Bestemmingsplan Overmaat - Fokkerweg
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 14-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20110208- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bed and breakfast
Een kleinschalige, in of bij een woning aanwezige, accommodatie waar men tegen betaling kan overnachten en het ontbijt kan gebruiken.
1.8 beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.9 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.10 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.13 bouwen
Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.14 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
Het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd.
1.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 buitenwerks gevelvlak van een gebouw of bijbehorend bouwwerk
Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenzijde van de gevel aangemerkt.
1.21 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.22 dienstverlening
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder begrepen kapsalons, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en seksinrichtingen.
1.23 erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.24 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 gebruiksvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming.
1.26 geluidgevoelige objecten
Woningen, onderwijsgebouwen, met uitzondering van gymnastieklokalen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven, en geluidsgevoelige terreinen.
1.27 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.28 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.29 hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.30 kantoor
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.31 kelder
het onder het maaiveld gelegen gedeelte van een gebouw.
1.32 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.
1.33 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.34 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.35 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.36 slopen
Geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.37 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.38 winkel
Een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel, eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.39 woning:
een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.40 woonhuis:
een gebouw , dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de afstand tot de perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.6 de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.7 minimaal/maximaal bebouwingspercentage:
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden; voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:
- a. extensieve recreatie,
- b. nutsvoorzieningen,
- c. ontsluitingswegen en -paden,
- d. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
- e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen en
- f. met de daarbijbehorende voorzieningen, werken en/of overige bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waardenin onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen
- d. nutsvoorzieningen;
- e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wegen;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. viaducten en bruggen;
- 4. parkeervoorzieningen;
- 5. groenvoorzieningen;
- 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 7. geluidwerende voorzieningen;
- 8. nutsvoorzieningen;
- 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishouding;
- b. waterbeheer en waterberging;
- c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
- d. bij deze doeleinden behorende andere werken en voorzieningen, zoals duikers, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen, waarbij één woning per bouwperceel is toegestaan, tenzij er sprake is van een woonhuis, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf;
- 2. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening” is dienstverlening toegestaan;
- 3. Ter plaatste van de aanduiding "kantoor" zijn kantoren toegestaan;
- 4. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 5. Bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf of voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of voorziening in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf of voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.2.1, onder b, c en d op die locatie toegestane bedrijven of voorzieningen;
- b. lid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
- c. lid 7.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
- d. lid 7.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
- e. lid 7.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf of voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of voorziening in een bedrijf of voorziening dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf of voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven of voorzieningen;
- b. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- c. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “maatschappelijk”, "kantoor" en/of "dienstverlening":
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- b. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak en het wijzigen van het maximum aantal wooneenheden indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 11 (algemene aanduidingsregels);
- 2. de bouwhoogte van de woningen maximaal 11 meter mag bedragen;
- 3. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 4. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 5. voor het overige het bepaalde in artikel 7 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- c. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder b, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- c. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
- d. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
- f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Procedureregels wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de wettelijke procedures, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
15.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen
In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De keus van het Rijk om de militaire luchtbasis Twente te sluiten, biedt kansen om aan het gebied van de luchthaven zelf als aan het omliggende gebied nieuwe functies toe te kennen, zoals natuur, recreatie, wonen en werken. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de inpassing in het landschap, het behouden van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en behoud of versterking van de bereikbaarheid van het gebied. De sociaal-economische ontwikkeling krijgt hierdoor een impuls en er wordt bovendien een substantiële bijdrage geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bij de besluitvorming over de herontwikkeling van het gebied heeft centraal gestaan de wens om de economische structuur van Twente te versterken, in samenhang met Kennispark en Hart van Zuid in het kader van de Innovatiedriehoek, en tegelijkertijd de ontwikkeling van ecologie, waterhuishouding en landschap in een goede balans met duurzaamheid.
Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hiermee is de keuze gemaakt voor een gebiedsontwikkeling gericht op de realisering van een compacte luchthaven in het groen met ruimte voor ontwikkeling van bedrijvigheid, natuurontwikkeling, leisure en een beperkt woningbouwprogramma.
Op 16 juni 2010 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en omgeving als uitwerking van de Omgevingsvisie vastgesteld.
In maart 2012 hebben Provinciale Staten van Overijssel en de gemeenteraad van Enschede het Ontwikkelingsplan 2012 van het bestuur van Area Development Twente (gemeenschappelijke regeling) vastgesteld. Dit plan is opgesteld naar aanleiding van een strategisch heroriëntatie op de vastgestelde ontwikkelplannen vanwege de huidige economische omstandigheden.
Met de vaststelling van bovengenoemde strategische beleidsdocumenten zijn de ruimtelijke en programmatische kaders gesteld voor de verdere gebiedsontwikkeling.
De voormalige militaire kampen Zuidkamp, Prins Bernhardkamp en Overmaat worden getransformeerd tot aangename in het landschap gesitueerde woonenclaves, waarbij een groot deel van de historische bebouwing en de oorspronkelijke ruimtelijke structuur behouden blijft. Daarnaast krijgt een stuk braakliggende grond aan de Fokkerweg een woonbestemming.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied Overmaat-Fokkerweg een passend ruimtelijk-juridisch kader te vormen. Het plandeel Overmaat wordt bestemd voor wonen in combinatie met kantooractiviteiten en dienstverlening, naast maatschappelijk. Daarnaast worden er twee kavels toegevoegd. De onbebouwde delen worden zodanig bestemd dat de aanwezige waarden gehandhaafd blijven. Op de gronden aan de Fokkerweg worden maximaal 15 kavels uitgegeven.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord en maakt deel uit van CBS-buurt 'Buurtschap Lonneker-West' (code 92) in Enschede.
Figuur 1: globale ligging deelgebieden
Het gebied Overmaat wordt aan de westzijde begrensd door de Vargershuizenweg, aan de noordzijde door de bestaande bebouwing aan de Overmaat en aan de oost- en zuidzijde door agrarische en natuurgronden.
De Fokkerweg-locatie wordt grotendeels omsloten door agrarische gronden. Ten noordwesten liggen reeds een aantal woningen.
Figuur 2a / 2b: Ligging plangebied
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
1.4.1 Bestemmingsplannen
Voor het gebied van onderhavig bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg” geldt momenteel het bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Binnen het plangebied gelden de volgende bestemming:
- "Militair terrein": de voor militair terrein aangewezen gronden zijn bestemd voor militaire doeleinden.
- "Vliegveld": de als 'vliegveld' aangewezen gronden zijn bestemd voor een vliegveld en voor militaire doeleinden.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp uitgangspunten en de gewenste gebiedsontwikkeling (ruimtelijke en functionele hoofdstructuur). Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken, de functionele structuur en cultuurhistorie.
2.1 Ruimtelijke Kenmerken En Structuur
Overmaat
De verschillende deelgebieden van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en omgeving hebben een eigen ruimtelijke karakteristiek. Elk voormalig militair kamp moet worden gezien als ensemble, maar onderling verschillen de kampen van opzet en karakter. Overmaat heeft een landhuisstructuur.
Overmaat maakt deel uit van een type landschap dat kenmerkend is voor de lagere zandgronden. Hier wordt gesproken van een kampenlandschap met verspreide kleine kampen of eenmansessen, beekdalen op geringe afstand en kleinere woeste gronden. Deze elementen worden afgewisseld met lanen en geriefbosjes, waardoor er een parkachtig karakter is ontstaan. Ten zuiden van Kamp Overmaat waren nog in de 19e eeuw kleine heidevelden te vinden, die pas in de 20e eeuw ontgonnen zijn.
In Overmaat is duidelijk onderscheid te maken tussen de noord- en de zuidzijde, die in ruimtelijk opzicht niets (meer) met elkaar te maken hebben; aan de noordkant bevinden zich vrijstaande woningen. Hier is sprake van een lintbebouwing van vrijstaande woningen, ieder met eigen tuinen door hagen omgeven. Deze hagen dragen bij aan een eenheid van het beeld. Aan de zuidzijde bevindt zich de oorspronkelijke eetzaal, tot voor kort in gebruik als kantoor. Het gebouw wordt bereikt via een rondgaande weg om een lager gelegen vijver heen. Aan de oever van de vijver staan grote metasequoia's (moerascipressen), die bijdragen aan een buitenplaatssfeer. Achter het kantoor/gebouw ligt een bosterrein zonder duidelijke functie.
Fokkerweg
De locatie Fokkerweg ligt tussen het vliegveld en de Vergertweg, de verbindingsweg tussen de Weerseloseweg c.q. de A1 en het dorp Lonneker. Vanaf de Vergertweg takt de Fokkerweg als een doodlopende zijtak af. Het plangebied maakte al tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van de kampen die rondom het vliegveld werden aangelegd. Als onderdeel van de camouflagetaktiek werden de kampen zo in het Twentse landschap gesitueerd dat ze vanuit de lucht op nederzettingen en boerderijen leken. Echter de bebouwing van dit kleine kamp werd rond 2000 gesloopt. Nadat de delen van de verharding werden opgeruimd, ontstond rondom het oudere boombestand veel wildgroei door gebrek aan onderhoud. De grotendeels braakliggende locatie heeft sindsdien nauwelijks meer een functie.
De houtwallen rondom het plangebied zijn tevens een restant van het Twentse kampenlandschap waarin deze locatie als camouflage werd gevestigd. Deze houtwallen zijn wel belangrijke elementen voor de samenhang van het landschap ten zuiden van het vliegveld.
Ten westen van het plangebied, aan de andere kant van de Fokkerweg, ligt een cluster met negen woningen voor voormalige werknemers van Defensie. Het zijn eenvoudige woningen, vooral houten woningen die op zomerhuisjes lijken. Verder liggen nog drie woningen aan de Fokkerweg, een landhuis ten zuiden van de locatie en een tweekapper ten noorden van het gebied. Tussen de verschillende woningen is geen ruimtelijke samenhang herkenbaar, ook niet in relatie tot het agrarisch buitengebied. De woningen verschillen in hoogte, bouwmassa en bouwstijl. Ook sluiten zij niet aan bij de bouwstijl van de gebouwen die in de tijd van de Tweede Wereldoorlog werden gebouwd.
2.2 Functionele Kenmerken En Structuur
Overmaat
In Kamp Overmaat staan enkele voormalige Duitse militaire woningen en de voormalige eetzaal en keuken in landhuisstijl. Deze was tot voor kort in gebruik als kantoor. Totaal gaat het om 1.100 m² bvo. De bebouwing die na 1940 ontstond, sluit in verschijningsvorm aan op de lokale Twentse traditie: baksteenarchitectuur onder pannendaken, geen windveren, donkergroen geverfde houten delen, raamluiken. Dit alles in een bomvrije variant: dikke beton muren en plafonds, stalen luiken en deuren.
Fokkerweg
De Fokkerweg is een landelijke weg met een rijbaan van ruim 4,0m breedte. Aan weerszijde loopt een smalle grasstrook en een sloot met niet overal een houtwal.
Figuur 3: Profiel ter hoogte plangebied / hek einde Fokkerweg
In het gebied staat een UMTS mast, de enige functionele invulling die het plangebied op dit moment kent. Dat het gebied lange tijd bebouwd is geweest met drie grote gebouwen is in de huidige situatie nauwelijks meer herkenbaar. De plekken waar de fundamenten en de verharding zijn verwijderd, zijn inmiddels overwoekerd met struiken en wildgegroeide bomen. Aan de noordzijde is de verharding niet verwijderd, hier ligt nog oude klinkerbestrating. Deze lege plekken hebben op dit moment geen functie.
Binnen het plangebied staan enkele solitaire bomen die aan de oude situatie van het kamp met in het midden een plantsoen met bomen doen herinneren. Dat zijn deels bomen die je in het Twentse landschap normaal gesproken niet aantreft.
De randen van het gebied zijn grotendeels houtwallen met sloten. De bomen in deze houtwallen zijn niet allemaal even waardevol, maar zorgen voor de integratie van het plangebied in het landschap.
2.3 Cultuurhistorie
2.3.1 Monumenten
In het plangebied zijn geen landelijke of gemeentelijke monumenten gelegen.
2.3.2 Overige cultuurhistorische waarden
Overmaat
Kamp Overmaat bezit een hoge situationele en stedenbouwkundige waarde als onderdeel van het oude essen-kampenlandschap en bezit cultuurhistorische waarde als onderdeel van de vliegbasis Twenthe. Ook de bewaard gebleven panden van het voormalige officierskamp (Overmaat 1-6) zijn in cultuurhistorisch opzicht van belang. De structuur die bepaald wordt door rechte assen om een rechthoekig perceel met daarop de villa en de vijver herinnert aan de landhuistraditie en is cultuurhistorisch van belang.
Fokkerweg
Binnen dit deelgebied zijn er geen waardevolle elementen aanwezig die ingepast of behouden dienen te worden.
2.3.3 Archeologisch erfgoed
Volgens onderzoek worden er geen intacte archeologische waarden meer in de bodem verwacht. Voor meer informatie zie paragraaf 5.3.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt het bestaande rijksbeleid dat geformuleerd is in de volgende nota's:
- Nota Ruimte
- Nota Mobiliteit
- Mobiliteitsaanpak
- Structuurvisie voor snelwegomgevingen
- Structuurvisie Randstad 2040
In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig
Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- 1. Concurrentiekracht verbeteren;
- 2. Bereikbaarheid verbeteren;
- 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:
Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren
De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.
Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren
De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:
- Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling
- Meer keuzemogelijkheden bieden
- Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn
Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden
Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam
- Kustfundament
- Grote rivieren
- Waddenzee en Waddengebied
- Defensie
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Deze lijst zal op een nader te noemen tijdstip worden aangevuld met nieuwe onderwerpen.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de Waterwet
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
- Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk
Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Toetsing aan provinciaal beleid
Voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn drie onderdelen in het bijzonder van belang in de Omgevingsvisie, namelijk:
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In de Omgevingsvisie is onder meer aangegeven voor het plangebied dat:
Intrekgebied Enschede - Weerseloseweg (grondwaterbeschermingsgebied met stedelijke functies) (Overmaat)
In de nieuwe Drinkwaterwet is vastgelegd dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. De gebieden waar (oever)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken of die daarvoor gereserveerd zijn, op het ogenblik 26 waterwingebieden worden afdoende beschermd door voortzetting van het geldende beleid. De Provincie beoogt de kwaliteit van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening en de industriële winningen waarvoor een hoge kwaliteit is vereist te beschermen en te voorkomen dat deze kwaliteit verslechtert (stand-still). De uitgangspunten zijn:
- Het gehele intrekgebied van de drinkwaterwinning wordt beschermd;
- Geen functies met risico op grondwaterverontreiniging, tenzij de beschermingssituatie verbetert (stapvooruitprincipe). Bij grote en grootschalige ruimtelijk ingrepen is een verslechtering op plaatselijk niveau toegestaan, mits op gebiedsniveau verbetering plaatsvindt (saldobenadering);
- Preventie via de verbodsbepalingen in de verordening is de meest doelmatige bescherming tegen ruimtelijke functies die risico hebben voor grondwaterverontreiniging. Het gaat dan om een brongerichte aanpak van bedreigende activiteiten/functies;
- Duurzaam veiligstellen: de bescherming van de openbare drinkwatervoorziening moet opgenomen zijn in gemeentelijke structuurvisies en de bestemmingsplannen
2. De ontwikkelingsperspectieven
Realisatie groene hoofdstructuur: concreet begrensde EHS, bestaande natuur (inclusief water) (Overmaat)
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden met als hoofdaccent de ontwikkeling van natuur en versterking van het watersysteem. Dit omvat de EHS (incl. de Natura 2000-gebieden) en het watersysteem. De groen-blauwe hoofdstructuur is dooraderd met beken, waterlopen, bronnen en vennen. Het behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten staan hier voorop. In dit ontwikkelingsperspectief staan de kwaliteitsambities Natuur als ruggegraat en Continu en beleefbaar watersysteem voorop. Het perspectief op provinciaal/regionaal niveau (via de realisering van de EHS is om de gebieden met hoge natuurwaarden (weer) in een onderling verband te brengen. Hierdoor ontstaat er een robuust systeem waar plant- en diersoorten stevige levensgemeenschappen in kunnen ontwikkelen, waar natuurlijke processen meer vrij spel kunnen krijgen en waartussen vrije uitwisseling van plant en dier mogelijk is. Behoud en waar mogelijk toename van de biodiversiteit is een belangrijk doel.
Mixlandschap (Fokkerweg)
Ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.
3. Gebiedskenmerken
De in de omgevingsvisie beschreven gebiedskenmerken geven inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
Overmaat
Natuurlijke laag - Dekzandvlakte
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap - jonge heide- en broekontginningslandschap
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Stedelijke laag - n.v.t.
Lust en leisurelaag - n.v.t.
Fokkerweg
Natuurlijke laag - Dekzandvlakte
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap - jonge heide- en broekontginningslandschap
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Stedelijke laag - n.v.t.
Lust en leisurelaag - n.v.t.
3.2.2 Ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en omgeving
Op 16 juni 2010 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. Deze ruimtelijke visie is een uitwerking van de Omgevingsvisie, waarin de provinciale kaders voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente scherper worden neergezet.
De provincie wil vanuit haar rol als gebiedsregisseur heldere kaders meegeven voor deze gebiedsontwikkeling en heeft daartoe een ruimtelijke visie voor de luchthaven Twente en omgeving ontwikkeld. Er is voor gekozen om deze kaderstellende ruimtelijke visie vast te stellen als uitwerking van de Omgevingsvisie, om duidelijk te maken dat het algemene beleid dat in het kader van de Omgevingsvisie is ontwikkeld van toepassing blijft op de beoogde herontwikkeling van het gebied rond luchthaven Twente. Met deze nadere uitwerking voor de gebiedsontwikkeling wordt ingezoomd op de specifieke situatie rond luchthaven Twente. Hieronder staan de relevante onderdelen uit de ruimtelijke visie:
Woningbouw
De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Daarbij wordt groot belang gehecht aan de afstemming over de woningbouwprogrammering met buurgemeenten en de provincie, op basis van een gemeentelijke woonvisie. Voor de gebiedsontwikkeling betekent dit dat waar ruimte wordt geboden voor de bouw van nieuwe woningen, deze woningbouw uiteraard zal moeten passen binnen de gemeentelijke woonvisie.
De centrale beleidsambitie voor de ontwikkeling van landelijk wonen en werken geeft invulling aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en biedt ruimte voor een wervend woon-, werk- en leefklimaat. Behoud en ontwikkeling van de gebiedskenmerken en onder andere cultuurhistorische waarden staan daarbij centraal.
In het deelgebied Overmaat was in een kantoorvilla het projectkantoor van Domeinen gevestigd. Het gebied kan goed ontsloten worden van de Weerseloseweg. Het karakter van de villa die oorspronkelijk in een parkachtige setting met vijverpartijen is gebouwd, kan versterkt worden door de huidige aanbouwen te vervangen door bebouwing in de vorm van flankerende bebouwing.
Herbegrenzing EHS
De EHS rond het vliegveld vormt de belangrijkste verbinding tussen de natuurgebieden in Noordoost Twente met die in Zuid-Twente en maakt deel uit van de Groene en Blauwe hoofdstructuur zoals die in de Omgevingsvisie wordt onderscheiden. Het vliegveld ligt op dit moment als een uitsparing in de EHS. De gebiedsontwikkeling biedt de mogelijkheid om de EHS robuuster te maken. De hoofdverbinding komt dan aan de zuidkant van het vliegveld te liggen. Hiermee ontstaat een robuustere, meer samenhangende EHS aan de zuidkant van het vliegveld. Aan de noordkant wordt de Groene en Blauwe hoofdstructuur / EHS iets versmald ten gunste van de ontwikkeling van aan het vliegveld gerelateerde bedrijvigheid en infrastructuur. Daarnaast maken aan de zuidkant een deel van de bestaande natuur bij het Prins Bernhard Park en Overmaat geen deel meer uit van de EHS.
Met de beoogde gebiedsontwikkeling zal een forse impuls gegeven worden aan een robuuste invulling van de Groene en Blauwe hoofdstructuur in het gebied, in de vorm van de uitbreiding van de EHS. De uitbreiding wordt gecombineerd met beekherstel en leidt daarmee ook tot een substantiële verbetering van de wateropgave en verbetering van de recreatieve beleving van het gebied.
Uitwerking waterbeleid voor de gebiedsontwikkeling
Het gebied Overmaat ligt geheel in het grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied. In dit deelgebied is een beperkte aanpassing van de reeds aanwezige woonfunctie voorzien. Deze winning zal naar verwachting op korte termijn worden beëindigd. Een besluit hierover zal naar verwachting in 2012 worden genomen, in samenhang met de besluitvorming over een alternatieve winning in Twente. Tot dat moment is het reguliere grondwaterbeschermingsbeleid van toepassing. Voor de locatie Overmaat wordt extensieve woningbouw geprojecteerd waar nu het gehele terrein voor militaire doeleinden gebruikt kan worden, zodat mag worden verondersteld dat er sprake is van een stap vooruit die past binnen de voorwaarden van de Omgevingsverordening.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het inde ruimtelijke visie verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Deze visie wordt opgenomen in de nieuw vast te stellen Omgevingsvisie en -verordening (naar verwachting juli 2013). Hierin is een herbegrenzing opgenomen van de EHS en is woningbouw in lage dichtheid genoemd voor het plangebied.
3.2.3 Waterbeheerplan Waterschap Regge en Dinkel 2010-2015)
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Enschede
Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld, waarin het belangrijkste bestaande ruimtelijk beleid uit diverse nota's is opgenomen en met elkaar in relatie is gebracht. Het gaat hier om de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. De structuurvisie bevat hiermee de kern van hoofdonderwerpen op stedelijk niveau.
Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Het is de ambitie om in de toekomst meer ruimtelijk beleid of stedelijke ontwikkelingen op te nemen in de structuurvisie. Ook zal het bestaande beleid regelmatig worden herijkt. Hiermee is de structuurvisie dynamisch en kan altijd inspelen op actuele thema's. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.
3.3.2 Structuurvisie Luchthaven Twente e.o.
Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hierin is gekozen voor optie B (luchthaven in het groen).
Wonen
Er is behoefte aan een kwaliteitsverbreding op alle niveaus van de aanbodzijde van de woningmarkt in de omgeving. Dit biedt ruimte voor nieuwe concepten. Kansen hiervoor liggen met name in de binnenstedelijke ruimte en in het buitengebied, met de daaraan gelieerde specifieke woonconcepten en –milieus. De gemeente Enschede heeft tegelijkertijd als beleidsdoel het aanbod in het hogere segment van de woningmarkt uit te breiden, om zodanig het aantrekken en vasthouden van hoger opgeleiden te kunnen nastreven.
Structuurvisie Luchthaven Twente in relatie tot het plangebied
Kamp Overmaat wordt in de structuurvisie herontwikkeld met behoud van zijn parkachtige karakter, met als programma wonen en dienstverlening. Voor Fokkerweg is woningbouw opgenomen in de visie.
3.3.3 Ontwikkelingsplan 2012
Op 12 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Enschede op basis van een strategische heroriëntatie naar aanleiding van de gewijzigde economische omstandigheden een herijking van de tot dan toe geldende plannen voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. In dit ontwikkelingsplan zijn ten opzichte van de structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. de volgende onderdelen van belang:
Fokkerweg
In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “wonen”. De provinciale Ruimtelijke visie gaat uit van “landelijk wonen / werken”. Er zijn geen afwijkingen met de vastgestelde kaders. De aanpassing van de stedenbouwkundige invulling, die aansluit bij de huidige lintbebouwing, sluit beter aan op de provinciale titel “landelijk wonen”.
Overmaat
In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “wonen”. De provinciale Ruimtelijke visie gaat uit van “landelijk wonen / werken”. Er zijn geen verschillen met de eerdere kaders.
3.3.4 Woonvisie Enschede 2025
De Woonvisie Enschede 2025, stad in beweging, is door de gemeenteraad van Enschede op 12 maart 2012 vastgesteld. In de Woonvisie gaat het om de vraag hoe gemeente, ontwikkelaars en alle andere partijen die actief zijn op de woningmarkt, ook op de langere termijn kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de markt. De huidige woningmarkt is ontspannen en de dynamiek ontbreekt door de economische omstandigheden. De woonconsument is kritisch en wil voortaan kunnen kiezen om zijn woonwensen te verzilveren.
De uitdaging op het gebied van wonen ligt vooral in het faciliteren van passende huisvesting voor de autonome bevolkingsgroei en huishoudens alsmede het faciliteren van de te huisvesten mensen als gevolg van de economische ambitie van Enschede (5e Kennisregio van Europa). In de stad is behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, zowel centrumstedelijke- als groene woonmilieus. De uitdaging ligt er in om op goede plekken de juiste nieuwe woningen te bouwen en een goed aanbod van woonmilieus in de regio te realiseren. De Enschedese ambitie om nieuwe (innovatieve) bedrijven aan te trekken, kan de vraag naar woningen beïnvloeden. Iedere woning moet 'raak' zijn.
3.3.5 Kantorennota 2002
In oktober 2002 is door de gemeenteraad het kantorenbeleid van de gemeente Enschede vastgesteld. In de Kantorennota 2002–2010 staan randvoorwaarden voor een duidelijk en aansprekend kantorenbeleid.
Beleidsuitgangspunten kantorenbeleid
De belangrijkste uitgangspunten voor het kantorenbeleid zijn:
- a. Het ontwikkelen van een aantrekkelijk investerings- en ontwikkelingsklimaat. Dat betekent dat de gemeente een visie heeft op de kantorenmarkt. Marktpartijen die investeren in kantoorontwikkelingen waarderen dit. Ook verwachten zij inzicht in actuele marktontwikkelingen. Uiteindelijk biedt dit hen meer zekerheid en vertrouwen in investeringen die zij plannen in Enschede. Juist in de huidige situatie is het belangrijk dat de gemeente een consistente visie uitstraalt;
- b. Het aanbieden van de juiste hoeveelheid kantoorlocaties van de juiste kwaliteit die aansluit bij de marktvraag;
- c. Voorkomen van versnipperde ontwikkelingen. De markt wil namelijk krachtige kantoorlocaties die een duidelijke aantrekkelijkheid en positie hebben;
- d. De kantoorontwikkeling van Enschede in breder regionaal kader plaatsen. In de toekomst zal de netwerkstad opereren als één kantorenmarkt.
Dit beleid houdt in, dat het aanbod van kantorenlocaties qua hoeveelheid en kwaliteit goed dient aan te sluiten op de marktvraag, maar ook dat leegstand moet worden voorkomen in tijden van laagconjunctuur. Op deze manier zorgt de gemeente voor een markt waar vastgoedpartijen graag in investeren. Het nieuwe beleid beschrijft de gewenste omvang, fasering, segmentering en positionering van de verschillende kantorenlocaties in Enschede. Enschede heeft hiermee een kantorenbeleid dat gericht is op de toekomst en op een goede verhouding tussen vraag en aanbod. Vanwege dreigend overaanbod zet Enschede in op drie krachtige kantorenlocaties, te weten de directe stationsomgeving, Zuiderval e.o. en het Business & Sciencepark. De voornamelijk regionale zakelijke dienstverlening (zonder baliefunctie) bevindt zich aan de singels en betreft over het algemeen de meer representatieve locaties. De kleinschalige zakelijke dienstverlening (eigenaar/gebruikers) is vooral te vinden aan de singels en aan uitvalswegen. Kleinschalige kantoorontwikkelingen in de wijk worden zoveel mogelijk beperkt. Daar waar het wel wordt toegestaan mag de ontwikkeling niet concurrerend zijn met de formele kantorenlocaties. Daarom wordt een tweetal normen gehanteerd. Zo mogen kantoren aan singels en uitvalswegen niet groter zijn dan 350 m² bruto-vloeroppervlak (bvo) (of 15-20 werkzame personen) en moet er bovendien al sprake zijn van enige concentratie van kantooractiviteiten. Wanneer er geen sprake is van geconcentreerde ontwikkeling of wanneer het een ontwikkeling in de wijk betreft, geldt de norm van 150 tot 200 m² bvo per gebouw (of 5-10 werkzame personen).
Kantorennota in relatie tot het plangebied
Het plangebied ligt buiten de formele locaties en beleidsmatig is hier dus maximaal 200 m2 bvo aan kantoorruimte toegestaan. Omdat het gebouw tot voor kort als kantoor gebruikt werd, is gekozen om voor het gehele bestaande pand de kantoorfunctie toe te staan.
3.3.6 Beleid functiemenging
Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Uitgangspunt is om – naast de reeds bestaande wettelijke mogelijkheid tot bedrijfshuisvesting in een deel van de woning (beroep of bedrijf aan huis) – kleine bedrijven te laten vestigen in daarvoor geschikte panden of een verruiming van de regels op bepaalde gebieden toe te staan. Te denken valt aan voormalige solitaire winkelpanden, grote woningen (o.a. langs de singels, invalswegen) en hobbykamerwoningen. Hierdoor wordt het vestigingsmilieu in de stad gevarieerder en wordt de broedplaatsfunctie fysiek een kans gegeven. Het beleid sluit hiermee tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid.
Werken aan huis
Veel ondernemers starten een eigen, voornamelijk dienstverlenend, bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid, leefbaarheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd.
Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de huidige aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik.
Voor de gemeente is het fenomeen “bedrijf aan huis” ook relevant. Dit met name vanuit het programma 'Enschede Werkt', maar in algemene zin ook vanuit de volgende doelen:
- het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
- het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie;
- het bevorderen van sociale stijging;
- het terugdringen van mobiliteit.
In het kader van de functiemenging in woonwijken geldt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen een vrij ruim toelatingsbeleid, waarbij niet alleen de uitoefening van vrije beroepen aan huis (tandartsen, huisartsen, fysiotherapeuten e.d.), maar ook bedrijfsmatige (dienstverlenende) activiteiten bij de woonfunctie passend worden geacht, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
Woonmilieus
Enschede is ingedeeld in landelijk gehanteerde woonmilieus. Een woonmilieu wordt gezien als een aaneengesloten woongebied met een grote mate van ruimtelijke uniformiteit en sociale samenhang. De wijken en de buurten van Enschede hebben echter zoveel verschillende karakteristieken dat de omvang en de grenzen van woonmilieus meer in globale zin zijn te bepalen. De woonmilieus geven aan hoe een buurt is opgebouwd, in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden afgeleid over de parkeermogelijkheden en de openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere woonmilieu.
In de beleidsnotitie functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves, vastgesteld door burgemeester en wethouders van Enschede op 7 juli 2009, is een onderscheid gemaakt in vier categorieën regelingen voor functiemenging, gerelateerd aan het type woonmilieu.
Regeling functiemenging per woonmilieu:
Categorie A: De huidige regeling functiemenging handhaven (max. 30m² bebouwd oppervlak,
daarboven afwijken aanvragen per geval).
Categorie B: 30 % van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging
(daarboven afwijken aanvragen per geval).
Categorie C: Binnen de kaders van de Gids Buitenkans geheel vrijlaten.
Categorie D: Een aantal “hotspots” in de stad aangeven, waarbinnen een 49% afwijken
toegestaan wordt (daarboven herziening bestemmingsplan aanvragen per geval)
De beleidsnotitie functiemenging in wijken en (verborgen) enclaves is vastgesteld als beleidskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens wordt beoogd de planologische keuzes in het ruimtelijk beleid ten aanzien van functiemenging te faciliteren in ruimtelijke regelgeving door enerzijds een wijze van ontwikkelingsgericht bestemmen en anderzijds de juridische regeling voor beroep of bedrijf aan huis in bestemmingsplannen daarop af te stemmen. Aangezien een bestemmingsplan in overeenstemming dient te zijn met het belang van een goede ruimtelijke ordening ofwel 'duurzame ruimtelijke kwaliteit', moet de planologisch toegestane functiemenging wel zodanig zijn dat enerzijds een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds ook een goede bedrijfsuitoefening is verzekerd. De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming (zie hoofdstuk 6 Juridische planopzet, paragraaf 6.3.2. Bestemmingsregels, bestemming “Wonen”).
Beleid functiemenging in relatie tot het plangebied ”Overmaat - Fokkerweg”
Het plangebied valt in de categorie B, waarvoor 30 % van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven wordt voor functiemenging.
3.3.7 Watervisie
De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is in oktober 2002 door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld. De hierin opgenomen principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:
- 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
- 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
- 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.
Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:
- a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
- b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
- c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
- d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen,kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp uitgangspunten. Hierbij wordt ondermeer ingegaan op de gemeentelijke randvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden, randvoorwaarden vanuit de Welstandsnota en beeldkwaliteit, de toekomstige ruimtelijk-functionele structuur, de verkeersontsluiting, de parkeerbalans en de (her)inrichting van de openbare ruimte.
4.1 Ruimtelijk Plan
Overmaat
Kamp Overmaat wordt getransformeerd tot aangename in het landschap gesitueerde woonenclave. Een groot deel van de karakteristiek van de oorspronkelijke ruimtelijke structuur wordt in de herontwikkeling als dragers voor de toekomstige kwaliteit ingezet. Kamp Overmaat beslaat circa 2 hectare en bestaat uit een leegstaand legeringsgebouw (1940), openbare ruimte en een kantoorgebouw dat thans in gebruik is bij Domeinen.
Op de totale bouwkavel van 2.000 m2 mogen twee woningen gebouwd worden. Het bestaande kantoorpand wordt bestemd voor 'wonen/ kantoren/dienstverlening', daarnaast kunnen de gronden gebruikt worden voor maatschappelijke doeleinden. De gronden die niet worden bebouwd behouden hun groene karakter. Het parkachtige ensemble met villa, vijver en bomenrij wordt hiermee behouden. De beoogde ontwikkeling past binnen de woningbouwprioritering zoals opgenomen in de Woonvisie Enschede 2025 en de Stedelijke Koers.
De ontsluiting zal plaatsvinden als bestaand via de centrale entreeweg vanaf de Vargershuizenweg, mogelijk uitgebreid met een ontsluiting aan de westzijde. Parkeren dient in voldoende mate op eigen terrein te worden voorzien.
Figuur 5: vogelvlucht huidige situatie
Figuur 6: 3 varianten van nieuwe bouwvolumes (bron: Ontwikkelingsplan 2012)
Fokkerweg
Op de locatie Fokkerweg worden kavels uitgegeven. Kavels voor mensen die vrijheid in geest en beeldregie zoeken. De verkaveling is een typische lintverkaveling met smalle en zeer diepe kavels. Hierdoor ontstaat aan het einde van het plangebied een klein driehoek. Dit driehoek wordt vormgegeven als klein plantsoen. Deze driehoek is tevens een mogelijkheid voor verkeer om te kunnen draaien.
Figuur 7: Stedebouwkundig plan Fokkerweg (ligging nieuwe woningen indicatief)
De ruime bouwblokken maken het mogelijk dat de woningen met grote afstanden van elkaar komen te staan. Er is ook een kans dat er een min of meer doorgaande en redelijke dichte lintbebouwing gaat ontstaan. Beide invullingen zijn mogelijk. Omdat in de omgeving geen sprake is van een duidelijke identiteit kan de bebouwing ook zeer uiteenlopend gaan worden. Van een lage bungalow tot een moderne woningen van drie lagen met een plat dak is alles mogelijk. Daarom wordt het gebied ook welstandsvrij gesteld. In totaal betreft het maximaal 15 woningen. De beoogde ontwikkeling past binnen de woningbouwprioritering zoals opgenomen in de Woonvisie Enschede 2025.
De houtwallen aan de west- noord en oostzijde worden als natuurlijke begrenzing van het buurtje gehandhaafd. Langs de randen lopen tevens de watergangen waarop de kavels afwateren. Ontsluiting vindt plaats via de Fokkerweg, parkeren dient in voldoende mate op eigen terrein te worden voorzien.
4.2 Welstand En Beeldkwaliteit
Overmaat
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is momenteel aan de onderhavige locatie de identiteiten “Buitenplaatsen en landgoederen” en "Boerenerven" toegekend.
Figuur 8: Uitsnede welstandsnota (lichtgroen = buitenplaatsen en landgoederen)
De welstandsnota zal gewijzigd worden gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan om in het gehele plangebied de identiteit 'Vrije landelijke bebouwing' te laten gelden. Vrije landelijke bebouwing heeft een belangrijk aandeel in de levendigheid van het landelijk gebied. De welstandszorg wil beperkt ruimte geven aan nieuwe, vrije landelijke woningen, met behoud van de kwaliteit van het landelijk gebied. Er is geen ruimte voor wijkjes en lange linten. De welstandszorg is erop gericht dat de landelijkheid en de eigenheid van elk huis behouden blijft en stimuleert een hoge kwaliteit van architectuur, in harmonie met de andere huizen. De tuinen moeten bijdragen aan de verlevendiging en aankleding van het gebied. Bijzondere gebouwen mogen vanwege hun (landelijke) functie of eigen kwaliteit afwijken van de landelijke woningen (bijvoorbeeld qua grootte). Wel moeten ze zoveel mogelijk kenmerken van de identiteit dragen, zodat ze bijdragen aan de eenheid.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot de welstandsnota
De villa met de oprijlaan vanaf de centrale as van Kamp Overmaat en de vijver vormen de hoofdelementen. Het bestaande gebouw wordt als woongebouw en / of kantoorpand hergebruikt. Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van twee extra woningen mogelijk. Deze twee gebouwen zullen in samenhang met het huidige ensemble worden gesitueerd en ontworpen. De kenmerken van de bestaande bebouwing zullen leidend zijn voor de nieuwbouw en er voor zorgen dat de cultuurhistorische waarde van het Kamp Overmaat gerespecteerd wordt.
Fokkerweg
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is momenteel aan de onderhavige locatie de identiteiten “Boerenerven" toegekend.
Figuur 9: uitsnede welstandskaart Fokkerweg
Voor het deel aan de Fokkerweg wordt gekozen voor welstandsvrijheid. De locatie Fokkerweg heeft in de huidige situatie weinig ruimtelijke kwaliteit c.q. een duidelijke identiteit. Het is eerder een braakliggend terrein in het landschap. Ook voor het omliggende landschap heeft de kleine locatie weinig betekenis. Ook in de toekomstige plannen zal dit beeld weinig veranderen. De invulling van de plek heeft geen effecten op het landschappelijk beeld dat bezoekers van het buitengebied kunnen waarnemen. Door het juist welstandsvrij te houden, kan het gebied een eigen identiteit in diversiteit krijgen.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
5.1 Milieu
De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.
5.1.1 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Overmaat
De resultaten van het bodemonderzoek verricht ter plaatse van Overmaat 6 en 11 ligt vast in het rapport van Hunneman "Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het "Kamp Overmaat" aan de Overmaat 11 nabij het terrein van voormalig Vliegbasis Twenthe", van februari 2008, projectnummer 2007891-01/lvh/sh (zie bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in opdracht van Dienst Vastgoed Defensie, Directie Noord vanwege de voorgenomen transactie (overdracht Rijksgronden aan VTM / ADT).
Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de NVN-5725 op basisniveau. Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek op onverdachte locaties (strategie " ONV" uit de NEN 5740).
De resultaten van het bodemonderzoek wijzen uit:
- Zintuiglijk geen indicaties die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging;
- Licht verhoogde gehalten aan Pak in het mengmonster van de bovengrond;
- In het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 62 en 63 zijn licht verhoogde gehalten aan chroom aangetoond. In het grondwater ter plaatse van de peilbuis 61 (naast het gebouw Overmaat 11) zijn licht verhoogde gehalten aan chroom en nikkel en een matig verhoogde gehalte aan arseen aangetoond;
- Zoals Hunneman in de conclusie verwoord: "de aangetoonde gehalten aan zware metalen betreffen naar verwachting van nature aanwezige gehalten".
Uit herbemonstering van het grondwater door Geofox in 2011 blijkt dat voor arseen een streefwaarde overschrijding is gemeten. De fluctuatie van de concentratie aan arseen ten opzichte van het rapport van Hunneman onderbouwt de aanname dat deze concentratie van natuurlijke aard is.
Fokkerweg
Een deel van het terrein is verhard en in gebruik als parkeerplaats geweest tot 2010. Op de locatie is in april 2010 bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek op de locatie aan de Fokkerweg 40, gesitueerd aan de zuidzijde van voormalig vliegbasis Twente, te Enschede”, Hunneman Milieu Advies Raalte BV, projectnummer 2010125/dh/sh van april 2010, zie bijlage 2) waarbij geen tot licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen.
Conclusie/advies
Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de locaties historisch onverdacht zijn. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit bodemonderzoek. Er is dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het plan negatief beïnvloedt. Milieuhygiënisch gezien is de conclusie dat het terrein geschikt is voor de functie wonen.
5.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig.
Overmaat
In de nabijheid van het plangebied is de Weerseloseweg gelegen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege deze voor geluid relevante weg. Industrielawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant.
Wegverkeer
Wettelijk kader
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.
Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 7 april 2009 en de herziene versie op 18 april 2011 door Burgemeester en Wethouders vastgesteld.
Onderzoek
Naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer is door LO-WTP-TAG een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Overmaat" (16 juni 2011). Het rapport is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
In de nabijheid van het plangebied is de Weerseloseweg gelegen. Op de Weerseloseweg is een maximale snelheid toegestaan van 80 km/uur.
Resultaten
Vanwege het wegverkeer op de Weerseloseweg bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 48 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.
Fokkerweg
Railverkeer-, luchtverkeer- en industrielawaai zijn op dit plan niet van toepassing.
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een zone heeft (art.74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Binnen deze zone, die op te vatten is als de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde waarden niet te boven gaan.
In het onderhavige geval, waarbij de wegen zijn gelegen in het binnenstedelijk gebied volgens de Wet Geluidhinder, bedraagt de zone van een weg met één of twee rijstroken 200 meter en bij 3 of meer rijstroken 350 meter aan weerszijden van de weg.
Overwegingen
De Fokkerweg met een zone die het bestemmingsplan overlapt is opgenomen in onderstaande tabel:
Naam weg | Wettelijke zone | Afstand wegas-geprojecteerde bouw | |
Fokkerweg | 200 meter | > 10 m. |
De in de tabel opgenomen weg komt niet voor in het regionale verkeersmodel, waaruit reeds geconcludeerd kan worden dat geen sprake zal zijn van relevante verkeersintensiteiten op deze weg.
Om na te gaan in hoeverre het aannemelijk is dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is een indicatieve berekening verricht ter bepaling van de 48 dB contour. Deze 48 dB contour ligt op minder dan 5 meter van de weg-as bij een weg met een klinkerverharding en een intensiteit van 100 motorvoertuigen per etmaal (= het equivalent van 20 woningen).
Conclusie wegverkeerlawaai
In het onderhavige geval betreft de Fokkerweg, gelegen op minimaal 10 meter van de bouwblokken van het bestemmingsplan, een verharde weg waarop nauwelijks gemotoriseerd verkeer aanwezig zal zijn.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat op toekomstige bouwplannen geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanuit het oogpunt van geluid ten gevolge van wegverkeerslawaai is er dan ook geen belemmering ten aanzien van het voorgenomen plan.
KE-zone luchthaven Twente
Rond het vliegveld Twente geldt nog steeds de ruime 35-Ke geluidzone die op 5 juni 1992 is vastgesteld ten behoeve van de militaire vluchten op de vliegbasis Twenthe. Formeel moeten nieuwbouwplannen nog steeds worden getoetst op basis van de regelgeving die hoort bij deze geluidzone. Inmiddels is echter ook duidelijk dat Twenthe niet opnieuw een militaire vliegbasis zal worden. Ook is duidelijk dat de geluidzone die hoort bij de ontwikkeling tot een burgerluchthaven aanzienlijk kleiner zal zijn dan de huidige zone.
De Ke-contouren worden opgeheven en vervangen bij het nieuwe luchthavenbesluit voor de luchthaven Twente. Dat besluit wordt in het derde kwartaal van 2013 verwacht. De insteek is om het bestemmingsplan voor de woningen aan de Fokkerweg (bestemmingsplan Overmaat-Fokkerweg) eerder vast te stellen. Van de geplande woningen in het deel Fokkerweg liggen er maximaal 10 binnen de nog bestaande 35-Ke contour van de luchthaven Twente. Die woningen komen echter buiten de nieuwe 48 db(A) contour te liggen van de toekomstige burgerluchthaven.
In de gemeente Oldenzaal is bij woningbouwontwikkelingen al vooruitgelopen op de nieuwe zone. Ook in Hengelo is in een individueel geval vooruitgelopen op de toekomstige situatie. Voor de Enschede situatie is dan ook goed uit te leggen dat bouwaanvragen niet strikt formeel meer worden getoetst aan de bestaande zone. Bouwplannen waarvan nu al duidelijk is dat deze niet strijdig zullen zijn met het toekomstig ruimtelijk beleid rond de luchthaven worden dan niet langer op basis van de huidige geluidzone zonder meer afgewezen.
Conclusie luchtvaartgeluid
Bij de beoordeling van het bestemmingsplan Overmaat-Fokkerweg wordt geen rekening meer gehouden met luchtvaartgeluid, omdat de beoogde ontwikkeling buiten de toekomstige geluidscontouren van de burgerluchthaven is gelegen. De verwachting is daarnaast dat het luchthavenbesluit is genomen voordat omgevingsvergunningen in het gebied worden aangevraagd. Het aspect luchtvaartgeluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen. Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:
Overmaat
Bedrijven binnen het plangebied
De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
Invloed van omliggende bedrijven
Op basis van de Wet Geurhinder en Veehouderij geldt voor de Vergertsveldweg 30 een geurcontour van 50 meter vanaf de kavelgrens. Het plangebied wordt niet geraakt door deze contour en is derhalve geen belemmering.
Fokkerweg
Bedrijven binnen het plangebied
De algemene conclusie luidt dat de activiteiten in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
Invloed van omliggende bedrijven
Dichtstbijzijnde bedrijf is een manege aan de Vliegveldweg 225 op een afstand van 250 meter. Dit is een vergunningplichtig bedrijf zodat de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is; afstandseis bedraagt 50 meter. Op een afstand van 360 meter ligt een agrarisch bedrijf aan de Snellenweg 15. Hierop is het Besluit landbouw van toepassing; afstandseis 100 meter. Bedrijventerrein Deventerpoort is op circa 180 meter afstand gelegen. Bij de herinrichting van Deventerpoort wordt bij de milieuzonering rekening gehouden met de omliggende woningen (inwaartse zonering).
Woningbouwlocatie Fokkerweg levert geen belemmering op voor omliggende bedrijven is de conclusie. Aan de afstandseisen wordt ruimschoots voldaan zodat ook een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Externe veiligheid
Het plan, locaties Overmaat en Fokkerweg, is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Getoetst is ondermeer aan het BRZO, het BEVI, REVI, de 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van externe veiligheid.
5.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.
De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
- Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- De Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
- De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
- Het Besluit gevoelige bestemmingen.
Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.
Overwegingen
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van circa 13 tot 18 (3 respectievelijk 10-15) woningen. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat het onderhavige project kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.
5.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.
5.2 Water
In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Deze informatie is opgenomen in bijlage 5.
Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.
5.2.1 Toekomstige waterhuishoudkundige situatie
De waterhuishouding binnen de gebieden Overmaat en Fokkerweg moet voldoende ruimte krijgen voor bovengrondse berging, infiltratie, zuivering en afvoer. Hiermee wordt de kans op problemen in de waterhuishouding, zoals overstroming van de ontvangende beeklopen en verdroging van de bodem, geminimaliseerd. Daarnaast kunnen de kansen die water biedt benut worden, zoals gebruik in de tuin en een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. In dit deel staan de basisprincipes genoemd voor de omgang met water binnen de plangebieden. Daarnaast zijn uitgangspunten opgenomen voor regenwater, oppervlaktewater, afvalwater, grondwater en ontwatering. Het hoofdstuk beleid heeft als basis voor de uitgangspunten gediend.
Basisprincipes watersysteem Overmaat en Fokkerweg
Volledig gescheiden afvoer van regen- en afvalwater
Voor de nieuwe woningen binnen de plannen Overmaat en Fokkerweg wordt uitgegaan van een volledig gescheiden systeem. Dit betekent dat het regenwater met een eigen afvoersysteem volledig gescheiden van het afvalwater wordt verwerkt. Verharde oppervlakken worden niet aangekoppeld op de riolering, maar het regenwater wordt op een andere wijze verwerkt. Voor de omgang met niet aangekoppeld regenwater gelden de volgende ambities:
- Regenwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het oppervlakte- en grondwatersysteem.
- Infiltratie van regenwater in de bodem via een bodempassage is op locaties waar dit mogelijk is de beste optie. Op deze manier wordt zuivering, retentie en grondwateraanvulling gerealiseerd.
- Voor verharde oppervlakken, bijvoorbeeld daken en goten waarmee het regenwater in aanraking komt, wordt de toepassing van uitloogbare bouwmaterialen voorkomen.
Geen verslechtering van de (grond)waterkwaliteit
Overmaat is gelegen binnen de grondwaterbeschermings- en infiltratiezone van drinkwaterwinning Weerseloseweg van Vitens. Extra aandacht voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater van groot belang. Het plan Overmaat omvat minder dan 10 woningen. Volgens de omgevingsverordening valt het project daarmee in de categorie 'niet-risicovol'.
Grondwaterneutraal bouwen, maar ook droge voeten
In het plan Overmaat en het plan Fokkerweg komen in natte perioden hogere grondwaterstanden voor. Gezien de vereiste ontwateringdiepte voor woningbouw zijn aanvullende maatregelen, zoals grootschalig ophogen of het aanbrengen van drainage, niet nodig om op deze plekken te kunnen bouwen. De gewenste ontwateringsdiepte ter plaatse van woningen kan bereikt worden door hier lokaal beperkt op te hogen en het aftoppen van de grondwaterstandspieken. Een toename in de grondwaterafvoer is strijdig met het beleid inzake verdroging en duurzaam waterbeheer. De hoeveelheid grondwater die uit het plangebied wordt afgevoerd mag niet groter zijn dan in de huidige situatie.
Geen afwenteling van waterbezwaar
In het kader van het landelijke beleid voor het waterbeheer in de 21e eeuw wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk vasthouden van water in het plangebied en het water geleidelijk af te voeren naar de beken en benedenstrooms gebied, zodat bij grote neerslaghoeveelheden ook gebieden, die stroomafwaarts liggen, beschermd zijn tegen overstromingen. Waterschap Regge en Dinkel stelt voor nieuwbouwgebieden de eis dat in het nieuwe plangebied een bui van 40mm geborgen kan worden, waarbij de maximale afvoer naar het oppervlaktewater niet meer dan 2x de landelijke afvoernorm mag bedragen, ofwel 2,4 l/s/ha.
Uitgangspunten
Regenwater
- Regenwater gescheiden van afvalwater opvangen, bergen en afvoeren.
- Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, waarvan meer dan één perceel afhankelijk is, niet op een particulier perceel aanleggen.
- Voor verhard oppervlak geldt de eis dat de waterschapsbui T=50 (komt eens in de 50 jaar voor) van 40 mm in 75 minuten geheel binnen het gebied wordt geborgen. 3 mm daarvan wordt geborgen in plassen en op daken. Effectief moet dus 37 mm geborgen worden binnen het plangebied.
- Maximale afvoer vanuit het plangebied is 2,4 l/s/ha (stedelijke afvoernorm).
Oppervlaktewater
- De bestaande waterlopen (vijver, beken en greppels) zoveel mogelijk handhaven, zodat overtollig regen- en grondwater uit het plangebied en de aangrenzend gebieden afgevoerd kan worden op het natuurlijke watersysteem. Bij dempen van bestaande sloten/greppels, moet goed bestudeerd worden of het dempen geen invloed heeft op de werking van het watersysteem.
- Eventuele toekomstige vijvers mogen niet verdrogend werken. Dit houdt in dat het normaalpeil van vijvers niet lager mag liggen dan 1,1 meter minus maaiveld.
Afvalwater
- Afvoer van afvalwater via een vuilwater rioleringsstelsel.
- Afvoer via vrijvervalsysteem naar het gemaal.
Grondwater
- Uitgangspunt bij het ontwikkelen is grondwaterneutraal bouwen. Dit betekent dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloedt mag worden. Gevolg hiervan is dat voor het voldoen aan de ontwateringsnormen geen drainage toegepast mag worden, dan wordt immers kunstmatig de grondwaterstand verlaagd. Het 'aftoppen' van grondwaterstandspieken in zeer natte perioden is wel toegestaan.
Ontwatering/ afwatering
- Om te voorkomen dat wegen, bebouwing en tuinen problemen krijgen met grondwater worden de onderstaande ontwateringsnormen gehanteerd. De ontwateringsdiepte is het verschil tussen het peil van de weg/ de bebouwing/ de tuin en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).
- 1. Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken;
- 2. Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden;
- 3. Groen: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,40 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig;
- Om te voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt op de percelen gelden de volgende adviesnormen:
- 1. Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen;
- 2. Perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
- 3. De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.
Overmaat
De precieze invulling binnen het plangebied is in dit stadium nog niet bekend. Wel kan een inschatting worden gemaakt van de wateropgave. Wanneer de wegen, net als in de huidige situatie, afwateren op de naastgelegen groenstrook beperkt dit de wateropgave. Het bruto kaveloppervlak is ca. 0,42 hectare en het ingeschatte verhardingspercentage 50%. Gerekend wordt met 40 mm berging over het verhard oppervlak. Dit resulteert in een wateropgave van 84 m3.
Ruimtebeslag
De bestaande vijver heeft een oppervlak van ca. 300 m2 en kan gebruikt worden om te voldoen aan de wateropgave. Een waterschijf van 0,3 meter staat gelijk aan 90 m3 berging.
Fokkerweg
De precieze invulling binnen het plangebied is in dit stadium nog niet bekend. Wel kan een inschatting worden gemaakt van de wateropgave. Wanneer wegen, net als in de huidige situatie, afwateren op de naastgelegen groenstrook beperkt dit de wateropgave. Het bruto kaveloppervlak is ca. 1,55 hectare en het ingeschatte verhardingspercentage 20%. Gerekend wordt met 40 mm berging over het verhard oppervlak. Dit resulteert in een wateropgave van 124 m3.
Ruimtebeslag
De berging voor regenwater vanaf openbare verharding kan gevonden worden in greppels en/of regenwaterriolering. Particuliere kavels dienen ingezameld regenwater te bergen op eigen terrein. Door een verbinding met de openbare greppel/regenwaterriolering wordt ook in perioden met hoge grondwaterstanden de waterafvoer vanaf particuliere kavels gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit het aspect 'water' bezien zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Archeologie en het plangebied
Door de gemeente Enschede is in 2007 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 6) voor het gehele terrein van de vliegbasis Twenthe. Het plangebied heeft een overwegend lage archeologische verwachting op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede. Het vliegveld is tijdens de oorlog door diverse oorzaken zwaar beschadigd geraakt. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze krijgshandelingen gepaard gegaan met bodemverstoringen. Ook zijn de gronden op het vliegveld enkele keren omgeploegd ten behoeve van de verschraling van het landschap.
Nader archeologisch onderzoek
Door onderzoeksbureau RAAP is eind 2011 nader (veld)onderzoek uitgevoerd naar o.a. de archeologische waarden in het plangebied van de luchthaven (zie bijlage 7, kenmerk 0925-6229). Conclusie voor de gronden is dat alle gronden een lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat nader onderzoek niet nodig wordt geacht.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4 Natuurwetgeving En Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel "externe werking" genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de "oude" Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status "beschermd natuurmonument" voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied - voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen - blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Natuurwetgeving en het plangebied "Luchthaven Overmaat-Fokkerweg"
In het kader van het bestemmingsplan "Overmaat-Fokkerweg" is beoordeeld of de natuurwetgeving en het natuurbeleid al of niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van enkele woningen in twee afzonderlijke deelgebieden, "Overmaat" en "Fokkerweg".
Ecologie en het plangebied "Overmaat"
Het deelgebied "Overmaat" is gelegen in het noordelijk buitengebied van Enschede, direct ten noorden van de drinkwaterwinninglocatie Weerseloseweg van Vitens en was tot voor kort een militair domein behorende bij de vliegbasis Twenthe. Het gebied is erg bosrijk en heeft een parkachtige karakter. Het gebied sluit aan bij het omliggende landschap, dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van houtwallen, oude bomen, lanen en boscomplexen. In het gebied komen diersoorten voor die kenmerkend zijn voor park en boslandschap, zoals de appelvink, goudhaan en grote bonte specht. In een vijver is de poelkikker aangetroffen.
Ecologie en het plangebied "Fokkerweg"
Het deelgebied "Fokkerweg" is gelegen in het noordelijk buitengebied van Enschede, direct ten zuiden van het terrein van de voormalige vliegbasis Twenthe en was tot voor kort een militair domein behorende bij de vliegbasis. Het gebied heeft slechts een beperkte oppervlakte. Doordat er nogal wat groene elementen aanwezig zijn heeft deze echter wel een bepaalde ecologische waarde. Het gebied heeft een "parkachtige uitstraling" door de boselementen die afgewisseld worden met open plekken. Met name voor vogels heeft het gebied waarde. De broedvogels die hier zijn aangetroffen zijn dan ook typerend voor dit biotoop. Zo zijn grauwe vliegvanger, gekraagde roodstaart, braamsluiper en groene specht aangetroffen.
Ecologische Hoofdstructuur:
Het deelgebied "Fokkerweg" maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, het deelgebied "Overmaat" maakt wel deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (bestaande natuur en water). Op grond van de provinciale Omgevingsverordening mogen in een bestemmingsplan aan gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur geen bestemmingen worden toegewezen die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zullen of kunnen hebben. Verder dienen de aan deze gronden toe te kennen bestemmingen mede te strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied.
In de door Provinciale Staten van Overijssel vastgestelde Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie voor de Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente is bepaald dat alle tot de Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente behorende gebieden die momenteel nog onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur bij een eerstvolgende herbegrenzing niet langer meer tot de Ecologische Hoofdstructuur gerekend zullen worden, daarvoor in de plaats wordt op het terrein van de Luchthaven Twente 130 hectare aan nieuwe Ecologische Hoofdstructuur gerealiseerd. Dit betekent dat de Ecologische Hoofdsrtructuur geen belemmering vormt voor de geplande woningbouw in het deelgebied "Overmaat".
Natuurbeschermingswet 1998:
De deelgebieden "Fokkerweg" en "Overmaat" zijn niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Op ruim 2 kilometer meter afstand ten westen van beide deelgebieden is het Natura 2000 gebied "Lonnekermeer" en op grotere afstand van beide deelgebieden is het Natura 2000 gebied "Landgoederen Oldenzaal" gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswet-vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op de grote afstand van de Natura 2000 gebieden "Lonnekermeer" en "Landgoederen Oldenzaal" tot het plangebied "Overmaat/Fokkerweg" in relatie tot de voorgenomen kleinschalige woningbouwontwikkeling ter plaatse en de instandhoudingsdoelstellingen van die Natura 2000 gebieden zijn er voor die gebieden geen negatieve effecten te verwachten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.
Flora- en faunawet:
In het kader van de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente is er in 2010 door ecologisch adviesbureau Eelerwoude een uitgebreid jaarrond Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd in het gehele plangebied van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente. Uitgangspunt bij de effectenbeoordeling in het Flora- en faunawet onderzoek is "variant B" uit de door de diverse bij de gebiedsontwikkeling betrokken overheden (Rijk, provincie Overijssel en gemeente Enschede) structuurvisie cq ruimtelijke ontwikkelingsvisie, op basis hiervan worden per deelontwikkeling de knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen beschreven. Uit de onderzoeksrapportage (rapportnr. 3784, d.d. 24 juni 2011) blijkt dat in het deelgebied "Overmaat" in de ter plaatse aanwezige vijver de strikt beschermde poelkikker en kamsalamander voorkomen. De vijver blijft ongewijzigd aanwezig waardoor de functionaliteit van de leefomgeving voor poelkikker en kamsalamander gewaarborgd blijft. In het deelgebied "Overmaat" zijn verder geen vaste rust- of verblijfplaatsen aangetoond van andere strikt(er) beschermde diersoorten en/of strikt(er) beschermde plantensoorten aangetroffen. Voor het deelgebied "Fokkerweg" blijkt uit de onderzoeksrapportage dat er geen op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde planten- of diersoorten zijn aangetoond dan wel zijn te verwachten.
Compensatie-/en Mitigatieplan
De effectenbeoordeling van het onderzoeksrapport is in 2012 door Eelerwoude geactualiseerd op basis van het door gemeenteraad van Enschede en Provinciale Staten van Overijssel in maart 2012 vastgestelde Ontwikkelingsplan Luchthaven Twente en nader uitgewerkt in een compensatie- en mitigatieplan. In het compensatie- en mitigatieplan (rapportnr. 5139, d.d. 14 mei 2012) zijn per deelgebied de diverse noodzakelijk uit te voeren preventieve, mitigerende en compenserende maatregelen beschreven, met waar nodig specifieke randvoorwaarden of uitvoeringseisen voor de wijze en/of het tijdstip van uitvoering van de betreffende noodzakelijke maatregelen. Algemeen uitgangspunt voor het mitigatie- en compensatieplan is dat bij de uitvoering van de werkzaamheden zal worden gewerkt overeenkomstig de door de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde Gedragscode Flora- en faunawet voor Bouwend Nederland. Voor werkzaamheden die conform deze gedragscode worden uitgevoerd geldt dat wordt voldaan aan de zorgplicht en algemeen geldende mitigerende maatregelen en dat geen ontheffing van de verbodsbepalingen noodzakelijk is. De uit te voeren preventieve en mitigerende maatregelen dienen om overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet te voorkómen. Uit het compensatie- en mitigatieplan blijkt dat voor het deelgebied "Overmaat" het uitvoeren van compenserende maatregelen niet noodzakelijk is. Wel zullen er in de te kappen/dunnen boselementen aanvullend op de bij de uitvoering toe te passen goedgekeurde gedragscode voor Bouwend Nederland ten aanzien van poelkikker preventieve maatregelen moeten worden uitgevoerd, om mogelijke negatieve effecten op deze soort te voorkomen. Ook dient via voorlichting aan toekomstige bewoners duidelijk te worden gemaakt dat het uitzetten van vis in de vijver schadelijk is voor de functionele leefomgeving van (met name) de poelkikker en daarmee kan leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. Voor het deelgebied "Fokkerweg" blijkt uit het compensatie- en mitigatieplan dat het uitvoeren van compenserende of mitigerende maatregelen niet noodzakelijk is. Het deelgebied leent zich wel voor het uitvoeren van compensatieverplichtingen uit andere deelgebieden van de Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente, daarbij wordt hier vooral gedacht aan het realiseren van structuurrijke bosranden, struweel en jong bos.
Geen ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk
Uit het ecologisch onderzoek en het compensatie- en mitigatieplan blijkt dat de relatief kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied "Overmaat-Fokkerweg" slechts in zeer beperkte mate negatieve gevolgen zullen kunnen hebben voor op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde soorten. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten kan echter door het uitvoeren van preventieve maatregelen in voldoende mate worden gegarandeerd. Het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet is voor de ontwikkelingen in het plangebied "Overmaat-Fokkerweg" dan ook niet noodzakelijk.
Borging maatregelen in bestemmingsplan
Voor vrijwel alle uit te voeren preventieve en mitigerende maatregelen geldt dat het uitvoeringsmaatregelen zijn waarvoor geen specifieke planologisch-juridische borging in het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
6.1.1 Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend.
Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.
6.1.2 RO-standaarden 2008
De RO-standaarden 2008 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:
- standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke
instrumenten moeten voldoen;
- praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
- een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
- een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.
De RO-standaarden 2008 zijn voor het grootste deel wettelijk verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Deze Regeling beschrijft hoe plannen digitaal moeten worden vervaardigd, beschikbaar gesteld en uitgewisseld.
De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor het bestemmingsplan zijn:
IMRO
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO 2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die als ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd.
SVBP 2008
SVBP 2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingsplannen vastgelegd. Hierin zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen opgenomen. De SVBP 2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de verbeelding). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.
STRI 2008
STRI 2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO 2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.
6.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.2.1 Algemeen
Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, die de beoogde nieuwe ruimtelijke ontwikkeling faciliteert, waarbij het ruimtelijk en functioneel streefbeeld op de verbeelding is vastgelegd en die voorziet in een zelfstandig pakket aan bouw- en gebruiksregels met de nodige flexibiliteitsbepalingen.
6.2.2 Wijze van bestemmen
Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.
Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
6.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.
Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
6.2.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
6.3 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren kaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 - Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 - Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming weergegeven. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.
Artikel 3Bos
In het westelijk deel van van het plangebied Overmaat zijn gronden bestemd voor 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Artikel 4 Groen
De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijf” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Verkeer
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand of ontsluitend karakter hebben. Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 6 Water
De bestemming 'Water' is opgenomen voor de vijver bij Overmaat 11 vanwege het belang van de vijver voor het watersysteem in de directe omgeving.
Artikel 7 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd waarbinnen meerdere woonvormen zijn toegestaan, zoals eengezinswoningen en woonzorgwoningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder ruimtelijke en functionele randvoorwaarden. Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
In de bestemming voor Overmaat zijn tevens een aanduiding 'kantoor', 'maatschappelijk' en 'dienstverlening' opgenomen voor mede- of hergebruik van de bestaande bebouwing voor kantoren en/of dienstverlening en gebruik van het gehele perceel voor maatschappelijke functies.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels..
Artikel 8 bevat de anti-dubbeltelregel.
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 9 (algemene bouwregels) bevat een bepaling over het onderkelderen van een gebouw.
In artikel 10 (Algemene gebruiksregels) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.
Artikel 11 (algemene aanduidingsregels) bevat de beschermende bepalingen voor het grondwater, op basis van het bepaalde in het provinciale beleid.
Artikel 12 geeft de algemene afwijkingsregels.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Artikel 13 geeft de algemene wijzigingsregels.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.
In artikel 14 (Algemene procedureregels) zijn procedureregels opgenomen voor de wijzigingsbevoegdheid.
In artikel 15 (Overige regels) wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers, zoals die zijn genoemd in de publicatie van het CROW “Parkeerkencijfers- basis voor parkeernormering” (2008) en wordt gebruik gemaakt van het handboek “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
In het artikel “Overige regels” is tevens een algemene regel opgenomen dat in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan, op de gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningsbesluit zijn toegestaan.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Artikel 16 Overgangsregels
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Artikel 17 Slotregel
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.
De herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
Lijst van bedrijfstypen
In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. Per bedrijfstype is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
In de nieuwste versie van de VNG-brochure is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient behalve op de vier belangrijkste milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid ook te worden gelet op de volgende aanvullende milieu- en omgevingsaspecten:
- potentiële trillingshinder;
- lucht-, water- of bodemverontreiniging;
- visuele hinder;
- verkeersaantrekkende werking;
- het al dan niet continue karakter van de activiteit;
- externe veiligheid.
In de Lijst van bedrijfstypen zijn daarom als extra hulpmiddel indices opgenomen om te kunnen bepalen bij welke bedrijfstypen rekening moet worden gehouden met een of meer aanvullende milieu-aspecten.
Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan “Overmaat - Fokkerweg”
Dit bestemmingsplan kent binnen de bestemming 'Wonen' tevens enkele functieaanduidingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemming uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.
In de bestemmingsregels is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).
Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- Zijn de normen duidelijk ?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels ondermeer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkelingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben slechts betrekking op de gronden in eigendom van het ADT. Om de kosten die de gemeente Enschede ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure maakt te verhalen, wordt een (exploitatie)overeenkomst tussen de gemeente en het ADT afgesloten. Hierdoor is kostenverhaal voor de gemeente gewaarborgd.
Een exploitatieplan is niet noodzakelijk omdat de gronden waar het bestemmingsplan voor wordt vastgesteld alle in eigendom zijn van het ADT.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg" is het erkende wijkorgaan "Dorpsraad Lonneker" actief, deze wijkraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is de Dorpsraad Lonneker gevraagd schriftelijk advies uit te brengen.
Het advies van de dorpsraad luidt:
1.Er wordt een kleine enclave gevormd te midden van agrarische gronden wat leidt tot een versnippering van woongebieden. Er ontstaat daarnaast een onnodige aantasting van het natuurlijk landschap.
Gemeentelijk commentaar:
Ten tijde van de militaire Luchthaven Twenthe waren de gronden bestemd voor militaire doeleinden en als zodanig ook bebouwd. Deze bestemming met bijbehorende bouwmogelijkheden is nog steeds van kracht. In de gemeentelijke structuurvisie voor de luchthaven (2009) is als eerste een herbestemming opgenomen (woningbouw in een hofje). In het ontwikkelingsplan 2012 heeft vervolgens een heroriëntatie plaatsgevonden en is voor Fokkerweg gekozen voor minder woningen die beter passen in de omgeving. Hierdoor is een plan ontstaan met welstandsvrije kavels in een lintbebouwing. Het sluit aan bij de bestaande bebouwing aan de overzijde van de Fokkerweg. Het gebied is gelegen aan de rand van agrarisch gebied en vormt geen doorgaande route. De houtwallen aan de west-, noord- en oostzijde worden als natuurlijke begrenzing van het buurtje gehandhaafd, waardoor er geen beleefbare aantasting plaatsvindt van het landschap.
2. Het aanbod van vergelijkbare kavels binnen de gemeente Enschede is voor de komende jaren meer dan voldoende.
Gemeentelijk commentaar:
Door de keuze voor welstandsvrijheid en de geringe omvang van de kavels in vergelijking tot andere kavels in Enschede wordt in het plandeel Fokkerweg een uniek produkt aangeboden waarvoor voldoende vraag is in de markt.
8.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg" voorgelegd aan de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel en Vitens.
Er zijn gedurende de termijn geen reacties ontvangen.
8.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Overmaat - Fokkerweg" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan zal een verslag worden vervaardigd dat als bijlage aan deze toelichting zal worden toegevoegd.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 1 Bodemonderzoek 1
Bijlage 2 Bodemonderzoek 2
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Geuronderzoek
Bijlage 5 Waterhuishoudkundige Situatie
Bijlage 5 Waterhuishoudkundige situatie
Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Ecologisch onderzoek