Bestemmingsplan Stadsrandzone strook Vaneker
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 15-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20110747-0003 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.7 andere geluidsgevoelige gebouwen:
onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.12 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:
een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt kwetsbare en/of kwetsbare aanwezig mogen zijn.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.
1.14 beperkt kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.15 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.16 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bijzondere woonvorm:
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.
1.21 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.
1.24 bouwmarkt:
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1500 m² verkoopvloeroppervlak, waar een breed assortiment aan doe- het- zelf- materialen wordt aangeboden (o.a. ijzerwaren, handgereedschap, installatiemateriaal, elektrisch handgereedschap, hout en houtwaren, sanitair, verf, behang en tuinartikelen niet-levend).
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 dagrecreatie
vrijetijdsbesteding buitenshuis zonder overnachting.
1.30 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.32 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.34 extensieve recreatie:
Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen, wandelen en vissen.
1.35 evenement:
Georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week, die niet rechtstreeks terug te voeren is op de aan de grond toegekende bestemming.
1.36 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.
1.37 garageboxen:
een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidgevoelige terreinen:
terreinen, die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, en woonwagenstandplaatsen.
1.40 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.41 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.42 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.43 grootschalige detailhandel:
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf met een minimum bruto-vloeroppervlak van 1.500 m².
1.44 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.45 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.46 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.47 invloedsgebied:
gebied waarin, volgens bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
1.48 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.49 kantooreenheid:
een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.
1.50 kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.51 kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.52 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een viaduct of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.53 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.54 mantelzorg:
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
1.55 niet zelfstandige horeca:
horeca die uitsluitend wordt bezocht door bezoekers van een instelling met een andere hoofdfunctie dan horeca, waarbij de horecacomponent ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdfunctie.
1.56 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.
1.57 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.58 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.59 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.60 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.61 perifere detailhandel:
detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.62 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.63 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:
de risico contour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effect kans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.
1.64 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:
de risico contour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effect kans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde.
1.65 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.66 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.67 richtwaarde:
richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR) .
1.68 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.69 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.70 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.71 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.72 tuincentrum:
een al dan niet overdekte verkoopruimte waar artikelen bedrijfsmatig te koop worden aangeboden, waarbij het hoofdassortiment bestaat uit artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie en het nevenassortiment uit dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, sfeerartikelen, tuinmeubelen, tuinkleding en -schoeisel, met uitzondering van modische, sport- of vrijetijdskleding en zwembadmaterialen.
1.73 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.74 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.75 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.76 voortuingebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtertuingebied.
1.77 vuurwerkbedrijf:
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.
1.78 winkel:
een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.79 woning:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.80 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.81 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.82 woonkeet:
een loods, keet of ander soortgelijk bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid.
1.83 woonschip:
een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.
1.84 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.85 woonzorgcomplex:
een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
1.86 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.87 zelfstandig kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.
1.88 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.8 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.9 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.10 minimaal/maximaal bebouwingspercentage:
- a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
- b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.
Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.11 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):
omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.
2.12 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):
de overdekte verkoopruimten die toegankelijk zijn voor het publiek alsmede de ruimten die direct samenhangen met de winkelverkoop, zoals etalages, vitrines, toonbanken, schapruimte, paskamers en kassaruimten.
2.13 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Stadsrandzone aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- b. natuurgebieden en natuurbeheer;
- c. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen;
- d. sier- en moestuinen;
- e. extensieve recreatie;
- f. groenvoorzieningen;
- g. boomsingels;
- h. voorzieningen ten behoeve van de bescherming van flora en fauna;
- i. uit- en inritten, en toegangswegen;
- j. wandel- en fietspaden;
- k. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
- l. kunstobjecten en educatie;
- m. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers, poelen, wadi's en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' zijn de gronden tevens bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende erven, paden, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
- o. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' zijn de gronden tevens bestemd voor het gebruik als tuin.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
- 2. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a voor het gebruik van opstallen ten behoeve van de stalling van caravans.
- b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 3.4, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
- 6. de milieusituatie;
- 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het leggen van drainagebuizen.
- b. De in lid 3.5, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De in lid 3.5, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:
- a. extensieve recreatie;
- b. wandel- en fietspaden;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Kinderboerderij
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kinderboerderij met bijbehorende activiteiten- en kantoorruimte, dierenverblijven, opslagruimte en dierenweiden;
- b. niet zelfstandige horeactiviteiten, genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- c. een dienstwoning;
met daaraan ondergeschikt:
- d. dagrecreatie;
- e. educatieve doeleinden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten op het gebied van cultuur en educatie;
- h. niet-belastende evenementen categorie D conform het evenementenbeleid van de gemeente Enschede;
- i. paden en verhardingen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. water;
- l. ontsluitingswegen;
- m. parkeervoorzieningen;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. met de daarbij behorende verhardingen en erven en additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
- b. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, groenvoorzieningen, weilanden, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, sloten, beken, wadi's, vijvers en poelen, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- b. ecologische zones;
- c. ecologische tunnels (ecotunnels);
- d. natuurgebieden en natuurbeheer;
- e. houtwallen;
- f. boomsingels,
- g. bos;
- h. vleermuisbunkers;
- i. oeverzwaluwwanden;
- j. in- en uitritten, en toegangswegen;
- k. extensieve recreatie;
- l. wandel- en fietspaden;
- m. een fietsbrug;
- n. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
- o. amfibiepoelen;
- p. bluswatervoorzieningen;
- q. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- r. nutsvoorzieningen;
- s. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door Burgemeester en Wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het leggen van drainagebuizen.
- b. De in lid 6.3 onder a, bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunningen genoemd in lid 6.3, onder a, worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 7 Recreatie - Volkstuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie - Volkstuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen;
- b. groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken;
- d. wandel- en fietspaden;
- e. houtwallen en boomsingels
met de daarbij behorende erven, paden, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 onder a, voor de bouw van een centrale voorziening, bestaande uit een gezamenlijke berging en/of sanitaire voorziening, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van het volkstuinencomplex, ten behoeve waarvan de voorziening wordt gebouwd, meer dan 5.000 m² bedraagt;
- 2. per volkstuinencomplex maximaal 1 gebouw met centrale voorzieningen aanwezig is;
- 3. de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie of bewoning.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen (maximaal 2 rijstroken);
- b. voet- en fietspaden;
- c. viaducten en bruggen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. ecoducten / ecoduikers;
- f. uit- en inritten;
- g. groenvoorzieningen;
- h. straatmeubilair en andere werken;
- i. kunstobjecten;
- j. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en nutsvoorzieningen;
- k. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt:
- 1. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis,
- 2. mantelzorg,
met de daarbijbehorende:
- 3. bouwwerken,
- 4. erven,
- 5. terreinen en
- 6. voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "specifiek vorm van wonen, garageboxen" zijn de gronden tevens bestemd voor garageboxen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 ten behoeve van:
- a. het vergroten van de inhoud van een voormalige agrarische bedrijfswoning met de inhoud van de in hetzelfde gebouw aanwezige voormalige agrarische bedrijfsruimte, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van de wooneenheid en het bedrijfsgedeelte niet mag worden vergroot, het aantal woningen niet mag toenemen en de karakteristiek van het gebouw, bepaald door hoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast.
- b. de splitsing van een wooneenheid in twee woningen, indien de inhoud van de dit hoofdgebouw tenminste 1000 m³ bedraagt, of de splitsing van een bestaand wooneenheid in drie zelfstandige woningen indien de inhoud van dit hoofdgebouw 1500 m³ of meer bedraagt, met dien verstande dat door splitsing van de wooneenheid de karakteristiek van het gebouw, bepaald door hoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast.
- c. het verplaatsen van wooneenheden binnen het bouwvlak.
- d. de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak;
- e. de bouw van bijbehorende bouwwerken in het voortuingebied;
- f. het verplaatsen of samenvoeging van bijbehorende bouwwerken, in het geval de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het bestemmingsvlak groter is dan de oppervlakte die ingevolge het bepaalde in 9.2.2 is toegestaan, met dien verstande dat maximaal 50 procent van het aantal gesloopte m² aan bijbehorende bouwwerken mag.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 9.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, voorzover dit medegebruik betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
- b. de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in categorie 2 of hoger van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1).
- c. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf of seksinrichting.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.4, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdrubriek Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.4 op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 9.4, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1).
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:
- a. ten behoeve van dag- of verblijfsrecreatie, bedrijven uit de categorie 1 voorkomend binnen de hoofdrubrieken Bedrijven, Maatschappelijk, Horeca, Cultuur en Ontspanning en Dienstverlening van de bij deze planregels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, voormalig bedrijfsgebouw binnen een bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. het betreffende gebouw tenminste vijf jaar (niet wederrechtelijk) in gebruik is geweest voor bedrijfsdoeleinden;
- 2. de functiewijziging ook met vervangende nieuwbouw gepaard kan gaan, indien het bestaande bedrijfsgebouw om bouwtechnische redenen niet geschikt (te maken) is voor het beoogde doel, onder de voorwaarde dat maximaal 50 procent van het aantal gesloopte vierkante meters kan worden teruggebouwd met een maximum van 150 m²;
- 3. voor plannen die voorzien in de realisatie van recreatieverblijven geldt dat er maximaal 3 recreatieverblijven mogen worden gerealiseerd en elk recreatieverblijf een gebruiksvloeroppervlakte heeft van niet meer dan 65 m²;
- 4. burgemeester en wethouders bevoegd zijn, de vestiging van andere dan de in de aanhef van dit lid bedoelde bedrijven toe te staan, mits die bedrijven naar hun aard vergelijkbaar zijn met de binnen de genoemde hoofdrubrieken toegestane bedrijven uit categorie 1 en die bedrijven, gelet op hun invloed op hun omgeving, daarmee gelijk kunnen worden gesteld;
- 5. de exploitatie van een hotel, café/bar, c.q. de exploitatie van een partycentrum niet is toegestaan.
- b. ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol voormalig bedrijfsgebouw, met dien verstande dat:
- 1. een woonfunctie slechts wordt toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van 450 m³;
- 2. de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
- 3. de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
- 4. het gebouw opgenomen dient te worden op de gemeentelijke monumentenlijst;
- 5. overige op het erf voorkomende voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken, tenzij zij van belang zijn voor het behoud van het karakter van het erf;
- 6. de wijziging niet op milieuhygiënische bezwaren stuit.
- c. door het verwijderen van de kaart van een functie-aanduiding, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- d. door het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat bouwgrenzen met niet meer dan 20 meter mogen worden verschoven.
Artikel 10 Waterstaat - Intrekgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.
10.2 Bouwregels
Binnen de voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden is het niet toegestaan om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de op grond van dit bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden, met inbegrip van de in dit plan opgenomen mogelijkheden tot afwijking van de bouwregels.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toepassing geven aan het bepaalde in de leden 8.2.4 en 9.3, mits kan worden aangetoond dat daardoor de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de grondwaterkwaliteit tenminste gelijk blijft.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Binnen de voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden is het niet toegestaan om bij een omgevingsvergunning wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming Waterstaat - Intrekgebied indien als gevolg van het beëindigen van de drinkwaterwinning de bescherming van het grondwater niet langer noodzakelijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
14.2 Overige zones
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 m;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 m;
- e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m;
- f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 m, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 m;
- f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 m.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 17 Algemene Procedureregels
17.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Parkeren en laden en lossen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
18.2 Geluidzoneringplichtinge inrichtingen
In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.2 Overgangsrecht gebruik
19.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het in lid 19.2.1 genoemde overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad, met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De stadsrandzone is het landelijk gebied dat direct om de bebouwde kom van Enschede is gelegen. In het beleidsstuk "Nota Buitenkans, Gids voor het buitengebied" is het gebied dat als stadsrandzone wordt beschouwd beschreven.
Het streven is de stadsrandzone tot een gebied te ontwikkelen waarin ruimte is voor verschillende vormen van dagrecreatie. Daarbij moet gedacht aan activiteiten als wandelen, spelen, fietsen, voedsel produceren, tuinieren, kunst zien en beleven, zitten en dergelijke.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker " ligt in Enschede-Noord. Dit gebied maakt deel uit van het Reconstructieplan Salland Twente, deelgebied Enschede-Noord. Voor de herinrichting van het gebied Enschede-Noord is in oktober 2008 het Inrichtingsplan vastgesteld. Hiermee is het startschot gegeven voor de uitvoering van het inrichtingsplan, dat op zijn beurt ook weer is opgedeeld in deelgebieden. Eén van die deelgebieden is de stadsrandzone, waarin onder andere het Rondje Enschede wordt gerealiseerd. In het onderhavige bestemmingsplan worden de herinrichtingswerkzaamheden in de stadsrandzone planologisch mogelijk gemaakt.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord en maakt deel uit van wijk 'Landelijk gebied en kernen' en de buurtschap 'Lonneker-West' van Enschede.
Afbeelding 1: Kaart buurtindeling
Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Braakweg en de bestaande loop van de Hegeboerweg en aan de zuidzijde door de Vanekerstraat. Aan de noordzijde kent het plangebied een grillig verloop van de grens, die aansluit bij het toekomstige woongebied 't Vaneker.
Afbeelding 2: Uitsnede luchtfoto
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker” gelden momenteel de bestemmingsplannen "'t Vaneker" en "Buitengebied 1996". Bestemmingsplan "'t Vaneker" is op 19 september 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en slechts ten dele goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 18 april 2006. Het plan is na de uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State d.d. 18 juli 2007 grotendeels vernietigd. Ten gevolge van de vernietiging van delen van dit plan, enkel aan de bestemming 'Stadsrandzone' en aan de agrarische bestemming van een tweetal agrarische bedrijven is geen goedkeuring onthouden, geldt voor de overige delen binnen het plangebied het 'oude' bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 8 september 1997 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 7 april 1998. Het plan is na uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden op 24 oktober 2001.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke en landschappelijk kenmerken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in het plangebied kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en waar mogelijk versterkt. Ook de belevingswaarde van het gebied wordt versterkt.
2.1 Geomorfologie
Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van Enschede en bestaat uit een typisch Twents landschap. Het ruimtelijk beeld in het gebied wordt bepaald door kleinschalige beplantingselementen, afgewisseld met open weiden en bouwland. De wegen volgen de glooiingen van het landschap en manifesteren zich als kronkelende lijnen in een halfopen landschap, wat hiermee een sterke dieptewerking krijgt. De aanwezige losse bebouwing is herkenbaar aan de felrode dakvlakken, witte daklijsten en houten details.
2.2 Landschapseenheden
Het cultuurlandschap in 't Vaneker is in grote lijnen te onderscheiden in een drietal typeringen: het essenlandschap, het oude hoevenlandschap en het jonge kampenlandschap. Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied "Stadsrandzone strook Vaneker" komt alleen het oude hoevenlandschap voor.
Het oude hoevenlandschap is ontstaan nadat het essenlandschap op de hoge plateaus vol raakte. Er werden nieuwe ontginningsmogelijkheden gezocht op de lagere, vochtige, zwak tot licht golvende dekzandruggen met een lemige ondergrond.
Hiertussen liggen de beekdalen, weidegronden met haaks op de beekloop een kavelgrensbeplanting. De boerderijen staan verspreid (hoevenzwerm) en hebben ieder een eigen esje (eenmansesjes of kampen), omgeven door een wildwal. De wegen slingeren tussen bouwland en beekdal. Later zijn veel beken recht getrokken en is de beplanting haaks op de beek grotendeels verwijderd.
2.3 Bestaande Bebouwing
Naast een aantal burgerwoningen liggen verspreid door het gebied en in eenheid met het oude landschap enkele voormalige boerderijen. Deze boerderijen stonden vrij of geclusterd in het hoeven- of essenlandschap, tussen de landerijen. De oorspronkelijke agrarische bebouwing wordt gekenmerkt door een aantal streekeigen elementen. De meest typerende bouwstijl is de Saksische hallenboerderij (vakwerkbouw, rieten dak en een houten topgevel in een oorspronkelijke roodbruine kleur), maar de in het gebied voorkomende gebouwen zijn doorgaans geëvolueerde varianten op dit boerderijtype.
2.4 Infrastructuur
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Brandemaatweg en de Vanekerbeekweg die respectievelijk aantakken op de Braakweg en de Vanekerstraat. De Brandemaatweg krijgt ter hoogte van de Diezestraat een nieuwe aansluiting op de Vanekerstraat. De huidige aansluiting op de Vanekerstraat ligt op het erf van de woning Brandemaatweg 1 en wordt aan de openbaarheid onttrokken.
Naast de bovengenoemde ontsluitingswegen zal er in het plangebied een fiets- en voetpad worden aangelegd, dat loopt van de Brandemaatweg naar de Overmaatweg.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro).
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030.
De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), Regionaal Waterplan (Waterwet), milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet Verkeer en Vervoer) en bodemvisie (ILG-afspraak met het Rijk). De visie schept kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.
In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Dat vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en daarna pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, namelijk generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie wordt hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven. De Omgevingsvisie bevat een spectrum van zes ontwikkelperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Hiermee geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Provinciaal beleid en het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker"
Aan de hand van de drie hiervoor genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied vormt een onderdeel van de stadsrandzone. Een dergelijk gebied kenmerkt zich door een sterke stad-land relatie. Zo'n stadsrandgebied leent zich uitstekend voor een mixlandschap. In het mixlandschap (buitengebied met als accent veelzijdige gebruiksruimte) is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant is melkveehouderij en akkerbouw een belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De voorgestane inrichting van het plangebied past prima binnen een mixlandschap en de aanleg van paden en natuur is dan ook een wenselijke ontwikkeling.
Gebiedskenmerken
In de Omgevingsverordening Overijssel (2009) wordt in artikel 2.1.5 "Ruimtelijke kwaliteit" voorgeschreven dat inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie Overijssel is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan komt echter wel overeen met de vierlagenbenadering.
Met de vierlagenbenadering van de Catalogus Gebiedskenmerken wil de provincie ruimtelijke kwaliteit bereiken. Dat is ook wat de gemeente Enschede nastreeft met het plan voor de stadsrandzone. De Gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn gegroepeerd in vier lagen:
- 1. Natuurlijke laag
De opgestuwde aardlagen, ontstaan in de ijstijd, zijn in de tijd vrij ongeschonden gebleven. Het reliëf en het hoogteverschil met de omgeving zijn nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar. De stuwwallen zijn rijk aan archeologische waarden. De stuwwallen met hun bos- en heidegebieden zijn belangrijke inzijggebieden van regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. De kwelzones aan de voet van de stuwwallen bieden potenties voor kwelafhankelijke vegetatie.
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
- 2. Laag van agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen in het essenlandschap. Het essenlandschap is het oudste agrarische landschapstype van Nederland; het stamt uit de vroege Middeleeuwen. Bewoners vestigden zich op de rand van de grote dekzandcomplexen. Hier werden op de grens van hoge dekzandruggen en lage beekdalen nederzettingen en boerenhoeven gebouwd; de dorpen en boerderijen lagen als een krans in de flank van de dekzandruggen.
De hoeven waren vanouds gemengde bedrijven. Op de hoge, droge dekzandgronden werden akkers aangelegd; de nabije lage, natte beekgronden werden als wei- en hooilanden gebruikt. Op de verder weg gelegen woeste heidegronden werden schapen gehoed. In de potstal legde men heideplaggen die, vermengd met uitwerpselen van het vee, potstalmest opleverde. Met deze mest werden vervolgens de schrale dekzandakkers vruchtbaarder en vochtiger gemaakt. De dekzandruggen werden zo gedurende eeuwen met een dikke humeuze laag extra opgehoogd. Aldus ontstonden essen, hoge akkers. De essen werden vanouds omgeven door houtwallen, bedoeld om het wild bij de gewassen weg te houden.
- 3. Stedelijke laag
De locatie heeft volgens de gebiedskenmerkenkaart behorende bij de omgevingsvisie van de provincie Overijssel wat betreft 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.
- 4. Lust en leisurelaag
Volgens de lust- en leisurelaag heeft het plangebied kenmerken die passen bij stads- en dorpsranden. Aan dergelijke randen zijn geen normstellende voorwaarden verbonden, maar wel dient het behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land, gekoppeld te worden aan ontwikkelingen.
Het voorliggende plan voorziet in de aanleg van een fiets- en wandelpad waarmee de recreatieve verbindingen worden uitgebreid. De beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap zal hiermee worden vergroot.
Conclusie
De in dit voorliggende bestemmingsplan ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.2.2 Agenda van Twente
De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:
- Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
- Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
- Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
- Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.
De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.
Conclusie
De ontwikkeling van fiets- en wandelpaden en de aanleg van de Vanekerbeek in de stadsrandzone maakt de recreatieve ruimte bereikbaar en toegankelijk en zorgt ervoor dat de recreatieve waarde van het landschap wordt verhoogd. Deze ontwikkeling past derhalve goed in het programma van Landgoed Twente.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020
De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:
- een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
- een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
- wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
- groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
- het imago heeft van Europese kennisstad.
De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.
3.3.2 Structuurvisie
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan hetgeen is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
3.3.3 Woonvisie Enschede 2025
De Woonvisie Enschede 2025 is op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Woonvisie gaat het om de vraag hoe gemeente, ontwikkelaars en alle andere partijen die actief zijn op de woningmarkt, ook op de langere termijn kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de markt. Aan de gemeente, ontwikkelaars, corporaties en andere marktpartijen zijn verschillende rollen en verantwoordelijkheden toegekend.
De huidige woningmarkt is ontspannen en door de economische omstandigheden ontbreekt de dynamiek. De woonconsument is kritisch en wil voortaan kunnen kiezen.
De uitdaging op het gebied van wonen ligt vooral in het faciliteren van passende huisvesting voor de autonome bevolkingsgroei en huishoudens, alsmede het faciliteren van de te huisvesten mensen als gevolg van de economische ambitie van Enschede (5e Kennisregio van Europa en faciliteren van innovatiebedrijven). In de stad is behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, zowel centrumstedelijke- als groene woonmilieus.
De uitdaging is om op de goede plekken de juiste nieuwe woningen te bouwen en goed aanbod van woonmilieus in de regio te realiseren. De Enschedese ambitie om nieuwe (innovatieve) bedrijven aan te trekken kan de vraag naar woningen beïnvloeden. Iedere woning moet 'raak' zijn.
Wonen en het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker”
De stadsrandzone Vaneker is bedoeld als overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Daarmee worden heldere grenzen gecreëerd. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om woningbouw mogelijk te maken in de stadsrandzone.
In het bestemmingsplan is de woonbestemming toegevoegd aan de bestaande bebouwing op het perceel Brandemaatweg 91a. Dit vloeit voort uit de toezegging die de gemeenteraad op 19 september 2005 heeft gedaan bij het besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan 't Vaneker. Nadien is de grens van het woongebied 't Vaneker verschoven en kwam de schuur er net buiten te liggen. De huidige aanpassing geeft alsnog invulling aan de eerdere toezegging.
3.3.4 Duurzaamheid
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, bijdraagt aan de verwezenlijking van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften of rijksbeleid de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen, betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze duurzaamheidsparagraaf worden achtereenvolgens eerst kort het rijksbeleid en wettelijk kader beschreven. Daarna wordt kort ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities. Aansluitend wordt nader ingegaan op de mogelijkheden om binnen het plangebied invulling te geven aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
Rijksbeleid en regelgeving
Het beleid van de Rijksoverheid is gericht op een duurzame toekomst waarin de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving in Nederland een belangrijke rol speelt. Daarbij wordt ingezet op de volgende duurzaamheidsambities:
- vermindering van de uitstoot van CO2;
- vermindering van het energieverbruik;
- stimulering van duurzame energie;
- nieuwe woningen zijn in 2020 energieneutraal.
Om de duurzaamheidsambities te kunnen realiseren, is de wetgeving daarop aangepast; dit geldt met name voor het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn de minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw beschreven. Bij nieuwbouw moet een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen worden gerealiseerd. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt.
Energie- en klimaatambities gemeente Enschede
Nota Nieuwe energie voor Enschede
Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In deze nota heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:
- in 2020 wordt in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
- in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
- in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
- In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.
Duurzaamheid en het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker”
De ontwikkelingen die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, hebben een directe relatie met het koers- en actieprogramma Enschede. Enschede wil groeien met zijn vrijetijdssector, maar dan wel op een manier die kwaliteit uitstraalt en die bovendien bijdraagt aan een duurzame stad. Duurzaamheid betekent onder andere minder autokilometers per bezoeker.
Het plan beoogt het wandelen en fietsen te bevorderen door interessante routes en arrangementen, waarbij combinaties met innovatie en moderne techniek (informatie via PDA) worden gelegd.
3.3.5 Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie
Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie).
Onder het motto “meer kwaliteit, realistische doelen” wordt een volgende stap gezet in de ontwikkeling van de stad:
- meer kwaliteit in de ontwikkeling van de binnenstad door vergroting en versterking van de binnenstad met een diversiteit aan stedelijke functies en stedelijke kwaliteit om van te houden;
- meer kwaliteit in de samenstelling van de woningvoorraad door te bouwen aan een evenwichtig en duurzaam woningarsenaal met een historisch zware opgave voor het bestaand stedelijk gebied;
- meer kwaliteit in de bereikbaarheid van Enschede door verbetering van de externe bereikbaarheid via de Europese hoofdas A1 en IC-station Drienerlo/ Kennispark en door slimme mobiliteitsoplossingen binnen de aanwezige infrastructuur;
- meer kwaliteit in het aanbod van onze bedrijventerreinen door intensief gebruik van bedrijventerreinen met zeer goede lange termijnperspectieven;
- meer kwaliteit en beleving van ons buitengebied door landinrichting en een gezonde landbouw, groene en blauwe diensten en meer mogelijkheden voor dagrecreatie en leisure.
Van deze vijf doelen is de laatste relevant voor dit bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling van de stadsrandzone met het Rondje Enschede sluit aan bij meer kwalititeit en een grotere beleving van het buitengebied.
3.3.6 Groenstructuur Actieplan - GRAP
Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.
Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.
De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.
Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van de stadsrandzone met het Rondje Enschede sluit aan bij de beleidsdoelen van het GRAP.
3.3.7 Notitie Bomenbehoud Enschede
De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door burgemeester en wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt.
Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.
Beschermwaardige bomen
Beschermwaardige bomen zijn bomen, waarvan het beleid is om deze duurzaam in stand te houden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Deze bomen zijn op een bomenlijst geplaatst en zijn onder te verdelen in verschillende subcategorieën:
- monumentale bomen; dit zijn bomen van unieke en zeer hoge waarde, de groene parels van Enschede.
- structuur- en bijzondere, waardevolle bomen; dit zijn bomen die de openbare ruimte duidelijk ordenen, structuur en/of identiteit geven op stedelijke niveaus.
- functionele bomen en boomgebieden; dit zijn bomen in parken (op stedelijk en buurtniveau), begraafplaatsen, landgoederen, aan te wijzen pleinen, houtsingels om industrieterreinen, bij sport- en speelgelegenheden en enkele bijzondere locaties.
Beschermwaardige bomen en het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker”
De bomen aan de Vanekerstraat vallen onder de middelste categorie. De bomen vormen een visuele afronding van de bebouwde kom. In het bestemmingsplan is een juridische regeling opgenomen met beschermingsmaatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.3.3 in het hoofdstuk over de juridische planopzet.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Het Enschedese buitengebied is de laatste jaren in toenemende mate onder de aandacht gekomen. Landbouwbedrijven verdwijnen, bebouwing komt vrij en er wordt gezocht naar economische vernieuwing. De gemeente krijgt veel aanvragen voor de realisering van nieuwe initiatieven.
Door de toenemende dynamiek kan niet meer worden volstaan met het terughoudende beleid zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied 1996 is neergelegd. De gemeente wil samen met haar partners de beleefbaarheid van het buitengebied vergroten.
Rondje Enschede
Zoals beschreven in het koers- en actieprogramma Enschede als belevenis bestaat het “vrijetijdsproduct Enschede” uit zes 'clusters' met ieder hun eigen thema's, doelgroepen en hun eigen opgaven. De profielen van deze clusters dienen de komende jaren sterker te worden neergezet en ontwikkeld. Eén van deze clusters is de Groene stadsrand en de parken. Het toekomstbeeld voor het Rondje Enschede is dat direct rondom de stad mogelijkheden zijn om te sporten, te recreëren, te wandelen en te fietsen.
Het Rondje Enschede is populair bij hardlopers en fietsers, maar het is meer dan alleen een fysieke route. Het is een totaal concept met belevingsplekken en activiteiten. Ook toeristen kunnen zich op het goed bewegwijzerde rondje laten verrassen door de prachtige parken en landschappen waar de route doorheen loopt. Via mobiele telefoon of pda wordt uitleg gegeven bij de vele bezienswaardigheden, kunstobjecten en monumenten uit de rijke textielverleden. Aan de route zijn diverse, gezellige pleisterplaatsen (theetuinen, terrasjes e.d.) te vinden.
De totale realisatie van de belevingsroute is een project met een lange termijn planning. De route is al geopend maar zal in de loop der tijd nog aangepast en ontwikkeld worden. De route wordt bijvoorbeeld opgenomen in het fietsknooppuntennetwerk.
Bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is de invulling voorzien van een noordelijk deel van Rondje Enschede. Het gebied tussen het Vaneker en de noordelijkste bebouwing van Deppenbroek biedt kansen als interessante stadsrandstrook. Daarin is ook de toekomstige route van Rondje Enschede beoogd, zie onderstaande afbeelding. Een grotere afbeelding is opgenomen in bijlage 1.
Afbeelding 4: kaart noordelijk gedeelte Rondje Enschede
In een oorspronkelijk ontwerp zou in de stadsrandstrook de Vanekerbeek verlegd worden, deels ter verbetering van de waterretentiemogelijkheden en deels om, in combinatie met Rondje Enschede, de recreatieve belevingswaarde van het gebied te versterken. Vanwege bezwaren vanuit bewoners van het gebied en de Dorpsraad Lonneker en vanwege de verwachte kosten is het oorspronkelijke ontwerp losgelaten. De beek wordt bij nader inzien niet verlegd en de route van het Rondje Enschede wordt in noordelijker richting verplaatst. Het nieuwe tracé loopt meer over gemeentelijke eigendommen zodat er voor dit deel geen grondverwervingen nodig zijn.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
5.1 Milieu
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en duurzaamheid.
5.1.1 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Vanwege de aanpassingen in het plan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, is de verlegging van de Vanekerbeek vervallen en ligt het tracé van het Rondje Enschede grotendeels buiten de grens van het bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan vindt er nauwelijks roering van de grond plaats.
Verkennend bodemonderzoek
Op het perceel kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie R, nummer 45 zal een gedeelte van het Rondje Enschede gerealiseerd worden. In januari 2009 is op dit perceel door Lankelma te Almelo een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer GKL/VN-29190, 27 januari 2009) uitgevoerd. Het perceel heeft een totaaloppervlakte van 9.820 m².
Uit het verkennend bodemonderzoek is naar voren gekomen dat ter plaatse van sleuf 8, gesitueerd op het oostelijk deel van het perceel, een stortgat gesitueerd is. Het stortgat (< 50% bodemvreemd materiaal, dus bodem) bestaat uit puin, glas en asbesthoudend materiaal. Analytisch is een gehalte aan asbest aangetoond welke de interventiewaarde overschrijdt. Op basis van deze resultaten is door Lankelma een nader bodemonderzoek uitgevoerd.
Nader bodemonderzoek
Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd door Lankelma (rapportnummer GKL/VN-29190A, 2 maart 2009). In het verkennend onderzoek is naast de aangetoonde asbestverontreiniging in het grondwater een matig verhoogd (> tussenwaarde) gehalte aan nikkel aangetoond. De betreffende peilbuis (17) is in combinatie met de uitvoering van het nader bodemonderzoek herbemonsterd.
Ten behoeve van het nader bodemonderzoek zijn rondom sleuf 8 uit het verkennend bodemonderzoek, 4 sleuven gegraven (sleuf 100 t/m 103). In de sleuven 100, 101 en 103 zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een verontreiniging met asbest in bodem. Ter plaatse van sleuf 102 is naast bodemvreemd materiaal, tevens asbest verdacht materiaal aangetroffen. Per sleuf is een grondmonster van de verdachte bovengrond genomen en geanalyseerd. Ter plaatse van sleuf 102 is naast het grondmonster tevens een materiaalverzamelmonster ter analyse aangeboden.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grondmonsters van sleuf 100, 101 en 103 geen asbest is aangetoond. Ter plaatse van sleuf 103 is op basis van het grondmonster en het materiaalverzamelmonster een totaal asbestgehalte aangetoond van 52 mg/kg d.s. Dit gehalte blijft ruim onder de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. Op basis hiervan is de bodemverontreiniging met asbest afgeperkt tot ca 100 m³ sterk verontreinigde grond (oppervlakte 100 m², laagdikte van 0,0-1,0 m-mv).
Ernst en spoedeisendheid
Uit het nader onderzoek blijkt dat ter plaatse de oosthoek van het perceel R45 een ernstig geval van bodemverontreiniging gesitueerd is. Het betreft een grondverontreiniging met asbest. Middels het uitvoeren van de 'standaard risicobeoordeling' uit de Circulaire Bodemsanering 2006, blijkt dat op basis van de aanwezigheid van een vegetatielaag geen onaanvaarbeeindigen dbare risico's bestaan en dat het geen spoedeisend geval is.
Grondwater
Op 6 maart 2009 is het grondwater van peilbuis 17 herbemonsterd waarbij het grondwater is geanalyseerd op de parameter nikkel. Uit de tweede analyseresultaten blijkt dat het gehalte aan nikkel in het grondwater onder de detectiegrens blijft. Hiermee is vastgesteld dat ter plaatse geen sprake is van een bodemverontreiniging en dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Overige bodemonderzoeken
Vanwege de eerder voorgenomen ontwikkeling om de Vanekerbeek te verleggen en het oude tracé van het Rondje Enschede heeft Oranjewoud in juni 2010 vooronderzoek uitgevoerd naar de (water)bodemkwaliteit in het plangebied en de Lonnekermarke. Het projectnummer van deze rapportage is 217249. In het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" bevinden zich een aantal verdachte locaties, waaronder een tweetal stortplaatsen.
Daarnaast heeft Kruse op 5 mei 2011 een verkennend bodem- en asbestonderzoek (projectcode 11018590) uitgevoerd op het voorgenomen traject van de Vanekerbeek en het toenmalige tracé van het stadsrandpad. De onderzochte gronden werden geschikt geacht voor de beoogde ontwikkeling.
Omdat het plan nadien is aangepast is er op deze percelen geen sprake meer van grondroering. De uitgevoerde onderzoeken zijn daarom voor het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" niet meer relevant.
Conclusie
Ter plaatse van de oosthoek van perceel R45 aan de Brandemaatweg is bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal aanwezig met een omvang van ca. 100 m³. Het betreft een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' welke niet spoedeisend is en waarvan is vastgesteld dat er op basis van de aanwezigheid van een vegetatielaag geen onaanvaardbare risico's bestaan. Bij de herinrichting van het perceel dient de verontreiniging te worden gesaneerd. De globale kosten voor de bodemsanering zijn geraamd op ca. € 24.000,00 exclusief BTW.
Het Rondje Enschede wordt zodanig gesitueerd dat het pad niet door de verontreinigde plek loopt.
Historisch gezien zijn er geen verdachte percelen bekend. Volgens de beschikbare gegevens bevinden zich in het plangebied geen verontreinigingen. Uit het uitgevoerde historisch onderzoek is niet gebleken dat de betroffen percelen verdacht zijn. Daarom is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.2 Geluid
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de Vanekerweg, de Brandemaatweg, de Voortsweg, de Braakweg en de Hegeboerweg.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg.
Het plangebied is gelegen binnen de zones van de Braakweg en de Vanekerstraat. Binnen de zones zijn geen geluidgevoelige gebouwen en/of terreinen gelegen. De overige wegen zijn 30-km wegen waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Voor het overige ligt het plangebied niet in een geluidzone.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald.
Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen:
Bedrijven binnen het plangebied
Op grond van de VNG brochure dient de kinderboerderij op de Vanekerbeekweg 15 als een inrichting aangemerkt te worden, vallend in milieucategorie 2 volgens de Lijst van bedrijfstypen (zie bijlage bij de Regels). Bij de kinderboerderij zullen horeca activiteiten toegestaan zijn, vallend binnen milieucategorie 1 volgens de Lijst van bedrijfstypen. Ten aanzien van deze inrichting geldt een in acht te nemen (indicatieve) afstand van minimaal 30 meter. Er bevinden zich geen milieugevoelige functies binnen deze afstand.
De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
Invloed van omliggende bedrijven
Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Luchtkwaliteit
In het kader van de herziening van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het plan voorziet in de volgende zaken:
- De aanleg van een recreatief fiets- en wandelpad;
- De aanleg van volkstuinen;
- De realisatie van enkele kleine gebouwtjes t.b.v. recreatie/volkstuinen.
Hieronder zal worden ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) en het daarop gebaseerde 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wm een grenswaarde bevat, niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
De in het 'Besluit niet in betekenende mate' opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde. Deze grens geldt vanaf de vaststelling van het NSL (voorzien in het voorjaar van 2009). Totdat het NSL van kracht wordt geldt een tijdelijke 1% grens. Bovendien is in het Besluit een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.
Het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) speelt dus een belangrijke rol in de nieuwe regelgeving en is uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en de Regeling niet in betekenende mate. Als toelichting van het begrip 'niet in betekenende mate' is de “Handreiking 'niet in betekenende mate' (NIBM) luchtkwaliteit opgesteld. Deze handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status, maar kan in situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze.
Overwegingen
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van een aantal zaken die niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking hebben. De ontwikkelingen zijn echter (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorie van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.
Gelet op de aard van het plan zal de realisatie ervan leiden tot een zeer beperkte toename van het gemotoriseerde verkeer. Dit geringe effect, in combinatie met de lage achtergrondwaarden ter plaatse (NO2 = 19,4 µg/m3; PM10 = 21,9 µg/m3 (incl. zeezoutcorrectie)) leidt er toe dat het plan als NIBM is aan te merken én tevens niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden.
Conclusie
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er geen belemmering voor de herziening van het plan.
5.1.5 Explosievenonderzoek
Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen.
De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008). Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.
Uit de informatie die bij de gemeente Enschede bekend is blijkt dat het plangebied "Stadsrandzone strook Vaneker" in beginsel verdacht is voor wat betreft de aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem. Er bestaat binnen de gemeente Enschede echter geen compleet beeld van de mogelijke aanwezigheid, de mate van verspreiding en de soort van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog die mogelijk in de bodem zijn achtergebleven binnen het plangebied. Met het oog daarop is door Explosive Clearance Group BV (hierna ECG) te Wijchen een probleeminventarisatie en probleemanalyse uitgevoerd inzake de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem.
Vervolgens heeft ECG geadviseerd aan de hand van een nader luchtfoto onderzoek het 'verdachte' gebied nader af te bakenen. ECG heeft vervolgens het rapport 'Luchtfotoanalyse ten behoeve van het vaststellen van het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied 'beektracé Vaneker te Enschede' opgesteld (zie bijlage).
Resultaat luchtfotoanalyse
Door middel van de uitgebreide luchtfotoanalyse is bepaald dat er binnen het beektracé geen sprake is van zichtbare bodemverstoringen die duiden op een verhoogd risico op het aantreffen van achtergebleven munitie artikelen. Er is derhalve geen sprake van verdachte gebieden, waardoor het afbakenen van verdachte gebieden, zoals geadviseerd in het voorgaande onderzoek, niet nodig is.
Conclusie
Aan de hand van de probleeminventarisatie, probleemanalyse en luchtfotoanalyse wordt geadviseerd om geen vervolg te geven aan het proces van explosievenopsporing vanwege het gebrek aan feitelijke gronden. De geplande werkzaamheden kunnen binnen het onderzoeksgebied regulier worden uitgevoerd. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.6 Kabels, leidingen en straalpaden
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.
Conclusie
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.
5.2 Water
In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.
5.2.1 Huidige waterhuishoudkundige situatie
Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van een uitgestrekt overgangsgebied van de stuwwal van Enschede-Oldenzaal naar het bekken van Hengelo. Een stuwwal is een ophoging in het terrein, een soort mini-heuvelrug, die ontstaan is in de ijstijd. In feite ligt het plangebied op de flank van deze stuwwal. Dit is heel goed merkbaar door het hoogteverschil in het gebied met een verloop van maar liefst 15 meter. Van ca. 50 m+ NAP in het oosten tot ca. 35 m+ NAP in het westen van het totale plangebied.
Afbeelding 4: Kaart met hoogtelijnen
Bodemeigenschappen en grondwaterstanden
De bodem bestaat voor het overgrote deel uit zand. Het zand, afgezet op de keileem van de stuwwal, is zeer wisselend van dikte. De keileem komt naar het oosten toe steeds ondieper voor. De drie belangrijkste bodemtypen in het plangebied zijn: Hoge Enkeerdgronden, Beekeerdgronden en Humuspodzolgronden.
De geohydrologische basis wordt gevormd door tertiaire afzettingen van de formatie van Breda. Bovenop de tertiaire klei bevindt zich de formatie van Enschede (Lonnekerzanden) die het watervoerende pakket vormt. Op de Lonnekerzanden ligt scheidende kleileemlaag, die behoort tot de formatie van Drenthe. Tot slot ligt boven op de keileem het freatisch pakket, bestaande uit de formatie van Twente.
Water en watersysteem
De natuurlijke waterhuishouding bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewater en grondwaterstromen. Bij de oppervlaktewaterstromen is er sprake van een beeksysteem dat vanaf de stuwwal naar het westen afstroomt.
De stuwwal zelf is voornamelijk opgebouwd uit keileem (bijna ondoorlatend) waarop zich een zandpakket heeft afgezet. Naarmate men verder naar het westen gaat, wordt het zandpakket dikker. En in de flank van de stuwwal zijn loodrecht op de ligging van de stuwwal zelf een aantal beken ontstaan, zoals de Eschbeek en de Vanekerbeek. Omdat deze ook voor Nederlandse begrippen een sterk verval kennen en het water in de ondergrond niet zo snel weg kan, worden deze beken ook wel "snel reagerende beken" genoemd. Dit houdt in dat ze na een forse regenbui snel veel water bevatten, maar dat de beken na een geringe periode van droogte ook snel droog kunnen vallen.
De Vanekerbeek is een sterk gekanaliseerde beek, waarop een aantal overstorten aangesloten zijn van de gescheiden rioolstelsels in Enschede-Noord. Het oorspronkelijke beekdal van deze beek ligt net binnen de huidige bebouwde komgrens van Enschede. Daar waar de Vanekerbeek de Braakweg kruist, is een retentievijver aangebracht die hoge piekafvoeren van regenwater moet voorkomen.
Grondwater
Ten westen van het plangebied bevindt zich aan de Weerseloseweg de drinkwaterwinning van Vitens. Medio 2013 eindigt de winning van grondwater op deze locatie. Voor de waterwinning wordt de waterkwaliteit beschermd door het instellen van zoneringen. Binnen het plangebied komen de volgende zones voor:
Grondwateronttrekkingen
Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen actieve grondwaterbemalingen aanwezig. Tot voor kort onttrok Vitens grote hoeveelheden grondwater ten westen van het plangebied. Omdat de drinkwaterwinning aan de Weerseloseweg wordt beëindigd stopt de onttrekking. Door middel van modelberekeningen is de invloed op grondwaterstanden onderzocht.
Waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied
Door de Provincie Overijssel worden grenzen voor waterwin-, grondwaterbeschermings- en intrekgebieden bepaald. De vigerende grenzen worden aangegeven in de Omgevingsverordening Overijssel, d.d. juli 2009. Op kaart 09295053 staat aan de Weerseloseweg een waterwinningslocatie aangegeven. In bijlage II van de verordening, waterkaart grondwater, staat aangegeven of binnen en rond het plangebied sprake is van waterwin-, grondwaterbeschermings- en intrekgebied.
De waterwinning aan de Weerseloseweg vindt plaats met behulp van spaarbekkens. Deze spaarbekkens worden, in belangrijke mate, gevuld met water uit het Twentekanaal. Na een voorzuivering bij de Elsbeekweg, wordt het water met behulp van een pijpleiding ingelaten in de spaarbekkens. Met behulp van een bodempassage wordt het water verder gezuiverd om te worden gebruikt als drinkwater. De totale capaciteit van de winning bedraagt 9,1 miljoen m3 per jaar. Een gedeelte van de winning betreft grondwater. Gemiddeld treedt er een grondwaterstandverlaging van 5 centimeter op rond de waterwinning. Over het algemeen is de invloed van de onttrekking op de grondwaterstand gering (Huyskes, 1999).
Als gevolg van een calamiteit in het Twentekanaal (de brand bij Vredestein in 2004) is de winning voor een groot deel stil komen te liggen. Uit metingen is gebleken dat dit invloed heeft op de grondwaterstand in de omgeving. Vitens heeft aangegeven dat men de winning in 2013 gaat beëindigen. Verwacht wordt dat na het beëindigen van de waterwinning de door de Provincie Overijssel vastgestelde beschermingszones rond de waterwinning Weerseloseweg verdwijnen.
Voor de waterwinning wordt de waterkwaliteit beschermd door het instellen van zoneringen.
Grondwaterbeschermingsgebied
De zone wordt ook wel 25-jaarszone genoemd omdat het grondwater in deze zone binnen dat tijdsbestek bij de onttrekking is. Het westelijke gedeelte van het plangebied valt in het grondwaterbeschermingsgebied.
In grondwaterbeschermingsgebieden worden alleen niet-risicovolle functies toegestaan die voldoen aan het stand still-principe. Grote en grootschalige activiteiten worden uitsluitend toegestaan indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang, het ontbreken van alternatieven of een 'stap-vooruit'-situatie waarbij nieuwe ontwikkelingen in het grondwaterbeschermingsgebied juist voor een verbetering van de bescherming van het grondwater en de drinkwaterwinning inhoudt.
Intrekgebied
Het gebied waarvan het grondwater uiteindelijk bij de winning uitkomt. het plangebied ligt nagenoeg geheel in het intrekgebied van de winning aan de Weerseloseweg.
De bescherming van intrekgebieden is vastgelegd in de Omgevingsverordening. In beginsel worden alleen functies toegestaan die harmoniëren met de drinkwaterfunctie. In afwijking hiervan kunnen in intrekgebieden naast nieuwe niet-risicovolle functies die voldoen aan het stand still-principe, ook grote risicovolle functies worden toegestaan die aan dit principe voldoen. Voor intrekgebieden gelden de eisen van een zwaarwegend maatschappelijk belang, het ontbreken van alternatieven of een 'stap-vooruit'-situatie enkel voor grootschalige activiteiten.
Afbeelding 5: Kaart waterwinning en intrekgebieden
Oppervlaktewater
In het plangebied loopt de Vanekerbeek, een sterk gekanaliseerde beek, waarop een aantal uitlaten aangesloten zijn van de gescheiden rioolstelsels in Enschede-Noord.
5.2.2 Watervisie
De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:
- Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
- Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
- Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.
Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:
- Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
- Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
- Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
- Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
Momenteel wordt de watervisie herschreven. De focus zal liggen op prioritering van de blauwe aders en samenwerking.
Afbeelding 6: Zoekgebieden voor blauwe aders in Enschede
5.2.3 Waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten
Het waterbeleid in de 21e eeuw, de 4e nota Waterhuishouding, het Waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+, de Omgevingsvisie Overijssel (2009) het Waterbeheersplan Regge en Dinkel en de gemeentelijke Watervisie zijn voor de discipline water de belangrijkste beleidsnota's. Een doelstelling van de watervisie is om het water een leidende rol te laten vervullen bij de inrichting van de ruimte.
Oppervlaktewater
- De functie van de Vanekerbeek binnen het plangebied moet gehandhaafd blijven; dat wil zeggen dat de stroomgebieden, inclusief de bestaande afvoerpunten, behouden moeten worden;
- De belevingskwaliteit van de beek moet versterkt en geoptimaliseerd worden;
- Het water in het plangebied moet worden ingezet ten behoeve van de landelijke en stedelijke ecologische structuur. Dit geldt zowel voor de bestaande beek in het plangebied als voor nieuwe voorzieningen bijv. ten behoeve van de infiltratie, berging en afvoer van water.
Algemeen
De bewoners worden ingelicht over de consequenties van het wonen en verblijven in een grondwaterbeschermingsgebied (dan wel intrekgebied). Het toepassen van chemische bestrijdingsmiddelen en overmatig bemesten van tuinen dient voorkomen te worden en eventuele verontreinigingen en calamiteiten dienen direct te worden gemeld.
Waterschap Regge en Dinkel
Voor beekdalen is een beleid ontwikkeld waarbij een bepaalde mate van overstroming acceptabel wordt geacht. De mate waarin dit mag gebeuren is af te leiden uit de zgn. normenkaart die de minimale bescherming tegen wateroverlast weergeeft. Volgens de normenkaart worden grondgebruikers dus geacht een bepaalde mate van overlast (water op maaiveld) te accepteren. De inundatie wordt juridisch vastgelegd en eventuele onevenredige schade wordt financieel vergoed. Ontwikkelingen die dit waterbelang frustreren, zoals ophogingen of in het geval van woningbouw dienen te worden geweerd danwel gecompenseerd.
Beekdalen worden in het provinciaal beleid apart benoemd, namelijk "dalen met een beperkte ontwatering afgestemd op het gebruik als grasland".
Retentiegebieden, beekdalen en laagtes
Bij extreem noodweer lopen lager gelegen gronden onder water. Om te voorkomen dat deze functie verdwijnt en het water gedwongen wordt een plek te zoeken die gevaar kan opleveren voor bijvoorbeeld bebouwing, worden dergelijke plekken planologisch beschermd. Deze locaties hebben naast de huidige bestemming de bestemming waterberging. De retentiegebieden zijn nodig voor het opvangen van het regenwater uit de (schoonwater)rioolstelsels van Enschede-Noord en water afkomstig uit het gebied zelf.
Voor beekdalen en laagtes geldt dat de bescherming plaatsvindt door middel van een aanlegvergunningenstelsel. Voor het afgraven of juist het ophogen van gronden is een aanlegvergunning vereist.
Keur
Voor alle leggerwaterlopen is de keur van toepassing, langs de waterlopen geldt een keurzone van 2 x 5 meter. Voor deze zone gelden beperkingen in het gebruik.
Borging waterbelangen
In de voorgaande paragrafen is het doel van de watertoets beschreven en is ingegaan op de verschillende facetten van het waterbeleid. In de volgende alinea's komt aan de orde hoe met die belangen is rekening gehouden.
Betrouwbare drinkwatervoorziening
Binnen het plangebied komt een grondwaterbeschermingsgebied en een waterintrekgebied voor, die elkaar gedeeltelijk overlappen. Met het oog op de functie van deze gronden is voor het waterintrekgebied een dubbelbestemming in het plan opgenomen.
Vasthouden, bergen en afvoeren
Verschillende bestuurslagen wijzen in hun beleidsstukken op het belang van het vasthouden en bergen van water. In dit plan heeft dit principe op de volgende wijze gestalte gekregen in het plan. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming Agrarisch-Stadsrandzone is tot uitdrukking gebracht dat grond mede is bestemd voor sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water.
5.3 Archeologie
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.
5.3.1 Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Afbeelding 7: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
5.3.2 Archeologie en het plangebied
Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" geldt een middelhoge (oranje) tot hoge verwachtingswaarde (rood) op archeologische vondsten. Daarom heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente archeologisch vooronderzoek in de vorm van bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.
Het bureauonderzoek leverde informatie op over bekende en te verwachten archeologische waarden. Hiermee werd het mogelijk om een voor het gebied specifieke verwachting op te stellen. In het veldonderzoek is deze gespecificeerde verwachting vervolgens getoetst. De uitkomsten van het veldonderzoek vormden de basis voor het uiteindelijke advies.
Op basis van het bureauonderzoek bestond een middelmatige tot hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische overblijfselen vanaf de Steentijd tot heden. Met de resultaten uit het veldonderzoek kon deze verwachting worden verfijnd. Hoewel er geen duidelijke vindplaatsen zijn aangetroffen, geven de onderzoeksresultaten aanleiding tot het aanduiden van een aantal zones waar sprake is van een redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische resten.
Voor de zones met een hoge archeologische verwachting is vervolgonderzoek in de vorm van een inventariseren veldonderzoek met proefsleuven nodig. In de overige zones (middelmatige, lage en geen archeologische verwachting) kunnen de werkzaamheden zonder archeologisch vervolgonderzoek worden uitgevoerd. De wettelijke plicht op het melden van toevalsvondsten is uiteraard te allen tijde van toepassing.
De uitkomsten van het onderzoek zijn in juni 2011 verwerkt in notitie 3860. De rapportage en het bjbehorende Programma van Eisen zijn niet als als bijlage bij deze toelichting is opgenomen, omdat na de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan het plan zodanig is aangepast dat er in het onderzoeksgebied geen bodemverstoringen meer plaatsvinden.
Het archeologisch onderzoek en het Programma van Eisen zijn in te zien in het archief van de gemeente.
5.3.3 Besluit en conclusie
De resultaten van de onderzoeken zijn beoordeeld door de regio archeoloog. De Gemeente Enschede neemt als bevoegd gezag voor het nemen van besluiten over archeologie het advies van de regio archeoloog over. In het Programma van Eisen zijn de zones opgenomen waar vervolgonderzoek plaats moet vinden. De rest van de zones zijn vrijgesteld van vervolgonderzoek. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden in vrijgestelde zones onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan moeten de vondsten op grond van artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS).
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4 Ecologie En Natuurwetgeving
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen.
De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden.
De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).
Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld.
Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht.
Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.
Ecologische Hoofdstructuur
IIn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.
Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel Afwijken van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De Afwijkensregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
- 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen Afwijken te worden gevraagd;
- 2. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans Afwijken te worden gevraagd;
- 3. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd Afwijken te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Ecologie en het plangebied "Stadsrandzone strook Vaneker"
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied is ook niet gelegen in of in de directe nabijheid van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Door zijn ligging in een typisch Twents landschap, biedt het plangebied potentieel grote mogelijkheden voor variatie in flora en fauna.
In het kader van de totale planontwikkeling 't Vaneker en stadsrandzone is door ecologisch adviesbureau Eelerwoude BV in 2004 een onderzoek naar de aanwezige beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd (rapportage "Flora- en fauna onderzoek 't Vaneker", projectnr. 1080 d.d. 9 december 2004). Dit onderzoek is in 2008/2009 voor de deelgebieden "Zuidschil" en "Stadsrand" geactualiseerd en aangevuld (rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker", projectnr. 3696 d.d. 8 november 2010). Beide rapportages zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Flora- en faunawet onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat in 't Vaneker geen strikt(er) beschermde flora maar wel diverse strikt(er) beschermde soorten fauna voorkomen: meer dan 50 soorten broedvogels, waarvan alleen de nesten van de huismus en de buizerd op grond van de Flora- en faunawet jaarrond beschermd zijn - van alle andere vogelsoorten zijn de nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd; 7 soorten vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, baardvleermuis, watervleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis); steenmarter, eekhoorn, kamsalamander en poelkikker.
Er zijn in het plangebied geen strikt(er) beschermde reptielen, vlinders of overige beschermde soorten zoals vlinders of mieren aangetoond. Voor geen van de aangetroffen beschermde soorten geldt dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding is. Van de genoemde soorten is het, gelet op de planontwikkeling en de daarvan deel uitmakende mitigerende maatregelen, op voorhand alleen voor poelkikker en kamsalamander niet uit te sluiten dat de planontwikkeling mogelijk negatieve effecten zal hebben op de functionele leefomgeving van de soort.
Buizerd
De buizerd heeft zijn territorium naar verwachting net ten noorden van het plangebied maar maakt wel gebruik van de Zuidschil en de Stadsrand als jachtgebied. Door de ontwikkelingen in 't Vaneker zal zijn jachtgebied worden verkleind en minder geschikt worden als foerageergebied maar daar staat tegenover dat door de nieuwe natuurontwikkeling in met name de Stadsrand het aantal prooidieren zal toenemen. Verder blijft er in de directe omgeving van 't Vaneker nog voldoende geschikt leefgebied over voor de buizerd.
Huismus
De huismus komt naar verwachting op meerdere locaties voor in het onderzoeksgebied, met name op en rond de bestaande erven. De erven in het onderzoeksgebied en de omgeving daarvan blijven gehandhaafd, er worden dan ook geen negatieve effecten op de huismus verwacht. De nieuwe ontwikkelingen bieden juist kansen voor de huismus, doordat er nieuwe erven met bijbehorende groenstructuren ontstaan.
Vleermuizen
Rosse vleermuis, watervleermuis en franjestaart staan bekend als boombewonende soorten, gewone dwergvleermuis en laatvlieger staan bekend als gebouwbewonende soorten en van de andere in het onderzoeksgebied aangetoonde soorten is bekend dat ze zowel boombewonend als gebouwbewonend kunnen zijn.
De planontwikkeling in Zuidschil en Stadsrand hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de functionele leefomgeving van vleermuizen omdat bestaande opgaande (oude) groenstructuren en bebouwing gehandhaafd blijft en de straatverlichting in het gebied tot een minimum wordt beperkt. Mocht er een bestaande fourageerplaats moeten verdwijnen als gevolg van de nieuwbouw dan zullen als gevolg van de groene inrichting van het gebied er voldoende alternatieve locaties voorhanden zijn.
Overige zoogdieren
De steenmarter is in het onderzoeksgebied Zuidschil en Stadsrand niet aangetoond maar wel is bekend dat hij voorkomt op het Zuidkamp. Aangezien de steenmarter in Enschede vrij algemeen voorkomt ligt het voor de hand dat de soort ook in de Zuidschil en de Stadsrand voorkomt. De eekhoorn komt verspreid in het gehele onderzoeksgebied voor, met name in de zuidwesthoek. Verder komen in het plangebied ook nog enkele algemeen voorkomende en licht beschermde zoogdiersoorten voor, zoals ree, konijn, haas en egel.
Voor deze algemeen voorkomende soorten geldt echter op grond van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Voor de overige zoogdiersoorten geldt in zijn algemeenheid dat de effecten op de soorten beperkt zullen zijn. Plaatselijk zal er wellicht sprake zijn van verlies aan leefgebied of een toename van verstoring door licht, betreding of geluid maar het huidige landschap ter plaatse blijft vrijwel intact en wordt op sommige plaatsen nog versterkt door de aanplant van nieuwe groenelementen.
Poelkikker en Kamsalamander
De kamsalamander komt rond Enschede plaatselijk vrij algemeen voor. In het onderzoeksgebied Zuidschil en Stadsrand is de kamsalamander in een drietal poelen aangetoond maar geen van deze poelen is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker". De populatie kamsalamander in 't Vaneker ligt aan de rand van een grote regionale populatie. Het leefgebied van de kamsalamander bestaat uit voortplantingsbiotoop (poel, vijver) en overwinteringsbiotoop (landbiotoop, bij voorkeur kleinschalig landschap met bos en struweel).
De poelkikker is aangetoond in tenminste twee poelen in het onderzoeksgebied maar ook voor deze poelen - dezelfde poelen als waar de kamsalamander in is aangetoond - geldt dat ze buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" zijn gelegen. Het biotoop van de poelkikker komt in grote mate overeen met dat van de kamsalamander. Uit het Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van alle poelen waarin poelkikker en kamsalamander zijn aangetoond geschikt overwinteringsbiotoop aanwezig is. Twee van de poelen zijn gesitueerd op toekomstige woonpercelen, de overige drie poelen zijn gesitueerd op openbaar terrein.
Voor nadere info over de aangetroffen strikt beschermde soorten poelkikker en kamsalamander en de verwachte effecten op de vaste rust- of verblijfplaatsen en de functionele leefomgeving van deze soorten wordt kortheidshalve verwezen naar de paragrafen 3.5, 4.2 en 4.3 van de rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker" van Eelerwoude, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Het is waarschijnlijk dat als gevolg van de planontwikkeling het huidige extensieve karakter van de terreinen waar de soorten zijn aangetoond gaan verdwijnen. Het is daarom nog maar de vraag of poelkikker en kamsalamander zich zullen kunnen handhaven, zelfs al blijven de poelen gehandhaafd. Een ander risico is dat de poelen op uitgeefbaar terrein op termijn zullen worden ingericht als vijvers, waarin vis wordt uitgezet en/of waterplanten in worden geworpen.
Samengevat kan daarom worden geconcludeerd dat ten gevolge van de planontwikkeling in 't Vaneker, deelgebieden Zuidschil en Stadsrand, er negatieve gevolgen worden verwacht op de aanwezige populaties kamsalamander en poelkikker. Zonder mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen is de kans groot dat de beide soorten zich na herinrichting niet meer in de deelgebieden Zuidschil en Stadsrand kunnen handhaven en dus zullen verdwijnen. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan ook noodzakelijk.
Maatregelen
Om de negatieve gevolgen voor poelkikker en kamsalamander zoveel mogelijk te voorkomen is een maatregelenplan opgesteld. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de twee op uitgeefbaar terrein gelegen poelen op termijn niet meer geschikt zullen zijn voor poelkikker en kamsalamander. Met dat in het achterhoofd worden er in de Zuidschil van 't Vaneker een tweetal nieuwe poelen voor poelkikker en kamsalamander aangelegd en wordt de bestaande blusvijver op het Zuidkamp geschikt gemaakt als verblijfplaats voor poelkikker en kamsalamander. De nieuwe poelen worden gesitueerd in de directe nabijheid van geschikt overwinteringsbiotoop, dat waar nodig zal worden aangelegd. De te nemen maatregelen staan uitvoerig beschreven in paragraaf 4.4 van de rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker", hier wordt kortheidshalve naar verwezen.
Ontheffingsaanvraag
Op basis van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen voor poelkikker en kamsalamander wordt verwacht dat er als zodanig geen sprake meer zal zijn van overtreding van de betreffende verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet, waardoor een ontheffing niet meer noodzakelijk is. Het maatregelenplan is in de vorm van een ontheffingsaanvraag met bijbehorend activiteitenplan ter toetsing voorgelegd aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG), die de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) adviseert inzake ontheffingsaanvragen op grond van de Flora- en faunawet. DLG heeft de minister inmiddels geadviseerd in positieve zin afwijzend te besluiten op de ontheffingsaanvraag.
Een dergelijke "positieve afwijzing" houdt in dat geen ontheffing verleend kan worden omdat er geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora-en faunawet. De minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie heeft op 3 januari 2011 overeenkomstig het advies van DLG besloten de "positieve afwijzing" te verlenen. Het ontheffingsbesluit met de positieve afwijzing is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en beschikbaar te stellen. Het digitale plan is het enige rechtsgeldige plan.
Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze zijn grotendeels wettelijk verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Deze Regeling beschrijft hoe plannen digitaal moeten worden vervaardigd, beschikbaar gesteld en uitgewisseld.
De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP) 2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding.
'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de verbeelding).
'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In deze wet worden ongeveer 24 toestemmingsstelsels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving geïntegreerd in één nieuw integraal toestemmingsstelsel, de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning treedt in zijn geheel in de plaats van de vergunningstelsels op grond van de Woningwet en de Wet milieubeheer en omvat daarnaast ook een groot aantal vergunning- en toestemmingsstelsels op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet bodembescherming, de Monumentenwet 1988 en de Wro.
Vanuit de Wro zijn, voor zover relevant in het kader van het bestemmingsplan, de volgende toestemmingsstelsels overgeheveld naar de Wabo:
- binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.6, onder c Wro;
- projectbesluit (buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplan) ex art. 3.10 Wro;
- aanlegvergunning ex art. 3.16 Wro;
- sloopvergunning ex art. 3.20 Wro;
- tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.22 Wro;
- buitenplanse ontheffing (kruimelgevallenregeling) van het bestemmingsplan ex art. 3.23 Wro jo. art. 4.1.1 Bro;
- verbod op het gebruik (zowel gebruik "in enge zin" als bouwen) van gronden in strijd met het bestemmingsplan ex art. 7.10, lid 1 Wro;
- verbod op handelen in strijd met ontheffing of vergunning als bedoeld in de Wro ex art. 7.10, lid 2 Wro.
De bevoegdheden van burgemeester en wethouders tot nadere uitwerking en wijziging van het bestemmingsplan alsmede de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van een voorbereidingsbesluit zijn niet overgeheveld naar de Wabo en blijven ongewijzigd onder de werking van de Wro vallen. Naar aanleiding van het naar de Wabo overhevelen van het algemeen gebruiksverbod van artikel 7.10 Wro is in de Wro een nieuw artikel 7.2 geïntroduceerd met daarin een aanvullend algemeen gebruiksverbod voor met de Wro strijdige activiteiten waarop de Wabo niet van toepassing is.
6.3 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 Algemene regels;
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Stadsrandzone strook Vaneker”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
De bestemming “Agrarisch - Stadsrandzone” geeft regels voor herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden; natuur en ecologie, waarbij ecologische zones zijn toegestaan.
Extensieve recreatie is nadrukkelijk toegestaan in dit gebied, dat als een uitloopgebied van de stad Enschede moet worden beschouwd, en als zodanig verder kan worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het creëren van wandel- en fietsroutes (o.a. voor het zogenoemde Rondje Enschede en het realiseren van een belevingsplek.
Ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" zijn volkstuincomplexen toegestaan. De maximale bouwhoogte van bergingen, plantenkassen en niet-permanente boogkassen bedraagt 1.80 meter.
Ter plaatse van de aanduiding "tuin" is een tuin toegestaan.
Artikel 4 Bos
Binnen het plangebied liggen een drietal gebieden die zijn aangewezen voor bos. Deze gronden zijn primair bestemd voor het bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Ook hier geldt dat extensieve recreatie is toegestaan. De route van het Rondje Enschede bevindt zich voor een deel binnen deze bestemming.
Artikel 5 Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij
De in het plangebied gelegen kinderboerderij met bijbehorende gronden en gebouwen is bestemd als Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij. Op deze gronden wordt de bouw van een dienstwoning mogelijk gemaakt. Tevens is het binnen deze bestemming mogelijk om kleinschalige evenementen te organiseren.
Het evenementenvergunningenbeleid van de gemeente Enschede kent verschillende categorieën, die de zwaarte van het evenement aanduiden. In dit geval gaat het om de lichtste categorie, categorie D. Het evenement mag maximaal duren tot 22.00 uur. Hierbij geldt dat van 07.00 tot 19.00 uur een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau is van maximaal 80 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron. Van 19.00 tot 22.00 uur geldt een toelaatbaar gemiddeld geluidsniveau van 75 dB(A), gemeten op 1 meter van de geluidsbron.
Voor de voorwaarden aan het melden of aanvragen van een evenement en de regeling omtrent toezicht en handhaving wordt verwezen naar de beleidsnota “Beleid voor evenementenvergunningen”, die op 25 mei 2010 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
Artikel 6 Groen
De voor Groen aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenstroken, beken, infiltratiestroken, en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing.
Artikel 7 Recreatie - Volkstuin
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor volkstuinen en hobbytuinbouw, met de daarbij behorende bouwwerken, erven, paden, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van bergingen, plantenkassen en niet-permanente boogkassen bedraagt 1.80 meter.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer - Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 9 Wonen
De woningen in het plangebied zijn positief bestemd. Op de plankaart zijn de woningen voorzien van ruime bouwvlakken. Volgens de bouwregels is binnen een bouwvlak één wooneenheid toegestaan, tenzij er met de aanduiding 'maximaal aantal woningen' is aangegeven dat er meerdere wooneenheden mogen worden gerealiseerd.
Artikel 10 Waterstaat - Intrekgebied
De dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied" geldt voor het gebied dat op grond van de Omgevingsverordening Overijssel; als zodanig is aangewezen tot bescherming van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning aan de Weerseloseweg. Op de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden zijn grootschalige risicovolle functies toegestaan, mits er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang en redelijke alternatieven ontbreken. Daarbij moet worden voldaan aan het stap-vooruitprincipe. Van een stap-vooruit is sprake indien per saldo sprake van een verbetering van de beschermingssituatie ter plaatse of in het totale intrekgebied.
Grote risicovolle functies zijn toegestaan, mits er voldaan wordt aan het stand-still-principe. Van een 'stand-still'-situatie is sprake indien de nieuwe functies geen extra risico opleveren. Onder grote en grootschalige risicovolle functies worden o.a. verstaan:
- (dag- en verblijfs)recreatie;
- woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen);
- autowegen (inclusief parkeerterreinen, transferia);
- buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën;
- nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Artikel 11 Antidubbeltelregel
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 12 Algemene bouwregels bevat de algemene bouwregels.
In artikel 13 Algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels zijn algemene aanduidingsregels (beperkende) regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van archeologische onderzoeksgebieden.
Regels ten aanzien van bescherming van monumentale en bijzondere, waardevolle bomen
Bij de inventarisatie van het bomenbestand in het plangebied is onderzocht welke beschermwaardige bomen aanwezig zijn, die een beschermingszone behoren te krijgen. Beschermwaardige bomen zijn bomen, die duurzaam in stand gehouden dienen te worden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. Voor de bepaling of een boom monumentaal of bijzonder waardevol is, wordt een aantal toetsingscriteria gehanteerd, die ook landelijk worden gebruikt. Afhankelijk van aan welke criteria een boom voldoet, wordt deze als monumentaal of bijzonder, waardevol beschouwd. Structuurbomen, die voldoen aan de criteria van beschermwaardige bomen, worden niet afzonderlijk aangeduid in het bestemmingsplan, maar worden aangegeven in een bijlage van deze plantoelichting (Lijst van beschermwaardige bomen).
Planologische bescherming in het plan wordt uitsluitend toegekend voor zover er sprake is van vitale (solitaire) monumentale en bijzondere, waardevolle bomen, die een beschermingszone hebben die van invloed is op mogelijke rechtstreekse bouwtitels van omliggende bestemmingen. In dat geval wordt die beschermingszone door middel van de aanduiding “overig - monumentale boom” of “overig - waardevolle boom” op de verbeelding vastgelegd. Via specifieke regels worden beperkingen opgelegd aan (bouw)activiteiten. De regels hebben ten doel om de groeiplaats van monumentale of waardevolle bomen te beschermen door bepaalde werkzaamheden onder de kroonprojectie of in de wortelzone van een als zodanig gekwalificeerde boom aan een aanlegvergunning te verbinden. De beschermingszone van de monumentale en waardevolle boom bestaat uit het gebied binnen een afstand van 2 meter van de maximale kroonprojectie van die boom.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels omschreven (bouw)verboden, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet wordt aangetast. Ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen effect rapportage van een erkend boomtaxateur verlangen, waaruit blijkt dat de bouw of werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom. Een erkend boomtaxateur is een boomdeskundige die is aangesloten en erkend door de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVBT) en officieel is geregistreerd als boomtaxateur.
Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen om de aanduiding “overig - waardevolle boom” te verwijderen, indien:
- a. de levensverwachting van de betreffende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar bedraagt, of
- b. bescherming van de boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt verplaatst, of
- c. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Binnen het plangebied is een grondwaterbeschermingsgebied gelegen. Dit is een zone ten behoeve van de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Grondwaterbeschermingsgebieden bestaan uit een 25-jaarszone en een 100-jaarszone. Het grondwater in de gebieden in de 25-jaarszone komt binnen 25 jaar in aanmerking om opgepompt te worden ten behoeve van de waterwinning en het grondwater in de 100-jaarszone binnen 100 jaar. De kwaliteit van dit grondwater is van groot belang, daarom is voor deze gebieden een gebiedsaanduiding opgenomen.
Binnen dit gebied zijn grote of grootschalige risicovolle functie enkel toegestaan indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang en redelijke alternatieven ontbreken. Daarbij moet bovendien worden voldaan aan het stap-vooruitprincipe. Van een 'stap-vooruit'-situatie kan gesproken worden indien per saldo sprake is van een verbetering van de beschermingssituatie ter plaatse of in het totale grondwaterbeschermingsgebied. Onder grote en grootschalige risicovolle functies worden o.a. verstaan:
- (dag- en verblijfs)recreatie;
- woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen);
- autowegen (inclusief parkeerterreinen, transferia);
- buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën;
- nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.
Archeologische onderzoeksgebieden
Voor de oude erven en verdwenen oude erven respectievelijk gebieden en terreinen met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (al dan niet in enigermate verstoord) wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a" (verstoringsoppervlakte > 250 m²) respectievelijk “archeologisch onderzoeksgebied b” (verstoringsoppervlakte > 500 m²). In de planregels behorende bij de gebiedsaanduidingen is een onderzoeksplicht en regels met betrekking tot een benodigde omgevingsvergunning opgenomen.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.
Artikel 17 Algemene procedureregels geeft de procedureregels weer.
In artikel 18 Overige regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. In dit artikel is tevens een algemene regel opgenomen dat, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan, op de gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningsbesluit zijn toegestaan.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Artikel 19 Overgangsrecht
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Artikel 20 Slotregel
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)
Lijst van bedrijfstypen
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen (eventueel aan te vullen met Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen en de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging), gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een Afwijken van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.
De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.
In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 0 meter |
2 | 20 meter |
3.1 | 30 meter |
3.2 | 50 meter |
4.1 | 100 meter |
4.2 | 200 meter |
5.1 | 300 meter |
5.2 | 500 meter |
5.3 | 700 meter |
6 | 1.000 meter |
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, die de vestiging van bepaalde bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Uitgangspunt is dat binnen die bestemmingen uitsluitend die bedrijven of voorzieningen uit een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan die onder een bepaalde hoofdgroep worden genoemd.
In de algemene regels is voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan: Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
- 2. Realistische en inzichtelijke regeling: Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
- 3. Actief handhavingsbeleid: Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil?
- Zijn de normen duidelijk?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wro komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wabo geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen.
Tevens is in de planregels een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd, met als hoofddoel de ontwikkeling van een gebied dat als uitloopgebied voor de stedeling zal gaan dienen, met uiteenlopende recreatieve functies (ook kunst) ter afronding van de stad, met een concentratie van de recreatie binnen die stadsrand, waardoor echte buitengebied met rust wordt gelaten. De gronden in het plangebied zijn eigendom van particulieren en de gemeente Enschede.
De aanleg van het voet-/ fietspad vindt grotendeels plaats op gemeentegronden, in opdracht van de Uitvoeringscommissie Enschede Noord.
Voor het oorspronkelijke plan is geld beschikbaar gesteld vanuit de uitvoeringsmodule stadsrand I. Hierin zitten bijdragen van gemeente, waterschap Regge en Dinkel en de Provincie Overijssel (ILG-gelden). De gemeente heeft haar bijdragen gedekt uit subsidies en gelden die door de raad beschikbaar zijn gesteld.
Vanwege de aanpassingen in het plan zijn er minder investeringen noodzakelijk.
Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" is het erkende wijkorgaan dorpsraad Lonneker actief. Dit adviesorgaan heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die onder meer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.
De dorpsraad Lonneker heeft schriftelijk advies uitgebracht over het bestemmingsplan. Naar aanleiding daarvan hebben meerdere overleggen plaatsgevonden, die uiteindelijk geresulteerd hebben in een gewijzigd plan. Zo is het tracé van het Rondje Enschede verplaatst en is er geen sprake meer van verlegging van de Vanekerbeek.
8.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Bro pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Er is voor gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het houden van vooroverleg met de provincie en de VROM-Inspectie aangezien er met dit plan geen belangen van het rijk en de provincie gemoeid zijn. Van formeel vooroverleg met het waterschap is afgezien omdat het waterschap nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van het plan.
8.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis”. Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. Het voornemen om voor het plangebied "Stadsrandzone strook Vaneker" een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding te nemen is op 20 juni 2012 in de "Huis aan Huis" gepubliceerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" met ingang van 5 juli 2012 tot en met 15 augustus 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad is op 4 juli 2012 bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de "Huis aan Huis" is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl.
Tijdens de hiervoor genoemde periode zijn er 6 zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag vervaardigd. Van het waterschap Regge en Dinkelen de VROM-Inspectie is geen reactie ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan. De provincie Overijssel heeft op 26 juli 2012 per mail laten weten dat het ontwerpbestemmingsplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat er geen reden is om GS te adviseren een zienswijze in te dienen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 1 Kaart Noordelijk Gedeelte Rondje Enschede
Bijlage 1 Kaart noordelijk gedeelte Rondje Enschede
Bijlage 2 Vooronderzoek (Water)bodemkwaliteit
Bijlage 2 Vooronderzoek (water)bodemkwaliteit
Bijlage 3 Explosievenonderzoek
Bijlage 3 Explosievenonderzoek