geblindeerd worden;
- rolluiken op de onderste laag moeten aan de binnenzijde van de pui worden geplaatst;
- luifels moeten van hoge esthetische kwaliteit zijn en de architectuur van het pand versterken.
Aanbevelingen:
- de inrichting van de straten, de tuinen en erfscheidingen moeten bijdragen aan de eenheid van het totaal;
- zorg voor materialen, details en verhouding is van belang, vooral als het gaat om de erfscheiding; bij voorkeur is dat een laag muurtje in hetzelfde materiaal als de gevel of een haag;
- de erfscheiding en de tuin mogen het zicht op de erker niet ontnemen;
- in straten zonder voortuinen spelen de erkers een nog manifestere rol in het straatbeeld, waardoor extra zorg en aandacht voor details en materialen is gewenst.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
5.1 Milieu
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.
5.1.1 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" en ten behoeve van de bouw van drie woningen op de hoek van de Hengelosestraat en Olieslagweg is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten, analyses en conclusies van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport 'Verkennend en nader bodemonderzoek Olieslagweg 1" (Aveco de Bondt- projectnummer 092091, kenmerk R-PTW/150, d.d. 13 januari 2010). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Samenvatting en interpretatie onderzoeksresultaten:
Grond:
Uit het onderzoek blijkt dat in het grondmengmonster MMbg van de zintuiglijk onverdachte bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink, PCB en Pak zijn gemeten. In het grondmengmonster MMbg-v van de puin- en kolengruishoudende bovengrond is een matig verhoogd gehalte aan zink en zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood en PAK gemeten. In het grondmengmonster MMog van de zintuiglijk onverdachte ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten.
Het aangetoonde gehalte aan zink in grondmengmonster MMbg-v overschrijdt de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Derhalve is het mengmonster uitgesplitst en zijn de deelmonsters geanalyseerd op zink en tevens op lood en PAK (de aangetoonde gehalten aan lood en PAK benaderen de tussenwaarde).
Uit de resultaten van de uitsplitsing blijkt dat de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 05 een sterk verhoogde gehalte aan zink (380 mg/kg d.s. bij een interventiewaarde van 370 mg/kg d.s.) en licht verhoogde gehalten aan lood en PAK bevat. Ter bepaling van de omvang is een nader bodemonderzoek ter plaatse van en rondom monsterpunt 05 uitgevoerd (monsterpunten 1010 t/m 108) en zijn afperkende analyses in zowel horizontale als verticale richting uitgevoerd. Uit de analyseresultaten van het nader bodemonderzoek worden in horizontale richting in de -net als bij monsterpunt 05- puinhoudende bovengrond nog hooguit licht verhoogde gehalten aan zink aangetoond. In de ondergrond (monsterpunt 05-2, traject 50-100 cm -mv) is geen verhoogd gehalte aan zink gemeten. Uitgangspunt is dat onder de bestaande bebouwing geen verontreiniging aanwezig is, mede vanwege het aantreffen van een fundering (gestaakte boring 101 op fundering). De lokale marginale interventiewaarde overschrijding met zink in de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 05 is zowel horizontaal als verticaal afgeperkt.
Bij het separaat geanalyseerde grondmonster 08 (0-50) zijn matig verhoogde gehalten aan lood en PAK en een licht verhoogd gehalte aan zink aangetroffen. De mate van bijmenging in de geanalyseerde monsters is wisselend, zodat een eenduidige relatie tussen aard en mate van de bijmenging en de verhoogde gehalten niet te leggen is.
Uit bovenstaande blijkt dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en/of kolengruishoudende) licht verhoogde gehalten aan zware metalen (koper, kwik, lood en zink), PCB en PAK bevat. Ter plaatse van één monsterpunt is een marginale overschrijding van de interventiewaarde voor de parameter zink gemeten (niet op basis van zintuiglijke waarnemingen te onderscheiden van de rest). Op de locatie is derhalve sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen (met name zink), PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen. Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Uit het in dit onderzoeksrapport opgenomen tabel (tabel 9- overzicht grondmonsters en milieuhygiënische kwaliteit) blijkt dat de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond kwaliteitsklasse industrie betreft.
Grondwater
In het grondwatermonster uit peilbuis 06 zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel gemeten. De aangetoonde concentraties overschrijden de betreffende streefwaarden maar liggen beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.
Conclusies:
Zintuiglijke waarnemingen.
In de bovengrond is plaatselijk vanaf het maaiveld tot maximaal 1 meter -mv puin en kolengruis/sintels aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen in de bovengrond concentreren zich voornamelijk op het zuidelijk terreingedeelte en ter plaatse van de oprit.
In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Het terreingedeelte ter plaatse van de oprit (en de bebouwing) is lichtelijk hoger gelegen.
Grond.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en kolengruishoudend) licht verhoogde gehalten aan zware metalen (koper, kwik, lood en zink), PCB en PAK bevat. Ter plaatse van één monsterpunt is een marginale overschrijding van de interventiewaarde gemeten (niet op basis van zintuiglijke waarnemingen te onderscheiden van de rest).
Op de locatie is sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen (met name zink), PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen (bodemkwaliteitsklasse industrie). Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De lokale marginale interventiewaarde overschrijding met zink is vrijwel niet separaat te ontgraven, omdat geen specifieke kenmerken of een relatie tussen de zintuiglijke waarnemingen en het aangetoonde gehalte te leggen is.
In de zintuiglijke onverdachte ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater.
In het ondiepe grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel gemeten.
Eindconclusie:
Gezien de onderzoeksresultaten is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Gegeven de in het bodemonderzoek beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen herontwikkeling (nieuwbouw).
Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden of in het kader van de herontwikkeling en/of bouwactiviteiten grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze grond binnen de begrenzing van het perceel te verwerken. Hergebruik en/of afvoeren van grond buiten de terreingrenzen kan extra kosten met zich meebrengen, waarbij rekening gehouden moet worden met het afvoeren van grond met 'kwaliteitsklasse industrie'.
Beoordeling rapport bodemonderzoekGemeente Enschede:
Een gedeelte van de tuin is plaatselijk sterk verontreinigd met zink. Het betreft de bovengrond over een oppervlakte van maximaal 12,5 m2 met een omvang van circa 7 m3. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging omdat minder dan 25 m3 grond in een gehalte boven de interventiewaarde wordt aangetroffen. Mocht in de toekomst ter plaatse van de sterk verontreinigde grond werkzaamheden worden verricht dient een plan van aanpak bij de afdeling handhaving ter beoordeling worden ingediend. Tevens is bij boring 08 in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Op grond van de Wet bodembescherming dient aanvullend nader onderzoek plaats te vinden omdat de tussenwaarde wordt overschreden. Ter plaatse van deze boring is op grond van de huidige onderzoeksgegevens nog niet bekend of er gesaneerd dient te worden.
* * * * * * *
Naar aanleiding van deze gemeentelijke beoordeling is door Aveco de Bondt een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit nader bodemonderzoek (projectnummer 110334, kenmerk R-PTW/528, d.d. 24 februari 2011), is als bijlage (inclusief de beoordeling van beide onderzoeksrapporten door de gemeente Enschede) aan deze toelichting toegevoegd. De doelstelling van dit nader onderzoek is het nader in beeld brengen van een PAK- en loodverontreiniging op de onderzoekslocatie (matig verhoogde gehalten in de bovengrond ter plaatse van het monsterpunt 08 van het voorgaande bodemonderzoek). De conclusies van dit nader onderzoek luiden:
Zintuiglijke waarnemingen:
In de bovengrond is plaatselijk vanaf het maaiveld tot maximaal 0,5 meter -maaiveld kolengruis aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen in de bovengrond concentreren zich voornamelijk op het zuidelijke terreingedeelte.
Grond:
Bij dit nader bodemonderzoek zijn in horizontale richting vanaf het monsterpunt 08 nog licht (tot zeer plaatselijk) matig verhoogde gehalten aan lood en PAK aangetoond. De matige verontreiniging met lood en PAK in de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 08 is tot onder de tussenwaarde afgeperkt op onderhavig perceel. Aangezien de interventiewaarde voor geen van de geanalyseerde parameters wordt overschreden, is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Uit het voorgaande verkennende en nader bodemonderzoek is gebleken dat de gehele bovengrond van de onderzoekslocatie (zowel zintuiglijk onverdacht als puin- en/of gruishoudend) licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB en PAK bevat. Op de locatie is sprake van een diffuse heterogene verontreiniging met zware metalen, PCB en PAK in de bovengrond, waarbij de gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit beneden de interventiewaarde is gelegen. Daarmee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Resumé:
Gezien de onderzoeksresultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling (nieuwbouw).
Indien er in de toekomst bij eventuele grondwerkzaamheden of in het kader van de herontwikkeling en/of bouwactiviteiten grond vrij komt, wordt geadviseerd deze grond binnen de begrenzing van het perceel te verwerken. Hergebruik en/of afvoeren van grond buiten de terreingrenzen kan extra kosten met zich mee brengen, waarbij rekening gehouden moet worden met het afvoeren van grond met de kwaliteitsklasse 'industrie'.
Beoordeling rapport nader bodemonderzoek.
Dit nader onderzoek is eveneens door de gemeente Enschede beoordeeld. Het advies ten aanzien van laatstgenoemde (aanvullend) onderzoek luidt:
Ter plaatse van boring 08 is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en vormt geen belemmering in de ontwikkeling van de locatie. De bovengrond in de nabijheid van boring 08 is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en zink. Een vervolgonderzoek nabij boring 08 is niet noodzakelijk.
5.1.2 Geluid
Aan de Olieslagweg zullen, na sloop van bestaande bebouwing, drie nieuwe woningen worden gebouwd. Om de bouw van de drie woningen mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1".
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.
5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
I.v.m.de voorbereiding van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen.
Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:
Bedrijven binnen het plangebied
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" bevinden zich geen bedrijven en/of inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen woningbouwplannen op deze locatie.
Invloed van omliggende bedrijven
AOC, Hengelosestraat 481
In de directe omgeving van het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1", bevindt zich het opleidingscentrum van het AOC. Een dergelijke inrichting valt volgens de Lijst van bedrijfstypen onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' -Onderwijs (scholen voor beroeps-, hoger- en overig onderwijs). Een dergelijke inrichting valt in de categorie 2 waarvoor een normafstand tot milieugevoelige functies van 30 meter in acht dient te worden genomen. Deze afstand wordt in hoofdzaak bepaalt door het aspect 'geluid'.
Situatie omgeving Olieslagweg met ten oosten van de Olieslagweg de locatie van het plangebied (geel vlak). Ten westen van de Olieslagweg (oranje en roze kleur) bevinden zich de terreinen en gebouwen van het opleidingscentrum AOC. Ten westen van het AOC (groene kleur) bevindt zich de Westerbegraafplaats aan de Hengelosestraat.
Aan de oostzijde van het opleidingscentrum, ten westen van de Olieslagweg, bevinden zich een aantal bestaande woningen (Olieslagweg 2 t/m 6). Het opleidingscentrum dient te voldoen aan de strenge geluidsnormen van het Activiteitenbesluit a.g.v. de aanwezigheid van genoemde woningen. Deze geluidsnormen zijn maatgevend. De drie nieuw te bouwen woningen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg zijn op grotere afstand van het opleidingscentrum gesitueerd en kan er zelfs gesproken worden dat de bestaande woningen aan de Olieslagweg een afschermende functie vervullen naar de geplande nieuwbouw. Tot voor zover bekend zijn er geen klachten van omwonenden ten aanzien van de dit opleidingscentrum ten aanzien van het aspect geluid en kan het opleidingscentrum blijven voldoen aan de (geluids)voorschriften van het Activiteitenbesluit. Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van dit opleidingscentrum geen belemmering is voor de nieuwbouw- plannen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg.
Westerbegraafplaats Hengelosestraat.
Aan de westzijde van het AOC bevinden zich de terreinen van de Westerbegraafplaats. Een dergelijke inrichting valt volgens de Lijst van bedrijfstypen onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk'- Overige dienstverlening (begraafplaatsen). Een dergelijke inrichting valt in de categorie 1. Voor een dergelijke inrichting geldt enkel een normafstand van 10 meter waarbij het aspect 'geluid' maatgevend is. Het plangebied van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is op geruime afstand van de begraafplaats gelegen (ruim 95 meter). De begraafplaats aan de Hengelosestraat vormt geen belemmering voor de nieuwbouwplannen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg.
5.1.4 Externe veiligheid
Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:
- a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
- b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
- c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
- d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Risicokaarten gemeente Enschede en provincie Overijssel
De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in de omgeving van de projectlocatie geen bedrijven of functies bevinden die een risico vormen in het kader van externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart provincie Overijssel
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:
- identificatie van risico's;
- normstelling en toetsing aan normen;
- indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.
De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.
Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).
Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.
Wegverkeer
Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.
Anticiperen op het basisnet
In dit kader is het goed om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.
Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:
- a. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
- b. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
- c. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).
Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2010 het basisnet wordt vastgesteld.
De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.
Railverkeer
Het plangebied ligt op ca. 730 meter van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaats- gebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.
Scheepvaart
In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit de atlas kan worden opgemaakt dat het Twentekanaal tussen Hengelo en Enschede enkel wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen.
Uit de atlas blijkt tevens dat er geen plaatsgebonden risico is berekend en dat er ook geen sprake is van een groepsrisico. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien het plangebied niet nabij het Twentekanaal is gelegen.
Bedrijvigheid
Binnen het plangebied of in de directe omgeving van de planlocatie zijn ook geen risicovolle inrichtingen en andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.
Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.
Conclusie
Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
5.1.5 Luchtkwaliteit.
Wettelijk kader
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
- het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
- de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
- het Besluit gevoelige bestemmingen.
Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.
Wet ruimtelijke ordening
In het licht van een goede ruimtelijke ordening moet voor wat betreft luchtkwaliteit veelal verder worden gekeken dan de juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB 'gevoelige bestemmingen' nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen vervanging is van het principe 'goede ruimtelijke ordening'.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Beoordeling onderzoeksresultaten gemeente Enschede
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
Alleen ruimtelijke projecten die in betekenende mate de luchtkwaliteit verslechteren worden nog indirect getoetst aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het gaat hierbij om grote projecten. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een project die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert, aangezien het dermate gering van omvang is dat er niet of nauwelijks wordt bijgedragen aan luchtverontreiniging.
Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
5.1.6 Explosievenonderzoek
Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen,
De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008).
Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.
Uit de Explosieven risicokaart volgt, dat het plangebied geen verdachte locatie is ten aanzien van explosieven.
5.1.7 Duurzaamheid
Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.
Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.
Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.
Duurzaamheidsbeleid
In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.
Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens de huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.
Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.
5.2 Water
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.2.1 Waterwet
De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
5.2.2 Watertoets
Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1".
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
- een gemengd stelsel
ja - een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd
- een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater
- hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
5.2.3 Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vasgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.
Watervisie
De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:
- 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
- 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
- 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.
Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:
- a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
- b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
- c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
- d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.
Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.
Gemeentelijk Riolerings Plan
In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.
De gemeentelijke watertaken zijn:
- 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
- 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;
met als randvoorwaarden:
4. Doelmatigheid;
5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;
6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente is voor het afval-, hemel- en grondwater.
Taakopvatting afvalwater
De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.
Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.
Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.
Taakopvatting hemelwater
De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:
- het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
- de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
- de grootte van de percelen;
- de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
- de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
- het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
- de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.
Afkoppelen
De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.
Taken voor particulieren
Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.
Taakopvatting grondwater
De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".
5.2.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie
Situatie
Het perceel groot ca. 1200 m2 is in de huidige situatie bebouwd met een huis en een schuur met totale oppervlakte ca 70 m2. In de geprojecteerde situatie staan er twee huizen op dit perceel met een totaal verhard oppervlak van ca. 540 m2, waarvan ca. 240 m2 dakvlak is. In de Olieslagweg ligt een gemengd riool dat hemelwater samen met afvalwater afvoert.
Beleid
Het vigerend beleid van de gemeente Enschede schrijft voor zo min mogelijk hemelwater aan te sluiten op gemengde riolen maar gescheiden van afvalwater te verwerken of af te voeren. Particulieren verwerken het afvloeiend hemelwater op eigen terrein indien infiltratie mogelijk is.
Geprojecteerde situatie
Door de toename van het verhard oppervlak komt er meer hemelwater tot afstroming. Het is niet wenselijk dit hemelwater naar het riool af te voeren in de Olieslagweg vanwege het vergroot risico op wateroverlast en het beleid dat gericht is op het splitsen van waterstromen.
Verwerken hemelwater op eigen terrein
Onderzoek
Uit de beschrijving van de bodemopbouw in het archeologisch onderzoek van juni 2010, is niet eenduidig op te maken of infiltratie op het perceel mogelijk is. Ook op basis van het meetnet van grondwaterstanden van de gemeente Enschede is niet eenduidig uitsluitsel hierover te geven.
Nader onderzoek
Voor de mogelijkheid van infiltratie op eigen terrein is nader onderzoek nodig.
Overig
- Het gebruik van uitlogende materialen is niet toegestaan;
- Indien infiltratie van hemelwater niet mogelijk is, dan moet het hemelwater gescheiden van afvalwater aangeboden worden op de perceelgrens.
5.3 Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Fragment Archeologische Verwachtingskaart.
Archeologie en het plangebied "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1"
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is gelegen in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde (op de kaart aangegeven met een okergele kleur).
In verband met de geplande nieuwbouw van drie woningen op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg in de wijk Twekkelerveld heeft er een inventariserend archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden. Doel van dit onderzoek is het vaststellen of er op betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn die door de geplande nieuwbouw wordt bedreigd. Dit resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport (inventariserend archeologisch veldonderzoek, steekproefrapport 2010-06/03, ISSN 1871- 269X) en is als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd.
De conclusies van dit rapport luiden:
Het plangebied aan de Olieslagweg 1 te Enschede heeft waarschijnlijk in een droge, dalvormige laagte gelegen. Binnen een kilometer rondom het plangebied is de enige archeologische melding die van een bijl uit de bronstijd.
In de bodem zitten van nature roestvlekken en ijzerconcentraties. De kwaliteit van de bodem lijkt redelijk waardoor eventuele archeologische grondsporen in de diepere delen bewaard kunnen zijn gebleven. In de geroerde bovenlaag zijn op het hele terrein smeltslakken opgeboord. Dergelijke slakken zijn afval bij de productie of bewerking van ijzer. Echter, houtskoolbrokken of restanten van een oven zijn niet gevonden. Ook is het twijfelachtig of de bodem ter plaatse voldoende ijzer bevatte voor de winning van ijzer. Mogelijk zijn de smeltslakken van (sub)recente ouderdom en van elders aangevoerd ter verharding of ophoging van het terrein. Er zijn geen artefacten aangetroffen zoals bewerkte vuurstenen of scherven aardewerk.
Op basis van de resultaten wordt geadviseerd geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Indien bij toekomstige graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grond- sporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dan dienen deze direct te worden gemeld bij de gemeente Enschede conform de Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54.
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat (leefgebied) van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen, welke zijn geïncorporeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In dit kader is de volgende natuurwet- en regelgeving van belang:
- Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming);
- Flora- en Faunawet (soortenbescherming);
- Nota Ruimte, in streekplannen/structuurvisies uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied.
De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de minister van LNV bevoegd gezag is) vereist.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en Faunawet
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en Faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.
De Flora- en Faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
- 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
- 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
- 3. tabel 2 soorten, een tusssencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en Faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Aan het verlenen van ontheffing door de minister zijn, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden verbonden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De lichte toets geldt voor tabel 1- en tabel 2 soorten en voor de meeste vogels en houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De uitgebreide toets geldt voor tabel 3 soorten en de jaarrond beschermde vogelsoorten en houdt in dat:
- de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en;
- er geen alternatief is voor de activiteiten en;
- er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, etc.) en;
- de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.
Ecologie en het plangebied "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1"
Ten behoeve van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" is door Aveco de Bondt een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten, bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport (projectnr. 09209101, kenmerk R-AVM/248, d.d. 1 februari 2010). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Conclusies en aanbevelingen.
Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna wordt geconcludeerd dat er beschermde soorten voorkomen op de onderzoekslocatie. Derhalve dienen maatregelen te worden getroffen, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van de Flora- en faunawet.
Omdat geen significant nadelige effecten op speciale beschermingszones te verwachten zijn, is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. Het onderzoekslocatie ligt niet in of tegen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waardoor er geen beperking aan de orde zijn.
Op basis van gegevens uit geraadpleegde bronnen en de uitgevoerde veldinventarisatie zijn een aantal soortgroepen van belang voor de onderzoekslocatie. Onderstaand zijn de betreffende soortgroepen toegelicht:
Vaatplanten:
De onderzoekslocatie heeft een betekenis voor een aantal algemene wilde plantensoorten. De betreffende soorten zijn niet beschermd en staan niet vermeld op de Rode Lijst.
Broedvogels:
De bomen, struiken en nestkasten vormen een geschikte broedplaats voor vogels. Soorten zoals de merel, houtduif, ekster en mezen kunnen hiervan gebruik maken in het broedseizoen. Jaarrond beschermde nesten of mogelijke broedplaatsen van de betreffende soorten zijn niet aangetroffen.
Vogels zijn volgens de Flora- en faunawet beschermd, waardoor de voorgenomen werkzaam- heden kunnen leiden tot het overtreden van artikel 10 (opzettelijk verontrusten) of 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen).
Zoogdieren:
Op de locatie zijn geen sporen gevonden van de aanwezigheid van zoogdieren, waaronder vleermuizen.
Overige soorten:
Sporen of kenmerken van andere beschermde of Rode Lijstsoorten zijn niet waargenomen en worden gezien de functie en het gebruik van de locatie niet verwacht.
Maatregelen en ontheffing.
Broedvogels:
Het verstoren van broedende vogels is op grond van artikel 11 verboden. Hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Het verwijderen of het snoeien van bomen en het verwijderen van de nestkasten moet buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden zonder een ontheffing of verdere maatregelen worden uitgevoerd. Door deze maatregelen te treffen is overtreding van artikel 10 en 11 van de Flora- en faunawet niet aan de orde.
Overige soorten:
Ten aanzien van de overige soorten zijn geen specifieke maatregelen of een ontheffing benodigd.
Zorgplicht.
Op alle in het wild voorkomende planten- en dierensoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht gebiedt een ieder om voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of te beperken.
Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er derhalve wel/geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
6.1.1 Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend.
Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.
6.1.2 RO-standaarden 2008
De RO-standaarden 2008 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:
- standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke
instrumenten moeten voldoen;
- praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
- een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
- een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.
De RO-standaarden 2008 zijn voor het grootste deel wettelijk verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Deze Regeling beschrijft hoe plannen digitaal moeten worden vervaardigd, beschikbaar gesteld en uitgewisseld.
De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor het bestemmingsplan zijn:
IMRO
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO 2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die als ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd.
SVBP 2008
SVBP 2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingsplannen vastgelegd. Hierin zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen opgenomen. De SVBP 2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de plankaart). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.
STRI 2008
STRI 2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO 2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.
6.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.2.1 Algemeen
Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, die de beoogde nieuwe ruimtelijke ontwikkeling faciliteert, waarbij het ruimtelijk en functioneel streefbeeld op de verbeelding is vastgelegd en die voorziet in een zelfstandig pakket aan bouw- en gebruiksregels met de nodige flexibiliteitsbepalingen.
6.2.2 Wijze van bestemmen
Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.
Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
6.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.
Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties van bepaalde regels ontheffing te verlenen.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en ontheffingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
6.2.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
6.3 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 - Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 - Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden.
In het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005. Olieslagweg 1" is voor het gebied op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosestraat enkel de bestemming "Wonen" opgenomen. Deze bestemming maakt het mogelijk om op genoemde locatie bebouwing op te richten ten behoeve van de functie "wonen", een en ander in overeenstemming met het ingediende verzoek.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en de anti-dubbeltelregel.
De algemene afwijkingsregels.
Door middel van algemene afwijkingsregels kunnen burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanbepalingen voor wat betreft geringe afwijkingen van het plan.
De antidubbeltelregel.
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De algemene aanduidingsregels.
In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend zoals de Wet geluidhinder en het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones, vrijwaringszones en milieuzones. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van monumentale en waardevolle bomen en archeologische onderzoeksgebieden..
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Overgangsregels
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Slotregel
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijst
Lijst van bedrijfstypen
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.
De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.
In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 0 meter |
2 | 20 meter |
3.1 | 30 meter |
3.2 | 50 meter |
4.1 | 100 meter |
4.2 | 200 meter |
5.1 | 300 meter |
5.2 | 500 meter |
5.3 | 700 meter |
6 | 1.000 meter |
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1"
Dit bestemmingsplan kent de bestemming "Wonen" die o.a. de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.
In de bestemmingsregels van de bestemmingen in het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1” is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om ontheffing te verlenen voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).
Naast de ontheffingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- Zijn de normen duidelijk ?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is om medewerking te kunnen verlenen aan een ingediend verzoek voor de sloop van één woning op de hoek van de Hengelosestraat en de Olieslagweg en het op deze locatie terugbouwen van 3 nieuwe woningen, bestaande uit één vrijstaande woning en een blok van twee woningen onder één kap.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van een projectontwikkelaar.
Met de initiatiefnemer van dit plan is een exploitatieovereenkomst afgesloten waarin duidelijk is gemaakt dat het hier om een particulier initiatief gaat en waarvan de uitvoering op geen enkele wijze afhankelijlk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede.
Voor de gemeente Enschede zijn aan dit plan van de initiatiefnemer dan ook geen kosten verbonden.
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
Op grond van de Notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming, ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is de Wijkraad Twekkelerveld actief, dit is een erkend wijkorgaan met adviesrecht over beleidsvoorstellen die onder meer betrekking hebben op het plangebied.
Voorafgaande aan de wettelijke inspraakprocedure is de Wijkraad Twekkelerveld verzocht om met betrekking tot het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005 een advies uit te brengen. Op 12 december 2010 heeft de Wijkraad Twekkelerveld per email laten weten dat er geen enkele aanleiding bestaat om op- of aanmerkingen tegen de voorgenomen bouw van woningen op de hoek van de Olieslagweg en de Hengelosetsrsst te maken.
8.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Gezien de beoogde ontwikkelingen die het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" mogelijk maakt, wordt afgezien van verder vooroverleg. De provincie Overijssel heeft op 17 juni 2008 per brief kenbaar gemaakt voor welke categorieën vooroverleg achterwe- ge kan blijven. De ontwikkeling in het plangebied valt in de categorie A1 (Woningbouw) waarover het voeren van vooroverleg achterwege kan blijven.
Vooroverleg met het Waterschap Regge en Dinkel blijft achterwege aangezien het om een herinrichting van het plangebied gaat en er geen aanpassing van de openbare ruimte mee is gemoeid.
Overigens zal het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" wel ter kennisgeving worden verzonden naar de provincie Overijssel, de Inspectie VROM en het Waterschap Regge en Dinkel.
8.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005, Olieslagweg 1" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan zal een verslag worden vervaardigd dat als bijlage aan deze toelichting zal worden toegevoegd.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nader bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Flora En Fauna-onderzoek
Bijlage 5 Flora en fauna-onderzoek