KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Groen - Landgoedpark
Artikel 6 Groen - Park
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Sport
Artikel 11 Verkeer
Artikel 12 Verkeer - Openbaar Vervoer
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Gas
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 18 Waterstaat - Waterloop Met Een Waterhuishoudkundige En/of Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Antidubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Algemene Procedureregels
Artikel 26 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Juridische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Algemene Beschrijving Van Het Plangebied
2.2 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
5.1 Projecten En Nieuwe Intitiatieven
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.2 Indeling Planregels
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
8.2 Vooroverleg
8.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Leuriks Oost
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemkundig-hydrologisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Flora- En Faunawet Leuriks Oost
Bijlage 5 Qra Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 6 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bestemmingsplan Eschmarke Zuidwest

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 01-07-2013 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20102122- met de bijbehorende regels en bijlagen .

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.6 andere geluidsgevoelige gebouwen:

onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

1.7 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie:

installatie bestaande uit één antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie en hekwerk.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.12 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.13 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouwen of ander bouwwerk met een dak.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.28 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.29 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.32 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.33 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.34 hoofdgebouw:

het gebouw op een perceel dat gelet op de bestemming als meest belangrijk is aan te merken.

1.35 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.36 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.37 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.38 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.39 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.

1.40 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.41 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.42 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.43 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.44 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde.

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR) .

1.47 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten.

1.48 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 sportvoorzieningen:

gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.

1.50 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.51 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.52 tuincentrum:

een al dan niet overdekte verkoopruimte waar artikelen bedrijfsmatig te koop worden aangeboden, waarbij het hoofdassortiment bestaat uit artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie en het nevenassortiment uit dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, sfeerartikelen, tuinmeubelen, tuinkleding en -schoeisel, met uitzondering van modische, sport- of vrijetijdskleding en zwembadmaterialen.

1.53 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.54 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.55 vuurwerkbedrijf:

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.56 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.57 woning:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.58 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.59 woonhuis:

een gebouw , dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.60 woonzorgcomplex:

een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.61 zakelijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.62 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.8 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.9 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogt van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.10 minimaal/maximaal bebouwingspercentage

  1. a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
  2. b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.

Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.11 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.)

omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.

2.12 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.)

de overdekte verkoopruimten die toegankelijk zijn voor het publiek alsmede de ruimten die direct samenhangen met de winkelverkoop, zoals etalages, vitrines, toonbanken, schapruimte, paskamers en kassaruimten.

2.13 ondergeschikte bouwonderdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
    2. 2. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
    3. 3. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    4. 4. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
    5. 5. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de verdiepingen;
    6. 6. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen uitgesloten.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 3.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend

toegestaan, indien:

    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
  1. b. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.4, onder a sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende;
  2. b. lid 3.4, onder a sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  2. b. in- en uitritten;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. speelvoorzieningen
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
  3. 3. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
  4. 4. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
  5. 5. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
  6. 6. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  7. 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 5 Groen - Landgoedpark

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen-Landgoedpark" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. b. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  3. c. in- en uitritten van en naar woningen;
  4. d. bij deze doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere werken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.3. onder a. voor een hoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 5.2.3. onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied waarop de bestemming "Groen - Landgoedpark" van toepassing is.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op de voor "Groen- Landgoedpark" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het aanbrengen van drainage;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Groen - Park

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Groen-Park” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    2. 2. in- en uitritten;
    3. 3. wandel- en fietspaden;
    4. 4. speelvoorzieningen;
    5. 5. recreatief medegebruik;
    6. 6. parkeervoorzieningen;
    7. 7. nutsvoorzieningen;
    8. 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor “Groen - Park” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
  3. 3. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
  4. 4. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
  5. 5. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
  6. 6. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  7. 7. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder 1, op die locatie toegestane horecabedrijven;
  2. b. lid 7.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 7.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. lid 8.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 8.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 8.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 10.2.3. onder a. voor een hoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  2. b. lid 10.2.3. onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 meter;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de natuurwetenschappelijke, cultuur- historische en landschappelijke waarden van het gebied waarop de bestemming "Natuur" van toepassing is.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op de voor "Natuur" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het aanbrengen van drainage;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. 1. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. a. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  2. b. niet zelfstandige horeca in de vorm van een kantine;
  3. c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 10.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
  2. b. lid 10.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  3. c. lid 10.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De afwijkingen zoals genoemd in artikel 11.3. worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. wegen;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. parkeervoorzieningen;
    4. 4. groenvoorzieningen;
    5. 5. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    6. 6. geluidwerende voorzieningen;
    7. 7. nutsvoorzieningen;
    8. 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

11.2 Bouwregels

Artikel 12 Verkeer - Openbaar Vervoer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Openbaar Vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (de aanleg en instandhouding van) een weg ten behoeve van het openbaar vervoer;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. groenstroken;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. bij deze bestemming behorende bouwwerken en andere werken.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. woonerven;
  3. c. pleinen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. nutsvoorzieningen
  11. k. verkeersvoorzieningen;
  12. l. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. waterbeheer en waterberging;
  3. c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers en groenvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van deze gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 15.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.2.1, onder d, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 15.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 15.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 15.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 15.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. a. lid 15.1, onder d, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.1, onder d, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 15.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  3. c. lid 15.4, onder a, ten ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  1. 2. De in dit lid genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

1. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:

  1. a. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22 (algemene aanduidingsregels);
  2. b. de woningen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. c. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
  4. d. de woningen moeten voldoen aan de op de verbeelding opgenomen aanduidingen;
  5. e. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  6. f. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
  7. g. voor het overige het bepaalde in artikel 15 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.

2. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder 1, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:

  1. a. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
  2. b. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
  3. c. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
  4. d. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  5. e. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
  6. f. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding -Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  3. c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de gasleiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de voor “Leiding – Gas” bestemde gronden, zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    5. 5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    6. 6. het permanent opslaan van goederen.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 50 meter;
  3. c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².

17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de voor “Leiding – Hoogspanningsverbinding” bestemde gronden, zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
    2. 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
    4. 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
  2. b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 18 Waterstaat - Waterloop Met Een Waterhuishoudkundige En/of Waterstaatkundige Functie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding, bescherming en verbetering van watergangen en/of -partijen, voorzieningen in het kader van de ecologie en waterbeheersing zoals kavelgreppels.

18.2 Bouwregels

  1. 1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" niet worden gebouwd.
  2. 2. Bij het realiseren van bebouwing op de onderliggende bestemmingen dient de afstand tot gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" minimaal 2,5 m. te bedragen.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op de voor "Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het aanbrengen van drainage;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:

  • de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Algemeen gebruiksverbod

Het algemeen gebruiksverbod is bij wet geregeld in artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Veiligheidszones

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  3. c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
  5. e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  6. f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  3. c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  4. d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  5. e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
  6. f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 25 Algemene Procedureregels

25.1 Procedureregels Wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
    3. 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
    4. 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

27.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Functie En Status Bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan bevat een verbeelding of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Eschmarke Zuid West 2010" een actuele juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande -waardevolle- ruimtelijke structuren en maakt, waar dat nog mogelijk is in het plangebied, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk. Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.

Voor het overgrote deel van het plangebied wordt de bestaande planologische situatie vastgelegd. Voor het gebied De Leuriks Oost - gelegen ten westen van de Oostweg tussen Gronausestraat en Keppelerdijk - wordt het realiseren van in totaal 110 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mogelijk gemaakt.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Oost. Het is gelegen ten oosten van de bestaande bebouwde kom van Enschede en ten westen van de bebouwing in de wijk Eilermarke.

Het gebied van onderhavig bestemmingsplan wordt aan de noordzijde begrensd door de Gronausestraat, aan de oostzijde door bestaande bebouwing aan de Citroenvlinder en de Avondroodvlinder en het complex van voetbalvereniging Eilermarke, aan de zuidzijde door de Keppelerdijk en aan de westzijde door de Zuid Esmarkerrondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0001.jpg"

Luchtfoto plangebied

1.4 Geldende Juridische Regelingen

Voor het gebied van onderhavig bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” geldt momenteel het bestemmingsplan "De Eschmarke".

Het bestemmingsplan “De Eschmarke” is op 18 maart 1996 door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld en op 5 november 1996 door Gedeputeerde Staten (gedeeltelijk) goedgekeurd. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 1998 is dit bestemmingsplan plan onherroepelijk van kracht geworden.

Het bestemmingsplan "De Eschmarke" is een globaal bestemmingsplan waarbij de invulling van het gebied grotendeels plaatsvindt via uitwerkingsplannen zoals bepaald in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In het bestemmingsplan zijn de hoofdlijnen vastgelegd die de randvoorwaarden vormen waarbinnen de invulling van de uitwerkingsplannen dient te geschieden.

In het bestemmingsplan “De Eschmarke” hebben de gronden waarvoor het onderhavige nieuwe bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” is gemaakt de bestemmingen "Bijzondere doeleinden", "Ecologische verbindingszone", "Groengebied", "Hoofdwegen, nader uit te werken door burgemeester en wethouders", "Landgoed", "Sport", "Voorzieningen", nader uit te werken door burgemeester en wethouders", "Wonen, nader uit te werken door burgemeester en wethouders" en "Woonbebouwing" .

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0002.jpeg"

Fragment onherroepelijk bestemmingsplan De Eschmarke; plangebied bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West"

Om in het gebied globaal begrensd door de Gronausestraat, de Haverkampweg, de Ekersdijk, de Esmarkelaan, de Keppelerdijk en de Oostweg woningbouw met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mogelijk te maken is nadere uitwerking "Eekmaat West" in procedure gebracht. Deze nadere uitwerking is vastgesteld op 9 december 1997. De gronden in deze nadere uitwerking zijn bestemd voor "Groenvoorziening", "Park", "Water/vijver", "Verkeersdoeleinden", "Weg" en "Woonbebouwing".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0003.jpg"

Verkavelingskaart gedeelte Eekmaat West

Voor de gronden van de voormalige erve "Dinkelhoeve", een onbebouwde "groene wig" gelegen tussen de Hoornbladlaan en Moerrasspirealaan, is een plan gemaakt voor het realiseren van zes vrijstaande woningen. Aangezien de bouw van de zes woningen niet past in de voorwaarden van de nadere uitwerking "Eekmaat West" is daarvoor een herziening van die nader uitwerking in procedure gebracht. Middels deze herziening 4 wordt het mogelijk de zes woningen te bouwen en het gebied een groen aanzicht te laten behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0004.jpg"

Fragment plankaart herziening 4 nadere uitwerking "Eekmaat West"

Voor het realiseren van een rotonde Oostweg-Keppelerdijk-Eekmaatlaan is nadere uitwerking "Rotonde Oostweg" in procedure gebracht. Gronden in deze nadere utiwerking zijn bestemd voor "Groenvoorziening", "Weg" en "Verkeersdoeleinden categorie 4". Deze nadere uitwerking op vastgesteld door Burgemeester en Wethouders op 16 september 1998.

Voor het realiseren van woningbouw op gronden in de zuid-oosthoek van de Keppelerdijk en de Zuid Esmarkerrondweg is bestemmingsplan "De Leuriks West" in procedure gebracht. Aangezien de realisering van deze woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen niet voldeden aan de randvoorwaarden zoals die zijn gesteld in het bestemmingsplan De Eschmarke was het noodzakelijk hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure te brengen. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 3 maart 2003 en door Gedeputeerde Staten van Overijssel goedgekeurd op 23 juni 2003.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0005.jpg"

Fragment bestemmingsplan "De Leuriks West"

Gronden met de bestemming "Voorzieningen, nader uit te werken door burgemeester en wethouders" zijn bestemd voor winkel-, medische-, onderwijs- en welzijnsvoorzieningen, alsmede voor wegen, woningen en (horeca)bedrijven, verblijfsdoeleinden, parkeer- en groenvoorzieningen. Op gronden met de bestemming "Voorzieningen" is middels het toepassen van de zogenaamde "artikel 19-procedure" medewerking verleend aan het realiseren van een fysiotherapiepraktijk, een winkelcentrum met op de verdiepingen appartementen, een schoolgebouw en een kinderdagverblijf en een appartementencomplex waarvan een gedeelte wordt gebruikt door de basisschool. Bouwvergunning voor deze bebouwing is verleend op basis van door de provincie Overijssel afgegeven zogenaamde verklaringen van geen bezwaar. Door dit gebied loopt de wijkontsluitingsweg, de Esmarkelaan.

De in het bestemmingsplan "De Eschmarke" opgenomen bestemmingen "Ecologische verbindingzone","Groengebied", "Sport", "Bijzondere doeleinden", "Woonbebouwing" en "Landgoed" zijn zogenaamde eindbestemmingen. De ontwikkeling van gronden met deze bestemmingen kan zonder meer plaatsvinden.

Gronden bestemd voor “Ecologische verbindingszone” zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van natuur- en landschapswaarden, alsmede - daar waar dit middels een aanduiding op de plankaart is aangegeven - voor het realiseren van banen ten behoeve van een zogenaamde Hoogwaardig Openbaar Vervoerlijn, alsmede voor woning(en), daar waar dit middels een aanduiding "w" op de plankaart is aangegeven.

In onderhavig bestemmingsplan betreft het de gebiedsstrook gelegen ten oosten van het wijkdeel "Eekmaat West" en de gebiedsstrook gelegen ten westen van de gronden met de bestemming "Landgoed".

In het gebied De Leuriks Oost gelegen tussen Gronausestraat, Oostweg en Keppelerdijk komen gronden voor die bestemd zijn voor “Groengebied”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de handhaving (en/of de aanleg) van onder meer parken, plantsoenen, bospercelen, waterpartijen, bermstroken, toegangspaden, fietspaden, voetpaden.

Gronden gelegen op de zuid-oosthoek van de Gronausestraat en Zuid Esmarkerrondweg en gronden gelegen ten zuiden van de Gronausestaat en ten westen van het appartementencomplex aan de Esmarkelaan hebben de bestemming “Sport”. Deze gronden zijn bestemd voor de bouw en aanleg van sportvoorzieningen met daarbij behorende verblijfsdoeleinden alsmede voor middels op de plankaart aangegeven aanduidingen voor Hoogwaardig Openbaar Vervoerlijn, woning, buffer ecologische zone en voor "Bijzondere doeleinden" aangegeven middels een accentpunt. Voor deze gronden geldt een bebouwingspercentage van 5% en de restrictie dat hier niet hoger mag worden gebouwd dan in één bouwlaag. Ter palatse van een accentpunt geldt een maximale bebouwingshoogte van 12 meter en een maximaal bebouwingsoppervlak van 1000 m2. Ter plaatse van het accentpunt op de zuid-oosthoek van de Gronausestraat en Zuid Esmarkerrondweg is het Servicecentrum Oost gerealiseerd.

Gronden gelegen ten oosten van het gedeelte Leuriks West zijn bestemd voor "Landgoed". Deze gronden zijn bestemd voor het bouwen van woningen met de daarbij behoreden aanbouwen, bijgebouwen, uitbouwen en andere bouwwerken alsmede voor verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen alsmede voor de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van natuur- en landschapswaarden. Gelet op het landschappelijke karakter van dit gebied geldt een bebouwingspercentage van slechts 2 %.

Voor een perceel gelegen aan de Zuid Esmarkerrondweg geldt de bestemming "Woonbebouwing". Deze gronden zijn bestemd voor de bouw van woningen met de daarbij behorende aanbouwen, bijgebouwen, uitbouwen en andere bouwwerken alsmede voor andere voorziening zoals voetpaden, in- en uitritten naar en van woningen.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.

Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.

Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).

Aangezien onderhavig bestemmingsplan niet alleen het vastleggen van de bestaande planologische situatie betreft maar ook het realiseren van een nieuwe ontwikkeling in het gebied Leuriks Oost, wordt in de diverse hoofdstukken en paragrafen waar nodig afzonderlijk ingegaan op de omstandigheden in het gebied Leuriks Oost.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

2.1 Algemene Beschrijving Van Het Plangebied

Het gebied van onderhavig bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" heeft betrekking op gronden gelegen in de wijken Eekmaat West, het Centrumgebied Eschmarke, de Leuriks West en toekomstige woonwijk Leuriks Oost. Daarnaast beslaat het gebied twee ecologische verbindingszones en de resterende gronden tussen bovengenoemde wijken en de Gronausestraat. Al deze gebieden maken onderdeel uit van een groot uitleggebied tussen Enschede en Glanerbrug, de Eschmarke genaamd. De Eschmarke is in het kader van de VINEX aangewezen als grotere woningbouwlocatie van Enschede. De oorspronkelijke structuur in de Eschmarke heeft een sterke orthogonale opzet. Deze kent zijn oorsprong in de lange lijnen tussen Enschede en Glanerbrug, zijnde de Gronausestraat en de spoorlijn en de haaks daarop toegepaste ontginningsrichting. De bestaande oostwest en noordzuidlijnen (infrastructurele en groene lijnen) vormen de dragers van een raster, welke de basis vormt voor het stedenbouwkundig concept voor het gebied tusssen Enschede en Glanerbrug. Aan het raster is een aantal nieuwe lijnen toegevoegd, zodat een ruimtelijk raamwerk is ontstaan voor de verdere ontwikkeling van De Eschmarke. De Eschmarke wordt in noord-zuidrichting doorsneden door drie ecologische verbindingszones: een boszone, een heidezone en een beekzone.

Het gebied van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" bevindt zich in de zuidwesthoek van De Eschmarke en wordt ten noorden begrensd door de Gronausestraat, ten oosten door de woonwijk Eilermarke, ten zuiden door het buitengebied en ten westen door de Zuid Esmarkerrondweg.

Voor heel Eschmarke geldt in algemene zin een suburbaan en tuinstedelijk woonmilieu. Zodoende bestaat het woningaanbod in alle deelgebieden voornamelijk uit rijtjeswoningen, tweekappers, geschakelde woningen en vrijstaande woningen.

Zowel de Eekmaat West, de Leuriks West als ook in de toekomst de Leuriks Oost kunnen worden beschouwd als beheersgebied. De overheersende functie is hier wonen, waarbij in de toekomst geen veranderingen van ingrijpende aard worden voorzien. Toekomstige ontwikkelingen binnen de drie woonwijken zullen zich richten op meer groene woonmilieus met lagere bebouwingsdichtheden.

2.1.1 Ruimtelijke structuur

Ruimtelijke hoofdstructuur per deelgebied

Centrumgebied Eschmarke en Bruggerbosch

Het Centrumgebied is onderdeel van een centrale as in de wijk De Eschmarke, waarbij de diverse gebouwen zijn gerangschikt langs een meanderende ontsluitingsweg die tevens functioneert als ontsluiting van de achterliggende woongebieden. In het Centrumgebied zijn de wijkvoorzieningen voor Eschmarke geconcentreerd. Ten westen hiervan ligt het woon-zorgcomplex Bruggerbosch als een autonoom gebied.

Eekmaat West

De Eekmaat West grenst aan de noordzijde aan de Gronausestraat, aan de westzijde aan de Oostweg, aan de zuidzijde aan het buitengebied en aan de oostzijde aan de woonwijk Eilermarke.

In het gebied worden door middel van lijnelementen directe relaties gelegd met aanliggende plandelen. De in het gebied aanwezige wegen de “Slinger”, de “Kronkel” en de Dolphiaweg vormen hierbij een continue beweging door de verschillende plandelen heen. Vanaf deze twee doorgaande slingerende routes worden de verschillende buurten met een eigen bebouwingskarakteristiek ontsloten.

Leuriks Oost

Het gebied Leuriks Oost ligt ingeklemd tussen de Gronausestraat aan de noordzijde, de Keppelerdijk aan de zuidzijde en de Oostweg aan de oostzijde. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het landgoed De Leuriks, met daarnaast het woongebied De Leuriks West.

De oost- en westrand van de Leuriks Oost worden gevormd door twee grote bospercelen. De laanbeplanting langs de Gronausestraat vormt de groene noordrand van het gebied.

Ten zuiden grenst het plangebied aan de Keppelerdijk, een landelijke weg die de Leuriks Oost scheidt van het prachtige buitengebied van Enschede.

Ook de Leuriks Oost maakt onderdeel uit van het zogenoemde “Boswonen-Zuid” gebied. Dit gebied is een bijzondere zone vanwege de huidige landschappelijke kenmerken, de situering van een nabij gelegen ecozone in combinatie met het programma van uitsluitend vrijstaande woningen.

Bij de ruimtelijke opzet van deze nieuwe wijk zijn de huidige kwaliteiten in het gebied, zoals de beeldbepalende bospercelen, de houtwallen en de hoogteverschillen, optimaal benut. De bospercelen en houtwallen zijn geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan en vormen de ruimtelijke ruggegraat voor de nieuwe hoofdstructuur van het gebied.

Het plangebied is in een noordelijk en een zuidelijk deel op te delen, waarbij een bestaande natuurlijke laagte de overgangszone tussen noord en zuid vormt. Het snijvlak tussen beide wordt een markante strook openbare ruimte, ingericht als een natuurlijke beekzone.

Landgoed De Leuriks

Het landgoed De Leuriks is een noord-zuid gerichte groene zone die de gebieden de Leuriks Oost en de Leuruiks West van elkaar scheidt. Het gebied ligt aan de Gronausestraat, maar keert zich daar ruimtelijk gezien van af. Het landgoed fungeert eveneens als belangrijke ecologische verbindingszone voor vogels, vlinders en vleermuizen.

Leuriks West

Het gebied De Leuriks West ligt ten zuiden van de Gonausestraat, ten oosten van het landgoed De Leuriks, ten noorden van de Keppelerdijk/het buitengebied en ten westen van de Zuid Esmarkerrondweg. Direct ten noorden van dit gebied bevinden zich een aantal bestaande kavels met woonbebouwing, het Wijkservicecentrum Oost en een enkele kantoorvilla.

De Leuriks West maakt onderdeel uit van het gebied “Boswonen-zuid”, waarin de woonfunctie is gecombineerd met de ecologische verbindingsfunctie van het gebied. In het gebied is veel opgaand groen aangelegd op zeer ruime kavels.

De structuur van Leuriks West wordt vooral bepaald door de structuur van de waterhuishouding en het groen in het plan.

Stedenbouw

Centrumgebied De Eschmarke en Bruggerbosch

Uitgangspunt voor het centrumgebied is dat de ligging aan de Gronausestraat wordt geaccentueerd door bijzondere bebouwing. Het ruimtelijke concept bestaat hier uit een viertal zelfstandige gebieden langs een centrale ontsluitingsweg. Elk gebied biedt plaats aan een gebouw met elk een autonome architectuur en bouwmassa. De afzonderlijke gebouwen omvatten een scholencomplex (Brede school), een praktijk voor fysiotherapie en een winkelcentrum met daarboven woningen.

Voor de praktijk voor fysiotherapie (Medifit) bestaat de mogelijkheid om nog uit te breiden met een huisartsenpraktijk. Hiermee bestaat de mogelijkheid om de footprint van het gebouw met te vergroten. Het bestaande bouwblok zal hiervoor indien nodig worden aangepast.

Ten westen van het Centrumgebied bevindt zich het woon-zorgcomplex Bruggerbosch, een enclave van losse bebouwing in een bomenrijke omgeving. Dit complex met een bebouwingshoogte tussen de drie en vijf bouwlagen functioneert als een autonoom gebied aan de Gronausestraat.

Eekmaat West

Het karakter van Eekmaat West wordt bepaald door de loop van de Heutinkbeek, de aanwezigheid van grote bospercelen en houtsingels alsmede duidelijke hoogteverschillen.

In de Eekmaat West is zowel in de vormgeving van de voor- als achtertuinen, de straten en het openbare groen, het element “water” benadrukt en zichtbaar gemaakt. Een deel van de woningen wordt middels bruggen ontsloten.

Door de inpassing van bestaande landschappelijke elementen zoals bossen en houtsingels is het groene karakter van de wijk gewaarborgd.

Het merendeel van de woningen is noord-zuid georiënteerd, zodat een optimale bezonning van de woningen wordt verkregen. Dit betekent dat de woningen aan de zuidzijde van de straten tuingericht zijn en die aan de noordzijde straatgericht.

Binnen de Eekmaat West zijn drie deelgebieden te onderscheiden met elk eigen stedenbouwkundige, ruimtelijke en architectonische kenmerken. Het betreft hier het centraal in het gebied gelegen gebied in de vorm van een driehoek, het gebied ten oosten van dit gebied en het gebied ten westen van dit gebied.

Karakteristiek van het plandeel ten westen van het gebied in de vorm van een driehoek is het door elkaar geweven patroon van gekromde straten in oost – west richting en noord – zuid routes met een groen karakter. In dit gebied bevindt zich een mix van rijenwoningen, tweekappers, urban villa's en vrijstaande woningen. In het meest westelijk gelegen deel bevindt zich een reeks “geluidswal-woningen” die met hun rug het verkeersgeluid van de Oostweg opvangen.

Het centraal gelegen gebied wordt opgevat als een driehoekige ruimte die aan weerszijden wordt begrensd door twee doorlopende wanden van bebouwing. Het midden wordt gevuld met een tapijt van kubusachtige bebouwing, abstract van vorm en geplaatst op een raster dat sterk contrasteert met de omliggende wandbebouwing.

Ten oosten van deze driehoek wordt vanaf de twee doorgaande routes een aantal buurtjes met een eigen bebouwingskarakteristiek ontsloten. Deze buurtjes worden vanwege hun intieme en besloten sfeer de “Kamers” genoemd. De bebouwing varieert hier van tweekappers tot rijwoningen, vrijstaande woningen en gestapelde bouw langs de “Centrumkronkel”.

Daarnaast bevindt zich in de noordwestelijke hoek van De Eekmaat West een appartementencomplex met een hoogteaccent ter markering van de hoek Gronausestraat en Oostweg.

Leuriks Oost

De Leuriks Oost is een gebied dat nog totaal ontwikkeld moet worden. De Leuriks Oost zal worden gerealiseerd als een ruim opgezette woonwijk met een lage dichtheid, omzoomd door twee grote bospercelen, waardoor hier een lommerrijk en aantrekkelijk woonklimaat ontstaat. Om het groene karakter van het gebied te benadukken volgen de bebouwingsgrenzen zoveel mogelijk de contouren van de bestaande bospercelen. Hierdoor kent de wegenstructuur van Leuriks Oost geen lange rechtstanden, maar laat zich kenmerken door een slingerend verloop van de wegen. Het perspectief van de weggebruiker verandert hierdoor continu, zodat er maximaal contact is met de groene omgeving en zodoende een aangename en kleinschalige woonsfeer ontstaat. Het programma van uitsluitend vrijstaande woningen zorgt voor een hoge mate van transparantie naar de omliggende bosrijke omgeving, die vanaf de straat tussen de woningen door continu aanwezig en zichtbaar is.

In de Leuriks Oost is een verkavelingsmethodiek toegepast waarin een maximale breedte van de hoofdbebouwing is gekoppeld aan de breedte van de kavel. Hierdoor ontstaat altijd een ruime onderlinge afstand van minimaal 8,5 meter tussen de hoofdbebouwing en daarmee een rustig en ritmisch straatbeeld.

De verkaveling staat haaks op de richting van de ontsluitingsstructuur, waardoor de woningen het slingerende verloop van de straten volgen en het kleinschalige en ontspannen karakter van de buurt wordt versterkt.

Landgoed De Leuriks

Het gebied is gelegen rond een oude Twentse boederij, waarvan de inrichting als landgoed met een sterk groen karakter binnen de stadsgrenzen gerespecteerd en gehandhaafd dient te worden.

Leuriks West

De Leuriks West valt te karakteriseren als een rustige, groene villawijk met ruime vrijstaande woningen op riante kavels. De vorm van de kavels is hierbij gebaseerd op het verloop van de hoogtelijnen en de daarmee samenhangende richting van de kavelgreppels. Zodoende zijn onregelmatige kavelvormen ontstaan die het gebied een eigen en informeel karakter geven.

Groen

Centrumgebied De Eschmarke en Bruggerbosch

Het centrum gebied van de Eschmarke ligt ingeklemd tussen twee landschappelijke structuren die nog resteren uit de tijd dat dit gebied nog een agrarische functie had. Deze noord-zuid lopende houtwallen van oudere datum zijn doelbewust opgenomen in de nieuw gebouwde omgeving zodat het gebied randen heeft met een groen karakter van enig formaat.

Het verzorgings- en verplegingscentrum Bruggerbosch is gelegen in een voormalig bosperceel. De intentie is hier om dit groene, bosrijke karakter zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De groene uitstraling en de daarbij horende kwaliteiten geven het terrein haar zo eigen sfeer en uitstraling.

Eekmaat West

Het landschap in de Eekmaat West wordt sterk gekenmerkt door een zogenaamde kamerstructuur. De meeste kamers worden omzoomd door forse bomenrijen en/of houtsingels, meestal begeleid door een sloot of een beek.

Leuriks Oost

In de Leuriks Oost maken de bestaande bospercelen en houtwallen door ruimtelijke inpassing zowel visueel als functioneel een logisch onderdeel uit van de nieuwe woonomgeving.

Vanwege de nadrukkelijke aanwezigheid van het groen, wordt in de Leuriks Oost sterk gestuurd op een hoogwaardige openbare ruimte die naadloos aansluit op de bestaande groene randen. Het aanwezige groen vormt daarmee een belangrijke omgevingskwaliteit voor de nieuwe woonwijk Leuriks Oost. De landelijke sfeer langs de Keppelerdijk dient ondermeer door behoud, aanplant en onderhoud van de huidige begroeiing langs de weg te worden geaccentueerd. De begroeiing langs de Oostweg is onderdeel van het plan.

Landgoed De Leuriks

Dit landgoed is prive bezit en het bestaat uit een boerderij met weilanden, een bungalow en een bosje.

Het hele omringende gebied is vernoemd naar landgoed 'De Leuriks' dat hiervan nog steeds deel uitmaakt. Het kenmerkende in hoogte verlopend hoevenlandschap biedt een rijke schakering aan flora en fauna

De Leuriks is een fraaie groencorridor aan de westelijke kant van de Eschmarke. Het maakt deel uit van een langgerekte groenzone die zich in noord-zuid richting uitstrekt langs de bebouwde kom van Enschede. De Leuriks ligt daarmee in zekere zin op het 'kruispunt' van stad en natuur. Het is een karakteristiek stukje landschap met houtwallen, weilanden, beekjes, bossages en doorzichten.

Leuriks West

Dit exclusieve woongebied is onderdeel van één van de drie ecologische verbindingszones van de Eschmarke. De inzet is hier om het “boswonen” vorm te geven. Dit is ingegeven door de grote hoeveelheid aanwezig bos in de directe omgeving en de uitgangspunten zoals die destijds geformuleerd zijn bij de inrichtingseisen die gesteld zijn aan de diverse ecologische verbindingszones in de gehele Eschmarke. De openbare ruimte heeft een groen karakter en er zijn eiken geplant die het boskarakter van deze buurt versterken en die een functie vervullen ten aanzien van de ecologische doelstellingen. Dat geldt ook voor de vele aangelegde houtwallen tussen de verschillende kavels. Al deze maatregelen en de ruime groene opzet van het wegprofiel zorgen voor een lommerrijke groene uitstraling van deze wijk. De oplossingen voor het opvangen en bergen van het regenwater via een stelsel van wadies en greppels is ingepast in de groene structuur. De groene uitstraling wordt hierdoor versterkt.

Verkeer

Algemeen

De hoofdontsluiting voor zowel het auto- als het fietsverkeer van het totale plangebied wordt gevormd door de Gronausestraat en de Oostweg. Dit zijn de wegen met de belangrijkste verkeersfunctie in dit deel van de stad. Via deze wegen lopen de hoofdverbindingen tussen Glanerbrug/Eschmarke en Enschede. Maar voor het autoverkeer ook met de rest van Twente en Nederland middels de aansluiting op het rijkswegennet. Buiten de Oostweg en de Gronausestraat behoren alle wegen in het plangebied tot zogenaamde 30 km-zones.

De Gronausestraat vormt ook de route voor de Hoogwaardige Openbaar Vervoerslijn tussen Enschede en Glanerbrug/Eschmarke. Voor het plangebied zijn met name de halteplaatsen bij de aansluitingen van de Esmarkelaan, Dolphialaan, Winterweg en Zuid Esmarkerrondweg van belang. Op wat grotere afstand ligt het Station Eschmarke (circa 500 meter ten noorden van de Gronausestraat ter hoogte van de Esmarkelaan) waarmee via het spoor richting Enschede danwel richting Glanerbrug/Duitsland gereisd kan worden.

Voor het voetgangersverkeer zijn binnen de diverse deelgebieden alle wegen toegankelijk en meestentijds ook voorzien van trottoirs welke een aaneensluitend systeem vormen.

Centrumgebied De Eschmarke en Bruggerbosch

Het Centrumgebied is een belangrijke poort van de Eekmaat West en wordt ontsloten èn doorsneden door de Esmarkelaan: een van de drie ontsluitingswegen voor auto- en fietsverkeer van de Eekmaat West. De Esmarkelaan heeft ter plekke een hoge verblijfsfunctie door de aanwezigheid van het winkelcentrum en de scholen en is daarom ook aangewezen en vormgegeven als 30 km-zone.

Bruggerbosch kent haar hoofdontsluiting voor al het verkeer aan de parallelweg van de Gronausestraat en heeft daarnaast nog een ontsluiting voor het bevoorradend verkeer aan de Eschmarkelaan in het centrumgebied.

Eekmaat West

De Eekmaat West wordt op drie plaatsen voor autoverkeer ontsloten. Aan de westzijde van het plangebied heeft de Moerasspirealaan aansluiting op de Oostweg door middel van een rotonde. Aan de noordzijde wordt het gebied ontsloten via de Dolphiaweg en de Esmarkelaan. Deze twee wegen hebben aansluitingen op de Gronausestraat welke voorzien zijn van een verkeerslichteninstallatie. Bovengenoemde wegen vormen ook de ontsluitingen voor het fietsverkeer. Naast deze gezamenlijke ontsluitingen zijn er ook een aantal belangrijke ontsluitingen welke uitsluitend door fietsverkeer gebruikt kunnen worden. Het betreft de Keppelerdijk en de Ekersdijk welke van oudsher als belangrijke fietsverbindingen tussen Glanerbrug en Enschede gefunctioneerd hebben en dat nu nog steeds doen. Daarnaast is er een derde fietsverbinding tot stand gebracht welke dwars door de ecologische verbindingszone loopt en Glanerbrug/Eilermarke verbindt met Enschede middels de Eekmaatlaan en Moerasspierealaan.

Leuriks Oost

De hoofdontsluiting voor het autoverkeer in de Leuriks Oost loopt in noord-zuid richting en gaat via de Keppelerdijk naar de rotonde met de Oostweg. Vanwege de gewenste oriëntatie van de woningen op de Gronausestraat geldt dat een beperkt aantal kavels grenzend aan de bestaande parallelweg langs de Gronausestraat, via deze weg naar de hoofdrijbaan van de Gronausestraat wordt ontsloten. Om doorgaand autoverkeer (sluipverkeer) tegen te gaan bestaat er binnen het plangebied geen koppeling tussen deze beide ontsluitingen voor het autoverkeer.

Voor het fietsverkeer is deze koppeling wel aanwezig en loopt de noord-zuid verbinding van de parallelweg Gronausestraat door het plangebied naar de Keppelerdijk. Zowel de Gronausestraat als de Keppelerdijk hebben voor het fietsverkeer zowel een belangrijke ontsluitende rol richting Enschede als Glanerbrug. Binnen het plangebied zijn daarnaast nog enkele ondergeschikte fietsontsluitingen richting de Oostweg en Keppelerdijk aanwezig.

Landgoed De Leuriks

Het landgoed De Leuriks wordt voor al het verkeer via een particuliere weg zowel naar de Keppelerdijk als naar de parallelweg van de Gronausestraat ontsloten. Voor autoverkeer geldt wel de beperking dat de Keppelerdijk voor hen in de richting van de Oostweg is afgesloten. Op de parallelweg bestaat er de mogelijkheid voor het autoverkeer via de aansluiting tegenover de Winterweg de hoofdrijbaan in beide richtingen op te rijden.

Leuriks West

De Leuriks West wordt door de Leurikslaan voor al het verkeer ontsloten en kent aan de oostzijde een ontsluiting op de Keppelerdijk en aan de westzijde een ontsluiting op de Zuid Esmarkerrondweg. Voor autoverkeer geldt ook weer de beperking dat de Keppelerdijk voor hen in de richting van de Oostweg is afgesloten.

2.2 Cultuurhistorie

2.2.1 Monumenten

In het plangebied komen geen markante en bijzondere panden voor die op de lijst van gemeentelijke monumenten zijn geplaatst.

2.2.2 Overige cultuurhistorische waarden

De Cultuurhistorische Atlas van Overijssel biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, het Oversticht en de provincie Overijssel. Volgens deze kaart zijn er in het plangebied geen overige cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:

  • op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
  • de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.

In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.

Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.

Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral ot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • watersystemen zodanig inrichten dat deze voldoende en goed water bevatten en dat deze voor lange tijd veilig zijn en bestand tegen klimaatverandering;
  • voorkomen van wateroverlast in bebouwd gebied; bij inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herontwikkelingen dient waterbeheer zwaar mee te wegen, deels medeordenend;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0006.jpg"

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.

Gelet op het grotendeels conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.

De in dit voorloggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Agenda van Twente

De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:

  • Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
  • Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
  • Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.

De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 en Herijking 2009

De nota “Enschede biedt ruimte voor de toekomst” is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat.

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie heeft de volgende hoofddoelstellingen:

  • het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
  • het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
  • het waarborgen van een duurzame ontwikkeling.

Deze doelstellingen voor de lange termijn zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd in een aantal bouwstenen voor de ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Voor de toekomst moet het vizier vooral worden gericht op versterking en herinrichting (herstructurering) van het bestaande stedelijke gebied. Zowel in het binnensingelgebied als in een aantal wijken daarbuiten zullen ingrijpende veranderingen plaats vinden om Enschede als woon- en werkstad aantrekkelijk te houden. Vanuit dit perspectief moeten plannen die voor de komende tijd op het programma staan zoveel mogelijk in de bestaande stad worden gerealiseerd. Om de eenzijdigheid van de woningvoorraad te doorbreken, moet de komende jaren een breed palet van woningtypen en woonmilieus worden gerealiseerd. Deels als toevoeging aan het bestaande aanbod, deels vervanging van huurwoningen, die niet meer aan de eisen voldoen. Doel is de stad ook aantrekkelijk te maken voor mensen met midden- en hogere inkomens.

Herijking 2009

In de zomer van 2009 is de herijking van de RO-visie vastgesteld. Hierin is ook een paragraaf over wonen opgenomen. Op basis van demografisch- en woningmarktonderzoek blijkt, dat in Enschede nog veel behoefte is aan groene woonmilieus en stedelijk compacte woonmilieus. Deze vraag ligt vooral bij gezinnen met een (middel-)hoog inkomen. Het is daarom van belang dat in de nog te ontwikkelen gebieden tegemoet wordt gekomen aan de kwalitatieve eisen die deze consumenten stellen aan kwaliteit van de woning en het groen daar omheen. Het is daarbij van belang gebieden met een tastbare schaal met een bepaalde identiteit te creeren. Dit wordt in de RO visie Kwartiermaken genoemd.

De vraag in de groene woonmilieus ligt bij gezinnen met een (middel-)hoog inkomen. Het is daarom van belang dat in de nog te ontwikkelen gebieden tegemoet wordt gekomen aan de kwalitatieve eisen die deze consumenten stellen aan kwaliteit van de woning en het groen daar omheen. Het gaat bij de woning dan vooral om grootte. Dit is zeker bij een nieuwe woonwijk van belang, zodat de wijk toekomstbestendiger is bij veranderende vraag in de toekomst. Voor de Eschmarke houdt dit daarom minder reguliere rijwoningen in. Deze zijn ten opzichte van de oorspronkelijke plannen al oververtegenwoordigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0007.jpg"

Kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030

3.3.3 Structuurvisie

Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld, waarin het belangrijkste bestaande ruimtelijk beleid uit diverse nota's is opgenomen en met elkaar in relatie is gebracht. Het gaat hier om de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. De structuurvisie bevat hiermee de kern van hoofdonderwerpen op stedelijk niveau.

Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Het is de ambitie om in de toekomst meer ruimtelijk beleid of stedelijke ontwikkelingen op te nemen in de structuurvisie. Ook zal het bestaande beleid regelmatig worden herijkt. Hiermee is de structuurvisie dynamisch en kan altijd inspelen op actuele thema's. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.

3.3.4 Woonvisie Enschede 2005 - 2015

Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.

Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:

  • de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
  • tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.

In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:

  • het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
  • het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.

Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:

  • sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
  • aandacht voor de kwetsbare groepen;
  • werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
  • vergroten van de invloed van woonconsumenten;
  • samenwerken aan wonen.

De Woonvisie Enschede 2005-2015 is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.

Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen.

3.3.5 Stedelijke Koers

Op 24 september 2012 heeft de gemeenteraad het Koersdocument ten behoeve van de herprioritering van projecten (hierna: de Stedelijke Koers) vastgesteld. Het doel van de Stedelijke Koers is het aanbod van plannen (planvoorraad) op het gebied van wonen, bedrijven en kantoren te laten aanlsuiten bij de veranderde vraag. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om de planvoorraad terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitvoering hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin.

De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijven(terreinen) wordt naar beneden bijgesteld.

Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren omdat sprake is van leegstand.

Stedelijke Koers en bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010"

Het gebied Leuriks Oost ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010". In de Stedelijke Koers is door de gemeenteraad vastgelegd dat de uitgifte van kavels in dit gebied mag doorgaan, maar wel gefaseerd.

De verdere ontwikkelingen in het gehele gebied De Eschmarke zijn vastgelegd in het "Ontwikkelingsplan Eschmarke" dat op 4 maart 0213 door de gemeenteraad is vastgesteld. Ook hierin is het gebied Leuriks Oost opgenomen als ontwikkellocatie.

3.3.6 Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003

In juni 2004 is de detailhandelsstructuurvisie Enschede door de gemeenteraad vastgesteld.

In de detailhandelsstructuurvisie wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:

  1. 1. Binnenstad behouden en versterken als (Eu)regionaal recreatief winkelcentrum;
  2. 2. Eigentijdse voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen evenwichtig verdelen op wijkniveau;
  3. 3. Gericht bezochte (volumineuze) detailhandel met een bovenlokaal verzorgende functie zoveel mogelijk concentreren, met waar nodig afstemming op regionaal niveau.

Detailhandelsbeleid in stadsdeel Oost waaronder plangebied “Eschmarke Zuid West 2010”

Dagelijkse boodschappen

De wijken Velve-Lindenhof, Hogeland en Stokhorst/'t Ribbelt (samen ruim 21.000 inwoners) vormen samen met de nieuwbouwwijk Eschmarke en de kern Glanerbrug Enschede-Oost. Met gemiddelde binding- en toevloeiïngscijfers zou hier ruimte zijn voor één wijkwinkelcentrum met drie à vier elkaar aanvullende supermarkten.

De toekomstige winkelstructuur in dit stadsdeel wordt hoofdzakelijk bepaald door de geplande grootschalige ontwikkelingen in het Miro Centre. Op deze locatie zijn plannen om een grootschalige supermarkt te ontwikkelen. Dit zorgt in dit stadsdeel naar verwachting voor zowel een hoge binding (80%) als een hoge toevloeiing (30%). Toevloeiing is vooral te verwachten vanuit het oostelijk binnensingelgebied en vanuit Glanerbrug. Uitgangspunt voor de overige toekomstig haalbare winkelstructuur is het Miro Centre, dat in de toekomst een bovenwijkse functie vervult.

In stadsdeel oost wordt de nieuwbouwwijk Eschmarke ontwikkeld. In totaal worden hier 5.000 woningen gebouwd (± 12.000 inwoners). Door het uitgebreide aanbod in de omgeving (Miro Centre, Lage Bothof, Glanerbrug) zal relatief veel koopkracht afvloeien. In deze wijk is maximaal ruimte voor een goede buurtvoorziening (supermarkt en enkele aanvullende winkels).

De kern Glanerbrug en omgeving heeft circa 13.500 inwoners. Hier zijn voldoende mogelijkheden voor een volwaardig winkelcentrum met twee à drie supermarkten en een uitgebreid (semi-) dagelijks aanbod. Het winkelaanbod blijft bij voorkeur zoveel mogelijk geconcentreerd aan de doorgaande weg (Gronausestraat).

Detailhandelsbeleid specifiek voor Eschmarke

In de nieuwbouwwijk Eschmarke is een kleine buurtvoorziening gerealiseerd, bestaande uit één goede supermarkt en enkele speciaalzaken (maximaal 2.000 m² vvo, omvang en invulling vergelijkbaar met Helmerhoek). Deze voorziening functioneert ondersteunend aan de grote winkelcentra in de omgeving, zoals het Miro Centre, het winkelcentrum Glanerbrug en de Lage Bothofstraat. Voorkomen moet worden dat hier teveel ruimte wordt geboden voor detailhandel.

Detailhandel in plangebied

In het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich het buurtwinkelcentrum. Buiten dit centrum is er geen ruimte voor detailhandelsfuncties.

3.3.7 Binnenstedelijke bedrijvigheid

Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis veel binnenstedelijke bedrijfslocaties. Er is echter sprake van een uitschuifproces van bedrijven van de bestaande stad naar de rand van de stad. Dit suburbanisatiegedrag van het bedrijfsleven doet zich in iedere stad voor, maar vanwege de vele bedrijvigheid in de bestaande stad in hoge mate in Enschede. Ondanks de vele verhuisbewegingen naar buiten herbergt Enschede nog steeds veel binnenstedelijke bedrijvigheid.

Daar waar de bedrijven uit de stad zijn vertrokken is de achtergebleven locatie vaak getransformeerd tot woonlocatie. Al in de vorige Toekomstvisie heeft de gemeente aangegeven dat de druk op het buitengebied zo beperkt mogelijk moet zijn. De druk op de ruimte in de stad neemt dus toe: daar waar mogelijk moet de bedrijvigheid in de bestaande stad worden opgevangen. Dit eens te meer daar de vrijgekomen bedrijfsruimte (locatie, gebouwen) in het bestaand stedelijk gebied veelal dient als 'broedplaats' voor nieuwe startende bedrijvigheid en de structuur van de lokale economie en de vitaliteit van de wijk en de bestaande stad versterkt.

Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in een twee beleidsvelden te weten functiemenging (verspreide/informele locaties) en bedrijventerreinen (formele locaties). Een duidelijke kwantitatieve afbakening valt hier niet echt aan te geven maar ligt grofweg bij 1,5 ha. De in de verschillende wijken verspreide werkgelegenheid (informele locaties/functiemening) bedraagt ca. 30% van de totale Enschedese werkgelegenheid, op de formele locaties gaat het om ca. 11% van de totale werkgelegenheid (2008).

De gemeente wil actief inzetten op het tegengaan van een verdere afname van de bestaande voorraad binnenstedelijk bedrijfslokaties door:

  • in elke ruimtelijke afweging van functionele (her)ontwikkeling van een locatie de functie werken nadrukkelijk als optie mee te nemen;
  • bij de afweging van de (her)ontwikkeling van een werklocatie het behoud van de werkfunctie als uitgangspunt te nemen;
  • de bestaande locatiescans (BRO, I&O, 2001) in te zetten als afwegingskader; indien er van betreffende locatie geen scan voorhanden is worden deze alsnog opgesteld;
  • de verankering van de werklocaties plaats te laten vinden in de bestemmingsplannen.

In 2007 is dit beleid voor binnenstedelijke bedrijfslocaties door de gemeenteraad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0008.jpg"

Met de programma's 'Economische Ontwikkeling' en 'Enschede werkt' wordt het creëren van fysieke ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda gezet. Hierbij geldt dat inbreiding boven uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels/terreinen en om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Hiermee volgen wij de SER-ladder.

Ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid is nodig voor het uitvoeren van de Toekomstvisie: behoud van het bestaande en ruimte geven aan vernieuwing. Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad/regio.

Bureau Ecorys BV heeft in 2008 een prognose opgesteld van de benodigde ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid tot 2020. Het ging hier om een herijking van de cijfers uit 2005 en om het maken van een kwalitatieve match van vraag en aanbod. Uit het eindrapport “Kwaliteitsmatch vraag en aanbod bedrijventerreinen Enschede 2008” blijkt dat op basis van het model European Coordination – d.i. het meest realistische model voor de middellange termijn voor de situatie en ontwikkeling in Enschede - een vraag van netto 112 hectare wordt verwacht tot 2020. Als gekeken wordt naar vraag en terreinprofielen, beschikt Enschede over kwalitatief goede en bereikbare vestigingslocaties, in het bijzonder aan de westkant van de stad. Het Business & Sciencepark, Usseler Es en Kop Marssteden kunnen als drie (potentiële) toplocaties worden beschouwd.

Om aan deze vraag te kunnen voldoen wordt ingezet op herstructurering (o.a. Havengebied, Roombeek, Hardick & Seckel), zoeken naar nieuwe binnenstedelijke lokaties en uitleg (Usseler Es). Omdat vooral ook de kwaliteit van de werklokaties steeds belangrijker wordt geven wij hier extra veel aandaht aan. Hiervoor worden instrumenten als parkmanagement en de vestigingscriteria al een aantal jaren ingezet. Samen met de provincie zijn bovendien voor een aantal terreinen zgn. kwaliteitsscans uitgevoerd die duidelijk maken op welke punten ingezet moet worden om de kwaliteit te verbeteren. Via duurzaamheidsprojecten (o.a. Usseler Es) wordt naar de toekomstwaarde gekeken. Eén en ander is tevens verwoord in het Masterplan West. Deze laatste is via de herijkte RO-visie voor alle terreinen > 10 ha. in de stad uitgevoerd en zal ook op Netwerkstadniveau worden ingezet.

Functiemenging

Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook detailhandel- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Het beleid sluit tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid. Het beleid ten aanzien van functiemenging in de woonwijken is in het kader van Stimuleren wijkeconomie nader uitgewerkt en is in de zomer 2009 vastgesteld.

Veel mensen starten een eigen bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd. Ook al blijven deze bedrijven vaak klein en meestal beperkt tot een eenmans bedrijf, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde ZZP-ers (zelfstandige zonder personeel).

Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik. In veel wijken zijn er grotere dan wel kleinere concentraties van ZZP-ers. Als voorbeeld kan worden genoemd Stroinkslanden-Zuid en Horstlanden Veldkamp. In totaal zijn alleen al ongeveer 4500 ZZP-ers in de stad gevestigd.

Voor de gemeente Enschede is het fenomeen “bedrijf aan huis” vanuit verschillende doelstellingen relevant:

  • Het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
  • Het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie (doorbereken van de monofunctie wonen);
  • Het bevorderen van sociale stijging;
  • Het terugdringen van mobiliteit.

Bij werken aan huis gaat het niet alleen over ZZP-ers, die bijvoorbeeld één kamer in de woning in gebruik hebben als kantoor/bedrijfsruimte. Vaak zijn er in doorgaande straten (stedelijke radialen of dorpse linten) meestal nog winkelplinten waar naast detailhandel en restaurants ook andere bedrijfjes gevestigd zijn. In het ruimtelijk beleid gelden voor detailhandel en horeca specifieke vereisten en daarom vallen deze bedrijven ook niet onder de definitie van functiemenging. De ruimten in plinten zijn echter vaak wel zeer interessant als vestigingsplaats voor bedrijfsruimtes waarbij de bedrijfsuitoefening niet thuis kan plaatsvinden omdat men bijvoorbeeld meer ruimte nodig heeft of het bedrijf in kwestie veel bezoekers trekt. Het bedrijf wordt meestal ook niet zo groot, dat verhuizing naar een (te bouwen) bedrijfspand op een bedrijventerrein een optie is. Bij plinten kan ook gedacht worden aan de begane grond van flats, waarbij bijvoorbeeld vanuit een garage een bedrijfje gevoerd kan worden.

Enschede is ingedeeld in landelijk gebruikte woonmilieus. Deze woonmilieus geven aan, hoe een buurt is opgebouwd, in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden gezegd over parkeermogelijkheden en openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere. In het schema is aangegeven in welk woonmilieu gekozen is voor welke mate van functiemenging.

Regeling functiemenging per woonmilieu:

  • A. de basisregeling functiemenging: maximaal 30 m2 bebouwd oppervlak, daarboven ontheffing aanvragen per geval;
  • B. 30 % van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging, daarboven ontheffing per geval;
  • C. binnen de kaders van de "Gids Buitenkans" geheel vrijlaten. Deze gids maakt veel ontwikkelingen mogelijk, mits ze versterkend zijn voor de kwaliteiten van het landschap;
  • D. een aantal "hotspots" in de stad aangeven waarbinnen 49 % vrijstelling toegestaan wordt (daarboven is er sprake van bestemmingsplanwijzigingsprocedure per individueel geval).

Deze categoriën gekoppeld aan de woonmilieus geven de volgende indeling:

Woonmilieu Regeling functiemenging
Landelijk milieu C.
Dorps woonmilieu B.
Villa's in het groen B.
Sub-urbaan A.
Groene woonwijk A. (met experimenten (B) in de plinten).
Wijkcentrum wonen A.
Stedelijk compact A.
Centrum stedelijk A.
Stedelijke villa's B.
Stedelijke radialen, dorpse linten en singels B.
“Hot Spots” in de stad D.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0009.jpg"

3.3.8 Kantorennota 2002

Het kantorenbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de nota "Kantorenbeleid

Gemeente Enschede" uit 2002. De belangrijkste uitgangspunten voor het kantorenbeleid zijn:

  1. a. Het ontwikkelen van een aantrekkelijk investerings- en ontwikkelingsklimaat.
  2. b. Het aanbieden van de juiste hoeveelheid kantoorlocaties van de juiste kwaliteit die aansluit bij de marktvraag;
  3. c. Het voorkomen van versnipperde ontwikkelingen. De markt wil namelijk krachtige kantoorlocaties die een duidelijke aantrekkelijkheid en positie hebben;
  4. d. De kantoorontwikkeling van Enschede in breder regionaal kader plaatsen. In de toekomst zal de netwerkstad steeds meer opereren als één kantorenmarkt.

Dit beleid houdt in dat het aanbod van kantorenlocaties qua hoeveelheid en kwaliteit goed dient aan te sluiten op de marktvraag. Uit diverse marktanalyses –de meest recente uit 2009– dreigt een overaanbod voor kantoren te ontstaan. Enschede zet daarom in op drie krachtige kantorenlocaties en een beperkte groeimogelijkheden buiten deze locaties.

De kantorenlocaties van de gemeente Enschede zijn:

  1. 1. De Stationsomgeving (met de nadruk op publieke functies en kantoren met een baliefunctie);
  2. 2. De Zuiderval (nadruk op zakelijke dienstverlening);
  3. 3. Kennispark / Business & Science Park (met de nadruk op Science ontwikkeling).

Voor de overige locaties in Enschede geldt dat kantoren in beperkte mate worden toegestaan om de ontwikkelingen niet concurrerend te laten zijn met de formele, hierboven genoemde kantorenlocaties.

Zo geldt voor kantoren aan singels en uitvalswegen een maximum van 350 m² bvo per perceel. Op de overige locaties en ontwikkelingen in de wijk, geldt de norm van 150 tot 200 m² bvo per gebouw (of 5-10 werkzame personen).

Kantorenbeleid in het plangebied “Eschmarke Zuid West 2010”

Het gebied De Eschmarke is geen formele kantorenlocatie en is ook geen zogenaamd singelmilieu. Voor kantoorontwikkelingen in het gebied geldt derhalve dat bij de ontwikkeling van solitaire kantoren een maximum van 200 m2 bvo per perceel geldt.

3.3.9 Horecabeleid

In 2005 heeft de gemeenteraad van Enschede het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 vastgesteld. Het ontwikkelingskader vormt beleid voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de Enschedese horeca.

De horecanota:

  • beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de Gemeente Enschede;
  • zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente èn ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en -initiatieven;
  • dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen.

In de nota zijn de volgende inhoudelijke keuzes gemaakt:

  • de versterking van de binnenstad als euregionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren. Insteek hierbij is het relatief wat eenzijdige profiel van het bestaande aanbod - beperkte variëteit, relatief weinig horeca voor 30+ en cultuurbezoekers en naar verhouding weinig moderne/eigentijdse concepten - te doorbreken.
  • de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid wordt gemaakt in:
    1. 1. Horecaconcentratiegebied. Hier krijgt met name de horeca in de milieucategorieën 2 en 3.1 (kroegen, discotheken, danssalons, eetcafé's e.d.) kansen zich verder te ontwikkelen. Ook geldt in deze gebieden een ruimer openingstijdenregime. Vooralsnog hebben alleen de Oude Markt en directe omgeving en het Muziekkwartier, beide gelegen in de binnenstad van Enschede, in het beleid de status als horecaconcentratiegebied.
    2. 2. Horecaontwikkelingsgebied. In deze gebieden wordft een menging van horeca (tot en met categorie 2) met winkel-, toerisme en cultuurfuncties voorgestaan. Dit is onder meer het geval in het gebied Walstraat/Zuiderhagen/Pijpenstraat, Roombeek, het Van Heekplein en Boekelo/Rutbeek e.o.
    3. 3. Horecaconsolidatiegebied. In deze gebieden, waartoe behalve de woonwijken en -buurten ook bijvoorbeeld de radialen naar de binnenstad en de bedrijventerreinen worden gerekend, wordt het huidige horecabestand gehandhaafd, maar wordt in zijn algemeenheid geen medewerking verleend aan nieuwvestiging. Verplaatsing van solitaire horecavestigingen naar formele winkelcentra in de omgeving blijft in principe mogelijk en wenselijk.
    4. 4. Sterlocaties. Dit zijn bijzondere plekken of panden, verspreid over de stand, waar de vestiging van bijzondere, (ver)nieuw(ende) horeca onder nadere voorwaarden een optie is. Voorbeelden: Villa van Heek, Schouwburgpand, delen van het buitengebied.
  • beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies door met name horecaontwikkelingen in woongebieden en op bedrijventerreinen aan banden te leggen.
  • de aanpassing van het beleid sluitingstijden horecabedrijven door, op basis van ontheffing, de openingstijden in horecaconcentratiegebied te verruimen naar 04.30 uur (zondag 05.30 uur), in de overige binnenstad naar 02.00 uur en op recreatieboulevard Go Planet naar 04.30 uur (weekenden).
  • naast het creëren van ruimte voor (ver)nieuw(end) aanbod, wordt de dienstverlening richting de horecaondernemer verder verbeterd met onder meer de instelling van een digitaal horecaloket voor de ondernemer.

Horeca Stadsdeel Oost

Bij de totstandkoming van het horecabeleid waren in Stadsdeel Oost 58 horecabedrijven gevestigd verdeeld over de vier deelsectoren maar met een opvallend groot aanbod drankenverstrekkers.

Deze bedrijven beschikten samen over 11.385 m2 verkoopoppervlak

Horeca Oost Aantal bedrijven Verkoopoppervlak
Drankensector 34 9.225 m2
Fastfoodsector 15 781 m2
Restaurantsector 8 1.379 m2
Hotelsector 1 -
Totaal horeca 58 11.385 m2

Bron: Bedrijfschap Horeca en Catering, juni 2004

Een recente inventarisatie van het aanbod laat weinig verschuivingen zien in de omvang en samenstelling van de sector in Oost. Het grootste deel van het aanbod concentreert zich nog altijd in Glanerbrug. Hier is ruim een kwart van het horecavloeroppervlak terug te vinden.

Eind 2007 opent in de wijk Eschmarke het wijkwinkelcentrum met horeca in de fastfoodsector. Elders in Oost is nog altijd sprake van een bij de wijken passend aanbod van met name doelgericht bezochte horeca met een lokaal verzorgende structuur.

Horecabeleid in het plangebied “Eschmarke Zuid West 2010”

Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het gemeentelijk horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten en wijken.

Uit het oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige, herkenbare horecaontwikkellocaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van het aanbod in woonbuurten en wijken in zijn algemeenheid niet voorgestaan. Net als voor de detailhandel geldt dat de kansen op behoud en versterking van het horeca aanbod het grootst zijn bij concentratie in formele buurt- en wijkwinkelcentra.

De situatie in het plangebied geeft geen aanleiding van deze algemene beleidslijn af te wijken.In het plangebied bevindt zich het wijkwinkelcentrum Eschmarke. Hier is een cafetaria annex lunchroom gevestigd. Voorts biedt het even verderop gelegen centrumgebied van Glanerbrug een divers aanbod dranken- en maaltijdverstrekkers.

3.3.10 Mobiliteitsplan 2004 - 2015 en Herijking 2009

Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Ondanks deze maatregelen is de verkeerssituatie in Enschede nog niet optimaal. Het hoofdoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, evenals het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied.

De aanpak bestaat uit de volgende richtingen:

  • de ambities van de stad faciliteren
  • de weggebruiker vrijheid en keuze bieden
  • de bestaande infrastructuur en capaciteit zo goed mogelijk benutten

In het Mobiliteitsplan heeft de gemeenteraad besloten om voor de bereikbaarheid van Enschede onder andere in te zetten op het afmaken van het stelsel van HOV-assen.

3.3.11 Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.

Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.

Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

3.3.12 Sportnota "Enschede beweegt"

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Enschede beweegt” vastgesteld als kadernota voor het sportbeleid voor de periode 2008-2015. Driekwart van de Enschedese bevolking doet aan sport en tweederde beweegt voldoende! Hoewel dit vergeleken met het landelijke gemiddelde een mooie score is, is het toch noodzakelijk om enige accentverschuivingen aan te brengen in het sportbeleid. Oorzaak hiervoor ligt bij de veranderende houding van de (potentiële) sporter en de daarmee samenhangende afname van het aandeel op de sportmarkt van de sportverenigingen, de behoefte aan andersoortige sportaccommodaties en de noodzaak tot meer maatwerk bij de stimulering tot sportief bewegen. Vanuit de thema's gezondheid, sociale binding en vorming vormen de invalshoeken vraaggestuurd verleiden, grensverleggend ondernemen en krachten bundelen de basis van het sportbeleid 2008-2015. Belangrijke punten hierbij zijn:

  • De vitalisering van de sportverenigingen, zodat zij in staat blijven hun meerwaarde van ontmoeting, vorming en vrijwilligerswerk als interessante partner in de stad waar te maken. De trends in de samenleving vereisen dat een vitale sportvereniging meer op de toekomst en de omgeving is gericht en qua aanbod en organisatie zich daarop aanpast.
  • De modernisering van het gemeentelijk sportaccommodatiebestand, zodat dit multifunctioneel en levensbestendig wordt. Daarbij zal de nadruk liggen bij het toepassen van nieuwe technieken bij buitensport (op dit moment met name kunstgras) en het anders bouwen van binnensportaccommodaties (met name gymnastieklokalen). De uitgangspunten van de nota “Ruim baan voor bewegen” blijven van toepassing.
  • De verleiding tot levenslang sportief bewegen, dus van jonge kinderen tot zeer hoog bejaarden, moet niet alleen leiden tot een sluitende keten voor de jeugd van 0 tot 24 jaar, maar ook tot aandacht voor de volwassenen (in het kader van vergrijzing, zelfredzaamheid en tegengaan vereenzaming).
  • De wisselwerking tussen sport en organisaties op andere beleidsterreinen, zodat kennis en kunde wederzijds beter kunnen worden benut, met een positieve uitwerking voor alle betrokkenen.

Bovenstaande heeft geleid tot een actieplan “Sportief bewegen 2008-2015”, waarin vijftien actiepunten zijn opgenomen. De meest in het oog springend zijn de vitale sportvereniging (criteria, voorwaarden en wijze van ondersteuning), vraaggestuurd aanbod (vernieuwende arrangementen), het SportServiceTeam (een vernieuwd, uitgebreid en proactief werkend “sportloket”), het innovatieplan gemeentelijke sportaccommodaties, beweegmanagement (afstemming om te komen tot een continu aanbod van sportstimuleringsactiviteiten aan de jeugd), netwerk “sportief bewegen” (structurele basis voor samenwerking tussen partijen binnen en buiten de sport). In de gemeentelijke Sportnota wordt sport, in de brede zin van het woord, neergezet als verbindend element tussen diverse beleidsterreinen. Door deze ontwikkeling verandert ook de rol van sportaccommodaties. Multifunctionaliteit en 24-uurs gebruik komen daarbij steeds meer centraal te staan. Immers, de druk op de schaarse ruimte en middelen vereist een efficiënt en optimaal gebruik, onder andere via medegebruik en combinaties van voorzieningen. Sportaccommodaties moeten daarom niet langer alleen voldoen aan sportspecifieke eisen maar ook aan eisen voor (mede)gebruik ten behoeve van andere functies. Sport heeft zich de laatste decennia ontwikkeld tot een bloeiende bedrijfstak.

Verleiden tot sportief bewegen lukt alleen door samenwerking tussen sportverenigingen en sportorganisaties met onderwijsinstellingen, kinderopvang- en welzijnsorganisaties, zorgverleners, bedrijfsleven, wijk- en buurtcomités en dergelijke enerzijds en de beoogde deelnemers anderzijds.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Overwegend wordt de bestaande situatie in het plangebied vastgelegd. Daarnaast is een nieuwe ontwikkeling gepland op gronden gelegen ten westen van de Oostweg, voorzover gelegen tussen de Gronausestraat en de Keppelerdijk.

Inventarisatie

Voor de gebieden waarvoor in onderhavig bestemmingsplan de bestaande situatie wordt vastgelegd (o.a. Leuriks West en Eekmaat) zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In deze plangebieden zijn in de afgelopen jaren diverse verkennende en nader bodemonderzoeken uitgevoerd. De hierbij aangetroffen bodemverontreiniging (incl. asbest in puin) zijn in de afgelopen jaren gesaneerd. Deze locaties zijn geschikt gemaakt voor het gebruik wonen. De eventuele bodemgerelateerde belemmeringen zijn weggenomen.

Met betrekking tot het nog te ontwikkelen plangebied Leuriks Oost zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

Lon. F 4837: Het perceel is in 2005 gesaneerd op de aanwezigheid van asbest in de puinverharding en onderliggende grond. Vanwege de opslag van grond de afgelopen jaren heeft in 2011 nog een actualisatieonderzoek (incl. asbest) plaatsgevonden. Hierbij zijn licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. Asbest is in de bovengrond niet aangetroffen.

Lon. F 4838: In 2011 heeft een actualisatie bodemonderzoek aangetroffen. Zowel in de bovengrond als in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. In de puinverharding is geen asbest aangetroffen.

Lon F 6102 en AA 25: In 2008 zijn deze percelen onderzocht conform de NEN 5740 en NEN 5707. Hierbij zijn alleen in het grondwater licht verontreinigde stoffen aangetroffen.

Lon. F 4080: Uit diverse onderzoeken op het betreffende perceel is geconstateerd dat het perceel verontreinigd was met bodemvreemd materiaal bestaande uit puin en asbest. Dit werd veroorzaakt door de aanwezigheid van een puinverharding. In 2008 is de met asbest verontreinigde puinverharding gesaneerd conform de saneringsdoelstelling.

Lon. F AA 2439: In 2004 is de bodem is de bodem onderzocht. Hierbij zijn licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen (incl. asbest).

De overige percelen zijn niet in het plangebied opgenomen en derhalve ook niet door ons onderzocht.

Conclusie/advies

Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek niet ouder mag zijn dan 5 jaar. Dit betekent voor de toekomst dat het kadastrale perceel bekend als gemeente Lonneker, sectie AA, nr 2439 opnieuw dient worden onderzocht. De kosten die hiermee zijn gemoeid - circa € 3.000.- - komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Ook de percelen die nog niet onderzocht zijn, zullen ten behoeve van een eventuele bouwvergunning verkennend onderzocht moeten worden.

4.1.2 Geluid

Inleiding

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin onder andere de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het bestemmingsplan legt voor het overgrote deel de bestaande situatie in het plangebied vast. Nieuwe ontwikkeling is mogelijk in het gebied Leuriks Oost waar realisatie van 111 nieuwe woningen wordt mogelijk gemaakt.

Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig.

Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is vanuit de Wet geluidhinder onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk indien de bestemmingen zijn gelegen binnen een wettelijk zone. Binnen het plangebied worden binnen de zone van de Gronausestraat en de Oostweg woningen gerealiseerd. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege de Gronausestraat en de Oostweg.

Industrielawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant.

Wegverkeer

Wettelijk kader

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.

Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 7 april 2009 en de herziene versie op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders vastgesteld.

Onderzoek

Naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Gronausestraat en de Oostweg is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek, De Eschmarke Deelplan II “Eekmaat West”, Nieuwbouw 111 woningen Enschede” van 15 juli 2011. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Resultaten

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op de Gronausestraat en de Oostweg bij 20 woningen niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Hogere waarde

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota.

In het akoestisch onderzoek is de mogelijkheid van bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht. Als bronmaatregel is gekeken naar het toepassen van stil asfalt (dunne deklagen) en het verlagen van de snelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur. Als overdrachtsmaatregel is gekeken naar een geluidwal/-scherm.

Met maatregelen is het technisch mogelijk om de geluidbelasting op de woningen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het terugbrengen van de geluidbelasting door middel van bron- of overdrachtsmaatregelen stuit echter op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.

In de Geluidnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

  • een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt.
  • verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.

In totaal 11 woningen aan de Gronausestraat en 9 woningen aan de Oostweg ondervinden een geluidbelasting van meer dan 48 dB. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste respectievelijk 56 en 55 dB. Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane hogere waarde van 63 dB voor woningen in binnenstedelijk gebied.

De geprojecteerde woningen ondervinden op de gevel aan de geluidluwe zijde een geluidbelasting van ten hoogste 44 dB. Hiermee wordt voldaan aan de waarde van 48 dB uit de Geluidnota.

Uit het voorgaande blijkt dat aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde voor de 11 woningen aan de Gronausestraat en 9 woningen aan de Oostweg wordt voldaan.

Op één woning, de “woning Spoelder aan de Gronausestraat”, is er sprake van cumulatie in de zin van artikel 110f van de Wet Geluidhinder. De geluidbelasting op de noord- en oostgevel ondervindt daardoor een geluidbelasting van respectievelijk 50 en 52 dB. Deze waarde voldoet aan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet Geluidhinder en de situatie voldoet aan de Geluidnota van de Gemeente Enschede.

Conclusie

In het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” worden ten behoeve van het te ontwikkelen woongebied “Leuriks Oost" nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, in totaal 111 woningen, binnen de onderzoekszone van de Gronausestraat en de Oostweg gerealiseerd. Vanwege het wegverkeer op de Gronausestraat en de Oostweg wordt op de gevel van 19 woningen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden voor het vast stellen van een hogere waarde wordt voldaan.

Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan zal een procedure worden gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Indien dit noodzakelijk is gebleken, is aan de hand van nader onderzoek bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen.

In verband met het opstellen van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" is onderzoek verricht naar de potentiële milieubelasting van de bedrijven binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan. Hierbij is gebruik gemaakt van het bedrijvenbestand van de gemeente Enschede en de resultaten van een uitgevoerd veldonderzoek. Met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", een VNG uitgave van 2009, zijn van de aanwezige bedrijven de indicatieve hindercontouren en de categorie bepaald.

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Hieronder wordt afzonderlijk ingegaan op de binnen en buiten het plangebied aanwezige bedrijven en voorzieningen.

4.1.4 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  1. a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
  2. b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  3. c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  4. d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Risicokaarten gemeente Enschede en provincie Overijssel

De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in de omgeving van de projectlocatie geen bedrijven of functies bevinden die een risico vormen in het kader van externe veiligheid.

Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • identificatie van risico's;
  • normstelling en toetsing aan normen;
  • indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.

Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).

Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Anticiperen op het basisnet

In dit kader is het goed om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.

Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  1. a. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
  2. b. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
  3. c. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).

Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2010 het basisnet wordt vastgesteld.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer

Het plangebied ligt op geruime afstand van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.

Indien kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt nabij het spoor dient dit voorts te geschieden met inachtneming van de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). Naar verwachting wordt deze binnen afzienbare tijd vervangen door regelgeving/normering welke is gebaseerd op het “Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen”.

Scheepvaart

Bevaarbaar water bevindt zich niet in de nabijheid van het plangebied. Dit aspect behoeft dan ook niet verder te worden beoordeeld.

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied of in de directe omgeving van de planlocatie zijn ook geen risicovolle inrichtingen en andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Externe veiligheid betreffende het plangebied

In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe dit bestemmingsplan zich verhoudt tot het genoemde beleid op het terrein van de externe veiligheid.

Bevi

In het plangebied komen geen bedrijven voor waarop dit besluit betrekking heeft. Het plangebied grenst niet aan een bedrijf waar het besluit betrekking op heeft.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het onderhavig bestemmingsplan beoordeeld. Tevens is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in acht genomen.

Modaliteit Weg

Het plangebied is niet gesitueerd nabij een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor transport van gevaarlijke stoffen over de overige transporttrajecten langs het plangebied zal, overeenkomstig het Raadsbesluit "Routering gevaarlijke stoffen" dd. 3 juli 2006, bij het bevoegd gezag ontheffing moeten worden aangevraagd.

Modaliteit Spoor

Op de hieronder afgebeelde kaart ‘vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor’ (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Spooratlas 1998) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Uit de tekening kan worden opgemaakt dat de spoorverbinding Hengelo – Gronau niet wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier derhalve geen rekening mee te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0010.jpg"

Figuur 1: Vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor

Modaliteit Water

In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit de atlas kan worden opgemaakt dat het Twentekanaal tussen Hengelo en Enschede enkel wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen. Uit de atlas blijkt dat er geen plaatsgebonden risico is berekend en dat er ook geen sprake is van een groepsrisico. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien het plangebied niet nabij het Twentekanaal is gelegen.


Modaliteit Buisleidingen

In het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.


Gebruik van luchthavens

Het plangebied is hemelsbreed op circa 8 kilometer van het vliegveld Twente gelegen. Op het kaartje ‘Risico’s luchtvaartongevallen’ zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Daarnaast is het met donkergeel aangegeven gebied, het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. (bron: www.prv-overijssel.nl). Het plangebied ligt binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0011.jpg"

Figuur 2: Risico’s luchtvaartongevallen

Conclusie

Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is onderzocht of de realisatie van het ruimtelijk plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is. In deze paragraaf wordt eerst het wettelijk kader beschreven, waarna de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek beknopt worden weergegeven.

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Beoordeling onderzoeksresultaten gemeente Enschede

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Met betrekking tot het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan Eschmarke Zuid West 2010 (het vaststellen van de bestaande situatie) zijn er geen nieuwe ontwikkelingen, waardoor derhalve ook geen sprake is van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor dit gedeelte van het plangebied is dan ook niet noodzakelijk.
De conclusie hiervoor is dan ook zijn dat uit het oogpunt van luchtkwaliteit er geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

Luchtkwaliteit in het gebied Leuriks Oost

In het kader van het opnemen van de nieuwe ontwikkelingen in het gebied zijn afzonderlijk onder andere de milieugevolgen inzichtelijk gemaakt. Ingegaan wordt op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Overwegingen

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van maximaal 110 woningen. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat het onderhavige project kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie met betrekking tot De Leuriks Oost

Het plan valt binnen de in de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de vaststelling van het plan.

4.1.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.

Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.

Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waarop we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.

4.1.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Aardgastransportleiding

Binnen het plangebied zijn twee aardgastransportleidingen aanwezig. Eén van de leidingen loopt vanaf de Keppelerdijk langs de westzijde van de Oostweg richting de Gronausestraat. De andere leiding loopt onder het tracé van de Watermuntlaan, door de groenstrook tussen Waterlelielaan en Wederiklaan richting de Gronausestraat. Deze leidingen zijn als zogenaamde dubbelbestemming "Leiding - Gas" in het bestemmingsplan opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming.

Hoogspanningslijnen en/of -leidingen

Aan de oostzijde van het plangebied is over de gronden met de bestemming "Natuur" het tracé van een hoogspanningsverbinding aanwezig. Deze verbinding is als zogenaamde dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningverbindng" in het bestemmingsplan opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming.

4.2 Water

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.

4.2.1 Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

4.2.2 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.2.3 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vasgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.

Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.

Watervisie

De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:

  1. 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
  2. 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
  3. 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.

Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:

  1. a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
  2. b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
  3. c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
  4. d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.

De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0012.jpg"

Herstellen van de nierfunctie: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogeliljkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.

Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.

Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.

Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.

Gemeentelijk Riolerings Plan

In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.

De gemeentelijke watertaken zijn:

  1. 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  2. 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
  3. 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;

met als randvoorwaarden:

4. Doelmatigheid;

5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;

6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.


Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente is voor het afval-, hemel- en grondwater.

Taakopvatting afvalwater

De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.

Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.

Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.


Taakopvatting hemelwater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:

  • het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
  • de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
  • de grootte van de percelen;
  • de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
  • de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
  • het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
  • de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Afkoppelen

De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.

Taken voor particulieren

Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.


Taakopvatting grondwater

De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

De gemeente Enschede voert gebiedsgericht grondwaterbeheer uit dat leidt tot en verduurzaming van het (grond)watersysteem. In de integrale benadering worden de verschillende aspecten van het grondwatersysteem (kwantiteit, kwaliteit, winning en gebruik e.a.) in samenhang beschouwd, zie ook het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2009-2013).

Watersysteem Eschmarke

Algemeen

Het doel van het watersysteem Eschmarke is dat het regen- en grondwater zo lang mogelijk binnen het gebied wordt vasthouden, zodat het oorspronkelijke (grond)watersysteem zo min mogelijk wordt verstoord. Het watersysteem bestaat uit een aaneenschakeling van watergangen en vijvers, waar overtollig regen- en grondwater uit de wijken naartoe stroomt.

Het systeem functioneert op drie manieren:

1. Afvoer gedurende het winterseizoen;

2. Circulatie tijdens het zomerseizoen;

3. Afvoerpieken/berging.

Deze drie manieren van functioneren vereisen, naast 22 vaste stuwen, een aantal regelbare kunstwerken, namelijk:

  • 2 beweegbare stuwen.
  • 2 afsluitbare knijpduikers.
  • 1 circulatiepomp
  • 1 verdeelpunt voor het circulatiegebied.

Fuctioneren bij afvoer (winterseizoen)

Tijdens natte perioden stroomt het oppervlaktewater samen met het grondwater vanaf de westelijk gelegen stuwwal richting het lager gelegen plangebied in de oostelijke richting af. Zodra het water in het hoofdoppervlaktesysteem zit, wordt het via de kortst mogelijke weg afgevoerd naar de Heutinkbeek of de spoorsloot, vandaar gaat het naar de Glanerbeek.

In het najaar wordt op een bepaald moment het systeem omgeschakeld naar afvoersituatie zodat de afvoer niet via het Ecopark loopt maar via de Heutinkbeek. De stuwen hebben tijdens de afvoersituatie een peil van 0,20 -0,40 m hoger dan het stuwpeil, afhankelijk van afvoer van grondwater en regenwater.

Naast watergangen liggen in het gebied een groot aantal greppels, die geen onderdeel zijn van watersysteem, maar wel een rol spelen bij de ontwatering en afwatering van het gebied. Tijdens (hevige) neerslag kan de afvoer van de greppels snel oplopen, vanwege de oppervlakkige en ondiepe afvoer van regenwater.

Functioneren bij circulatie (zomerseizoen)

Ter compensatie van de mogelijke grondwaterstanddaling als gevolg van woningbouw in de Eschmarke is een circulatiesysteem van oppervlaktewater ontworpen. Met de circulatie wordt zoveel mogelijk water in het gebied gehouden. Hiermee wordt voorkomen dat regenwater tijdens piekbuien gelijk wordt afgevoerd en tijdens droge perioden vijvers en watergangen droogvallen.

Het omschakelen van afvoer naar circulatie zal op een bepaald moment in het voorjaar zijn. Het water uit de watergangen en vijvers stroomt met behulp van stuwtjes en andere voorzieningen af naar de vijver in de wijk Voskamp. In de tussentijd heeft het water kunnen infiltreren en verdampen. De circulatiepomp wordt aangezet (streefpeil 37,9 m + NAP). Vanuit de vijver Voskamp wordt het water opgepompt naar de hoogst gelegen watergang (westzijde Eschmarkerveld) van het watersysteem. Het water vanuit Eschmarkerveld kan, door het Ecopark, naar de vijver in Eilermarke stromen. In stuw 16 worden schotbalkjes geplaatst in de opening van 20 x 20 cm. In stuw 19 worden schotbalkjes geplaatst in de opening van 60 x 70 cm. Ook tijdens circulatie zal een deel van het oppervlaktewater afstromen naar de Heutinkbeek en spoorsloot. Echter met de duikers en stuwen wordt voorkomen dat er teveel water in ongewenste richting wordt afgevoerd. Tijdens extreme droogte, wanneer het peil in de vijver Voskamp te laag staat, zal de circulatiepomp niet werken. Hoe vaak dit gebeurd is niet duidelijk. Wel zullen de duikers en stuwen tijdens het stilstaan van de pomp zorgen dat het regenwater voor een groot deel binnen het gebied wordt opgevangen en langzaam afstroomt naar de Heutinkbeek, de spoorsloot en de vijver Voskamp.

Tijdens circulatie staat het peil bij de stuwen ongeveer 20 cm hoger dan het stuwpeil, behalve bij de drie stuwen in de Heutinkbeek. Die zijn namelijk uitgevoerd als een bodemval waardoor het water minder hoog wordt opgestuwd. Via de stuw in de Heutinkbeek (stuw 8) stroomt een kleine basisafvoer. Is het aanbod van water groter dan dit minimum, dan wordt er vanzelf water via het circulatiesysteem gestuurd.

Berging en extreme afvoerpieken

Om de piekafvoer van regenwater, afkomstig van de verharde oppervlakken te bergen wordt ruimte voor berging gecreëerd. De helft van de berging zit in de wijken zelf (greppels, wadi's). De andere helft zit in de vijvers en watergangen van het watersysteem. Het overtollige regen- en grondwater wordt vertraagd afgevoerd naar de Spoorsloot en de Heutinkbeek. Dat gebeurt zonder het ontstaan van onaanvaardbare peilstijgingingen in de wijken. Met de berging wordt de versnelde afvoer dus tegengegaan. Het effect hiervan is dat de piekafvoeren uit de wijk bij extreme neerslag zullen afvlakken en stroomafwaarts dus niet voor problemen zorgen. Daarnaast zakt het waterpeil in de watergangen en vijvers minder snel weg. En ten derde krijgt het water meer tijd om te infiltreren en te verdampen. Daarmee wordt het grondwater aangevuld en is de kans op verlagingen van de grondwaterstand en verdroging van de omliggende natuurgebieden kleiner.

4.2.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Het gebied van het bestemmingsplan Eschmarke Zuid West is circa 110 hectare groot en bestaat uit de deelgebieden Eekmaat-West, de ecologische verbindingszone, Leuriks-Oost en Leuriks West. Het bestemmingsplangebied wordt begrensd door de Gronausestraat in het noorden, de velden van de voetbalvereniging Eilermark in het oosten, de Keppelerdijk in het zuiden en de Zuid Esmarkerrondweg in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0013.png"

Figuur 1: bestemmingsplangebied

Maaiveldhoogte

In figuur 2 is het maaiveldverloop weergegeven. Het maaiveld loopt van ca. 52 m NAP in het westen tot ca. 42 m in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0015.png"

Fig.2 Maaiveldverloop [bron: VI, rioolputhoogte gemeente Enschede]

Geohydrologie en bodem

Bodemopbouw voor ontwikkeling

Eekmaat-West

De diepte van de keileemlaag ligt overwegend meer dan 1,5 m onder het maaiveld en de doorlatendheid varieert tussen 2-4 m per dag.

[bron: Onderzoek bodemopbouw Woonwijk “De Eschmarke”, Enschede, september 1994, Tauw]

In verband met hoge grondwaterstanden in de winter is in Eekmaat-West drainage aangelegd.

[bron: Eekmaat, ontwaterings- en rioleringsplan geactualiseerd 2004, gemeente Enschede]

Leuriks-West

In de ondiepe bodem komen leemlagen voor, soms tot aan maaiveld. Gezien de hoge grondwaterstanden in de winter is Leuriks-West opgehoogd met ca. 0,2 m en is drainage aangelegd voor het beheersen van de hoge grondwaterstanden.

[bron: toets waterhuishouding Leuriks-West januari 2005, gewijzigd maart 2005]

Eco Park

De bovengrond bestaat uit lemig fijn zand met een keileemlaag beginnend tussen de 0,4 en 1,2 m – maaiveld en tenminste 0,2 m dik. De grondwaterstanden kunnen in de wintermaanden tot aan het maaiveld komen. In de zomer dalen de grondwaterstanden tot ca 1 m – maaiveld.

[bron: Waterhuishouding van het Ecopark, 30 oktober 2003, Grontmij]

Grondwaterstanden

In het plangebied staan 4 peilbuizen van de gemeente.

Het verloop van de gemiddeld hoge (GHG) en gemiddeld lage (GLG) grondwaterstaden tot 2010 zijn in tabel 1 weergegeven.

Peilbuis m.v. GHG
mNAP [m –mv]
GLG
mNAP [m –mv]
jaren
227A1 47,11 45,61 [1,50] 44,85 [2,26] 1
291A 45,02 43,92 [1,10] 43,28 [1,74] 6
303A 46,08 45,53 [0,55] 44,52 [1,56] 6
905A1 50,06 49,74 [0,32] 49,14 [0,92] 6

1: net ten noorden plangebied

Tabel 1: indicatie GHG en GLG [bron: meetnet gemeente Enschede]

Grondwateronttrekkingen

In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

Riolering en afwatering

Algemeen

De algemene kenmerken voor riolering en afwatering staan in onderstaande tabel 2.


Eekmaat West Centrum Leuriks West
Hemelwater
Verhard oppervlak ha 43 onbekend
Wadi ha [mm] 3,4 [28] -
Kratten ha [mm] 2,7 [17] -
Regenwateriool en greppels ha [mm] 23[0] onbekend
Verbeterd gescheiden riool ha [mm] 4 [7] 30 [10]
Afvalwater
Woningen - 1050 17
Inwoners - 2835 46
Norm l/inw/u 13,5 13,5
afvalwaterstromen m3/u 37 1

1.verhard oppervlak

2.verhard oppervlak aangesloten op vgs. Totaal verhard oppervlak niet bekend.

De structuur van de riolering en afwatering is weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0016.jpg"

Figuur 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0017.jpg"

Eekmaat West

Afvalwater

Het vuilwater stroomt naar het gemaal Eekmaat-west in de Eekmaatlaan. Op het gemaal zijn ook 20 bestaande woningen aangesloten die vroeger voorzien waren van drukriolering. Het gemaal is ook uitgelegd op de woonwijk Leuriks (104) woningen en bestaande bebouwing langs de Gronausestraat en het verpleeghuis Bruggenbosch. Het gemaal is ontworpen op een capaciteit van 68 m3/uur dit is inclusief de capaciteit voor regenwater (19 m3/uur en drainagewater m3/uur. Het gemaal voert met een persleiding af naar het gemaal Eschmarke.

Regenwater

Verbeterd gescheiden stelsel

Het hemelwater dat via dit stelsel afwatert, loost via twee wervelventielen op het vuilwaterstelsel. Het vuilwaterstelsels voert af naar het gemaal Eekmaat-West op de hoek van de Eekmaatlaan en de Mattenbieslaan. Een koppelput ligt ter plaatse van de Haverkampweg/Moerasspireuslaan. De overstortput die in werking treedt bij hevige regenval en loost op de Aquadrillevijver ligt een put verderop. De andere koppelput ligt nabij het gemaal in de Eekmaatlaan. Overstorten lozen op de Oostelijke vijver aan de Veldkerslaan en de greppel richitng de eco-zone.

Waterberging

Het infiltratie- en oppervlaktewatersysteem voldoet aan de eis dat een bui van 40 mm in 75 minuten (T=50) geborgen kan worden, bij een afvoer van maximaal 2,4 l/s/ha. Bij de berekening van de berging van het hemelwater is ervan uitgegaan dat op het afvoerend verhard oppervlak circa 3 mm water niet tot afvoer komt door verdamping. Het hemelwater voert via systemen van wadi's, kratten, greppels, doorlatende verharding, regenwaterriolen af naar de drie vijvers de Aquadrillevijver, de Centrumvijver en de vijver in de eco zone. Het tekort aan berging in de afwaterende systemen wordt opgevangen in de vijvers.

Tabel 3: kenmerken retentievijvers Eekmaat-West

Oppervlak vijver Aangesl. Verhard oppervlak Benodigde berging Peilstijging
Aquadrillevijver 1,2 ha 3,7 ha 1250 m3 [33 mm] 0,15 m
Centrumvijver 0,6 ha1 8,9 ha 1825 m3 [[20 mm] 0,4 m
Vijver ecozone 0,47 ha 4,0 ha 1326 m3 [33 mm] 0,4 m

1. Centrum vijver 0,27 ha, watergang langs Esmarkelaan 0,06 ha, nog te graven waterpartij in het park en de vijver bij de winkels totaal 0,17 ha

Leuriks West

Afvalwater

Het afvalwater voert onder vrij verval af via de Keppelerdijk naar het riool in Eekmaat-West.

Regenwater

Hemelwater dat op verhardingen valt wordt bovengronds en zichtbaar afgevoerd naar de greppels in het plangebied. Particulieren hebben een greppel op eigen terrein aangelegd. Het regenwater stroomt vertraagd vanaf de percelen naar de voorzieningen in de openbare ruimte.

Waterberging

In deze woonwijk is geen extra water aangelegd..

Eco zone

De Eco-zone is een groen gebied met watergangen en vijvers en speelplekken.

Oppervlaktewater

Zie hiervoor ook de waterkaart figuur 7.

De globale afwatering is weergegeven in figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0018.jpg"

Figuur 6 [Bron: afwateringskaart waterschap Regge en Dinkel]

Het plangebied van Bestemmingsplan Eschmarke Zuid West ligt in het zuidwestelijk gedeelte van Eschmarke. De sloten, beken en vijvers maken deel uit van het watersysteem van Eschmarke, sommige met afvoerfunctie, andere met circulatiefunctie en een aantal met beide, zie ook bijlage 1 .

Bermsloot Oostweg [40-3-2-10]

Deze sloot is ten dele geduikerd. Het laatste deel tot aan de rotonde (Keppelerdijk/Oostweg) is een sloot. Deze sloot maakt onderdeel uit van het afwaterings- en circulatiesysteem van Eschmarke.

Sloot langs de Gronausestraat [40-3-2-7]

Deze sloot voert het regenwater af van het MIRO-terrein op de hoek van de Gronausestraat en de Noord-Esmarkerrondweg.

Heutinkbeek [40-3-2-2]

De Heutinkbeek verzorgt de afvoer van overtollig regenwater van Eschmarke en maakt deel uit van het circulatiesysteem van Eschmarke. De beek stroomt vanuit het zuidwesten het plangebied binnen bij de Oostweg waar ook de bermsloot van de Oostweg aansluit op de Heutinkbeek. De beek voert door de Aquadrillevijver met een duiker (en maakt dus geen verbinding met de vijver) en verlaat het plangebied aan de zuidoostkant van de ecozone.

[40-3-2-15]

Deze sloot bergt en voert overtollig water af vanuit het bovenstroomsgelegen Eekmaat-West naar de retentievijver Eco-zone.

Aquadrillevijver [41]

De Aquadrillevijver maakt onderdeel uit van het watersysteem van Eschmarke. De vijver vervult zowel een bergende functie in periodes met neerslag voor Eekmaat-West als een circulerende functie in periodes van droogte. De Heutinkbeek voert door de vijver heen.

Centrumvijver [40]

De Centrumvijver maakt onderdeel uit van het watersysteem van Eschmarke. De vijver vervult zowel een bergende functie in periodes met neerslag voor Eekmaat-West als een circulerende functie in periodes van droogte. De berging is beschikbaar voor het centrum van Eschmarke en het is een buffer voor het water uit de Heutinkbeek.

[87], [88] en [89]

Deze sloten verbindt de Heutinkbeek met de Centrumvijver. In periodes van neerslag vult de vijver zich door met overtollig water uit de Heutinkbeek en vanuit het centrumgebied. De sloten maken ook deel uit van het circulatiesysteem.

[90]

Deze sloot verbindt de Aquadrillevijver met de Dolphiavijver ten noorden van de Gronausestraat. De sloot is grotendeeels uitgevoerd als duiker en heeft zowel een afvoerende als een circulerende functie.

Blauwe ader

Er loopt geen blauwe ader door het plangebied.

Waterkaart

In onderstaande figuur 7 is de waterkaart opgenomen met relevante informatie over de waterhuishouding in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0019.jpg"

Ontwikkelingen 2010-2020

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan Eschmarke Zuid West zijn in de komende de volgende ontwikkelingen geprojecteerd:

Leuriks Oost

Het betreft het realiseren van in totaal 111 vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in het hoofdstuk over Leuriks-Oost.

Leuriks 3

Het betreft het realiseren van drie woningen op gronden gelegen aan de oostzijde van de Zuid Esmarkerrondweg nabij het gebied Leuriks West. Waterberging en afwatering wordt in dit gebied geregeld conform de uitgangspunten voor Eschmarke.

Dinkelhoeve

Het gaat om het realiseren van zes woningen op gronden tussen de Hoornbladlaan en de Moerasspirealaan. De waterberging en afwatering worden in het plangebied geregeld conform de uitgangspunten voor Eschmarke.

Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen

  • Geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen, wanneer deze in contact (kunnen) komen met hemelwater (bijvoorbeeld zink, koper en bitumen voor goten en dakbedekking);
  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoogd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij het waterschap);
  • (Parkeer)kelders waterdicht maken;
  • Waterberging aanleggen op het laagste punt binnen het plangebied;
  • Aansluiten op het watersysteem van Eschmarke;
  • Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden, aantoonbaar niet negatief beïnvloedenen uitsluitend in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap;
  • Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is;
  • Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP;
  • Hemelwaterafvoer vanaf percelen bovengronds en zichtbaar;
  • Bergingsopgave bedraagt 40 mm,

De voor de waterhuishouding in het plangebied van belang zijnde waterpartijen en watergangen zijn in het bestemmingsplan Eschmarke Zuid West 2010 opgenomen op de verbeelding en in de planregels onder de hoofdbestemming "Water" en in de bestemmingen "Groen" en in de verkeersbestemmingen.

Waterhuishouding in het gebied Leuriks Oost

A. Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0020.png"

Figuur 1. Ligging plangebied (bron: GIE)

Maaiveldhoogte

Binnen het plangebied Leuriks Oost komen relatief grote hoogteverschillen voor. Aan de zuidzijde van het plangebied komt een hoogteverschil van 4 meter voor. Het maaiveld bedraagt in het zuidwesten NAP +50,0 meter en in het zuidoosten NAP +46,0 meter.

In het midden van het plangebied is een laagte aanwezig (een uitgeschuurde geul in de stuwwal), waar het maaiveld van west (NAP +48,0 meter) naar oost (NAP +46,0 meter) afloopt. Figuur 2 geeft een overzicht van de maaiveldhoogtes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0021.jpg"

Figuur 2 (bron AHN.nl)

Geohydrologie en bodem

Globaal bodemonderzoek (21 juni 2004, DHV) wijst uit dat de bodemopbouw sterk wisselend is met zand- en leemlagen. De slecht doorlatende leemlagen komen voor tot enkele tientallen centimeters onder het maaiveld. Kenmerkende grondwaterstanden (GHG en GLG) zijn, voor zover mogelijkm bepaald op basis van bodemeigenschappen en lioggen op ca. 0,3 m –m.v. (GHG) tot va. 2 m –m.v. (GLG).

Op 13 en 14 oktober 2008 heeft Wiertsema&Partners gedetailleerd bodemonderzoek uitgevoerd en peilbuizen geplaatst. Op basis van de resultaten va het bodemonderzoek, de gegevens van de peilbuizen die medio maart uitgelezen zijn en overige beschikbare grondwatergegevens heeft Wiertsema&Partners de grondwaterstanden geanalyseerd en een maaiveld- en bouwrijpadvies opgesteld. Het advies (kenmerk VN-44887B d.d.10 juli 2009) geeft aan dat ophoging noodzakelijk is in combinatie met aanvullende ontwateringsmiddelen. De advieshoogtes voor het geprojecteerde maaiveldniveau zijn in het stedenbouwkundig plan verwerkt.

Oppervlaktewater

Algemeen

In het plangebied liggen een aantal greppels of laagtes, die overtollig water van het overwegend weide-en grasland oppervlakkig afvoeren naar de hoofdwatergang (40-3-2-10), net ten oosten van het plangebied langs de Euregioweg. De greppel aan de Keppelerdijk is deels watervoerend. De overige greppels of laagtes vallen droog. De wijk Leuriks-west en in de toekomst misschien Leuriks 3 met een totale grootte van ca. 5 ha voeren vertraagd af via de greppel langs de Keppelerdijk. Het systeem van Leuriks West en Leurisk 3 is ontworpen op een afvoer van 2,4 l/s/ha. De belasing op de greppel langs de Keppelerdijk bedraagt ca. 12 l/s.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0022.png"

Figuur 3: Waterhuishouding (bron Waterschap Regge en Dinkel)

  1. 1. Duiker Ø 500 mm b.o.b. 44,83 en 44,61 m NAP, bodemniveau sloot 44,64 m NAP
  2. 2. Duiker Ø 500 mm b.o.b. 44,22 en 44,24 m NAP, bodemniveau sloot 44,26 m NAP
  3. 3. Duiker Ø 500 mm b.o.b. 44,26 en 44,27 m NAP, bodemniveau sloot 43,84 m NAP
  4. 4. Duiker Ø 900 mm b.o.b. 44,82 m NAP bovenstrooms, bodemniveau sloot 43,84 m NAP

Vijver familie Spoelder

De vijver van de familie Spoelder (Gronausestraat 506) aan de zuidkant van hun perceel is ca. 35 m lang en 12 breed. De totale oppervlakte bedraagt ca. 400 m2. Het waterpeil tijdens de inmeting (juni 2009) was 45,48 m NAP. Het maaiveld varieert tussen 46,18 m NAP en 46,42 m NAP. De drooglegging varieert van 0,7m tot 0,9 m. De bodem is op een punt gemeten en ligt op 44,74 m NAP. Dit geeft een indicatie voor de waterdiepte van 0,7 m. Volgens de familie Spoelder is de vijver via een duiker verbonden met de (watervoerende) greppel ten zuiden van de vijver en stroomt in de huidige situatie bij regenval water vanuit het plangebied in Leuriks-Oost naar de vijver toe. Metingen in het veld geven aan dat de waterstand in de vijver gelijk of lager is dan de bodem van de sloot die voor voeding zou moeten zorgen (minimaal bodempeil +45,40 m NAP).

B. Uitgangspunten

De inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten, deze zijn hieronder benoemd.

Afwatering

Afwatering op particulier terrein

  • Gescheiden aanbieden van regenwater en afvalwater op de perceelgrens;
  • Bovengrondse en zichtbare afvoer van hemelwater naar de perceelgrens;

Afwatering op openbaar terrein

  • Scheiden van afvalwater en hemelwater;
  • Het regenwater wordt opgevangen in wadi's en greppels. Deze voorzieningen bergen het regenwater en voeren het uiteindelijk via ontwateringsvoorzieningen af naar het oppervlaktewater.

Bovengrondse afvoer

Minimaal verhang bij oppervlakkige afvoer via wegen 4 promille.

Watersysteem

Waterberging

In het plangebied moet een (theoretische) bui van 40 mm die in 75 minuten valt (Waterschapsbui) verwerkt worden binnen het plangebied. In de praktijk komt het er op neer dat er 37 mm berging gerealiseerd moet worden. De afvoer vanuit het plangebied bedraagt maximaal 2,4 l/s/ha.

(Regen)waterkwaliteit

Bronmaatregelen

Voorkomen dat water verontreinigd raakt door materealisering en bouwen volgens richtlijnen Duurzaam bouwen (DuBo-vereisten).

Grondwater

Grondwaterneutraal bouwen

Voor het bereiken van voldoende ontwatering, dient het grondwater duurzaam beheerst te worden. Dit houdt in dat de grondwaterstand niet permanent verlaagd mag worden. Daarom gaat de voorkeur uit naar ophogen (in combinatie met kruipruimteloos bouwen) in plaats van drainage. Wanneer toch voor drainage wordt gekozen, dient het gemiddelde grondwaterpeil op jaarbasis niet lager te liggen dan in de huidige situatie. Op basis hiervan is het toegestaan de GHG tijdens winterperioden (hoge grondwaterstanden) door middel van de drainage af te toppen.

Grondwateronttrekking

Er mag niet permanent grondwater worden onttrokken om voldoende ontwateringsdiepte te halen. (Parkeer)kelders waterdicht bouwen. In de aanlegfase mag het grondwater wel tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij provincie).

Ontwatering

De ontwateringsdiepte, gerelateerd aan de GHG bedraagt 0,7 m ten opzichte van wegpeil. De vloerpeilen van de woningen liggen 0,2 m boven wegpeil wat resulteert in een ontwateringsdiepte van 0,9 m, ten opzichte van bovenkant vloer.

Afvalwater

Voor de afvoer van vuilwater wordt een nieuw riool op openbaar terrein aangelegd. De percelen sluiten hier onder vrij verval op aan. De nieuwe riolen voeren onder vrijverval af op het bestaande vuilwaterriool in de omgeving. De tracés lopen niet over particulier terrein, en zijn te allen tijde bereikbaar voor beheer en onderhoud.

Bestaande percelen

De bestaande percelen moeten kunnen blijven afwateren.

Bestaande afvoerfuncties

Overtollig regenwater vanaf gebieden die onveranderd blijven moeten kunnen blijven afwateren in de geprojecteerde situatie.

Vijver familie Spoelder

De familie Spoelder heeft de wens hun vijver aan te sluiten op het watersysteem van Leuriks-Oost. In het ontwerp wordt deze wens meegenomen. De extra berging die de vijver biedt, is wenselijk maar wordt niet 'mee'gerekend bij de benodigde berging in het plangebied.

C. Geprojecteerde situatie

Maaiveldhoogte

De geprojecteerde maaiveldhoogtes in het gebied varieren van +46,6 m NAP tot +49,9 m NAP.

Kenmerken plangebied

Oppervlak
Bruto plangebied 10 ha
Uitgeefbaar 6,2 ha
Uitgeefbaar verhard 3,1 ha1
Openbaar verhard 1,6 ha
Aantal woningen 80
Aantal inwoners 240

1. 50% van totaal oppervlak, dit is een aanname

Afwatering

Algemeen

Alle woningen wateren bovengronds en zichtbaar af naar de weg aan de voorkant van de huizen. Het regenwater stroomt via goten naar de geprojecteerde wadi's en greppels. Daar waar de wadi's parallel aan de weg liggen zal het regenwater van de percelen over de weg heen afvloeien naar de wadi's. De wadi's hebben voldoende berging om de maatgevende bui van 40 mm ten bergen en vertraagd af te voeren naar de geprojecteerde beek die van west naar oost stroomt door het midden van het plangebied. In het plan zoals dat er nu ligt, ligt nog een beperkte wateropgave van 40 m3in het zuiden van hetplangebied.

Bestaande percelen

Keppelerdijk 75

Dit perceel is onbewoond en zal een nieuwe bestemming krijgen. Het terrein is grotendeels onverhard, los van de kas die gesloopt gaat worden. Regenwater infiltreert naar de bodem of blijft tijdelijk op het maaiveld staan. De kavels aan de Keppelerdijk links en rechts van de dit perceel kunnen afwateren naar de greppel langs de Keppelerdijk aan de voorkant. De drie nieuwe percelen aan de noordkant zullen hun vloer op ca. +49,4 m NAP aanleggen. Dit is ca 0,4 m hoger dan het bestaande maaiveld. Het is van belang dat het regenwater van de tuinen naar de voorkant van de percelen wordt afgevoerd om overlast in de toekomst te voorkomen.

Keppelerdijk 87 en 91

Tussen deze twee kavels ligt een sloot die voor de afwatering zorgt. Aan de oostkant van nr 91 ligt een sloot die een scheiding vormt met de geprojecteerde kavels. Deze sloot is deels in eigendom bij de eigenaar van nr 91. De afwatering van de bestaande kavels lijkt gewaarborgd in de geproejcteerde situatie. Het vloerpeil van de geprojecteerde percelen ligt tussen de 0,2 en 1,1 m hoger dan de bestaande percelen. De overgang van de bestaande kavels naar de geprojecteerde kavels moet uitgewerkt worden.

Grondwater

De grondwaterstroming volgt het maaiveld (van west naar oost).

Ontwateringsgreppels

Het betreft een hellend gebied. Via de ontwateringsgreppels en kavelsloten wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar het lager gelegen oostelijk deel van het plangebied. Uiteindelijk wordt het via een afwateringsduiker uit het gebied afgevoerd naar de naastgelegen watergang (watergang langs de Oostweg die in zuidelijke richting afwatert).

Gezien de aanwezigheid van een slecht doorlatende ondergrond zal er nauwelijks sprake zijn van infiltratie van hemelwater naar de diepe ondergrond. Tevens zal stagnerend hemelwater via verdamping afgevoerd worden.

Ontwateringseis

Het ophogen van het maaiveldniveau zal niet toereikend zijn omdat de grondwaterstand het maaiveldniveau volgt. De zandlaag zal als tijdelijke buffer van hemelwater fungeren. Door de ophoging zal de capaciteit van de tijdelijke buffer toenemen en de grondwaterstand ook hoger worden indien geen aanvullende maatregelen getroffen worden ten aanzien van de afvoer van water. Dit zal gedeeltelijk gecompenseerd worden doordat de aanvulling van het grondwater ter plaatse van het bebouwd gebied sterk zal afnemen.

Indien de ophoging gecombineerd wordt met het aanbrengen van een drainagestelsel kan de verhoging van grondwaterstanden in sterke mate tegen gegaan worden.

Naast ophogen kan tevens aan de ontwateringseis worden voldaan door de (pieken van de) grondwaterstanden te verlagen middels een drainage. Als gevolg van het (lokaal) verlagen van de grondwaterstand zal de bergingscapaciteit van de ondergrond afnemen. Dit geldt met name voor de bouwlocaties en de wegen.

Als alternatief voor drains kan de grondwaterstand ook gereguleerd worden middels de aanleg van sleuven met een grover materiaal (grind of zand) aangevulde horizontale stroken. De afwatering kan vervolgens worden op wadi's en buffers. Het nadeel van de ondergrondse sleuven is dat er minder onderhoud mogelijk is en dat de werking van het systeem oncontroleerbaar is.

Als gevolg van de verlaging van de grondwaterstand dienen negatieve effeccten op het bosperceel binnen het plangebied te worden voorkomen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de indeling van het complete plan. Zo kunnen beide systemen hydrologisch losgekoppeld worden door tussen beide locaties de tijdelijke bergingsvoorzieningen te positioneren. Hierdoor wordt verdroging van het bosperceel tegen gegaan.

Overig

  • In het noordelijke deel aan de zuidwestkant is holpijp gevonden. Dit is een indicatie voor de aanwezigheid van kwelwater. In het inrichtingsplan heeft dit aandacht nodig;
  • De gemiddelde grondwaterstanden mogen in het bos (oostkant) niet hoger worden.

Waterhuishouding

Algemeen

Het regenwater wordt opgevangen in wadi's en greppels en voert vertraagd af via ontwateringsmiddelen naar de geprojecteerde beek die van west naar oost loopt door het midden van het plangebied. De beek watert af naar de sloot langs de Euregioweg. Dit is een hoofdwatergang in het watersysteem van Eschmarke.

Vijver familie Spoelder

Er zijn een beperkt aantal mogelijkheden voor het verbinden van de vijver met het watersysteem:

  • De geprojecteerde greppel aan de westkant van het perceel van de familie Spoelder kan rechtstreeks aangesloten worden op de vijver en overlopen naar de beek. De greppel heeft voldoende bergend volume indien de vijver niet als bergingsvoorziening gebruikt kan worden;
  • Aanvoer van regenwater kan plaatsvinden als het peil in de vijver voldoende laag (lager dan +45,40 m NAP);
  • Benedenstrooms in de beek voordat deze het bos in gaat, kan een stuw geplaatst worden zodat water eerst naar de vijver stroomt en dan pas naar de sloot van het waterschap ten westen van de Euregioweg.

Ontwerp beek

Huidige situatie

De huidige beekloop is strak langs de bosrand gelegen. Onderstaande foto's geven een indruk van de bestaande beekloop. De beek is circa 1,5 meter breed en 20 tot 50 cm diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0023.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0024.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0025.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0026.jpg"

Foto's veldbezoek najaar 2009

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0027.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0028.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0029.jpg"

Foto's veldbezoek najaar 2009

Uitgangspunten:

  • Huidige profiel doorzetten;
  • De beek zorgt ter plaatse van het laagste deel van het plangebied voor de afvoer van het regenwater naar het oppervlaktewater;
  • Bij de uitmonding van de beek aan de oostzijde van de Leuriks Oost wordt de afvoerfunctie van de beek gecombineerd met berging. Ter plekke wordt Elzenbroekbos of moeras naagestreefd.

Sloot te noorden Keppelerdijk

De sloot ten noorden van de Keppelerdijk is van belang voor de afwatering en waterberging van Leuriks-oost. De sloot moet opgeschoond en op enkele plaatsen verbreed worden. Profiel wordt bodembreedte 0,5 m, ralud 1:1 en diepte 0,5 m. Optimalisatie zal plaatsvinden in het inrichtingsplan.

Riolering

Voor de Leuriks-Oost is gekozen voor een gescheiden systeem. Het uitgangspunt is om het vuilwater onder vrijverval aan te sluiten op de bestaande riolering in de Keppelerdijk. Op basis van een snelle inschatting van de maaiveldhoogtes en de (diepte) liggin van de bestaadne riolering blijkt dat het aansluiten van het hele plangebied onder vrij verval op de Kepperldijk niet mogelijk is. Er wordt daarom een tweedeling gemaakt tussen het noordelijk deel en het zuidelijk deel van de Leuriks Oost. De grenst ligt er hoogte van de beek die het gebied van west naar oost doorkruist.

Het ontwerp van de riolering zal nog nader uitgewerkt dienen te worden.

Ten aanzien van de omgang met afvalwater dient te worden voldaan aan de volgende eisen:

- Afvalwater wordt gescheiden van hemelwater ingezameld;

- DWA heeft een gronddekking van 1,0 meter;

- Maximale afstand tussen inspectieputten is 60 meter;

- Bodemverhang beginriolen minimaal 1:250;

- Bodemverhang overige riolen maximaal 1:500;

- Afvalwater wordt onder vrij verval afgevoerd op het bestaande rioolstelsel.

D. Aandachtspunten bij verdere uitwerking

  • De afwatering van de bestaande kavels aan de Keppelerdijk en mogelijkheden voor de overgang van de bestaande kavels naar de niveau's van de geprojecteerde aangrenzende kavels moet met de bewoners besproken worden;
  • Vijver familie Spoelder verbinden met het watersysteem van Leuriks-Oost;
  • Vormgeving beek;
  • Locatie, soort en stuwpeilen eventuele stuwen;
  • Ontwateringssysteem;
  • Afwatering beek naar sloot van waterschap langs Euregioweg;
  • Afwatering kavels noordkant door/langs houtwal naar greppel Gronausestraat;
  • Ontwerp greppel noordkant Keppelerdijk voor afwatering geprojecteerde woningen inclusief stuwen en duikers
  • Ontwerp greppel voor afscheiding Keppelerdijk 87 en 91 en de geprojecteerde woningen;
  • Wateropgave van 40 m3 in zuidelijk deel;
  • In het noordelijke deel aan de zuidwestkant is holpijp gevonden. Dit is een indicatie voor de aanwezigheid van kwelwater. In het inrichtingsplan heeft dit aandacht nodig;
  • De gemiddelde grondwaterstanden mogen in het bos (oostkant) niet hoger worden.

4.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen of voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden en dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0030.jpg"

fragment Archeologische Verwachtingskaart


Archeologie en het plangebied "Eschmarke Zuid West 2010"

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede heeft het overgrote gedeelte van het plangebied "Eschmarke Zuid West 2010" een middelhoge verwachtingswaarde, deels een hoge verwachtingswaarde en deels een lage verwachtingswaarde. Gebieden met een lage verwachtingswaarde zijn vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek. Archeologisch onderzoek is verplicht in gebieden met een hoge en een middelhoge verwachtingswaarde bij activiteiten met een bodemverstoring van > 500 m2 en een diepte van > 50 cm.

Doordat het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" overwegend consoliderend van aard is, het gebied voor het merendeel is bebouwd en er op is gericht de bestaande situatie ter plaatse vast te leggen is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

In het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten en waardevolle archeologische terreinen waarvoor bescherming via het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Voor het gebied Leuriks Oost heeft afzonderlijk archeologisch onderzoek plaatsgevonden (Raap-notitie Plangebied Leuriks Oost deelgebieden 1 t/m 4 Archeologisch vooronderzoek: waarderend veldonderzoek). Het veldonderzoek in het plangebied heeft uitgewezen dat de ondiepe geologische ondergrond uit (verweerd) keileem bestaat. Ongeveer centraal in het plangebied heeft zich in het keileem een erosiedal ingesneden. Dit erosiedal is thans grotendeels opgevuld met dekzand. De bodemopbouw in de deelgebieden is grotendeels verstoord. Lokaal zijn nog resten van een laarpodzol aangetroffen. In geen van de deelgebieden zijn archeologische indicatoren waargenomen.

Op grond van het ontbreken van (concrete) aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Op grond van onderhavig onderzoek kunnen vanuit archeologisch oogpunt de geplande ingrepen zonder bezwaren worden uitgevoerd. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Mochten in het plangebied bij activiteiten met bodemverstoring toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de monumentenwet een meldingsplicht bij de gemeente Enschede.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010".

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Nota Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel "externe werking" genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de "oude" Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status "beschermd natuurmonument" voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied - voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen - blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.


Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.


Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.


De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  1. 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  2. 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  3. 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.


Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.


Natuurwetgeving en het plangebied "Eschmarke-Zuidwest"

Het plangebied "Eschmarke-Zuidwest" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan zijn echter ook twee kleinere en een grote ontwikkellocatie(s) voor woningbouw gelegen. Voor de grote onrtwikkellocatie heeft reeds Flora- en faunawet onderzoek plaatsgevonden, voor de andere twee ontwikkellocaties heeft nog geen Flora- en faunawet onderzoek plaatsgevonden. Onderstaand wordt beknopt ingegaan op de resultaten van het reeds uitgevoerde Flora- en faunawet onderzoek en wordt voor de kleinere ontwikkellocaties kort aangegeven of Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is alvorens hiervoor een rechtstreekse bouwtitel kan worden opgenomen. Indien voor één of beide locaties nog Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is dient dit onderzoek bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet daaruit met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kunnen worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Indien uit een eventueel uit te voeren Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn dient de tijdige uitvoering daarvan als voorwaarde in de planregels van het bestemmingsplan te worden geborgd.


Flora- en faunawet onderzoek ontwikkellocatie "De Leuriks-Oost"

In het kader van de planontwikkeling voor woningbouw in het gebied "De Leuriks-Oost" is door ecologisch adviesbureau Eelerwoude in 2009 een actualiserend verkennend Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (rapportnr. 3695, Eelerwoude d.d. 12 november 2009), dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd, blijkt dat er geen beschermde plantensoorten zijn aangetoond of te verwachten. Wel zijn er diverse algemene broedvogelsoorten in het plangebied aangetroffen maar er zijn geen nesten of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetoond. Ook zijn in het onderzoeksgebied vliegroutes en verblijfplaatsen van de vleermuissoorten 'gewone dwergvleermuis' en 'laatvlieger' aangetoond. De verblijfplaatsen blijven echter in de nieuwe situatie ongewijzigd aanwezig. De lijnvormige groenstructuren langs de wegen aan de west- en zuidzijde van het onderzoeksgebied gelden als belangrijke vliegroutes, deze blijven echter ook zoveel mogelijk ongewijzigd aanwezig. Wel is het zaak om de straatverlichting in de nieuwe situatie niet te veel te wijzigen en ook het strooilicht vanuit de te realiseren gebouwen en tuinen op aangrenzende percelen dient zoveel mogelijk te worden beperkt. Strikt(er) beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het onderzoeksgebied niet aangetoond of te verwachten. Verder zijn de boselementen in het onderzoeksgebied in beginsel een geschikt biotoop voor de strikt beschermde reptielensoort 'hazelworm', de boselementen blijven echter grotendeels ongewijzigd aanwezig waardoor er geen sprake is van mogelijke negatieve gevolgen voor deze soort. UIt de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat voor de ontwikkeling van het woongebied "De Leuriks-Oost" het uitvoeren van nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0031.png"


Ontwikkellocatie "De Leuriks-West 3"

De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom maar in een groene omgeving. Ten oosten ligt op ongeveer 100 meter een ecozone. Via deze ecozone komen dieren ook in "De Leuriks- West 3" terecht. Of dit ook strikter beschermde soorten zijn is sterk de vraag. Het gebied doet enigszins verwaarloosd aan. Het wordt gedeeltelijk gebruikt als zandopslag. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door hoge populieren. Aan de noordzijde door een groene wal van met name gewone es. Deze bomen blijven grotendeels gehandhaafd. Aan de oostzijde ligt een dicht struweel van braam en brandnetel met daarboven zwarte els, gewone es en populier. De houtopstand is ongeveer 40 à 50 jaar oud. Midden in het plangebied is een spontaan ontstane poel aanwezig. Door de kleiachtige stuctuur van de bodem kan het water de bodem niet infiltreren waardoor waarschijnlijk alleen in nattere perioden de poel gevuld zal zijn. Strikter beschermde soorten komen vermoedelijk niet in dit gebied voor. De op grond van de Flora- en faunawet beschermde soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. In "De Leuriks-West 3" wordt naar alle waarschijnlijkheid geen biotoop aangetast dat dient als vaste rust- of verblijfplaats dan wel functionele leefomgeving van strikt(er) beschermde planten en dieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0032.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0033.png"


Ontwikkellocatie "Dinkelhoeve"

De ontwikkellocatie "Dinkelhoeve" is een parkachtige zone begrensd door bebouwing. Aan de westzijde van het intensief gebruikte grasveld staan diverse bomen van verschillende leeftijd. Oude amerikaanse eiken worden afgewisseld met jonge recent aangeplante berken. Deze lijnvormige groene structuur kan dienst doen als oriëntatiepunt voor vleermuizen. In enkele oude bomen zijn gaten aanwezig. Deze bomen worden in het plan ingepast. In het meest zuidelijk gelegen grasveld zijn ook midden in de zone enkele oudere bomen aanwezig. Ook hierin zijn gaten en holen aanwezig. Ook deze blijven gehandhaafd. Voor strikter beschermde soorten lijkt de ontwikkellocatie verder niet geschikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0034.png"

Ecologie en het plangebied "Eschmarke Zuidwest"

Het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" omvat een plangebied met veel groen. Door de recente ontwikkeling van De Eschmarke zijn de kernen Glanerbrug en Enschede nagenoeg aan elkaar gegroeid. Om de migratie van dieren van en naar het ten noorden en ten zuiden van de nieuwe woonbebouwing gelegen buitengebied te waarborgen zijn in het plangebied twee ecozones ingericht. De beide ecozones zijn niet op gelijke wijze ingericht, zodat deze voor verschillende diergroepen van nut zullen zijn. Ook zeldzame, strikter beschermde soorten maken gebruik van deze zones. Minder belangrijk voor de zeldzame soorten maar wel geschikt voor de meer algemeen voorkomende diersoorten zijn de overige groene zones en gebieden, zoals de waterloop langs de Ekersdijk. Door dit soort elementen maar ook de aanwezigheid van de waterpartij nabij de Vederkruidlaan en de verspreidde boscomplexen (zoals aan de Oostweg) zijn in het plangebied "Eschmarke Zuid West 2010" voor een grote diversiteit aan dieren geschikte leefomstandigheden te vinden. Onder anderen komen in het plangebied broedende bosvogels als de bosuil en de buizerd voor. Vogels die normaal gesproken niet in de bebouwde kom aangetroffen worden.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden volgens “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht.

De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0035.jpg"

Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit

In de Gids is voor de diverse plandelen die vallen binnen de grnezen van bestemmingsplan Eschmarke Zuid West 2010 een grondhouding opgenomen.

Voor de gebieden "De Eschmarke, De Leuriks", "Eekmaat West" en "De Eschmarke, sportcomplex en ecozone" is als grondhouding opgenomen "respecteren". Dit betekent dat nieuwe plannen zich dienen te voegen naar de bestaande ruimtelijke hoofdopzet.

Voor de gebieden "Bruggerbosch" en "De Eschmarke, centrum" is de grondhouding zowel "respecteren" - nieuwe plannen dienen zich te voegen naar de bestaande ruimtelijke hoofdopzet - als "gericht vernieuwen" - enkele elementen kunnen gericht vernieuwd worden.

5.1 Projecten En Nieuwe Intitiatieven

Het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat voor het overgrote deel van het plangebied de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet en stedenbouwkundig verantwoord is, is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaats vindt.

Voor onderhavig plangebied betekent dit dat de initiatieven die zijn voorzien in het gebied Leuriks Oost in dit bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” zullen worden meegenomen. Het gebied heeft betrekking op gronden gelegen ten westen van de Oostweg, gedeelte gelegen tussen de Gronausestraat en Keppelerdijk. In dit gebied zullen in totaal 110 vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen worden gerealiseerd. De te realiseren bebouwing en de inrichting van gronden in dit gebied dienen te worden gerealiseerd met inachtneming van aldaar gewenste eisen van welstand en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan “Leuriks Oost”.

Voor een uitvoerige beschrijving van de ontwikkelingen in het gebied “Leuriks Oost” wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen in Hoofdstuk 2 “Gebiedsbeschrijving”, paragraaf 2.1.1. “Ruimtelijke structuur” is beschreven.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek

6.1.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd.

Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.

In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20102122-0003_0036.jpg"

Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen

Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.

Bestemmingsplannen die worden ontwikkeld in het kader van de hernieuwde actualisatie zijn overwegend conserverend van aard, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Het ontwikkelingsgerichte deel bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (afwijking, wijziging, nadere uitwerking) in juridische zin worden vastgelegd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende basisbestemming.

Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat.

Indien er voldoende duidelijkheid bestaat over zekere en nieuwe concrete ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen die overigens wel in het bestemmingsplannen worden opgenomen, hetzij via een rechtstreekse bouwtitel, hetzij via de binnenplanse flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan (afwijking, wijziging, nadere uitwerking). Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is.

In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.

6.1.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.1.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:

  • zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
  • tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
  • tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.

In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.

Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en om in concrete situaties van bepaalde regels af te wijken.

Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.

Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.

6.1.4 Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 - Algemene regels;

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid West 2010”.

In Artikel 1 - Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

In Artikel 2 - Wijze van meten zijn opgenomen bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen weer. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toegestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een doeleindenomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nadere bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in dit plan te kunnen waarborgen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.

De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan waarmee de regels kunnen worden aangehaald.

6.2.1 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemmings worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hieronder worden de diverse in het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" voorkomende bestemmingsregels in het kort toegelicht.

Artikel 3 Centrum

De bestemming "Centrum" is opgenomen voor gronden gelegen ten westen van de Esmarkelaan, gelegen tussen de Gronausestraat en de Ekersdijk. Op deze gronden zijn gerealiseerd een wijkwinkelcentrum met daarboven woningen en een fysiotherapie praktijk. Een toevoegen van bebouwing is nog mogelijk mits passend binnen de regels van dit bestemmingsplan.

Artikel 4 Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen zijn eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 5 Groen - Landgoedpark

Het betreft gronden gelgen ten zuiden van de Gronausestraat en ten westen van het te ontwikkelen woongebied Leuriks Oost. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van landschappelijke en natuurlijke waarden, groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing en in- en uitritten van en naar woningen. Uitsluitend zijn toegestaan bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.

Artikel 6 Groen-Park

De voor “Groen-Park” aangewezen gronden zijn bedoeld voor de stads-, wijk- en/of buurtparken en zijn bestemd voor een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, recreatief medegebruik en nutsvoorzieningen.

Artikel 7 Horeca

De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor de vestiging van horecabedrijven zoals die zijn genoemd in de Lijst van Bedrijfstypen. Het betreft hier gronden gelegen aan de Gronausestraat waarop restaurant "Dolphia" is gevestigd.

Artikel 8 Maatschappelijk

De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Het betreft hier het gebouw van het Servicecentrum Oost op de hoek van de Gronausestraat en de Zuid Esmarkerrondweg, het woon-zorgcomplex "Bruggerbosch" aan de Gronausestraat, het voormalige klooster op de hoek Gronausestraat en Haverkampweg en de basisscholen en de kinderopvang aan de Esmarkelaan.

Artikel 9 Natuur

De gronden van de bestaande ecoligische verbindingszone gelegen ten zuiden van de Gronausestraat, ten westen van bebouwing in het wijkdeel Eilermarke en ten noorden van de Keppelerdijk hebben in onderhavig plan de bestemming "Natuur" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, alsmede voor ecologische verbindingszone, diverse soorten waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Bebouwing op deze gronden is uitsluitend toegestaan in overeenstemming met deze bestemming.

Artikel 10 Sport

De gronden waarop de in het plangebied voorkomende sportverenigingen zijn gevestigd zijn bestemd voor "Sport". Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen genoemd in de hoofdgroep Sport van de Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1 van de regels), voor niet zelfstandige horeca en niet zelfstandige detailhandel, alsmede voor bij de bestemming behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes en parkeervoorzieningen.

Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken en de aangegeven bouwhoogten.

Artikel 11 Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders worden gerekend de Gronausestraat en de Oostweg.

Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 12 Verkeer-Openbaar vervoer

De voor "Verkeer, openbaar vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een weg ten behoeve van het openbaar vervoer, alsmede voor voet- en fietspaden, groenstroken en nutsvoorzieningen. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met deze bestemming.

Artikel 13 Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 14 Water

Centraal in het plangebied is in de vorm van een driehoek een waterberging aanwezig. Deze is in onderhavig bestemmingsplan bestemd voor "Water". Ook de bestaande vijver gelegen tussen de Esmarkelaan en het appartementecomplex aan de Veldkerslaan heeft de bestemming "Water" gekregen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de instandhouding en aanleg van waterlopen en waterpartijen ten behoeve van de regulering van de waterhuishouding. Tevens zijn deze gronden bestemd voor de bescherming van landschappelijke en natuurwaarden. Op de voor "Water" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals beschoeiingen, bruggen en eendenkooien. De maximale hoogte daarvan bedraagt maximaal 2 meter.

Artikel 15 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Waar dit wel het geval is (bijvoorbeeld twee-aaneen, maximaal aantal woningen op een perceel of maximaal twee-aaneen) is dit op de verbeelding aangegeven.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m²;
  2. 2. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage A1);
  3. 3. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. 4. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  5. 5. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie af te wijken van de bouwregels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

Voor het te ontwikkelen gebied Leuriks Oost zijn eigen, specifieke regels opgenomen. Voor dit gebied dienen eigen bebouwingsregels te worden opgenomen, aangezien er specifieke regels gelden voor het realiseren van bebouwing en het inrichten van het gebied. Een en ander overeenkomstig de in het Beeldkwaliteitsplan De Leuriks Oost opgenomen voorwaarden.

Dubbelbestemmingen

Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijke relevante belangen worden veiliggesteld die niet of onvoldoende met de "onderliggende" bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen.

Artikel 16 Leiding, gas

De voor “Leiding, gas” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming “Leiding, gas” niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits deze niet de veiligheid van de gasleiding kan schaden of de continuïteit van de gasvoorziening in gevaar kan brengen.

Artikel 17 Leiding, hoogspanningsverbinding

De voor “Leiding, hoogspanningsverbinding” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming “Leiding, hoogspanningsverbinding” niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits deze niet de veiligheid van de hoogspanningsverbinding kan schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kan brengen.

Artikel 18 Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie

De voor “Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding, verbetering en bescherming van watergangen en/of -partijen, voorzieningen in het kader de ecologie en waterbeheersing zoals kavelgreppels.

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming “Waterstaat -Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie” niet worden gebouwd. Bij het realiseren van bebouwing op de onderliggende bestemmingen dient de afstand tot gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterloop met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" minimaal 2,5 meter te bedragen.

6.2.2 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)

Lijst van bedrijfstypen

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen (eventueel aan te vullen met Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen en de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging), gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.

De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.

De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.

In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen.

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.


2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.


3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.


Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "…….” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • Zijn de normen duidelijk ?
  • Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels ondermeer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan, een algemeen verbod op gebruik in strijd met de bestemming is opgenomen in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Algemeen

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie. Voor het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan is dan ook geen exploitatieopzet gevoegd.

Gebied De Leuriks Oost

Het totale bestemmingsplangebied Eschmarke Zuid West is in totaal circa 110 hectare groot. Het gebied wordt aan alle zijden omsloten door infrastructuur. Deze infrastructuur valt overigens grotendeels buiten het plangebied. Aan de west- en zuidwestzijde vormt de Zuid-Esmarkerrondweg de begrenzing van het te ontwikkelen gebied. Aan de zuidzijde is dat de Keppelerdijk en aan de oostzijde de Heidevlinder. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door Gronausestraat.

Het bestemmingsplangebied Eschmarke Zuid West vormt de onderlegger voor het realiseren van het plan Leuriks Oost dat een gebied van in totaal 11,3 hectare omvat. Naast uitgeefbare kavels voor particulier opdrachtgeverschap (circa 7,0 hectare) zal er ook openbaar gebied ontwikkeld worden, in totaal circa 4,3 hectare.

Landschappelijke inpassing heeft bij het stedenbouwkundig ontwerp van Leuriks Oost een leidende rol gehad. Het ontwerp heeft zowel een goede landschappelijke inpassing als een geoptimaliseerde verkaveling. De te verwerven gronden en de gemeentelijke eigendommen worden vrijwel volledig in de ontwikkeling meegenomen of gehandhaafd ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

De gehanteerde fasering van kosten en opbrengsten van de ontwikkeling van Leuriks Oost is gerelateerd aan de verwachte ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Start van het bouw- en woonrijp maken en de verkoop van kavels is voorzien in 2013. Op basis hiervan wordt verwacht ultimo 2017 het project te hebben voltooid. De uiteindelijke voortgang van de realisatie is echter zeer afhankelijk van ontwikkelingen in de woningmarkt.

In mei 2011 heeft bestuurlijke besluitvorming, inclusief vaststelling grondexploitatie en kredietverlening, plaats gevonden. De grondexploitatie omvat de verwerving van de benodigde gronden, bodemonderzoek, sanering, het bouwrijp maken, de aanleg van de benodigde infrastructuur (wegen, openbare groenvoorzieningen) en de uitgifte van bedrijfskavels.

De gemeentelijke grondexploitatie van de Leuriks Oost kent per 01-01-2011 een winst op startwaarde van € 7,5 miljoen. Uitgangspunt hierbij is een behoudend reële grondexploitatie waarbij uitgegaan is van een gefaseerde ontwikkeling van het gebied tot en met 2017.

Anterieure Overeenkomsten

Op moment van ter visie legging van het bestemmingsplan (eerste kwartaal 2012) kan worden geconcludeerd dat de gemeente eigenaar is van het merendeel van de uit te geven gronden. Met twee eigenaren zijn echter exploitatieovereenkomsten gesloten. Hierdoor is het kostenverhaal dus anderszins verzekerd. Bij het onderhavige bestemmingsplan is echter wel een exploitatieplan toegevoegd. Dit om het gemeentelijk kostenverhaal te verzekeren, indien een overeenkomst met die eigenaren mocht worden ontbonden voordat de exploitatiebijdrage door die eigenaar mocht zijn betaald.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de financiële haalbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 8 Participatie

8.1 Adviezen

Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Met betrekking tot het plangebied van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" zijn de erkende wijkorganen "Stichting Wijkraad Zuid Oost Enschede" en "Stichting Wijkraad Eschmarke Zuid" actief. Deze wijkraden hebben het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure zijn deze twee wijkraden gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Van beide wijkraden mocht geen reactie worden ontvangen.

8.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Op 7 oktober 2010 heeft informeel overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. Tijdens dit overleg is aangegeven dat onderhavig bestemmingsplan niet strijdig is met provinciale belangen en dat het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening niet formeel voor het vooroverleg behoeft te worden aangeboden.

8.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. Dit voornemen is op 16 februari 2011 gepubliceerd in het plaatselijke Huis-aan-huisblad.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" gedurende een periode van zes weken van 16 februari 2012 tot en met 28 maart 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad is bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis was tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant was te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl.

Met betrekking tot het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid West 2010" zijn in totaal tien zienswijzen ontvangen. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Leuriks Oost

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek Leuriks Oost

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemkundig-hydrologisch Onderzoek

Bijlage 3 Bodemkundig-hydrologisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Flora- En Faunawet Leuriks Oost

Bijlage 4 Onderzoek Flora- en faunawet Leuriks Oost

Bijlage 5 Qra Hogedruk Aardgasleidingen

Bijlage 5 QRA Hogedruk aardgasleidingen

Bijlage 6 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 6 Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen