KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarde
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Locatie Van Het Plangebied
1.4 Huidige Juridische Situatie
1.5 Relatie Bestemmingsplan - Beeldkwaliteitsplannen
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Bestaande Landschap
2.2 Bestaande Bebouwing
2.3 Infrastructuur
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Structuurprincipe: Het Landschappelijk Casco
4.2 Woongebieden
4.3 Masterplan En Beeldkwaliteitsplannen
4.4 Beeldkwaliteit Landschappelijk Casco
4.5 Beeldkwaliteit Woongebieden
4.6 Ontsluiting Van Het Gebied
4.7 Sprekend Enschede, Gids Voor Ruimtelijke Kwaliteit
4.8 Welstand
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Archeologie
5.4 Ecologie
Hoofdstuk 6 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
6.1 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'
6.2 Projecten En Nieuwe Intitiatieven
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
7.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
7.3 Indeling Planregels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Participatie
9.1 Adviezen
9.2 Vooroverleg
9.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Woonvelden 1 En 2
Bijlage 3 Beeldkwaliteitplan Velden 3 En 4
Bijlage 4 Beeldkwaliteitplan Velden 5 En 6a
Bijlage 5 Beeldkwaliteitplan Velden 6b En C
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Flora En Fauna
Bijlage 3 Zienswijzenverslag

Bestemmingsplan Het Brunink 2011

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 20-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20110955- met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 afhaalzaak:

een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.

1.7 andere geluidsgevoelige gebouwen:

onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:

een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt kwetsbareen/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.14 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningenvan derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  3. c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  4. d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  5. e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouwmet vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.15 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.16 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.20 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.30 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.31 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidgevoelige terreinen:

terreinen, die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, en woonwagenstandplaatsen.

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.35 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.36 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.37 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaardeen die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.40 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.41 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.42 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.43 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.44 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.

1.45 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.46 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.47 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.48 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.49 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde.

1.50 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR) .

1.53 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaardevoor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten.

1.54 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.56 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.57 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.58 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.59 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.60 voortuingebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtertuingebied.

1.61 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.62 woning:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.63 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.64 woonhuis:

een gebouw , dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.65 zakelijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.66 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.8 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.9 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.10 minimaal/maximaal bebouwingspercentage

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peilbuiten beschouwing.

2.11 ondergeschikte bouwonderdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Agrarisch - Stadsrandzone aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. 1. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  2. 2. natuurgebieden en natuurbeheer;
  3. 3. sier- en moestuinen
  4. 4. extensieve recreatie;
  5. 5. groenvoorzieningen;
  6. 6. boomsingels,
  7. 7. uit- en inritten, en toegangswegen;
  8. 8. wandel- en fietspaden;
  9. 9. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
  10. 10. kunstobjecten;
  11. 11. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers, poelen, wadi's en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
  1. b. De gronden zijn tevens bestemd voor het weiden van vee en het verbouwen van gewassen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. 2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.
  1. b. De in lid 3.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam (agrarisch) grondgebruik;
  4. 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  5. 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
  6. 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. 7. ten behoeve van de milieusituatie;
  8. 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  2. 2. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a voor het gebruik van opstallen ten behoeve van de stalling van caravans.
  2. b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 3.5, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. 1. de woonsituatie;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de sociale veiligheid;
  5. 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
  6. 6. de milieusituatie;
  7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
  6. 6. het leggen van drainagebuizen;
  7. 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  1. b. De in lid 3.6, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  2. c. De in lid 3.6, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarde

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
    1. 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    2. 2. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen.
  2. b. De in lid 4.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam (agrarisch) grondgebruik;
  4. 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  5. 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
  6. 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. 7. ten behoeve van de milieusituatie;
  8. 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  2. b. het gebruik van grond als volkstuin;
  3. c. het winnen van zand.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
  6. 6. het leggen van drainagebuizen;
  7. 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  1. b. De in lid 3.6, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  2. c. De in lid 3.6, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  2. b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  3. c. speelvoorzieningen
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
    3. 3. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
    4. 4. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
    5. 5. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
    6. 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door Burgemeester en Wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel en met een oppervlakte van meer dan 50 meter2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het leggen van drainagebuizen;
    7. 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  1. b. De onder a, bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  2. c. De omgevingsvergunningen genoemd onder a, worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. 1. wegen (eventueel vermelden van het aantal rijstroken);
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. kunstwerken, zoals bruggen;
    4. 4. parkeervoorzieningen;
    5. 5. groenvoorzieningen;
    6. 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    7. 7. geluidwerende voorzieningen;
    8. 8. nutsvoorzieningen;
    9. 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. woonerven;
  3. c. pleinen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. kunstwerken, zoals bruggen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  9. i. speelvoorzieningen;
  10. j. straatmeubilair;
  11. k. nutsvoorzieningen
  12. l. verkeersvoorzieningen;
  13. m. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis ;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
    3. 3. het realiseren van waterpartijen, -lopen en -bergingen daar waar dat op de plankaart is aangegeven met de aanduiding "vij".

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  2. b. lid 8.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
  3. c. lid 8.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwenonder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. a. lid 8.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. lid 8.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

2. De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plante wijzigen door:

  1. a. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
    1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 12 (algemene aanduidingsregels);
    2. 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
    3. 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 m. bedragen;
    4. 4. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    5. 5. voor het overige het bepaalde in artikel 8 ten aanzien van de bestemming "Wonen" in acht wordt genomen.
  2. b. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    2. 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    3. 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    4. 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    5. 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een Afwijken op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    6. 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:

  • de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  • onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Algemeen gebruiksverbod

Het algemeen gebruiksverbod is bij wet geregeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Overige zones

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  3. c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het planmocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
  5. e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  6. f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plante wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;

voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijfsterreinen (bijlage ) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is (optionele variabele);

  1. b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;

voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (bijlage ) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn (optionele variabele);

  1. c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  3. e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
  4. f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn

afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
    3. 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
    4. 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
  1. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

16.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen

In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

17.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Het Brunink 2011” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Functie En Status Bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Het Brunink 2011" een actuele juridische regeling te geven. Het plan beschermt enerzijds bestaande -waardevolle- ruimtelijke structuren en maakt anderzijds een aantal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk. Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.

Voor het overgrote deel wordt de bestaande situatie in het plangebied vastgelegd. Voor de zogenaamde velden 3 en 4 (zie hiervoor onderstaande afbeelding) wordt het realiseren van nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mogelijk gemaakt. Tevens wordt woningbouw mogelijk gemaakt op nog niet uitgegeven kavels in de andere velden in het gebied Het Brunink.

In verband met het ontbreken van concrete bouwplannen / inrichtingsplannen voor het zogenaamde veld 7 is dit gedeelte niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0001.png"

Afbeelding: Velden 1 tot en met 7

1.3 Ligging En Locatie Van Het Plangebied

Het bestemmingsplan Het Brunink heeft betrekking op een gebied dat als een schil ten zuiden van de Wesselerbrink en de Geesinkbraakweg ligt. De locatie strekt zich uit van de Buurserstraat in het oosten tot aan de Usseler Markeweg in het westen. De zuidrand wordt gevormd door de Groot Bruninkstraat en de Stroinksbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0002.png"

Afbeelding: Ligging van de woonvelden in Het Brunink aan de zuidflank van Enschede

1.4 Huidige Juridische Situatie

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Het Brunink". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 22 april 2002 vastgesteld en op 19 november 2002 door Gedeputeerde Staten van Overijssel gedeeltelijk goedgekeurd. De gedeeltelijke onthouding van goedkeuring had betrekking op bouwmogelijkheden op gronden gelegen buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

De gronden in bestemmingsplan "Het Brunink" zijn hoofdzakelijk bestemd voor "Woondoeleinden (nader uit te werken)" en "Stadsrandzone (nader uit te werken). Verder komen in het gebied de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden" voor.

1.5 Relatie Bestemmingsplan - Beeldkwaliteitsplannen

De beeldkwaliteitsplannen zijn in samenhang met het bestemmingsplan Het Brunink ontwikkeld. In de beeldkwaliteitsplannen wordt het concrete ambitieniveau voor de bebouwing en de openbare ruimte voor het plangebied geïllustreerd. De beeldkwaliteitsplannen beogen enerzijds het nieuwe "beeld" voor het gebied neer te zetten en anderzijds het toetsingskader voor kwaliteit te bieden. Het bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het kwalitatieve streefbeeld uit de beeldkwaliteitsplannen.

1.6 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.

Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.

Aansluitend volgt hoofdstuk 6 waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 7 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 8), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 9).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.1 Bestaande Landschap

Landschappen

Het cultuurlandschap van Het Brunink behoort tot het esdorpen- en kampenontginnings-landschap. Van oudsher is het gebied rondom Enschede in gebruik als agrarisch gebied. De vestigingen met bijbehorende oude ontginningen dateren uit de middeleeuwen. Aangezien in de omgeving van Enschede door oude klei in de ondergrond de grondwaterstand vrij hoog was werden de relatief drogere delen, de dekzandruggen en –koppen als bouwland gekozen. Door middel van bemesting met stalmest en plaggen werden deze hogere delen geschikt gemaakt voor akkerbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0003.jpg"

Afbeelding: Landschapseenheden

Het plangebied is van oorsprong een essen- en kampenlandschap, vrij vlak en open in het oosten, maar reliefrijker en kleinschaliger in het midden en westen. Het beekdal van de Bruninksbeek, de grotere Bruninkses met sterk reliëf en bosranden ligt zuidelijk buiten het plangebied maar heeft er wel een sterk landschappelijke uitstraling op.

Het landschap in het plangebied is in grote lijnen te onderscheiden in een drietal typeringen:

  • Het essenlandschap

Aan het gebied grenzen een drietal essen die als opbollende eenheden ook nog goed herkenbaar zijn. Het landschap is samengesteld uit een es, dorp, beek met groengrond, heide en bos. De U-vormige beekdalen zijn breed en slingeren van hoog naar laag tussen de essen door naar beneden. De dorpen hebben een gezamenlijke open plek, de brink, waaraan de schuren en stallen liggen die gebruikt werden als drink- en verzamelplaats voor het vee.

Het oude hoevenlandschap

Oude hoevenlandschappen, zoals het gebied rond de Geessinkweg, zijn ontstaan nadat het essenlandschap op de hoge plateaus vol is geraakt. Kenmerkend is dat de boerderijen verspreid staan (Hoevenzwerm) en ieder een eigen esje hebben die omgeven zijn door een wildwal.

  • Het jonge kampenlandschap

Het overige gebied is voornamelijk jong kampenlandschap of wel ontginningslandschap. Een kamp is een afgepaald stuk grond. Kenmerkend zijn de rechthoekige kavels, de rechte, diepliggende sloten en greppels, de rechte wegen beplant met kastanje, eik en soms plataan, op iedere kavel een boerderij.

2.2 Bestaande Bebouwing

Verspreid door het gebied en in eenheid met het oude landschap liggen enkele bestaande boerderijen, nieuwe agrarische woningen die veel gelijkenis met elkaar vertonen en weinig toevoegen en een enkele villa. Daarnaast bevindt zich in het plangebied de nieuwbouw die reeds heeft plaatsgevonden in de nieuwe woonwijk Het Brunink.

2.3 Infrastructuur

Wegenstructuur

De Buurserstraat en de Geessinkweg zijn de belangrijkste (asfalt)wegen voor gemotoriseerd verkeer die de verbinding vormen tussen de stad en het buitengebied. De Groot Bruninkstraat vormt een verbinding tussen beide genoemde wegen en gaat ten westen van de Geessinkweg over in een langzaam verkeersroute. Vanaf de Groot Bruninkstraat lopen een aantal asfalt- en zandwegen in noordelijke en zuidelijke richting. Deze wegen zijn gezien de wegbreedte of vanwege een wegafsluiting niet geschikt voor doorgaand gemotoriseerd verkeer en/of hoge verkeersintensiteiten.

De Buurserstraat, Geessinkweg en de Groot Bruninkstraat worden gebruikt door gemotoriseerd verkeer als alternatieve routes voor de (regionale) hoofdwegen. De verkeersintensiteiten zijn op deze wegen dan ook hoger dan verwacht mag worden gezien het aantal functies in het zuidelijke buitengebied van Enschede.

Zowel de Geessinkweg als de Buurserstraat geven in noordelijke richting aansluiting op het stedelijke hoofdwegennet, zoals de Broekheurnering en de Zuidelijke Invalsweg. Via dit wegennet is het regionale en het nationale wegennet te bereiken. Met name de Buurserstraat is geschikt voor de ontsluiting van het plangebied op het nationale wegennet (A35). De Buurserstraat is daarnaast van oudsher de verbinding richting Buurse.

In zuidelijke richting ontsluit de Geessinkweg naast de woningen in het buitengebied ook het recreatiegebied Het Rutbeek en biedt daarnaast de mogelijkheid om via plattelandswegen richting Haaksbergen te rijden.

Openbaar vervoer

Het plangebied wordt niet ontsloten door een reguliere busdienst. De stadsdienst rijdt via de Broekheurnering en de Geessinkweg naar de wijk Helmerhoek (lijn 1) of via De Kiepe naar De Posten (lijn 2).

Het plangebied ligt sinds 1 januari 2000 in het bedieningsgebied van het Twentax-vervoerssysteem. Deze openbare taxivervoersdienst is voor iedereen toegankelijk en rijdt op afroep voor een speciaal tarief.

Langzaam verkeer

In het plangebied maken fietsers en voetgangers gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer met uitzondering van de Houwbeekweg/Haverkateweg waar een recreatief fietspad is gerealiseerd. De (gedeeltelijke) wegafsluitingen voor gemotoriseerd verkeer van de Rietveldweg, de Bruninkslaan, de Groot Bruninkstraat (ten westen van de Usselermarkeweg) en twee onbenaamde paden vormen voor het langzaam verkeer geen belemmering. Tevens is er een oost-westverbinding tussen de Buurserstraat en de Wesselerweg exclusief bestemd voor het langzaam verkeer. Hierdoor zijn er voor langzaam verkeer meer verbindingen beschikbaar dan voor gemotoriseerde verkeer.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:

  • op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
  • de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.

In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.

Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.

Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

3.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde ´Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid´. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB´s) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB´s zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie “decentraal wat kan, centraal wat moet”. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB´s.

3.1.3 Nota Belvedere

De Nota Belvedere is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Het geeft een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie vande ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Hoofdoel is het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Daarnaast het versterken en benutten van de cultuurhistorische iddentiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde 'Belvedere-gebieden'. In het ruimtelijk beleid dienen deze doelstellingen te worden bevorderd.

Culturele identiteit is een van de basisprincipes voor de ruimtelijke inrichting. Het bij ruimtelijke planvorming herkenbaar houden van de historisch gegroeide situatie is reeds uitgangspunt van het vigerende ruimtelijk beleid. Nieuw is dat cultuurhistorische kwaliteiten bewust, vroegtijdig en volwaardig in de ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden betrokken. Om deze keuze te garanderen dient binnen het ruimtelijk beleid en planologische procedures expliciet aandacht te worden besteed aan de waarde en de potenties van de cultuurhistorie en de wijze waarop bij de vormgeving van deze ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische kwaliteiten worden betrokken.

In het kader van Belvedere is een landsdekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden (de cultuurhistorische waardenkaart). Op basis van de criteria zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit is aangegeven vanuit elk van de drie cultuurhistorische sectoren (archeologie, historisch-bouwkundig, historisch-geografisch) welke gebieden van bijzondere waarde zijn. Er worden twee categorieën gebieden onderscheiden: gebieden met een hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden en gebieden met hoge sectorale cultuurhistorische waarden. In totaal zijn er landelijk 70 gebieden en 105 steden aangemerkt als Belvedere-gebied. Rond Enschede zijn dat de volgende gebieden: Noordoost-Twente (met onder andere het gehele gebied ten noorden van Enschede en Glanerbrug) en Zuid-Twente (met het hele gebied gelegen ten zuidwesten van Enschede, inclusief de Usseler Es). Het enige gebied dat niet tot de Belvedere-gebieden wordt gerekend is de stad zelf en het deel ten zuiden van de wijken Helmerhoek, Wesselerbrink, en Stroinkslanden.

De opgave voor dergelijke gebieden voortvloeiend uit de Belvedere-nota is als volgt:

  • garandeer een vroegtijdige en volwaardige afweging van cultuurhistorisch kwaliteit bij ruimtelijke planvorming, inrichting en beheer, gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de ruimtelijke samenhang;
  • volwaardig betrekken van cultuurhistorie bij planologische procedures en planvormingsprocessen;
  • stimuleer het gebruik van ondersteunende planfiguren;
  • optimaliseren en onderling afstemmen van het bestaande wettelijk beschermingsinstrumentarium;
  • onderzoek de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium.

3.1.4 Nota "Mensen, Wensen, Wonen"

In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende wordworden bediend.

In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:

  • Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving. Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
  • Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
  • Bevorderen van wonen en zorg op maat.Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeftes en wensen van de zorgbehoevenden.
  • Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
  • Tegemoet komen aan de groene woonwensen. Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.

Het totale plangebied biedt ruimte aan ongeveer 175 vrijstaande woningen op ruime kavels variërend van 550 tot meer dan 4500 m2. Als particulier opdrachtgever krijgen de toekomstige bewoners de mogelijkheid de villa’s in eigen beheer te ontwerpen en te realiseren passend

binnen de richtlijnen van de Beeldkwaliteitplannen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de groene woonwensen.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral ot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0004.jpg"

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Agenda van Twente

De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:

  • Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
  • Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
  • Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.

De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.

De bouw van kwalitatief hoogwaardige woningen in een aantrekkelijke leefomgeving past binnen het programma 'mensen in Twente', welke gericht is op het welbevinden van mensen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015

De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:

  1. 1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
  2. 2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
  3. 3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer.

Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbijbehorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:

  • een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
  • levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
  • een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
  • efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
  • een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0005.jpg"

kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030

Conclusie

Met de in het plangebied Het Brunink 2011 te realiseren woningen wordt gemikt op de hogere inkomensgroepen. Het plan past daarmee in één van de hoofddoelstelling van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015. Het draagt bij aan het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen.

3.3.3 Woonvisie Enschede 2005 - 2015

Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.

Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:

  • de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
  • tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.

In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:

  • het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
  • het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.

Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:

  • sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
  • aandacht voor de kwetsbare groepen;
  • werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
  • vergroten van de invloed van woonconsumenten;
  • samenwerken aan wonen.

Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonbeleid is de stedelijke doelstelling van structuurversterking. Door het creëren van een evenwichtiger, concurrerende woningmarkt met voldoende kwantitatief, kwalitatief en gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus kan gewerkt worden aan de structuurversterking van Enschede. Dit stelt eisen aan de omvang en de samenstelling van de woningvoorraad. Door het zorgvuldig vertalen van woonwensen in een passend aanbod kan de doorstroming worden bevorderd. In de nieuwbouw en de herstructurering zal dan ook een belangrijk accent worden gelegd op marktsegmenten die de doorstroming bevorderen.

Woonbeleid in het plangebied “Het Brunink 2011”

Ten aanzien van Het Brunink wordt het volgende beleid met betrekking tot het wonen voorgestaan: het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.

Wonen en zorg

Op 26 januari 2004 hebben gemeenten, corporaties, zorg- en welzijn aanbieders en zorgkantoor het convenant wonen, welzijn en zorg ondertekend.

Hierin is als missie neergelegd dat alle burgers, in het bijzonder kwetsbare burgers, kunnen beschikken over adequate huisvesting, welzijn en zorg, in een omgeving die leefbaar en veilig is. De aandacht gaat in het kader van wonen, welzijn en zorg derhalve uit naar ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, mensen met psychische beperkingen, allochtonen, dak- en thuislozen, verslaafden en ex-gedetineerden.

Het aandeel ouderen op de woningmarkt zal, als gevolg van de vergrijzing, de komende jaren sterk toenemen. Ook de door velen geuite wens om langer zelfstandig te wonen leidt hiertoe. Deze wens bestaat niet alleen bij ouderen maar ook bij jongere mensen met een lichte of zwaardere lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die voorheen al dan niet in instellingen verbleven. De samenleving zal, meer dan nu, mensen kennen die met lichte of zwaardere beperkingen, zoveel mogelijk zelfstandig willen wonen en maatschappelijk actief zijn. Dit stelt eisen aan het aanbod van woningen, aan de woonomgeving en aan voorzieningen in de directe omgeving. De vraag en het aanbod naar nultrede en levensloopbestendige woningen is geïnventariseerd. De vraag is veel groter dan het aanbod. Bij (ver)nieuwbouwplannen moet invulling worden gegeven aan deze vraag.

De Woonvisie Enschede 2005-2015 is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.

3.3.4 Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.

Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.

Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

3.3.5 Notitie Bomenbehoud Enschede

De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door burgemeester en wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt.

Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp uitgangspunten. Hierbij wordt ondermeer ingegaan op de gemeentelijke randvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden, randvoorwaarden vanuit de Welstandsnota en beeldkwaliteit, de toekomstige ruimtelijk-functionele structuur, de verkeersontsluiting, de parkeerbalans en de (her)inrichting van de openbare ruimte.

4.1 Structuurprincipe: Het Landschappelijk Casco

Landschap en de waterhuishouding

In het algemeen kan worden gesteld dat door landschapsbouw en beekontwikkeling in Het Brunink kenmerken van de oorspronkelijke gesteldheid van het gebied kunnen worden teruggebracht. Door menselijk ingrijpen is de authentieke gevarieerdheid thans immers maar matig waarneembaar. De oorspronkelijke diversiteit en de natuurlijke verschillen kunnen worden hersteld door natuurontwikkeling en de omvorming tot woonlandschap. Het concept 'wonen te gast in het landschap' geeft aanleiding om woningbouw, natuurontwikkeling en recreatie in samenhang naast elkaar in het gebied te situeren.

De aanleidingen die in het gebied zelf worden gevonden (ondergrond, landschapseenheden, visueel landschappelijke kenmerken) worden versterkt en bieden tegelijkertijd de mogelijkheid om de verschillende woon- en landschappelijke milieus tot ontwikkeling te brengen.

Voor natuurontwikkeling liggen er met name mogelijkheden door het herstel van de natuurlijke waterhuishouding en het uitbouwen van de groenstructuur. Herstel van de beekzones, het vasthouden van gebiedseigen water, het laten meanderen van beken en het creëren van ecologische zones dragen bij aan gedeeltelijk herstel van het oorspronkelijke landschap. Hiermee kan tevens een robuust kader worden gecreëerd voor de ruimtelijke inpassing van de woningbouw.

Het casco

Het belangrijkste structuurprincipe is: "het landschappelijk casco als drager van landschappelijke kwaliteiten en multifunctionele ontwikkelingen". Het landschappelijk casco creëert een robuuste ruimtelijke en functionele opbouw van het woonlandschap. Het maakt mogelijk dat laagdynamische functies (water, natuur en recreatie) worden gescheiden van hoogdynamische functies (wonen en verkeer). Het geldt als raamwerk voor de toekomstige ontwikkelingen.

Op stadsniveau fungeert het casco als overgang tussen de stadsrand en het landschap waarin plaats is voor stedelijke uitloop en recreatieve routes. Vanwege deze functies vormt het casco tevens een buffer voor waardevolle elementen in het buitengebied zoals het landgoed Het Groot Brunink.Op lager schaalniveau vormt het de ruimtelijke geleding binnen het woonlandschap en biedt het ruimte voor herstel van het natuurlijke watersysteem en voor natuurontwikkeling.

Stedelijke uitloop

De toekomst van het nieuwe woonlandschap Het Brunink wordt mede bepaald door de behoefte van de stedeling uit de stadsrand, die op zoek is naar rust, ruimte en natuur. Het gebied dat als stedelijke uitloop zal dienen strekt zich uit over een groot deel van het plangebied, van de van bebouwing vrij te houden beekzones en essen, het oude karakteristieke hoevenlandschap rond de Geesinkweg tot de brede groene mantel in het verlengde van het Wesselerbrinkpark.

Recreatieve routes zoals ook ontworpen in het Landinrichtingsplan worden zowel in oost-west als in noord-zuid richting in het plan opgenomen. De routes liggen met name in de beekzones, langs de open essen en door de groene mantel. Ze zullen bestaan uit fiets- en voetpaden in combinatie met speelveldjes, picknickplaatsen t.b.v. de één-uur-recreatie.

Vanuit het uitzichtpunt in het Wesselerbrinkpark is thans zicht op de Groot Bruninkstraat en het landschap ten zuiden van het plangebied. Deze zichtlijn wordt gehandhaafd en opgenomen in het woonlandschap.

De bouwstenen

Het voor Het Brunink ontworpen landschappelijk casco wordt gevormd door de belangrijkste landschappelijke dragers van het gebied; de beekzone, de essen en de groenemantel

Beekzône

Een essentieel onderdeel van het casco wordt gevormd door de nieuwe oost west lopende beekzone. Het nieuwe tracé van de Stroinksbeek wordt langs de stadsrand geleid en vormt samen met de Smalenbroeksebeek (bij 't Haverkate) en de Houwbeek in het noordwesten het blauwe netwerk in het plangebied.

De zones rondom de beken krijgen de functie van stadsrandzone. Ze vormen de plek voor het realiseren van fiets- en wandelroutes vanuit de stad naar het landschap en vice versa. Rondom de beken wordt ruimte gereserveerd om ze te laten meanderen en om nat-dras gebieden met waterbergingsfunctie te realiseren. In de stadsrandzone zijn geen nieuwe woningen gepland. De beekzone krijgt een open karakter met her en der verspreide vrijstaande beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0006.jpg"

Beekzone

De es

De van oudsher bestaande kleine essen of kampen in het midden en noordwesten van het plangebied worden opgenomen in het casco. Door hun ligging aan het systeem van de beekzones en de "groene mantel" hebben ze een centrale plek in het casco verkregen.

Door deze strategische ligging kunnen de gebieden betrokken worden bij het recreatieve netwerk en daarmee ook onderdeel vormen van de stedelijke uitloop vanuit het stadsdeel.

De twee essen binnen het plangebied kennen een open en reliëfrijk karakter. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden maken dat de essen vrijgehouden worden van woningbouw. Om deze beeldbepalende gebieden nadrukkelijk open te houden dient zoveel mogelijk de bestaande agrarische functie gehandhaafd te blijven, gericht op een duurzaam beheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0007.jpg"

Essen

De groene mantel en lineaire beplanting

Een nieuw groen raamwerk bestaande uit de "groene mantel" en een stelsel van lanen en houtwallen vormen de overige bouwstenen van het casco.

De groenelementen die nu aanwezig zijn in het gebied zijn in potentie beeldbepalend. Het is noodzakelijk de groenstructuur te versterken en op te waarderen. De doelstelling voor de groenstructuur is het maken en verankeren van nieuwe en aanwezige identiteitsbepalende groenelementen tot een groen en samenhangend netwerk met routes.

De "groene mantel" bestaat onder andere uit een tweetal openbare groene geledingszones die een ruimtelijke verbinding vormen van het Wesselerbrinkpark met het buitengebied. Hiervan valt de westelijke tak samen met de beekzone van de Smalenbroekbeek. De groene randzone langs de grens van het plangebied met de Groot Bruninkstraat behoort tot de "groene mantel" evenals de oostelijke uitloper van deze randzone.

De samenhang tussen de beekzone en de "groene mantel" wordt versterkt door de inzet van lanen en houtwallen. Deze overwegend lineaire elementen, bestaand en nieuw vallen deels samen met bestaande wegen, paden en kavelgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0008.jpg"

Groene mantel

De mantel bestaat uit een 20 tot 50 meter brede zone met bomen in een soortenvariatie met onderbeplanting met een afschermende werking. De functie van de groene mantel is drieledig: zij wordt ingezet voor de ruimtelijke en functionele verbinding van het Wesselerbrinkpark met het buitengebied, als geleding van het nieuwe woonlandschap en als ruimtelijke scheiding tussen de verschillende woonvlekken. In de mantel wordt de bestaande beplanting langs de Geessinkweg opgenomen.

4.2 Woongebieden

Voor de ontwikkeling van Het Brunink als woonlandschap, waarbij de woning te gast is in het landschap, moet naar een optimale inpassing worden gezocht in het landschappelijk casco. Het opnemend vermogen van het landschap bepaalt de omvang van de woningbouw in concrete aantallen. Het bepaalt tevens de woonkwaliteit van de woningen en de onderscheidende meerwaarde ten opzichte van andere woonmilieus binnen de gemeente en de regio.

Deze nieuwe sterke structurering van het gehele gebied via de casco-methode en de thematische ontwikkeling van woonsferen heeft als voordeel dat de ontwikkeling van Het Brunink eventueel gefaseerd en flexibel is in te vullen.

De ontwikkeling van het Brunink tot woonlandschap wordt onder meer geconcretiseerd door het zorgvuldig invoegen van specifieke woningtypologieën in lage dichtheden en thematisch passend bij het karakter van de onderscheiden landschapseenheden.

Gerelateerd aan de landschapseenheden en de ligging in het plangebied worden de gebieden met woonpotenties als volgt gekarakteriseerd:

  • het " Beekwonen" in het oostelijk deel van het plan gebied;
  • het "Eswonen" centraal in het plangebied ten zuiden van de Es;
  • de Kleine Hoeven" in het westen van het plangebied.

Op strategische plekken wordt binnen het plangebied ruimte geboden voor een of meerdere bebouwingsaccenten.

4.3 Masterplan En Beeldkwaliteitsplannen

Ambitie, doel en noodzaak beeldregie

Om de ambitie "wonen te gast in het landschap" op een goede manier te realiseren, is een deskundige en zorgvuldige regie door de overheid nodig. Beeldregie is met name in het belang van de toekomstige bewoners. Beeldregie stelt zowel regels aan de openbare ruimte als aan de invulling van de kavels en de vormgeving van de gebouwen. Dit geldt voor het totale ontwikkelingsproces maar eveneens voor de beheersfase daarna.

Gemeenschappelijke uitgangspunten voor de vormgevingsprincipes, woontypologieën, eventueel kleur en materiaalgebruik zijn noodzakelijk om het bijzondere concept van het woonlandschap Het Brunink in de loop van de tijd waar te kunnen maken.

Beeldregie heeft allereerst betrekking op de visuele kwaliteit van de openbare ruimtes. Dit betreft de behandeling en inrichting van de grotere groene ruimten en zones zoals de beekzone, de essen, de lanen en houtwallen. Bij de realisering hiervan speelt ook de landinrichting Enschede-Zuid een belangrijke rol. De vormgeving van groene zones, wegen en paden dienen niet alleen functioneel te zijn, maar ook mooi en passend bij het karakter en de sfeer van het woonlandschap Het Brunink als geheel en van de betreffende thematische zone in het bijzonder.

Het tweede onderdeel waarop beeldregie betrekking heeft, is de verschijningsvorm, het beeld, de sfeer, kortom de architectuur van de woningen. Samen bepalen de woningen in hoge mate de sfeer en het karakter van het nieuwe woonlandschap.

Ten derde heeft beeldregie in een woonlandschap betrekking op de inrichting van de particuliere kavels voor wat betreft de situering van de bebouwing, de wijze en mate van verharding, de beplantingswijze en de behandeling van de erfgrenzen.

Voor de locatie is een stedenbouwkundig Masterplan en een aantal beeldkwaliteitsplannen ontwikkeld.

De beeldkwaliteitsplannen geven in woord en beeld de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen stedenbouwkundige en architectonische ontwerp. In de plannen wordt aandacht geschonken aan de kwaliteit van de openbare (groene) ruimte en de verschillende woonthema's in het plangebied. De in deze plannen aangegeven richtlijnen voor de opbouw van de massa's, het materiaalgebruik en de kleuren dienen als toetsingskader voor de welstand.

4.4 Beeldkwaliteit Landschappelijk Casco

Beekzone

De Beekzone is de landschappelijke bouwsteen met de grootste oppervlakte en heeft het meest open karakter. Door de beekzone meandert de beek die afwisselend diep in het maaiveld snijdt (nauwelijks zichtbaar) en afwisselend hoger gelegen is (goed waarneembaar). Verspreid door de zone liggen een aantal lagere, natte, gedeeltes in de ondergrond die geschikt zijn voor waterretentie.

Opgaande beplanting, deels bestaand, onderbreken het open karakter. In het gebied voorkomende boomsoorten zijn Populier, Vogelkers, Els, Wilg en de Eik. Er kunnen zich plaatselijk gedeeltes met riet of braam ontwikkelen. Dit is afhankelijk van de voedselrijkdom in de ondergrond.

Overige inrichtingsaspecten die gelden zijn het handhaven van solitaire bomen of boomgroepen, het handhaven of versterken van natuurlijke oevers, het behouden van zicht en openheid, het gebruik van houtsnippers voor voetpaden en asfalt voor fietspaden, vlakke bruggen van hout, geen duikers, aanleggen van speelplekken met water, gras, houten speeltoestellen, houtsnippers/zand, het aanleggen van picknickplekken en steigers.

Kamp of Es

In het plangebied komt een drietal kampen of essen voor. Deze gebieden zijn open en hoger gelegen gedeelten in het landschap. Het aangrenzende landschap is mede bepalend voor het karakter van de kamp.

De kamp zelf blijft vrij van opgaande beplanting. Mogelijke begroeiing kan bestaan uit een extensief beheerd grasland met kruidmengsel. Een andere mogelijkheid is het inzaaien van een akkerbouwgewas zoals graan of tarwe.

Overige inrichtingsaspecten die gelden zijn asfaltwegen voor ontsluiting rondom de es waarbij geen aparte fietspaden worden aangelegd, over de es worden zand/halfverharde paden aangelegd voor langzaam verkeer. Verder zal geen hoge beplantingen op de es worden aangebracht en worden de randen van de es extensief ingericht.

Groene Mantel

Bepalend voor de landschappelijke verschijningsvormen is de beleving van de groene mantel met zijn verschillende boomsoorten zoals de Beuk, Kleinbladige Linde, de Haagbeuk en de Zoete Kers. Soorten die vanwege de bodem en wisselende grondwaterstand hier thuishoren en aanwezig zijn.

De bomen variëren in grootte tussen de 12 en 25 meter en vormen een stevige massa waardoor er een robuuste landschappelijke structuur ontstaat. Daarnaast maakt de onderbegroeiing de Groene Mantel compleet.

In de Groene Mantel kunnen verharde wegen met eventueel vrij liggende halfverharde fietspaden worden opgenomen.

Lanen

De lanen zijn lineaire elementen met per laan een specifieke boomsoort die van nature op deze drogere ondergrond thuishoren. Door het ontbreken van duidelijke onderbegroeiing is er zicht naar het aanliggende gebied.

Bij grote lanen is het streven naar voet- en fietspaden gescheiden van de rijweg door een bermstrook. De wegen zijn verhard net klinkerbestrating.

Houtwallen

De houtwallen zijn lineaire elementen die de woongebieden verder kunnen inkaderen.

Zij komen voor langs waterlopen en plekken met een hogere grondwaterstand. De boomsoorten zijn snelgroeiend en worden maximaal 8 tot 10 meter hoog. In combinatie met kavelgrenzen kunnen de houtwallen een natuurlijke erfscheiding vormen.

4.5 Beeldkwaliteit Woongebieden

Het eigen karakter van het gebied zorgt ervoor dat het ontwikkelen van een bijzonder type woongebied mogelijk is. Er zijn ruime mogelijkheden voor landelijk wonen, hoogwaardig wonen in het groen. De essen en beekzones worden vrijgehouden van bebouwing. Wel geven deze gebiedstyperingen aanleiding om in de aangrenzende gebieden bijzondere woonmilieus te ontwikkelen. Het water van de Stroinksbeek wordt voor een belangrijk deel via een nieuw aan te leggen natuurlijke watergang langs de stadsrand geleid. Het nieuwe watersysteem is sturend in de woningbouwontwikkeling.

De typering van het deelgebied wordt direct doorvertaald in een bepaalde typering van het woonmilieu.

Het beekwonen

Aan de oostzijde van het woonlandschap bevindt zich een gebied waar het stedenbouwkundig patroon is geïnspireerd op de aanwezigheid van de beken. In dit gebied kunnen de kenmerken van het jonge kampenlandschap met haar rechthoekige kavelstructuur en rechte sloten en greppels worden ingezet voor de vorming van een aantal woonclusters, met doorzichten naar de beekzone. De zichtrelaties vallen samen met (deels bestaande) ontsluitingsweggetjes en met achter de kavels te situeren groenstroken met greppels. Naar de noordzijde van de clusters wordt het bebouwingspatroon extensiever met grotere kavels en verkrijgt het een meer open karakter. De kavels variëren in grootte van 500 tot 1500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0009.jpg"

Beekzonewonen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0011.jpg"

Patroon:

  • clusters gescheiden door afwateringszones;
  • groene omzoming met houtwallen;
  • zicht op beekzone;
  • eilanden als verweving met beekzone;
  • brede bermen;
  • voor – en achterkavels;

Ontsluiting:

  • ontsluiting vanaf Groot Bruninkstraat;
  • groene afwateringszones;
  • kavels met eigen oprit;
  • groen open profiel langs ontsluitingsweg;

Woningtype en woonsfeer:

  • villa's en bungalows;
  • lichte heldere vormgeving;
  • per cluster samenhang in sfeer;
  • meeste clusters woningen met kap;

Het eswonen

Ten zuiden van de kleine vrij te houden es centraal in het plangebied is te midden van royaal groen een woongebied gesitueerd. Voor dit gebied is het bebouwingspatroon te typeren als geconcentreerd met individuele vrijstaande woningen op middelgrote kavels langs groene lanen en met een sterke gerichtheid op de es. Ook hier variëren de kavels in grootte van 500 m2 tot 1500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0012.jpg"

Eswonen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0013.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0014.jpg"

Patroon:

  • lineair bebouwingspatroon;
  • groen in openbaar gebied (bermen);

Ontsluiting:

  • ontsluiting vanaf Groot Bruninkstraat;
  • wegen met laanbeplanting;

Woningtype en woonsfeer:

  • herenhuizen / landhuizen;
  • besloten karakter;
  • klassiek – traditioneel, incidenteel modern;
  • erfscheiding met forse hagen;

4.6 Ontsluiting Van Het Gebied

De bouw van nieuwe woningen zal leiden tot een toename van het verkeer. Omdat de woningen in het landschap worden ingepast zal er minder sprake zijn van grootschalige woningbouwconcentraties. De verkeersproductie is daarom niet te vergelijken met een standaard uitbreidingswijk. Toch zal ook hier de toename van gemotoriseerd verkeer de nodige aandacht moeten krijgen om nadelige gevolgen hiervan te beperken.

De ontwikkeling van het plangebied moet geen onoverkomelijke barrières gaan vormen voor het langzaam verkeer op noord-zuid en oost-westrelaties.

Bij het ontsluitingssysteem wordt uitgegaan van de huidige wegenstructuur. Voor het plangebied dienen de verbindingen voor het langzaam verkeer optimaal te zijn. Bij de auto-ontsluiting is dit in mindere mate noodzakelijk. De hinder als gevolg van het autoverkeer moet zoveel mogelijk beperkt worden, zowel in de stad als daarbuiten. Van groot belang bij het ontsluitingsprincipe is de keuze tussen spreiding en concentratie van het verkeer (en de daarmee gepaard gaande milieuhinder).

Gemotoriseerd verkeer

Bij een ontwikkeling van het plangebied tot woningbouwlocatie dient voorkomen te worden dat het gebied voor gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten via de bestaande woonstraten in Enschede Zuid. Voor de ontsluiting kan gebruik gemaakt worden van de Geessinkweg, Buurserstraat en de Groot Bruninkstraat. Een uitbreiding van de wegenstructuur is niet noodzakelijk,wel zal de inrichting van de bestaande infrastructuur zonodig worden aangepast aan de nieuwe verkeerssituatie. Ter ontsluiting van de afzonderlijke percelen moeten interne ontsluitingswegen aangelegd worden. Voorkomen moet worden dat hierdoor doorgaande sluipwegen gaan ontstaan voor het gemotoriseerde verkeer. In verband met de directe aansluiting op het nationale wegennet heeft het de voorkeur de meeste woningen te ontsluiten via de Buurserstraat.

Om een te grote druk van het gemotoriseerde verkeer op de Haverkateweg, de Wesselerweg en de Usselermarkeweg te voorkomen, zijn hier beperkingen voor het gemotoriseerde verkeer wenselijk.

Bestaande wegen

Het plangebied tussen de Buurserstraat, de Groot Bruninkstraat, de Geessinkweg en de noordgrens van het plangebied wordt ingericht als 30 km/uur zone. Er wordt geen hiërarchie in de wegenstructuur aangebracht.

De wegvakken buiten de bebouwde kom van de Buurserstraat, de Groot Bruninkstraat en de Geessinkweg zijn in het wegencategoriseringsplan van de gemeente Enschede aangewezen als 60 km/uur-wegen. Afhankelijk van de inrichting van de wegen en/of de omgeving zal de huidige bebouwde komgrens verplaatst worden.

Een afsluiting in de Groot Bruninkstraat voor gemotoriseerd verkeer is momenteel in onderzoek. Enerzijds om een verkeersluwe doorgaande oost-westverbinding voor het langzaam verkeer te creëren en anderzijds om een toename van de verkeersdruk ten gevolge van de woningbouw op het buurtschap Broekheurne (Kwekkeboomweg) te beperken.

Nieuwe wegen

In het plangebied worden de wegen niet opgedeeld naar voertuigsoort, dat houdt in geen fietssuggestiestroken. Het profiel van de wegen bedraagt minimaal 4,20 meter exclusief voetgangersvoorzieningen en parkeren. Aanliggende voetgangersvoorzieningen dienen fysiek gescheiden te zijn van de rijbaan en een obstakelvrije breedte te hebben van minimaal 1,5 meter, vrijliggende voetgangers voorzieningen 2 meter. Verhardingen van alle wegen en paden dient duurzaam, vlak, vormvast en stabiel te zijn. De voorkeur gaat uit naar elementen-(klinker)verharding gezien het verblijfskarakter van het gebied.

Langzaamverkeer routes

Bij een ontwikkeling van het plangebied tot woningbouwlocatie moeten de bestaande langzaam verkeerrelaties voor het langzaam verkeer gehandhaafd blijven, danwel opgenomen in het plan om deze langzaam verkeerrelaties niet te onderbreken. Ten behoeve van de ontsluiting van de afzonderlijke percelen kan aangesloten worden op de interne ontsluitingswegen die aangelegd moeten worden voor het gemotoriseerde verkeer.

Het huidige aantal noord-zuidverbindingen door het plangebied is voor het utilitaire en recreatieve verkeer voldoende. Voor de interne ontsluiting van de woningen kan worden aangesloten op deze structuur en zonodig kan deze structuur worden uitgebreid. Voor het recreatieve oost-westverkeer is het wenselijk dat de huidige oost-westverbinding wordt verbeterd en in westelijke richting wordt doorgetrokken tot de Usselermarkeweg. Dit ligt in lijn met de plannen van de Landinrichting Zuid.

Openbaar vervoer

Vanwege de geringe bebouwingsdichtheden is ontsluiting met regulier busvervoer niet haalbaar. Een ontsluiting met het Twentax vervoersysteem wordt voldoende geacht in verband met de beoogde bewonersdoelgroepen van 't Brunink.

Parkeren

Parkeervoorzieningen dienen grotendeels gerealiseerd te worden op particulier terrein. Er wordt slechts een klein aantal geclusterde parkeerplaatsen op openbaar terrein aangelegd. Voor toegestane bedrijven gelden andere parkeernormen, afhankelijk van het type bedrijf. Deze zullen bij aanvraag worden vastgesteld. Ook deze parkeervoorzieningen moeten grotendeels op eigenterrein aangelegd worden.

4.7 Sprekend Enschede, Gids Voor Ruimtelijke Kwaliteit

De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0015.jpg"

Afbeelding: Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit

In de Gids is voor het plangebied "Het Brunink 2011" de grondhouding 'vernieuwen met gericht respecteren' opgenomen. Hierbij dient ten aanzien van de vorm rekening te worden gehouden met de volgende randvoorwaarden:

  • Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat uitgevoerd gaat worden;
  • het stedenbouwkundig plan bestaat in hoofdopzet uit een landschappelijk raamwerk van de stadsrandzone, met essen en een nieuwe beek en bestaande en nieuw aan te planten houtwallen. Binnen het raamwerk worden 7 woonvelden gerealiseerd die door groene singels van elkaar worden gescheiden;
  • De nieuwe woonvelden worden ontsloten via de Groot Bruninkstraat en de Buurserstraat;
  • Het plan voorziet in de bouw van vrijstaande villa's op grote tot zeer grote kavels.

4.8 Welstand

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is aan een deel van de onderhavige locatie de identiteit “Vrije landelijke bebouwing" toegekend. het betreft dan de her en der vrije, landelijke woningen en gebouwen met een bijzondere functie. Ruimtelijk spelen ze een bescheiden rol: de gebouwen staan min of meer ‘toevallig’ verspreid in het landschap, in het bos, tussen de open weiden, aan een boerenerf, langs een weg of op een kruispunt, eenzaam en alleen of in een kleine buurtschap bij elkaar.

Daarnaast zijn er voor de velden diverse specifieke beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Kenmerkend voor alle woningen in dit gebied is dat het vrijstaande woningen betreft op relatief grote kavels.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.

5.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is zoals gezegd grotendeels deels conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een nieuw onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties en die locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt. Per veld wordt hieronder de milieuhygiënische bodemkwaliteit behandeld.

Veld 1

In veld 1 hebben drie bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Grondonderzoek plan “Het Brunink” veld 1 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 28 januari 2005 met kenmerk R809604-RY 1;
  • Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door DHV d.d. 30-04-2005 met kenmerk W2331-80-009 (ON-H 20050496)
  • Grondboringen i.v.m. afvoer van de grond op Bruninkveld 1 en 2 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 6 maart 2008 met kenmerk R622608-RY 1

Bovengenoemde onderzoeken zijn uitgevoerd in verband met aankoop en de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden (milieuhygiënische kwaliteit vrijkomende grond). Tevens is in de onderzoeken aandacht besteed naar de aanwezigheid van asbest in de bodem.

De onderzoeksresultaten waren geen belemmering om het betreffende veld te ontwikkelen.

Veld 2

In veld 2 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Rietveldweg 45 uitgevoerd door Tauw d.d. 24 september 2001 met projectnummer 3963217
  • Verkennend asbestonderzoek Rietveldweg 45 uitgevoerd door Geofox d.d. 27 mei 2002 met projectnummer B6590/RP/Rfr
  • Onderzoek naar asbest in toegangswegen en in het vml. Korfbalveld op het perceel Rietveldweg 45 door Aveco de Bondt d.d. 12 februari 2004 met kenmerk R-BD/04.5079.01
  • Grondonderzoek plan “Het Brunink”veld 2 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 21 januari 2005 met kenmerk R802704-RY 1;
  • Evaluatie resultaten eindcontrole asbestsanering in plangebied Het Brunink met projectnummer 20052010

Bovengenoemde onderzoeken zijn uitgevoerd in verband met aankoop en de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden (milieuhygiënische kwaliteit vrijkomende grond). Tevens is in de onderzoeken aandacht besteed naar de aanwezigheid van asbest in de bodem en puinverharding. Plaatselijk werd bij één peilbuis aan de noordoostzijde een sterk verhoogd aan arseen en nikkel in het grondwater aangetroffen..

De onderzoeksresultaten waren geen belemmering om het betreffende veld te ontwikkelen.

Veld 3

In veld 3 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Het Bruinink veld 3, 4 en 5 uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 8 oktober 2008 met projectnummer 187277
  • Monitoring grondwaterkwaliteit zware metalen gebied Het Bruninkveld te Enschede uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 22 februari 2011
  • Verkennend bodem- en asbestonderzoek Bruninkslaan 75 uitgevoerd door de Grontmij d.d. 24 augustus 2006
  • Verkennend milieutechnisch bodemonderzoek (conform NEN 5740) Bruninkslaan 75 uitgevoerd door Hoogveld Milieutechniek d.d. 27 juli 2009
  • Oriënterend onderzoek op asbest en verkennend bodemonderzoek Rietveldweg perceel 1413 en 3155 uitgevoerd door DHV d.d. 10 juli 2003

Een gedeelte van veld 3, kadastraal bekend als gemeente Lonnker sectie G nr. 23039, is geen bodemonderzoek verricht.

Ook in dit veld worden sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater aangetroffen.

In de grond werden geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen, zodanig dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Veld 4

In veld 4 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Het Brunink veld 3, 4 en 5 uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 8 oktober 2008 met projectnummer 187277
  • Nader grondwateronderzoek Het Bruninkveld uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 21 juli 2009 met projectnummer 195694
  • Monitoring grondwaterkwaliteit zware metalen gebied Het Bruninkveld te Enschede uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 22 februari 2011

In het grondwater worden sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater aangetroffen.

In de grond werden geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen, zodanig dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Veld 5a en 5b

In veld 5a en 5b heeft het volgende bodemonderzoek plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek locatie Het Brunink deelgebied 5-6 uitgevoerd door Lankelma Geotechniek d.d. 4 september 2006 met projectnummer ATR/VN-27566K

In de bodem zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De onderzoeksresultaten zijn geen belemmering voor de ontwikkeling van de percelen.

Veld 6a

In veld 6a hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Groot Bruninkstraat 200 uitgevoerd door Tauw d.d. 6-12-2004 met projectnummer 4369649;
  • Verkennend bodemonderzoek locatie Het Brunink deelgebied 5-6 uitgevoerd door Lankelma Geotechniek d.d. 4 september 2006 met projectnummer ATR/VN-27566K

In het onderzoek uitgevoerd door Tauw is in eerste instantie een sterk verhoogd gehalte aan arseen in het grondwater aangetroffen. Vervolgens is het grondwater herbemonsterd en zijn er licht verhoogde gehalten aan arseen aangetroffen.

Veld 6b en 6c

In veld 6 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek locatie Houwbeekweg te Enschede uitgevoerd door Lankelma d.d. 9 augustus 2002 met kenmerk GJB/VN-25734
  • Briefrapportage herbemonstering grondwater locatie Houwbeekweg te Enschede door Lankelma d.d. 10-1-2007 met kenmerk GJB/VA-25734B
  • Verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) en bodemonderzoek (NEN 5740) Het Brunink veld 6b en 6c uitgevoerd door DHV in september 2007 met kenmerk ON-H 20070338
  • Sanerings en monitoringsplan Het Brunink veld 6b en 6c opgesteld door DHV d.d. juni 2008 met kenmerk ON-D20080949
  • Resultaten grondwateronderzoek Het Brunink Veld 6b/c uitgevoerd door DHV d.d. 16 december 2009 met kenmerk ON-D2003063

Door de aanwezigheid van een sterk verhoogd gehalte aan nikkel is deze grondwater d.d.`15 september 2008 beschikt op ernst en spoedeisendheid. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging en de monitoring (+sanering) dient te worden gestart voor 1 juli 2012.

Conclusie/advies

Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de locatie voorlopig in voldoende mate is onderzocht met uitzondering van het perceel bekend als gemeente Lonneker sectie G nr. 23039.

Omdat plaatselijk bij verschillende overige velden ook zware metalen worden aangetroffen is de afdeling TAG op dit moment bezig om een oplossing hiervoor te bedenken.

Op dit moment is het niet toegestaan om in het gebied grondwater te onttrekken zonder dat het bevoegd gezag (Wet bodembescherming) hiervan in kennis te stellen.

Er is dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van eventuele toekomstige plannen negatief beïnvloedt. De enige kosten waar mogelijk rekening mee worden gehouden zijn monitoringskosten voor het bemonsteren van het grondwater.

5.1.2 Geluid

Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de woonvelden 3 en 4. Daarnaast is sprake van een aantal te ontwikkelen percelen op de woonvelden 2, 5a, 5b, 6a, 6b en 6c. In het gebied ten westen van de woonvelden 6 dat eveneens deel uitmaakt van het plangebied, zal niet worden voorzien in nieuwe bouwmogelijkheden.

Vanwege de omliggende wegen wordt op het plangebied een geluidsbelasting ondervonden. Door de afdeling Technisch Advies & Gegevensbeheer van de gemeente Enschede is voor de relevante wegen een berekening uitgevoerd met als doel de geluidsbelasting vanwege deze wegen op het plangebied te bepalen.

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een zone heeft (art.74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Binnen deze zone, die op te vatten is als de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde waarden niet te boven gaan.

Op geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld.

Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting die de woningen zullen ondervinden ten gevolge van het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek BP Het Brunink, nadere uitwerking” van 19 oktober 2011. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op alle woningen wordt voldaan aan voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van geluid ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:

Bedrijven binnen het plangebied

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Invloed van omliggende bedrijven

Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.

Conclusie:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Getoetst is ondermeer aan het BRZO, het BEVI, REVI, de 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen).

Geconcludeerd kan worden dat het plan, het realiseren van een woonwijk met maximaal 300 nieuwe woningen, geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van externe veiligheid.

Het plan ligt deels binnen de inventarisatiezone van een van de varianten die wordt onderzocht in het kader van de structuurvisie Buisleidingen. De huidige bestemmingsplan procedure loopt vooruit op deze structuurvisie en ondervindt er daarom geen consequenties van.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is onderzocht of de realisatie van het ruimtelijk plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is.

In deze paragraaf wordt eerst het wettelijk kader beschreven, waarna de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek beknopt worden weergegeven.

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Wet ruimtelijke ordening

In het licht van een goede ruimtelijke ordening moet voor wat betreft luchtkwaliteit veelal verder worden gekeken dan de juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB 'gevoelige bestemmingen' nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen vervanging is van het principe 'goede ruimtelijke ordening'.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beoordeling luchtkwaliteit gemeente Enschede

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Alleen ruimtelijke projecten die in betekenende mate de luchtkwaliteit verslechteren worden nog indirect getoetst aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het gaat hierbij om grote projecten. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een project die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert, aangezien het dermate gering van omvang is dat er niet of nauwelijks wordt bijgedragen aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusies onderzoek

Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

5.1.6 Explosievenonderzoek

Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen,

De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008). Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.

Uit de Explosieven risicokaart volgt, dat het plangebied geen verdachte locatie is ten aanzien van explosieven.

Uit de inventarisatie van bommen en explosieven is op te maken dat er binnen het plangebied "Het Brunink 2011" geen waarnemingen zijn gedaan met betrekking tot schades die zijn opgelopen in de Brisant-Erfgoedlijst van de gemeente Enschede. Ook zijn er geen waarnemingen gedaan door Engelse, Duitse of amerikaanse luchtmacht ten tijde van de Tweede Wereldoorlog binnen het betreffende gebied bij de gemeente Enschede bekend.

Tevens zijn er geen blindgangers geïdentificeerd, waarvan niet bekend is of/en in hoeverre deze zijn verwijderd.

De mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem van het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.

Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.

Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens de huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.

5.1.8 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.

5.2 Water

De waterparagraaf is een onderdeel van de toelichting van de actualisatie van het bestemmingsplan Brunink. De waterparagaaf geeft het vigerende beleid weer en beschrijft de waterhuishoudkundige situatie binnen het bestemmingsplangebied en de verwachtte wijzigingen daarin in de periode 2011-2021.

Waterbeleid

Het vigerend beleid van de gemeente Enschede, gericht op watersysteem en waterketen, staat beschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2009-2013). Elke vier jaar schrijft de gemeente Enschede een nieuw GRP. De belangrijkste onderdelen van het vastgestelde beleid die voor watersysteem en waterketen van belang zijn voor de ontwikkeling van de stad staan in deze waterparagraaf.

Beschrijving huidige situatie

De beschrijving van de huidige situatie geeft informatie over watersysteem, waterketen en eventuele aandachtspunten en knelpunten die binnen het plangebied actueel zijn.

Geprojecteerde ontwikkelingen 2010-2020

Dit onderdeel gaat in op geprojecteerde ontwikkelingen die op het moment van actualisatie bekend zijn.

Implementatie beleid

Dit onderdeel beschrijft op welke wijze het waterbeleid vorm krijgt binnen de geprojecteerde ontwikkelingen.

Naast de toelichting, die informatie verschaft, zullen een aantal onderdelen van belang voor een vitale waterhuishouding worden opgenomen in de bestemmingsplanregels.

Bestemmingsplanregels

Waterhuishoudkundige voorzieningen die van essentieel belang zijn voor een vitale waterhuishouding worden vastgelegd in de regels.

5.2.1 Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

5.2.2 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.3 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vasgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.

Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.


Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.

Watervisie

De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:

  1. 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
  2. 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
  3. 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.

Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:

  1. a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
  2. b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
  3. c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
  4. d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.

De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0016.jpg"

Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.

Gemeentelijk Riolerings Plan

In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.


De gemeentelijke watertaken zijn:

  1. 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  2. 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
  3. 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;

met als randvoorwaarden:

4. Doelmatigheid;

5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;

6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.


Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente is voor het afval-, hemel- en grondwater.

Taakopvatting afvalwater

De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.

Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.

Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.


Taakopvatting hemelwater

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:

  • het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
  • de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
  • de grootte van de percelen;
  • de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
  • de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
  • het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
  • de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Afkoppelen

De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.

Taken voor particulieren

Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.


Taakopvatting grondwater

De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".

Gebiedsgericht grondwaterbeheer

De gemeente Enschede voert gebiedsgericht grondwaterbeheer uit dat leidt tot een verduurzaming van het (grond)watersysteem. In de integrale benadering worden de verschillende aspecten van het grondwatersysteem (kwantiteit, kwaliteit, winning en gebruik e.a.) in samenhang beschouwd, zie ook het Gemeentellijk Rioleringsplan (GRP 2009-2013).

5.2.4 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Plangebied

Het gebied van het bestemmingsplan Brunink is ca. 50 ha groot, en bestaat uit de deelgebieden 1 tot en met 6 en de stadsrandzone. Het bestemmingsplangebied wordt begrensd door de Wijk Wesselerbrink het noorden, de Buurserstraat in het oosten, de Groot Bruninkstraat in het zuiden en de Haverkatestraat in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0017.png"

Figuur 1: bestemmingsplangebied

Maaiveld

In figuur 2 is het maaiveldverloop weergegeven. Het maaiveld loopt van ca. 35 m NAP in het westen tot ca. 38 m NAP in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0019.png"

Fig.2 Maaiveldverloop [bron: VI, rioolputhoogte gemeente Enschede]

Bodem en geohydrologie

Brunink 1 en 2

[bron: Waterhuishoudingsplan Brunink, Enschede, juni 2004, DHV]

Bodemopbouw voor ontwikkeling

De lokale bodemopbouw bestaat tot 5 m -mv uit matig tot matig grof zand, afgewisseld met één of meerdere leemlagen. Tussen de 6 en 8 m -mv bevindt zich een grof zandpakket. Vanaf 8 m -mv is alleen klei aangetroffen.

Grondwaterstanden voor ontwikkeling

De GHG bevindt zich tussen ca. 0,3 tot 0,7 m -mv (36,64-37,14 m NAP). De GLG ligt minimaal 1,4 m -mv (35,54-36,43 m NAP). In het plangebied staan geen peilbuizen van het gemeentelijke netwerk.

Infiltratie

De bovenste 2 meter zijn goed doorlatend. Het gebied is geschikt voor infiltratie van hemelwater.

Ophoging

Brunink 1 is met ca. 0,1-0,3 m opgehoogd, Brunink 2 is met ca. 0,2-0,5 m opgehoogd.

[bron: Waterhuishoudingsplan Brunink, Enschede, juni 2004, DHV]

Brunink 3 en 4

[bron: Geohydrologisch advies Het Bruninkveld, 30 augustus 2009, Oranjewoud]

Bodemopbouw voor ontwikkeling

De lokale bodemopbouw bestaat tot 5 m –mv uit matig tot matig grof zand, afgewisseld met één of meerdere leemlagen.

Grondwaterstanden voor ontwikkeling

De GHG bevindt zich tussen ca. 0,2 tot 1 m –mv. De GLG ligt minimaal 1,3 m –mv. In het plangebied staan geen peilbuizen van het gemeentelijke netwerk.

Infiltratie

De doorlatendheid van de bodem binnen het plangebied bedraagt 1 tot 2 m/dag en voldoende voor infiltratie, indien voldoende wordt opgehoogd.

Ophoging

Brunink 3 en 4 moeten met maximaal 0,5 m worden opgehoogd om aan de ontwateringseisen te voldoen.

Brunink 5 en 6a

[bron: Brunink, Geohydrologisch onderzoek en advies 5 en 6a, Enschede, februari 2006, DHV]

Bodemopbouw voor ontwikkeling

De lokale bodemopbouw bestaat tot 5 m -mv uit matig tot matig grof zand, afgewisseld met één of meerdere leemlagen, varierend in dikte tussen 0,2 en 2 meter. Op verschilelnde diepetes is grind aangetroffen waardoor zeer goed dooraltende lagen voorkomen.

Grondwaterstanden voor ontwikkeling

De GHG bevindt zich tussen ca. 0,2 en 1 m -mv. De GLG ligt minimaal 1,6 m -mv). In het plangebied staan geen peilbuizen van het gemeentelijke netwerk.

Infiltratie

Over het algemeen is de bodem goed tot zeer goed doorlatend. Vanaf een diepet van 1,5 m -m.v. komen slecht doorlatende lagen voor. Het gebied is geschikt voor infiltratie van hemelwater.

Ophoging

Brunink 5 en 6a is met 0,5-0,6 m opgehoogd in het zuiden en westen en met 0,1-0,2 m in het noorden.

Brunink 6b en 6c

[bron: 2007-10-18 Waterhuishoudkundig ontwerp Brunink veld 6b en 6c, gemeente Enschede, gebaseerd op, Geohydrologisch onderzoek en advies 5 en 6a, Enschede, februari 2006, DHV]

Bodemopbouw voor ontwikkeling

Tot 4 meter onder maaiveld bestaat de bodem uit matig fijne zandgronden. De toplaag is matig humeus. Daarnaast komen op variërende diepten leemlagen voor. De minst diepe leemlaag is op 0,90 meter minus maaiveld aangetroffen. De gemiddelde dikte van de lagen is 0,50 meter. Naast leem zijn op diverse diepten grindhoudende lagen aangetroffen.

Uit het onderzoek blijkt de doorlatendheid van het zandpakket redelijk goed te zijn (0,6 tot 1,2 m/d). De doorlatendheid van de toplaag ligt met 0,35 m/d lager. De doorlatendheid van de leemlagen is slecht en van de grindhoudende lagen zeer goed (10 m/d).

Grondwaterstanden voor ontwikkeling

Tijdens het geohydrologisch onderzoek is op basis van hydromorfe kenmerken een inschatting gemaakt van gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De GHG blijkt te variëren tussen 0,3 en 0,55 meter minus maaiveld terwijl de GLG varieert tussen 1,2 en 1,7 m -mv.

Infiltratie

Over het algemeen is de bodem goed tot zeer goed doorlatend. Vanaf een diepet van 1,5 m -m.v. komen slecht doorlatende lagen voor. Het gebied is geschikt voor infiltratie van hemelwater.

Ophoging

Brunink 5 en 6a is met 0,5-0,6 m opgehoogd in het zuiden en westen en met 0,1-0,2 m in het noorden.

Grondwateronttrekkingen

In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

Riolering en afwatering

Algemeen

De algemene kenmerken voor riolering en afwatering staan in tabel 2

1 2 3 4 5a 5b 6a 6b 6c
Hemelwater
Verhard oppervlak ha 0,33 0,27 0,66 0,61 1,14 0,79 0,19
Berging in greppels m3 [mm] 132[40] 108[40] 285[47] 496[46] 253[40] 77[40]
Berging in vijver ha [mm] nvt 512[78]
Afvalwater
Woningen - 30 18 53 23
Inwoners/woning - 2,6 2,6 2,6 2,6 2,7 2,7
Norm l/inw/u 10 10 10 10 13,5 13,5
afvalwaterstromen m3/u 1 1 PM PM 2 1

Tabel 2: gegevens velden Brunink

Bron tabel

Velden 1 en 2 Waterhuishoudingsplan Brunink, Enschede, juni 2004, DHV
Velden 3 en 4
Velden 5 en 6a 2006-08-01 Waterhuishoudkundig ontwerp Brunink veld 5 en 6a, gemeente Enschede
Velden 6b en 6c 2007-10-18 Waterhuishoudkundig ontwerp Brunink veld 6b en 6c, gemeente Enschede

Afvalwater

Het afvalwater, totaal ca. 5 m3/uur voert onder vrij verval af naar het westen en sluit aan op het vuilwaterriool in de Usseler Markeweg.

Regenwater

Het hemelwater wordt deels bovengronds afgevoerd naar het systeem van greppels in de openbare ruimte. Deze greppels infiltreren het hemelwater ten dele en zorgen voor een vertraagde afvoer naar de oude Stroinksbeek die aan de noordkant van de Groot Bruninksstraat loopt. De beek gaat . Sommige bewoners infiltreren hemelwater op eigen terrein.

Waterberging

Het systeem van greppels voldoet aan de eis dat een bui van 40 mm in 75 minuten (T=50) geborgen kan worden, bij een afvoer van maximaal 2,4 l/s/ha.

Oppervlaktewater

De waterkaart is weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0020.jpg"

Figuur 5 [Bron: GIS Enschede]

Oude Stroinksbeek [20-11-5]

Deze beek loopt ten noorden van de Groot Bruninksstraat. Voor de aanleg van de Stadsrandzone aan de noordkant van het plangebied werd de beek gevoed door de Stroinksbeek. De Stroinksbeek is inmiddels verlegd naar de Stadsrandzone De oude loop van de beek loopt naar het westen en sluit aan op de Bruninksbeek bij de Usseler Markeweg. De oude Stronksbeek krijgt voeding van grondwater en overtollig water uit de wijk.

Nieuwe Stroinksbeek

Dit is de verlegde (oude) Stroinksbeek en deze beek loopt door de Stadsrandzone waar deze aansluit op de Smalenbroeksebeek. In de Stadsrandzone is een retentiegebied aangelegd.

Smalenbroeksebeek [20-1-5-2]

De nieuwe Stroniksbeek sluit aan op de Smalenbroeksebeek. Deze beek gaat in de toekomst samen met de Broekherunebeek en zal uiteindelijk aansluiten op de Bruninksbeek.

Blauwe ader

Er loopt geen blauwe ader door het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0021.png"

Figuur 2 Toekomstige situatie beken

5.2.5 Waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten

De inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten, deze zijn hieronder benoemd.

Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen

Afwatering

Algemeen

Hemelwater en afvalwater moet gescheiden aangeleverd worden aan de perceelgrens.Het hemelwaterafvoer vanaf de percelen dient bovengronds en zichtbaar te gebeuren.

Oppervlakken

Regenwater van dakvlakken en verharding mag niet afvoeren naar het gemengd riool. Regenwater van verontreinigde verharding (hoge verkeersintensiteit) mag afgekoppeld worden via een zuiverende voorziening (voorkeur) of worden afgevoerd naar het gemengde riool (2e keus). Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondstanden, aantoonbaar niet negatief beïnvloeden, tenzij in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap. Het oppervlaktewater dient aan te sluiten op het watersysteem van Eschmarke.

Waterberging

In het plangebied moet een berging van minimaal 40 mm gerealiseerd worden. De systeemkeuze voor afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen dient conform vigerend GRP plaats te vinden. De waterberging moet op het laagst gelegen punt binnen het plangebied te worden gesitueerd.

(Regen)waterkwaliteit

Bronmaatregelen

Voorkomen dat water verontreinigd raakt door materialisering en bouwen volgens richtlijnen Duurzaam bouwen (DuBo-vereisten). Derhalve mogen er geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast.

Grondwater

Grondwaterneutraal bouwen

Voor het bereiken van voldoende ontwatering, dient het grondwater duurzaam beheerst te worden. Dit houdt in dat de grondwaterstand niet permanent verlaagd mag worden. Daarom gaat de voorkeur uit naar ophogen (in combinatie met kruipruimteloos bouwen) in plaats van drainage. Wanneer toch voor drainage wordt gekozen, dient het gemiddelde grondwaterpeil op jaarbasis niet lager te liggen dan in de huidige situatie. Op basis hiervan is het toegestaan de GHG tijdens winterperioden (hoge grondwaterstanden) door middel van de drainage af te toppen.

Grondwateronttrekking

Er mag niet permanent grondwater worden onttrokken om voldoende ontwateringsdiepte te halen. (Parkeer)kelders waterdicht bouwen. In de aanlegfase mag het grondwater wel tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij waterschap).

Ontwatering

De ontwateringsdiepte, gerelateerd aan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt 0,70 meter ten opzichte van het bouwpeil. De vloerpeilen van de woningen liggen minimaal 20 cm boven wegpeil, wat resulteert in een ontwateringsdiepte van 0,5 meter ten opzichte van de GHG.

5.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0022.png"
afbeelding: fragment Archeologische Verwachtingskaart

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met lage, middelhoge en hoge verwachtingen. De gronden met hoge verwachtingen zijn gelegen in de Stadsrandzone. Aangezien hier geen ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden is een nader archeologisch onderzoek niet nodig.


Archeologie en het plangebied "Het Brunink 2011"

Het Archeologisch Adviesbureau RAAP is gevraagd archeologisch onderzoek uit te voeren in het plangebied Het Brunink. Het archeologisch advies is in twee fases gesplitst; een bureauonderzoek met een korte veldinspectie (fase 1) en een meer uitgebreid veldonderzoek (fase 2). De uitkomst van fase 2 is weergegeven in de "Raap-rapport 741, Plangebied Het Brunink, gemeente Enschede, Een inventariserend archeologisch onderzoek (November 2001). Dit rapport is als bijlage toegevoegd.

Onderzoeksfase 2 bestond zoals gezegd uit een veldonderzoek, waarbij de gebieden met een hoge archeologische verwachting zijn onderzocht door middel van een karterend booronderzoek en de gebieden met een middelhoog en lage archeologische verwachting door middel van een verkennend booronderzoek. Tijdens het veldonderzoek is geconstateerd dat de resultaten van het booronderzoek sterk overeenkomen met de tijdens het bureauonderzoek bestudeerde, gedetailleerde bodemkaart (Rutten, 1991). Er was derhalve geen aanleiding om in de gebieden met een lage en een middelhoge archeologische verwachting een karterend booronderzoek uit te voeren.

Aanbevolen wordt om eventuele bodemingrepen in het gebied tussen de Geessinkweg en de Haverkateweg archeologisch te laten begeleiden, in verband met de mogelijke aanwezigheid van resten van het laat-middeleeuwse erf Het Haverkate. Archeologische begeleiding houdt in dat in overleg met de aannemer ruimte wordt gecreëerd om archeologische waarnemingen te verrichten zonder dat deze de voortgang van de werkzaamheden ernstig belemmeren.

Voor de overige delen van het plangebied geldt dat er vanuit archeologisch perspectief geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen woningbouw.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat (leefgebied) van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen, welke zijn geïncorporeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In dit kader is de volgende natuurwet- en regelgeving van belang:

  • Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming);
  • Flora- en Faunawet (soortenbescherming);
  • Nota Ruimte, in streekplannen/structuurvisies uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied.

De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nb-wet'98 de minister van LNV bevoegd gezag is) vereist

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en Faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.

De Flora- en Faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;

tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;

tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en Faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Natuurwetgeving en het plangebied “Het Brunink”

Het plangebied “Het Brunink” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied “Het Brunink” wordt aan de oostzijde en voor een klein deel aan de zuidzijde begrensd door gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur.

Ecologie en het plangebied “Het Brunink”

Het Brunink maakt onderdeel uit van het Oude Hoevenlandschap. Kenmerkend voor dit type landschap is de kleinschaligheid en de gevarieerdheid. In de directe omgeving van Het Brunink zijn goed ontwikkelde kleine landschapselementen als bosjes, houtwallen en singels aanwezig. Deze gebieden zijn van groot belang voor dieren en planten. Overigens is niet zo zeer het gebied van Het Brunink zelf maar zijn vooral de aangrenzende gebieden op ecologisch gebied erg waardevol, dit was ook al zo voor dat met de aanleg van de woonwijk werd begonnen. In de directe omgeving van Het Brunink komen veel kleine zoogdieren, vleermuizen en vooral veel vogelsoorten voor. Zo is in het Smalenbroek de voor Nederland nagenoeg unieke bosvleermuis waargenomen. Het Brunink is een wijk geworden met ruime kavels en veel groen. “Normale stadsvogels” als roodborst en merel worden hier aangevuld met soorten die zich meer thuis voelen in parken of het buitengebied, zoals de groene specht en de boomkruiper. Tussen Het Brunink en de wijk Wesselerbrink is een brede groene zone gelegen, de Stadsrandzone Het Brunink. Hierin wisselen natte laagte, weilanden en bos elkaar af. Het geheel is op een natuurlijke wijze ingericht. Vooral amfibieën, kleine zoogdieren en vogels van struwelen en plas–dras situaties vinden hier hun leefgebied. Deze groene corridor scheidt Het Brunink van de overige bebouwing van de stad Enschede. Hierdoor blijven oost-west migratiemogelijkheden voor dieren gehandhaafd. Voor de vleermuizen is ook de mogelijkheid om van noord naar zuid het gebied te passeren van belang, daarbij oriënteren ze zich vooral op groene lijnvormige elementen. Door de aanwezig laanbeplanting, solitaire bomen en bosjes kunnen de hier waargenomen soorten als de laatvlieger en gewone dwergvleermuis het gebied passeren.

Planontwikkeling bestemmingsplan “Het Brunink” in relatie tot Flora- en faunawet

Het bestemmingsplan “Het Brunink” legt voor de bestaande woonvelden 1, 2, 5 en 6 en de inmiddels vrijwel geheel gerealiseerde stadsrandzone hoofdzakelijk de huidige situatie planologisch vast en creëert een rechtstreekse bouwtitel voor de resterende nog uit te geven kavels. Voor de nog te realiseren woonvelden 3 en 4 voorziet het bestemmingsplan “Het Brunink” in een passende planologische regeling die woningbouw ter plaatse mogelijk maakt.

De nog uit te geven kavels zijn als volgt verdeeld over de diverse bestaande woonvelden:

  • woonveld 1: nog 1 uit te geven kavel;
  • woonveld 2: nog 2 uit te geven kavels;
  • woonveld 5: nog 2 uit te geven kavels;
  • woonveld 6a: nog 3 uit te geven kavels;
  • woonveld 6b: nog 8 uit te geven kavels;
  • woonveld 6c: nog 9 uit te geven kavels.

Gelet op het feit dat het flora- en fauna onderzoek voor deze – reeds grotendeels gerealiseerde en voor het overige al geheel bouw- en woonrijp gemaakte – woonvelden dateert van 2004 is voor de resterende nog uit te geven kavels in deze woonvelden beoordeeld of een actualiserend flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is. Eventuele grootschalige wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie zijn reeds uitgevoerd. De locaties waar de nog resterende ontwikkelingen plaatsvinden lijken een geringe ecologische waarde te hebben. De op grond van de Flora- en faunawet beschermde soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Bij de geplande ruimtelijke ingreep wordt naar alle waarschijnlijkheid geen biotoop aangetast dat dient als vaste rust- of verblijfplaats dan wel functionele leefomgeving van strikt(er) beschermde planten en dieren. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet wordt dan ook zeer klein geacht. Het uitvoeren van flora- en fauna onderzoek ten behoeve van de resterende ontwikkelingen in Het Brunink is dan ook niet noodzakelijk.

Ecologisch onderzoek

In het plangebied “Het Brunink” is in 2002/2003 in het kader van het toenmalige globale bestemmingsplan “Het Brunink” door ecologisch adviesbureau Taken Landschapsplanning een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Rapportage “Het Brunink, onderzoek natuurwaarden”, projectnr. 5082-X d.d. 16 februari 2004). Op basis van dit onderzoek is door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit d.d. 5 november 2004 voor een periode van 5 jaar een ontheffing ex artikel 75 van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet verleend ten behoeve van de realisatie van woningbouw in de woonvelden 1 en 2. Voor de realisatie van woningbouw in de woonvelden 5 en 6 en de aanleg van de stadsrandzone was het niet noodzakelijk om ontheffing ex artikel 75 van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet aan te vragen. In 2009 is met het oog op de realisatie van woningen in de woonvelden 3, 4 en 7 door ecologisch adviesbureau Eelerwoude een actualiserend Flora- en faunawet onderzoek (quickscan Flora- en faunawet “Het Brunink, woonvelden 3, 4 en 7”, projectnr. 3611 d.d. 3 september 2009, met aanvullend vleermuizenonderzoek door Ecochore natuurtechniek, projectnr. 09183 d.d. 6 juli 2009) uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt dat binnen het onderzoeksgebied de op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde soorten steenmarter (tabel 2), wilde gagel (tabel 2) en de vleermuissoorten 'gewone dwergvleermuis' en 'laatvlieger' (alle vleermuizen zijn tabel 3) zijn aangetoond. Overige strikt(er) beschermde soorten zijn niet aangetoond of te verwachten. Voor de steenmarter geldt dat geen negatieve gevolgen op populatieniveau worden verwacht, gelet op de relatief beperkte omvang van de ontwikkeling en het gegeven dat in de directe omgeving ruim voldoende soortgelijk biotoop aanwezig is en blijft. Bovendien is de steenmarter een echte cultuurvolger, die bebouwd gebied niet mijdt. Het is dan ook niet noodzakelijk om voor de steenmarter een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet aan te vragen. De vleermuizen maken vooral gebruik van de opgaande groenstructuren langs woonvelden 3 en 4, als vlieg- en migratieroute. Deze blijven echter in tact en worden waar mogelijk nog versterkt. Ook bieden de nieuw aan te leggen groenstructuren in tuinen en rond de bebouwing in woonvelden 3 en 4 nieuwe foerageermogelijkheden voor soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het is dan ook niet noodzakelijk om voor vleermuizen een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet aan te vragen. In de groenstrook langs woonveld 3 zijn in het talud van de sloot een tweetal groeiplaatsen van wilde gagel aangetroffen. Deze soort zal zich daar na planrealisatie naar verwachting niet duurzaam kunnen handhaven. De wilde gagel zal daarom onder begeleiding van een ecologisch deskundige worden verplaatst naar een duurzaam geschikte alternatieve groeiplaats elders in het plangebied Het Brunink. Voor het onder ecologisch deskundige begeleiding verplaatsen van de wilde gagel naar een duurzaam geschikte locatie elders in het plangebied is geen ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet noodzakelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan “Het Brunink” heeft voor wat betreft de woonvelden 1, 2, 5 en 6 en de stadsrandzone hoofdzakelijk een consoliderend karakter en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor de geprojecteerde woningbouw in de woonvelden 3 en 4, reeds planologisch mogelijk gemaakt in het vigerende globale bestemmingsplan “Het Brunink”, is in 2009 een actualiserend flora- en fauna onderzoek uitgevoerd door ecologisch adviesbureau Eelerwoude. Met de uitkomsten daarvan is in de planontwikkeling rekening gehouden. Voor het overige behoeft er in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna plaats te vinden. Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er derhalve wel/geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat in vermelding naam Stadsdeelvisie/Wijkvisieis vastgelegd. Tevens wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden volgens “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht en een beeld geschetst van de toekomstige opgaven in het plangebied.

6.1 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'

De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0023.jpg"

Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit

In de Gids is voor het plangebied "Het Brunink 2011" de grondhouding 'vernieuwen met gericht respecteren' opgenomen. Hierbij dient ten aanzien van de nieuwe hoofdopzet rekening te worden gehouden met de volgende randvoorwaarden:

Wat betreft de vorm:

  • voor het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat uitgevoerd gaat worden;
  • het stedenbouwkundig plan bestaat in hoofdopZet uit een landschappelijk raamwerk van de stadsrandzone, met essen en een nieuwe beek en bestaande en nieuw aan te planten houtwallen. Binnen het raamwerk worden zeven woonvelden gerealiseerd die door groene singels van elkaar worden gescheiden;
  • de nieuwe woonvelden worden ontsloten via de Groot Bruninkstraat en de Buursestraat;
  • het plan voorziet in de bouw van vrijstaande villa's op grote tot zeer grote kavels.

wat betreft de functie:

  • wonen (en werken-aan-huis);
  • respecteren van maatschappelijke voorzieningen (groen/water en sport) als hoofdfunctie.

6.2 Projecten En Nieuwe Intitiatieven

Het bestemmingsplan “Het Brunink 2011” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat voor het overgrote deel van het plangebied de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaats vindt.

Voor onderhavig plangebied betekent dit dat de ontwikkelingen in de zogenaamde velden 3 en 4 in dit bestemmingsplan zullen worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

7.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008

7.1.1 Wet ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend.

Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.

7.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek

7.2.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Na het afgerond project “inhaalslag bestemmingsplannen” volgt een hernieuwde actualisatieronde van de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).

Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol.

In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.

In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20110955-0004_0024.jpg"

Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen

Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.

Bestemmingsplannen die worden ontwikkeld in het kader van de hernieuwde actualisatie zijn overwegend conserverend van aard, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Het ontwikkelingsgerichte deel bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (afwijking, wijziging, nadere uitwerking) in juridische zin worden vastgelegd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende basisbestemming. In visies aangeduide gewenste woon- , werk- en mengmilieus worden, waar mogelijk in juridisch-planologische zin vastgelegd via (verzamel)bestemmingen, zoals een bestemming "Gemengd". Daarbij dient te worden getoetst of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening na een integrale belangenafweging in de concrete situatie een dergelijke bestemming verantwoord is.

Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat.

Indien er voldoende duidelijkheid bestaat over zekere en nieuwe concrete ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen die overigens wel in het bestemmingsplannen worden opgenomen, hetzij via een rechtstreekse bouwtitel, hetzij via de binnenplanse flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan (afwijking, wijziging, nadere uitwerking). Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is.

In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.

7.2.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

7.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Het Brunink 2011” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:

  • zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
  • tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
  • tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.

In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.

Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.

Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.

Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.

7.2.4 Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

7.3 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 - Algemene regels;

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Het Brunink 2011”.

In Artikel 1 - Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

In Artikel 2 - Wijze van meten zijn opgenomen bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen weer. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toegestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een doeleindenomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nadere bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijjkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in dit plan te kunnen waarborgen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en anti-dubbeltelregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.

De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan waarmee de regels kinnen worden aangehaald.

7.3.1 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch-Stadsrandzone

De bestemming 'Agrarisch-Stadsrandzone' geeft regels voor agrarische doeleinden; het weiden van vee en de exploitatie van grondgebonden agrarische bedrijven; het hobbymatig agrarische gebruik; herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologieche em cultuurhistorische waarden; natuur en ecologie. Extensieve recreatie is nadrukkelijk toegestaan in dit gebied, dat als uitloop gebied van de stad Enschede moet worden beschouwd, en als zodanig verder kan worden ontwikkeld, o.a. door het creëren van wandel- en fietsroutes.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

Daar waar in het gebied belangrijke landschappelijke waarden voorkomen, moet de landbouw rekening houden met deze waarden. Deze gronden zijn daarom niet alleen bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar ook voor het behoud en het herstel van de aanwezige landschappelijke waarden.

Artikel 5 Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders worden gerekend: Groot Bruninkstraat, Bruninkslaan, Haverkateweg en de Houwbeekweg.

Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 7 Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 8 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.

In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor complexen garageboxen (en nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  1. a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m², mits het bebouwd oppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 30 %;
  2. b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage A1);
  3. c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  5. e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

7.3.2 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)

Lijst van bedrijfstypen

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen (eventueel aan te vullen met Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen en de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging), gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een Afwijken van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.

De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.

De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.

In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 0 meter
2 20 meter
3.1 30 meter
3.2 50 meter
4.1 100 meter
4.2 200 meter
5.1 300 meter
5.2 500 meter
5.3 700 meter
6 1.000 meter

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

7.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.


2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.


3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.


Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "…….” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • Zijn de normen duidelijk ?
  • Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels ondermeer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan, een algemeen verbod op gebruik in strijd met de bestemming is opgenomen in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij Afwijkens- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

De gemeente is grondeigenaar van de nog uit te geven gronden ten behoeve van woningbouw. De kosten die de gemeente heeft gemaakt en met betrekking tot deze gronden nog gaat maken, worden gedekt door de opbrengst uit de verkoop van deze bouwrijpe gronden. Het realiseren van woningen op deze kavels betreft particuliere initiatieven.

De stadsrandzone wordt beschouwd als bovenwijkse voorziening ten dienste van de gehele stad Enschede. De kosten die zijn gemoeid met de inrichting van deze zone worden dan ook niet ten laste van de grondexploitaitie gebracht.

De inrichting van de stadsrandzone is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de landinrichtingsdienst (landinrichtingscommissie Zuid), het Waterschap Regge en Dinkel en de gemeente Enschede. De financiering wordt dan ook door deze partijen gedragen.

Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat de financiële haalbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.

Hoofdstuk 9 Participatie

9.1 Adviezen

Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Het gebied van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" valt buiten een competentiegebied van een erkend wijk- of dorpsorgaan. Het vragen van advies op grond van genoemde notitie is dan ook niet noodzakelijk.

9.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Op 29 juni 2011 heeft informeel overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. Hierin is aangegeven dat het plan niet strijdig is met provinciale belangen en dat het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Bro niet formeel voor het vooroverleg behoeft et worden aangeboden.

9.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. Het voornemen voor het opstellen van een bestemmingsplan voor Het Brunink is op 15 juni 2011 gepubliceerd in het plaatselijke Huis-aan-huisblad.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" gedurende een periode van zes weken van 14 juli 2011 tot en met 24 augustus 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad is bekendgemaakt in de Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis was tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant via de website www.officielebekendmakingen.nl.

Met betrekking tot het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is gedurende de termijn van terinzagelegging en derhalve ontvankelijk, één zienswijze ontvangen. Van de ingekomen zienswijze en de gemeentelijke reactie daarop is een verslag gemaakt dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Woonvelden 1 En 2

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Woonvelden 1 en 2

Bijlage 3 Beeldkwaliteitplan Velden 3 En 4

Bijlage 3 Beeldkwaliteitplan velden 3 en 4

Bijlage 4 Beeldkwaliteitplan Velden 5 En 6a

Bijlage 4 Beeldkwaliteitplan velden 5 en 6a

Bijlage 5 Beeldkwaliteitplan Velden 6b En C

Bijlage 5 Beeldkwaliteitplan velden 6b en c

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Flora En Fauna

Bijlage 2 Flora en fauna

Bijlage 3 Zienswijzenverslag

Bijlage 3 Zienswijzenverslag