bestemmingsplan het brunink-erve leppink
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Onherroepelijk op 05-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20110959-000* met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 andere geluidsgevoelige gebouwen:
onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.
1.6 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.14 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarvoor op grond van de Wet geluidhinder bij de vaststelling van een bestemmingsplan, of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.23 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.24 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.
1.25 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.27 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.28 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten.
1.29 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.31 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.32 woonzorgcomplex:
een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
1.33 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.34 zorgwoning
Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 minimaal/maximaal bebouwingspercentage
- a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
- b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.
Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.6 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. voet- en fietspaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. Zorgwoningen, woonzorgcomplexen en maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
- 3. Ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” zijn speelvoorzieningen toegestaan.
b. Ter plaatse van de aanduiding "Parkeerterrein niet toegestaan" zijn geen parkeerterreinen en/of andere voorzieningen ten behoeve van het parkeren toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 4.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 4.2.3, onder e, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemeen gebruiksverbod
a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
b. overtreding van een verbod als bedoeld in het eerste lid is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2o van de wet op de economische delicten.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Overige zones
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het planmocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- c. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
- d. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
1. Indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
2. Indien de afmetingen van een gereserveerde parkkeerruimte voor een gehandicapte -voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst- tenminste 3,5 meter bij 5 meter bedragen;
3. Indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,2 meter en een lengte hebben van minimaal 5,5 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van 7 meter;
4. Indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte bij haaksparkeren tenminste 2,3 meter bij 5 meter bedragen.
c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
- a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunningvan dat overgangsrecht worden afgeweken.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Het Brunink- Erve Leppink” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart (verbeelding) of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Er is een verzoek ingediend om op een perceel grond op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg, bekend staand als het Erve Leppink, een woonzorgcomplex te mogen realiseren.
Het gaat hierbij om een complex van wooneenheden ten behoeve van dementerende ouderen en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking. Ook voorzieningen als bijv. kantoorruimten, fysiobehandelkamers en ruimten voor dagbesteding (activiteitenruimten) behoren tot de plannen. Daarnaast is er ruimte voorzien voor een kinderdagverblijf/-buiten- schoolse opvang.
Momenteel bevindt zich op dit perceel een agrarisch bedrijf met een woning. Dit agrarisch bedrijf kent een milieucontour van 100 meter. Binnen deze milieucontour bevinden zich in de aangrenzende wijk Helmerhoek een relatief groot aantal bestaande woningen. Dit heeft tot gevolg dat het agrarisch bedrijf op het Erve Leppink in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Daarnaast heeft de aanwezigheid van dit agrarisch bedrijf een negatieve invloed op (mogelijke) woningbouwplannen ten noorden van de Geessinkbraakweg. Omgekeerd belemmerd de aanwezigheid van de woningen binnen de milieuhindercontour de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.
Als gevolg hiervan komt dit agrarisch bedrijf op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg in aanmerking voor verplaatsing waardoor de agrarische activiteiten op deze locatie kunnen worden beëindigd en de daarbij behorende milieucontour kan komen te vervallen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om deze gronden her te bestemmen en zijn er plannen ontwikkeld om hier een woonzorgcomplex met daarbij behorende voorzieningen te realiseren.
Luchtfoto Erve Leppink met links de wijk Helmerhoek.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg de realisatie van een woonzorgcomplex voor bewoners die zorg behoeven en een bij een dergelijk complex behorende voorzieningen mogelijk te maken. Het voor dit gebied geldende bestemmingsplan laat een dergelijke ontwikkeling op deze locatie niet toe. Om aan het ingediende verzoek medewerking te kunnen verlenen is het noodzakelijk gebleken om voor het betreffende gebied een nieuw bestemmingsplan te vervaardigen. Het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" is daarvan het resultaat.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Het Brunink- Erve Leppink” betrekking heeft, is gelegen in het zuidwestelijk deel van de wijk Wesselerbrink in het stadsdeel Zuid en beslaat een oppervlakte van ca. 2,7 hectare.
Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Usselermarkeweg, aan de noordzijde door de Geessinkbraakweg, aan de oostzijde door de westelijke perceelsgrens van het kadastrale perceel, Sectie U, nr. 334. Tenslotte wordt het plangebied aan de zuidzijde begrensd door de loop van de Broekheurnerbeek.
Situatie plangebied bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink"
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
1.4.1 Bestemmingsplannen
Het betreffende perceel op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg maakt op dit moment deel uit van het geldende bestemmingsplan "Het Brunink". Voor een klein deel van het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink", het meest noordwestelijk deel met een oppervlakte van ca. 500 m2, is op dit moment geen geldend bestemmingsplan van toepassing. Het betreft hier een zgn. 'witte vlek'. Middels het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" wordt deze tekortkoming opgeheven.
Het bestemmingsplan "Het Brunink" is op 22 april 2002 door de gemeenteraad van Enschede (gewijzigd) vastgesteld en op 19 november 2002 door gedeputeerde staten van Overijssel (gedeeltelijk) goedgekeurd. Het gedeeltelijk onthouden van goedkeuring heeft geen betrekking op gronden waarvoor nu het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" is vervaardigd. Bij uitspraak van de Raad van State van 17 september 2003 is dit bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de geldende bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en "Stadsrandzone (nader uit te werken)". Daarnaast gelden hier de medebestemmingen "Agrarische doeleinden, bouwmogelijkheden 1/2 ha." en "Woning".
De op de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart voor "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" aangegeven gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf en voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke waarden.
De voor "Stadsrandzone (nader uit te werken)" aangegeven gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, de aanleg en instandhouding van beken en (retentie)vijvers, de aanleg en instandhouding van fiets- en wandelpaden, speelvoorzieningen en picknickplekken met de daarbij behorende onder- geschikte voorzieningen zoals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp uitgangspunten en de gewenste gebiedsontwikkeling. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden. In Hoofdstuk 6 worden de gewenste ontwikkelingen van het plangebied aangegeven. Hoofdstuk 7 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 8), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 9).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken.
Stadsdeel Zuid:
Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" maakt deel van het stadsdeel Zuid en is gelegen in het zuidwestelijk deel van de wijk Wesselerbrink tegen de wijk Helmerhoek aan. Het wordt omsloten door bestaande (woon)bebouwing van de wijk Helmerhoek aan de westzijde, sportvelden aan de noordzijde en agrarisch gebied aan de oost- en zuidzijde.
Algemeen:
Hoofdopzet stadsdeel Zuid.
De hoofdopzet van het stadsdeel zuid bestaat uit drie woonwijken: de Wesselerbrink, Stroinkslanden en de Helmerhoek. In het uitbreidingsplan van de gemeente Enschede uit 1949 zijn deze drie wijken aangewezen als te ontwikkelen woongebieden. De wijken zijn op enige afstand van de bestaande stad gesitueerd.
ten zuiden van de wijk Wesselerbrink wordt momenteel uitvoering gegeven aan de 'vierde' zuidwijk van de stad met de naam "Het Brunink". Het gaat hierbij om eveneens een woonwijk met een meer exclusiever karakter dan de bestaande drie zuidwijken en bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen op ruimere kavels.
Verbindingswegen en radialen stadsdeel Zuid.
Broekheurnering:
De Broekheurnering is de belangrijke hoofdontsluiting in het stadsdeel Zuid en verbindt de drie zuidwijken met elkaar. Deze weg heeft een breed profiel waarbij de langsliggende bebouwing zich als het ware van de weg afkeert.
Autosnelweg A35:
De stadsautosnelweg A35 vormt ruimtelijk een barrière tussen het stadsdeel Zuid en de stad ten noorden ervan. Hierdoor wordt de afstand van dit stadsdeel tot de overige stad als relatief groot ervaren. Middels een ongelijkvloerse kruising met een daarbij behorende op- en afritconstructie (Zuiderval-Buurserstraat) heeft het stadsdeel Zuid een directe aansluiting op de A35 en het noordelijk van de weg gelegen binnenstad en overige stadsdelen van Enschede.
Wesselerbrinklaan:
De Wesselerbrinklaan betreft een lange doorgaande lijn vanaf de aansluiting van deze weg op de Broek- heurnering tot nagenoeg in het stadscentrum van de stad. Deze weg kruist ongelijkvloers de A35 en heeft hier geen aansluiting op de stadsautosnelweg.
Het stadsdeel Zuid wordt aan de oost- zuid- en westzijde grotendeels omgeven door het groene buitengebied van Enschede. De onderlinge wijken worden van elkaar gescheiden door de voor Enschede kenmerkende "groene wiggen". Door de aanwezigheid van de groene wiggen en de diverse parken in deze wijken geven het stadsdeel Zuid een groene beleving. De randen van de wijken zijn vooral vormgegeven als 'zachte' randen. Dit betekent dat huizen met de achtertuinen grenzen aan de groene ruimten.
Omgeving plangebied:
Het groene gebied tussen de wijken Helmerhoek en de Wesselerbrink is een belangrijk element in de hoofdstructuur van Enschede Zuid. Hier zijn diverse voorzieningen gevestigd bestaande uit een combinatie van sportvoorzieningen, zorgvoorzieningen en natuur- en recreatieve functies. Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" maakt onderdeel uit van dit groene gebied.
Plangebied
Op het perceel op de hoek van de Usselermarkeweg en de Geessinkbraakweg bevindt zich momenteel een agrarisch bedrijf en een woonhuis. Het agrarisch bedrijf kent een milieuhindercontour van 100 meter. Dit agrarisch bedrijf wordt zowel vanaf de Geessinkbraakweg als ook vanaf de Usselermarkeweg voor bestemmingsverkeer ontsloten. De Geessinkbraakweg vervult tevens een rol in het openbaar vervoersysteem van de stad Enschede. Via de Geessinkbraakweg wordt de wijk Helmerhoek middels buslijn 2 en de servicelijn-Zuid vanuit de richting van de Wesselerbrink ontsloten. Voor het Autoverkeer is de wijk Helmerhoek vanaf de Geessinkbraakweg niet toegankelijk.
Ten zuiden van het perceel aan de Geessinkbraakweg wordt de perceelsgrens begrensd door een beek met een houtwal. Ook aan de oostzijde van het plangebied, langs de Usselermarkeweg, bevinden zich houtwallen. Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" bevindt zich op ca. 34m +NAP.
2.1 Cultuurhistorie
2.3.1 Monumenten
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" bevinden zich geen monumenten.
2.3.2 Overige cultuurhistorische waarden
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
2.1.1 Archeologisch erfgoed
Voor het onderdeel archeologie wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3 van deze toelichting.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.
3.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:
- op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
- de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
- de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.
Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op 4 algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt -anders dan tot nu toe het geval was- meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.
3.1.2 Nota "Mensen, Wensen, Wonen" (optionele variabele)
In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend.
In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:
- Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving.
Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
- Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities.
Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
- Bevorderen van wonen en zorg op maat.
Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeften en wensen van de zorgbehoevenden.
- Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten.
De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
- Tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de Waterwet
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
- Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk
Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwater- beschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Generieke beleidskeuzes:
Het gebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" voorziet in de realisatie van een complex van zorgwoningen met daarbij behorende voorzieningen op een locatie op de hoek van de Geessinkbraakweg en Usselermarkeweg. Op dit moment is hier nog een agrarisch bedrijf gevestigd.
Als gevolg van demografische ontwikkelingen, waarbij de bewoners van de stad Enschede steeds ouder worden (conform de landelijke trend) maar niet per definitie gezonder, voorziet de realisatie van passende zorgwoningen en woonzorgcomplexen in een toenemende behoefte. Dit, ondanks het gegeven dat een groeiende groep mensen met gebruikmaking van zorgvoorzieningen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Naar verwachting zal echter het aantal ouderen die zodanige zorg behoeven en niet meer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen de komende jaren eveneens stijgen. Een woonzorgcomplex zoals die op het Erve Leppink is gedacht voorziet in deze toenemende (lokale) behoefte. Dit geldt tevens voor mensen met een verstandelijke beperking of handicap.
De realisatie van een woonzorgcomplex op het Erve Leppink betreft een ontwikkeling in het bestaande stedelijke gebied van de stad en heeft geen uitbreiding van het stedelijke gebied tot gevolg. Het plangebied wordt min of meer omsloten door de woonwijken Helmerhoek, Wesselerbrink en de nieuwbouwwijk Het Brunink en voldoet daarmee aan de 'SER-ladder' waarbij eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden in de bestaande stad voordat er van uitbreiding sprake kan zijn. Ten aanzien van de overige beleidskeuzes wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Ontwikkelingsperspectieven plangebied:
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in onbtwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en de stedelijke omgeving. In het geval van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief voor stadsrandgebieden (sterke stad-land relatie) en deels tot het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' en 'Beekdal of veenweidegebied' en 'Bebouwing'.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie Overijssel: ontwikkelingsperspectieven.
Stedelijke omgeving:
Met stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Deze vormen de economische motor van de provincie en bieden (stedelijke) voorzieningen die de landschappelijke en recreatieve vestigingsvoorwaarden completeren. De steden zijn de dynamische omgeving die ruimte biedt aan bedrijvigheid en grootstedelijke cultuur.
Bijzondere gebiedscondities benutten:
In de stedelijke omgeving zijn enkele bijzondere gebiedscondities te benoemen die specifieke kansen met zich meebrengen, zoals 'kenniscentrum', 'stadsas' en 'stationsgebieden'. Ook het 'stadsrandgebied' behoort tot deze categorie. Stadsrandgebieden strekken zich uit in de groene omgeving, maar bedienen vooral de stedelijke omgeving. Veel stadsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de 'groene'- als 'stedelijke omgeving' is een belangrijke kwaliteitsdoel. Specifiek hierop toegesneden woon- en werkmilieus kunnen worden ingezet ter versterking van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid.
Mixlandschap: In deze gebieden is er ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.
Beekdalen en veenweidegebieden: het betreft hier hoofdzakelijk gronden met een veenpakket en/of laaggelegen gebieden langs waterlopen. Hierbij is het uitgangspunt dat ontwatering niet dieper dient te geschieden dan nodig is voor gebruik als grasland.
Gebiedskenmerken plangebied:
kaart Omgevingsvisie Overijssel- gebiedskenmerken.
linksboven: natuurlijke laag.
rechtsboven: laag van het agrarisch cultuurlandschap.
linksonder: stedelijke laag.
rechtsonder: lust- & leisurelaag.
- Natuurlijke laag:
dekzandvlakte en ruggen (op de kaart van de omgevingsvisie als donkerbruine kleur aangegeven):
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van de provincie Overijssel. Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" bevindt zich aan de voet van de voor Enschede kenmerkende stuwwal die de gemeente van noord naar zuid doorsnijdt en ligt hier op een hoogte ca. 29 meter +NAP.
- Laag van het agrarisch cultuurlandschap:
Jonge heide- en broekontginningslandschappen (op de kaart van de omgevingsvisie als lichtgroene kleur aangegeven):
Veel heidegebieden en natte delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende liniaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
- De stedelijke laag:
Bebouwing woonwijken 1955-nu (op de kaart van de omgevingsvisie als donkerbruine kleur aangegeven). :
De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.
- De Lust & Leisurelaag:
Stads- en dorpsranden (op de kaart van de omgevingsvisie als bruin gearceerd gebied aangegeven) :
In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit voor zowel de steden en dorpen als het landschap daarom heen. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.
Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015
De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:
1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer.
Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbij behorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:
- een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
- levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
- een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
- efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
- een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.
kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030
3.3.2 Woonvisie Enschede 2005 - 2015
Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.
Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:
- de gemeente Enschede wil de sociaal-economische structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
- tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.
In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:
- het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
- het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de woonconsument centraal staan.
Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:
- sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
- aandacht voor de kwetsbare groepen;
- werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
- vergroten van de invloed van woonconsumenten;
- samenwerken aan wonen.
Wonen en zorg
Op 26 januari 2004 hebben gemeenten, corporaties, zorg- en welzijn aanbieders en zorgkantoor het convenant wonen, welzijn en zorg ondertekend.
Hierin is als missie neergelegd dat alle burgers, in het bijzonder kwetsbare burgers, kunnen beschikken over adequate huisvesting, welzijn en zorg, in een omgeving die leefbaar en veilig is. De aandacht gaat in het kader van wonen, welzijn en zorg derhalve uit naar ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, mensen met psychische beperkingen, allochtonen, dak- en thuislozen, verslaafden en ex-gedetineerden.
Met name huishoudens van starters en 65-plussers zullen de komende jaren tien jaren in omvang toenemen. Vooral het huisvesten van de groep 65-plussers vergt aandacht. De vraag van deze groep is zeer divers en is afhankelijk van inkomen, gezondheid en levensstijl. Een kwetsbare groep vormt de relatief omvangrijke groep ouderen die tot de aandachtsgroep behoort. Deze groep is vooral aangewezen op de huursector en zal in toenemende mate een beroep willen doen op combinaties van wonen en zorg. Dit zal vooral spelen in de periode na 2010.
De Woonvisie Enschede 2005-2015 is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het ruimtelijk plan met een beschrijving van de ontwerp-uitgangspunten. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de gemeentelijke randvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden, randvoorwaarden vanuit de Welstandsnota en beeldkwaliteit, de toekomstige ruimtelijk-functionele structuur, de verkeersontsluiting, de parkeerbalans en de (her)inrichting van de openbare ruimte.
4.1 Het Plan
Door de sterke bevolkingsgroei van Enschede en vervolgens de vraag naar woningen zijn de grote naoorlogse woonwijken Wesselerbrink, Stroinkslanden en de Helmerhoek gerealiseerd. Hierdoor is het agrarisch bedrijf op de locatie Erve 't Leppink, door realisatie van de stadswijk Helmerhoek, binnen de invloedsfeer van de stad komen te liggen en ligt het tegenwoordig direct tegen de stadsrand aan. Een mogelijk verdere uitbreiding van de Helmerhoek met het wijkdeel Beekwoude, op de locatie van de sportvelden tegenover het Erve 't Leppink, is slechts voor een deel mogelijk gezien de milieucontouren van dit agrarisch bedrijf. Tevens wordt de bedrijfsvoering ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf beperkt door de aanwezige en te realiseren woningbouw.
Besloten is om het bestaande agrarisch bedrijf te verplaatsen naar een locatie waar een goede bedrijfsvoering weer tot de mogelijkheden behoort en waardoor ook de beperking voor woningbouw op de locatie Beekwoude wordt opgeheven. Het vrijkomende perceel met boerderij zal worden ingevuld met zorggerelateerde functies.
Historie:
De locatie van Erve 't Leppink, gelegen aan de Geessinkbraakweg 23-25 te Enschede, is vanaf 1893 een agrarisch bedrijf. De boerderij met opstallen ligt op de rand van een es en wordt vanaf de Geessinkweg ontsloten. De boerderij met opstallen heeft nog de kenmerken van de oorspronkelijke oude "boerderij-erven". Het erf is direct toegankelijk vanaf de weg. De boerderij ligt met de achterzijde (de deel) aan het erf en de voorzijde van de boerderij (de woning) is georiënteerd op het omringende landschap.
De boerderij vormt met enkele opstallen een ensemble door situering, volumes, dakvorm en materialen. De boerderij als hoofdgebouw onderscheidt zich door een rijkere detaillering in vergelijking met de bijgebouwen. De oude erfbeplanting versterkt het karakteristieke beeld van het agrarisch perceel aan de rand van de Helmerhoek.
De plannen:
In samenwerking met de Woningcorporatie Domijn, Zorgcentrum De Posten en de J.P. van den Bentstichting wil Holtdijk Bv uit Goor, op de locatie Erve 't Leppink een woonzorglocatie met kinderopvang, begeleid wonen en wonen voor dementerende ouderen realiseren.
Zorgcentrum De Posten* in de Wesselerbrink is op zoek naar een noodzakelijke uitbreiding in Enschede Zuid, in of nabij de Helmerhoek. De voorkeur gaat hierbij uit naar de rand van de stad op een ruime locatie waarbij eveneens een raakvlak ontstaat voor bewoners uit het buitengebied. Deze huisvesting kan op de locatie van Erve 't Leppink worden gerealiseerd.
De J.P. van de Bentstichting** is op zoek naar een uitbreiding van huisvesting voor haar cliënten. Deze huisvesting kan eveneens op deze locatie worden gerealiseerd.
* De Posten is een zorgvoorzieningen binnen de gemeente Enschede die diensten aanbiedt op het gebied van thuiszorg, welzijn, wonen, verzorging en verpleging.
** De J.P. van den Bentstichting is een zorgvoorziening voor alle mensen met een lichte-, ernstige- of meervoudige (verstandelijke) beperking en voor alle leeftijden.
De Planopzet:
Het huidige boerenerf vormt een karakteristieke bebouwingsbeeld aan de rand van de Helmerhoek en is gelegen in de 'groene wig' die vanaf het buitengebied aan de zuidzijde van het plangebied overgaat in het sportveldencomplex ten noorden van de Geessinkbraakweg en vervolgens het gebied van de Stichting Mediant. Dit groene gebied scheidt de Wesselerbrink van de Helmerhoek en zorgt voor de gewenste geleding van de zuidelijke stadswijken.
Uitgangspunt bij het huisvesten van de zorg behoevende cliënten van De Posten en de J.P. van der Benststichting op dit voormalige 'boerderij-erf' is het behoud van het groene 'buitengebied'-karakter. Hoewel de agrarische functie verdwijnt zal de te behouden bestaande boerderij, samen met de nieuw toe te voegen bebouwing, een nieuw ensemble vormen, gegroepeerd aan het gemeenschappelijke erf.
De bestaande boerderij wordt in de plannen opgenomen en zal een geïntegreerde functie als dagbesteding voor het begeleid wonen krijgen. De boerderij blijft daardoor ook in de nieuwe opzet het centrale gebouw. Rond de bestaande boerderij worden vier grote volumes toegevoegd in de karakteristiek vorm van agrarische bebouwing bestaande uit langgerekte bouwvolumes met een eenvoudige hoofdvorm en beeldbepalende grote dakvlakken met een lage goot en hoge nok. De drie volumes aan de zuidzijde van het perceel bieden op de begane grond plaats aan 48 wooneenheden voor dementerende ouderen. Deze volumes zijn onderling met elkaar verbonden door verbindingsgangen die grotendeels uit glas bestaan en vormen zo een functionele eenheid. Het begeleid wonen (in totaal 16 appartementen) is ondergebracht op de verdieping van de twee buitenste volumes aan de zuidzijde en eveneens 16 appartementen in het vierde volume aan de noordzijde van het erf. Dit volume is gelegen aan de erftoegang en is gecombineerd met een kinderopvang.
Naast de situering en volume, verwijst het materiaalgebruik, baksteen, dakpannen en hout eveneens naar agrarische bebouwing. De eigentijdse interpretatie en gebruik van de materialen en detaillering geven de gebouwen een geheel eigen karakteristiek.
Impressie ontwerp bebouwing erve Leppink (onder voorbehoud).
Landschap:
De aanwezige waardevolle bomen blijven behouden en worden geïntegreerd in de nieuwe plannen. Een landschapsplan zal de inrichting van het erf, en de overgang naar het omringende landschap moeten vormgeven. Met name de integratie van de noodzakelijke parkeerplaatsen vraagt daarbij bijzondere aandacht.
Water:
zie hiervoor paragraaf 5.2
Duurzaamheid:
zie hiervoor paragraaf 5.1.6
Verkeer en ontsluiting:
De Geessinkbraakweg is tot en met de aansluiting op de busbaan Helmerhoek een volwaardige weg en zorgt voor een uitstekende ontsluiting voor het te ontwikkelen woonzorgcomplex.
Parkeren:
Conform de kencijfers van CROW (kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn er 35 parkeerplaatsen op eigen terrein benodigd voor bewoners, bezoekers en personeel. Tevens moet er, op de momenten van aan- en afvoer van taxibusjes, voldoende parkeergelegenheid zijn.
Op basis van de volgende kencijfers wordt de parkeerbalans bepaald:
Serviceflat/aanleunwoning: 0,3 p.p. per woning;
Kantoor: 1,9 p.p. per 100 m2 bvo
Verpleeg/verzorging 0,7 p.p. per 100 m2 bvo
Fysiopraktijk: 3 per praktijk.
Gebouw | verdieping | oppervlakte en functies | parkeer- plaatsen |
Boerderij | begane grond 1e verdieping | 220 m2 (activiteitenruimte/keuken/overig) 220 m2 (diverse ruimtes) | 3 3 |
Gebouw midden | begane grond 1e verdieping | 16 zit-/slaapkamers en 2 woonkamers 780 m2 (1 fysio/ 6 beh. kamers/ 6 kantoor) | 5 6 |
Gebouw links | begane grond 1e verdieping | 16 zit-/slaapkamers en 2 woonkamers 8 zelfstandige woningen | 5 4 |
Gebouw rechts | begane grond 1e verdieping | 16 zit-/slaapkamers en 2 woonkamers 8 zelfstandige woningen | 5 4 |
Gebouw noord | begane grond | 16 zelfstandige woningen | 5 |
Totaal | 40 |
gesteld kan worden dat er binnen het plangebied voldoende parkeermogelijkheden aanwezig zijn om parkeren op eigen terrein mogelijk te maken.
Ontsluiting terrein:
De ontsluiting van het terrein moet uitgevoerd worden als 'uitrit'. Het verkeer vanaf het terrein dient in ieder geval altijd voorrang te verlenen aan het verkeer op de rijbaan. De uitrit dient op voldoende afstand te worden gerealiseerd van de bushaltes.
Gezien de ligging van de bushalte is het verstandig voor een veilige route te zorgen vanaf de erf-ontsluiting. Middels een voldoende breed trottoir kan voor zo'n veilige route worden gezorgd.
4.2 Sprekend Enschede, Gids Voor Ruimtelijke Kwaliteit
De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.
Figuur: Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit.
In de Gids is voor het plangebied "Het Brunink, Erve Leppink" de grondhouding 'respecteren met gericht vernieuwen' opgenomen.
Te respecteren elementen:
Vorm:
* het respecteren van de groene ruimte tussen de Helmerhoek en Wesselerbrink in de hoofdstructuur van Enschede;
* het respecteren als ruimtelijke geleding tussen de wijken Helmerhoek en de Wesselerbrink;
* respecteren van het karakter van solitaire 'bebouwing op een groene onderlegger' bij eventuele nieuwbouw.
Functie:
* in het zuidelijk deel van deze groene ruimte maatschappelijke voorzieningen (groen, water en sport);
* zorgvoorzieningen kunnen eventueel uitgebreid worden met (onder meer) woonzorgwoningen.
Gericht vernieuwen:
Functie:
* Wonen (en werken aan huis) ondergeschikt aan de hoofdfuncties.
4.3 Welstand
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is aan de onderhavige locatie de identiteit “Vrije landelijke bebouwing” toegekend. Het gaat hierbij om vrije, landelijke woningen en gebouwen met een bijzondere functie. Ruimtelijk spelen ze een bescheiden rol: de gebouwen staan min of meer 'toevallig' verspreid in het landschap, in het bos, tussen open weiden, aan een boerenerf, langs een weg of op een kruispunt, eenzaam en alleen of in een kleine buurtschap bij elkaar.
De plannen voor het Erve 't Leppink voldoen qua situering van de bebouwing en bebouwingsvormen niet geheel aan de welstandseisen zoals die voor dit gebied gelden. Om de bouw van dit woonzorgcomplex in deze vorm op deze locatie mogelijk te maken is het noodzakelijk gebleken een wijziging van de Welstandsnota te vervaardigen waarbij de identiteit voor dit gebied "vrije landelijke bebouwing" vervangen wordt door het beeldkwaliteitplan "Erve Leppink".
Beeldkwaliteitplan "Erve Leppink".
ten aanzien van de gewenste beeldkwaliteit in het gebied van het Erve Leppink zijn de volgende criteria in het beeldkwaliteitplan "Erve Leppink" opgenomen:
Algemeen:
- het boerenerf moet uit een ensemble van losse bouwvolumes bestaan.
Gebouw:
- volumes moeten enkelvoudig en rechthoekig zijn met een, bij voorkeur geknikt, zadeldak en lage goot;
- gebouwen moeten van een boerderijtype zijn: generieke nieuwbouwwijktypologieën, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan;
- kleuren moeten een rustig natuurlijk palet vormen en passen in het landschapsbeeld;
Erf:
- gebouwen moeten in een losse, informele schikking op het erf staan, zodat de bouwvolumes samen een ruimtelijke eenheid vormen;
- het woonhuis mag op het erf niet rechttoe- rechtaan op de weg zijn georiënteerd;
- gebouwen op een erf moeten een 'familie' vormen door overeenkomst in bouwstijl of kenmerkende details zoals bijv. schuine, witte daklijsten;
- gebouwen op een erf moeten harmoniëren in materiaal en kleurgebruik;
- erfscheidingen moeten een eenvoudige, open landelijke vorm met esthetische kwaliteit hebben die bijdraagt aan het landschapsbeeld;
- erfscheidingen moeten de verweving van het erf in het landschap versterken en een onderscheid maken in een voorerf (meer versierd tuinachtig, bijvoorbeeld door een haag of mooi landhek) en achtererf (meer landelijk, bijvoorbeeld singel of houtwal die vanuit het land doorloopt op het erf).
Aanbevelingen:
De erfinrichting is cruciaal voor de kwaliteit van de erven en verdient net zoveel zorg als de bebouwing:
- een boerenerf moet altijd een aantal grote bomen hebben, bij nieuwbouw is het van belang ook nieuwe bomen te planten;
- bebouwing mag niet ten koste gaan van grote bomen en moet anders worden gecompenseerd met nieuwe aanplant in de structuur van het erf;
- verharding, beplanting en eventueel hekken, poorten en versieringen stralen een landelijke sfeer uit en zijn altijd eenvoudig;
- erfbeplanting bestaat uit soorten die in de omgeving van het erf groeien: eiken, soms beuken, kastanjes of linden;
- een erf heeft vaak een interne ordening van meer versierd voorerf en functioneler landelijk achtererf; de (her)inrichting moet daarop voortbouwen;
- de grenzen tussen de openbare weg en het private erf moeten niet hard en scherp afgebakend zijn; dit versterkt de informele landelijke kwaliteit.
Vermeld dient te worden dat de procedure met betrekking tot de wijziging van de welstandsnota gelijk zal gaan oplopen met de procedure van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
5.1 Milieu
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.
5.1.1 Bodemkwaliteit.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink' is door Envita Almelo BV een verkennend en nader (bodem)onderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn samengevat in een rapport (rapportkenmerk 200159-10/2000159-11/RO1EGU d.d. 19 mei 2011) en als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd.
De samenvattende conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek luiden:
Asfalt:
Het gehalte PAK (Polycyclisch Aromatische Koolwaterstoffen) dat is aangetoond in het asfalt ter plaatse van het toegangspad is lager dan 75 mg/kg d.s; het asfalt is derhalve niet teerhoudend.
Fundatie:
Conform het besluit bodemkwaliteit zijn de onderzochte parameters van de laag puingranulaat onder het asfalt (ter plaatse van het toegangspad) getoetst aan de samenstelling- en emissiewaarden. Omdat de gehalten aan asbest, minerale olie en PAK de emissiewaarden niet overschrijden en omdat de concentraties aan zware metalen in het eluaat (uitloogwaarden) de maximale samenstellingswaarden niet overschrijden, is het materiaal toepasbaar (herbruikbaar) als niet-vormgevende bouwstof.
De analyseresultaten met betrekking tot de onder het puingranulaat gelegen kolengruislaag zijn sterk indicatief vergeleken met het toetsingskader van de Wet bodembescherming. Daaruit blijkt een sterke verontreiniging van een aantal zware metalen (barium, koper, nikkel en zink) en een matige verontreiniging met lood.
Grond:
Asbest:
Er is sprake van een verontreiniging met asbest tussen de stallen op het achterterrein. De oppervlakte van de verontreiniging wordt geschat op ca. 40 m2. Uitgaande van een diepte van 0,5 m1 wordt de omvang van de verontreiniging in de grond geschat op ca. 20 m3. Gezien de activiteiten die zich in het verleden op de locatie hebben afgespeeld is aan te nemen dat er sprake is van een historische bodemverontreiniging. Daarnaast is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging omdat de interventiewaarde voor asbest wordt overschreden (voor een sterke verontreiniging met asbest geldt dat het ongeacht de omvang een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft; het volumecriterium van 25 m3 is niet van toepassing).
Op basis van de risicobeoordeling is vastgesteld dat de asbestverontreiniging niet met spoed gesaneerd hoeft te worden vanwege de permanente verharding. Als de inrichting of het gebruik van de locatie verandert of bij werkzaamheden op de locatie, dienen de locatiespecifieke risico's opnieuw te worden beoordeeld. Hiervoor dient van een monster de reparabele vezels te worden bepaald. Indien gelijktijdig met de wijziging van het gebruik van de locatie een sanering wordt uitgevoerd, kan mogelijk een herziene beoordeling achterwege blijven. Vooralsnog bestaat er geen saneringsnoodzaak.
Zink en lood:
In de grond zijn ter plaatse van het toegangspad sterk verhoogde gehalten aan zink en lood aangetoond welke analytisch in verticale en horizontale richting is afgeperkt tot aan het aangrenzende perceel van de gemeente Enschede. Verwacht mag worden dat de verontreiniging tussen de schuren, trainingsmolen, huis en de stallen aanwezig is. Op basis daarvan wordt de oppervlakte van de verontreiniging geschat op ca. 300 m2. Op basis van de oppervlakte en de verticale afperking (tot ca. 0,8 m1 sterk verontreinigd minus asfalt en fundatie) wordt de omvang van de verontreiniging in de grond geschat op ca. 165 m3. Omdat de weg voor 1987 is aangelegd is er sprake van een historische bodemverontreiniging. Daarnaast is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging omdat het volumecriterium van 25 m3 wordt overschreden. Op basis van de uitgevoerde standaard- en uitgebreide risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat er geen onaanvaardbare humane en ecologische risico's worden voorspeld voor het gebruik als "wonen met tuin". Derhalve bestaat ook voor deze verontreiniging geen saneringsnoodzaak.
Grondwater:
In het grondwater is plaatselijk sprake van een sterke verontreiniging met zink welke analytisch in verticale en horizontale richting is afgeperkt tot concentraties beneden de interventiewaarde. De omvang van de verontreiniging met zink in een concentratie groter dan de interventiewaarde is kleiner dan 100 m3. Er is dan ook geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater. Hiervoor bestaat geen saneringsnoodzaak.
Naast zink zijn in het grondwater een aantal zware metalen gemeten in een licht (cadmium, koper, zink) tot matig (barium) verhoogde concentratie. Voor de verhoogde concentratie aan barium kan geen bron worden aangegeven; er zijn geen (voormalige) bedrijfsactiviteiten die een bariumverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Ook bij de bodemonderzoeken elders in Twente worden sinds barium onderdeel uitmaakt van het NEN-pakket (sedert 2008) regelmatig matig tot sterk verhoogde concentraties aan barium gemeten waarvoor op basis van het (historische) gebruik van de locatie geen verklaring kan worden gegeven. Licht verhoogde concentraties aan barium worden vrijwel overal aangetoond. Aangenomen wordt dat barium ter plaatse van nature verhoogd is.
Aanbevelingen:
Aangezien de locatie wordt herontwikkeld en nieuwbouw zal worden gerealiseerd, zal de verontreiniging (gedeeltelijk) ontgraven (gesaneerd) moeten worden. Sanerende maatregelen moeten worden uitgevoerd door een BRL-7001 gecertificeerde aannemer en gecontroleerd worden door een BRL 6001 gecertificeerd adviesbureau.
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek en visuele waarnemingen in het veld wordt om menging te voorkomen aanbevolen om de uitkomende grond selectief te ontgraven en apart in depot te zetten, om de chemische samenstelling ervan te bepalen (inclusief asbest) en de grond op een daartoe geëigende wijze af te voeren (één en ander in overleg met de gemeente).
Vooruitlopend op de sanering kan een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld en voor instemming worden ingediend bij de gemeente. Er dient rekening te mee worden gehouden dat voorafgaand aan een sanering het gebruik en bestemming van de locatie niet zonder meer gewijzigd kan worden.
Advies gemeente Enschede
In het bestemmingplangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In de onderstaande tekst zijn de bodemkwaliteit en de hieraan gerelateerde kosteneffecten voor dit plangebied weergegeven.
Op 19 mei 2011 heeft Envita Almelo B.V. een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel aan de Geesinkbraakweg 25 te Enschede.
Uit de bodemonderzoeksresultaten blijkt de grond ter plaatse van het toegangspad vanuit de Usseler- markeweg ernstig is verontreinigd met zink en lood. De omvang van de verontreiniging in de grond wordt geschat op 165 m3.
Tevens is de grond tussen de stallen verontreinigd met asbest in gehalten boven de interventiewaarde . De omvang van deze asbestverontreiniging bedraagt circa 20 m3.
In beide gevallen is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Op basis van een verrichte Sanscrit berekening zijn er voor de aanwezigheid van zware metalen in de grond geen humane-, ecologische en verspreidingsrisico's Tevens behoeft de asbestverontreiniging niet met spoed te worden gesaneerd op basis van de Circulaire bodemsanering 2009 omdat de verontreiniging onder een verharding is gelegen.
Mocht ter plaatse van de grondverontreiniging grondverzetwerkzaamheden worden uitgevoerd dient de grond gesaneerd te worden.
In het grondwater worden verhoogde gehalten aan zink en barium aangetroffen. Omdat de tussenwaarde voor zink werd overschreden is nader onderzoek verricht naar de omvang van de zinkverontreiniging in het grondwater. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de omvang van de verontreiniging met zink in een concentratie groter dan de interventiewaarde kleiner is dan 100 m3. Er is geen sprake ven een ernstig geval van bodemverontreiniging voor zink in het grondwater. Dit betekent dat er geen verplichting is om het grondwater te saneren.
Met betrekking tot barium in het grondwater worden licht tot matig verhoogde gehalten aan barium aangetroffen. Een potentiële bron is de puinverharding op het perceel waarin een sterk verhoogd gehalte aan barium is aangetroffen. In de nabijheid van de puinverharding worden in de grond en het grondwater geen sterk verhoogde (> Interventiewaarde) gehalten aan barium aangetroffen.
Dit betekend in ieder geval dat op het betreffende perceel het grondwater niet ernstig verontreinigd is met barium omdat in de nabijheid van de potentiële bron het grondwater is onderzocht.
Gezien bovenstaande achten wij het niet noodzakelijk om het grondwater nader te onderzoeken op de aanwezigheid van barium
Conclusie/advies
Uit reeds uitgevoerde bodemonderzoeken is echter gebleken dat geen sprake is van een zodanige bodemverontreiniging dat dit de financiële uitvoerbaarheid van het plan negatief beïnvloedt. De eventuele saneringskosten komen voor rekening van derden.
5.1.2 Geluid.
5.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen.
Onderzoek Bedrijveninventarisatie bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink".
I Inleiding:
In verband met het opstellen van het (concept)bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" Geessinkweg 23/25 is onderzoek verricht naar de zich op dit moment in en nabij het gebied van Erve 't Leppink bevindende bedrijven. De resultaten van deze inventarisatie worden in onderstaande overzichten van inrichtingen weergegeven. Het interessegebied wordt begrensd door de Usselermarkeweg, Geessinkweg, Groot Bruninkstraat en de sportvelden.
II Werkwijze:
Als leidraad voor de inventarisatie heeft het Inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen gediend. Met behulp van de Publicatie "Bedrijven en Milieuzonering"(2009), is van de inrichtingen de milieucategorie bepaald. Tevens zijn per inrichting de bedrijfsactiviteiten aangegeven, alsmede per milieuaspect de wenselijke afstanden tot de woningen.
In hoofdstuk III zijn de onderzochte inrichtingen aangegeven die tevens in het Inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen zijn opgenomen (milieucategorie 2 en hoger) en welke mogelijk van invloed zijn op de inrichting, gelet op de ligging.
In hoofdstuk IV zijn (indien aanwezig) de inrichtingen aangegeven die een milieucategorie 3.1 en hoger hebben en mogelijk effecten hebben binnen het plangebied, gelet op de ligging.
III Beschrijving inrichtingen zoals bekend in het Inrichtingenbestand.
Adres | Naam | Omschrijving activiteit | Categorie | Milieu- aspect | Indicatieve afstand (in m1) |
Geessinkweg 278/280 | Enschedese Boys/ Victoria '28 | veldsportcomplex voetbalvelden | 3.1 | Geluid | 50 m |
Voornoemde bedrijf moet voldoen aan de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het betreft een type B-inrichting.
IV Bedrijven categorie 3.1 en hoger:
Uit het voorgaande blijkt dat er een inrichting is nabij het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" met een milieucategorie 3.1. Volgens de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zou in verband met het aanwezige sportcomplex (voetbalvelden Enschedese Boys en Victoria '28) voor het aspect geluid 50 meter tot woningen (of daarmee vergelijkbare gevoelige objecten) moeten worden aangehouden. Op de gevel van een woning (of gevoelig object) moet worden voldaan aan de geluidsnormen van het activiteitenbesluit.
Conclusie:
Gelet op bovenstaande en gelet op de afstand van de mogelijke geluidsbronnen (in en nabij de kantine van de verenigingen) tot de dichtstbijzijnde bebouwing in het plangebied (gevoelig object) kan geconcludeerd worden dat deze inrichting aan de Geessinkweg 278/280 niet van invloed is op de voorgestane ontwikkelingen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink".
Beoordeling inrichting woonzorgcomplex op het Erve Leppink:
Gelet op de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 kan een woonzorgcomplex zoals dat op het Erve Leppink is gedacht, worden vergeleken met die van een in de brochure opgenomen verpleeghuis met de daarbij behorende milieurelevantie. Een verpleeghuis en kinderopvang is in deze brochure ingedeeld in de categorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand als gevolg van het aspect geluid van 30 meter. Zoals ook in deze brochure staat vermeld gaat het bij deze richtafstanden om indicatieve afstanden en niet om wettelijk vereiste afstanden. De richtafstand geldt als een indicatieve afstand voor een rustige woonwijk.
De locatie van het Erve Leppink waar het woonzorgcomplex is gedacht kan in de nieuwe situatie worden aangemerkt als een overgangsgebied tussen een bestaande woonwijk enerzijds en het onbebouwde gebied anderzijds. Gelet op de indicatie 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden vanwege het aspect geluid volgens genoemde brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De uiteindelijke richtafstand bedraagt dan nog maat 10 meter. Realisatie van een woonzorgcomplex op het Erve Leppink heeft geen invloed op het woon- en leefklimaat van bewoners in het aangrenzende woongebied voor wat betreft het aspect geluid.
5.1.4 Externe veiligheid
Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn onder meer de volgende documenten betrokken:
- a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
- b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
- c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
- d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.
Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.
Het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" m.b.t de externe veiligheid.
Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van de externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Getoetst is onder meer aan het BRZO, het BEVI, REVI, de 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen' (cRNVGS) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen).
Geconcludeerd kan worden dat het plan, het realiseren van een "Zorgvoorziening" met 12 aanleunwoningen en een kinderopvang, geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van de externe veiligheid.
5.1.5 Luchtkwaliteit.
Inleiding:
op het perceel "Erve Leppink" aan de Geessinkbraakweg te Enschede bestaat het voornemen om op deze locatie waar zich nu nog een agrarisch bedrijf bevindt, de volgende zaken te realiseren:
* 48 wooneenheden voor dementerende ouderen;
* 32 wooneenheden begeleid wonen.
* ruimten voor een buitenschoolse opvang.
De ontsluiting van dit nieuwe woonzorgcomplex zal vanaf de Geessinkbraakweg plaatsvinden. Op grond van artikel 5.16 lid 2 van de Wet Milieubeheer dient er onderzoek te worden verricht naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van de voorgestane ontwikkelingen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "het Brunink- Erve Leppink".
Wettelijk kader:
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005, de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit komen te vervallen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
* geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
* een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
* een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
* een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit NSL dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.
De regelgeving behorende bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
* het Besluit 'niet in betekenende mate 'bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
* de Regeling 'niet in betekenende mate 'bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
* de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
* de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007:
* het Besluit gevoelige bestemmingen.
verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat uitspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen zijn hierbij gericht op het halen van de grenswaarde voor PM10uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerken van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor te zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.
Overwegingen:
De realisatie van de in de inleiding vermelde ontwikkelingen is (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM (niet in betekenende mate) in de categorie van gevallen die in ieder geval 'niet in betekenende mate' bijdragen. Derhalve is een berekening gemaakt om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt.
De luchtkwaliteit in het plangebied zal worden bepaald door de achtergrondconcentratie en de ter plaatse aanwezige voertuigbewegingen. Uit verkeersgegevens van de gemeente Enschede (afdeling Ontwerp van het programma Stedelijke Ontwikkeling) zal het plan leiden tot ca. 150 extra voertuigbewegingen in 2021. Via de door het Ministerie beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 8 juni 2011) blijkt dat het initiatief als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.
Berekening:
Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het bestemmingsplan "het Brunink- Erve Leppink" op de luchtkwaliteit. Zie voor de verkeersgegevens de tabel in hoofdstuk 5.1.2 van deze toelichting.
extra verkeer agv het plan extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) | 150 2,0 % |
maximale bijdrage extra verkeer NO2 in µg/m3 PM10 in µg/m3 | 0,14 0,04 |
Grens voor 'Niet in Betekenende Mate' in | 1,2 |
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate: geen ander onderzoek nodig |
Conclusie:
Het plan valt binnen de in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.
5.1.6 Duurzaamheid
Duurzaamheidsbeleid
In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.
Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens de huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.
Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.
In het plan Erve Leppink worden duurzaamheidsmaatregelen toegepast welke voornamelijk gericht zullen zijn op het besparen van energie en besparingen in het toekomstige onderhoud middels het toepassen van onderhoudsarme, duurzame materialen. Hierbij valt te denken aan het toepassen van lage temperatuursystemen en balansventilatie met WTW (warmteterug- winning).
Daarnaast worden de gebouwen duurzaam ontwikkelt door het in de toekomst gemakkelijk in structuur te kunnen aanpassen voor mogelijke functiewijzigingen. Hier wordt in de architectuur en constructie rekening mee gehouden zoals o.a. met betrekking tot de situering van de liften, installaties, trappen, dragende elementen en gevelconcepten.
Een ander duurzaamheidsaspect is het behouden van de waardevolle opstallen. Zo wordt de bestaande boerderij gerenoveerd tot een dag- en activiteitencentrum voor de toekomstige bewoners op het terrein.
5.2 Water
In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.
5.2.1 Waterwet
De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
5.2.2 Watertoets
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.
Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.2.3 Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2002), het Gemeentelijk Rioleringsplan (2009) en het Gemeentelijk Waterplan van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Alle plannen zijn in overleg met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld.
Watervisie
De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld in oktober 2002. De principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:
- 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
- 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
- 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.
Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:
- a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
- b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
- c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
- d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen, kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.
De principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. De rode lijn in nevenstaande figuur stelt de waterscheiding voor. De ader ten oosten van de waterscheiding (pijl 1), zorgt voor afvoer van hemelwater in het Dinkelsysteem. De aders ten westen zorgen voor afvoer van hemelwater in het Reggesysteem en het Twentekanaal. De zoekgebieden voor deze aders zijn voor een deel al ingevuld zoals de blauwe ader parallel aan de spoorlijn (pijl 3). Daarnaast is de planvorming voor de reconstructie van de Roombeek (deel van pijl 2) al in een vergevorderd stadium. De blauwe ader moet afwateren op het universiteitsterrein. Ook zijn evenwijdig aan de A35 voorzieningen getroffen voor het transport van oppervlaktewater. Hier kunnen zowel een ader uit Enschede-Zuid (pijl 6), als een ader uit het centrum (pijl 5) op aangesloten worden. De slagader vanuit het centrum naar de haven in het Twentekanaal (pijl 4) moet nog volledig gerealiseerd worden.
Op het niveau van de wijken en percelen dient het regenwater afgekoppeld te worden. Aanvullend dient het regenwater zoveel mogelijk binnen de wijk (stedelijk gebied) geïnfiltreerd, geborgen en zichtbaar gemaakt te worden.
Gemeentelijk Riolerings Plan
In het Gemeentelijk Riolerings Plan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2009 tot 2013. het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in maart 2009.
De gemeentelijke watertaken zijn:
- 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
- 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;
met als randvoorwaarden:
4. Doelmatigheid;
5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving;
6. Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Zoals al blijkt uit de doelomschrijvingen zijn de taken van de gemeente begrensd. Zij zijn beperkt tot doelmatige zorg en een deel van de taken behoort toe aan het waterschap, de provincie en particulieren. Voor particulieren is het belangrijk om te weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn. Hieronder is aangegeven wat de taakopvatting van de gemeente is voor het afval-, hemel- en grondwater.
Taakopvatting afvalwater
De gemeente draagt zorg voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Hierbij is wel vereist dat het afvalwater wordt aangeboden volgens de daaraan gestelde regels.
Concreet betekent dit dat de gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens. Het afvalwater wordt door de gemeente naar de rioolwaterzuivering (r.w.z.i) getransporteerd. Het zuiveren van dit water is een taak van het Waterschap Regge en Dinkel.
Bij de zorg voor het afvalwater kan voor een alternatief worden gekozen, zoals een IBA (individuele behandeling afvalwater). Verder zijn er enkele gebieden waar de gemeente is vrijgesteld van de rioleringszorg. Hier hebben bewoners zelf hun afvalwaterlozing gesaneerd, meestal met een IBA.
Taakopvatting hemelwater
De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:
- het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
- de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
- de grootte van de percelen;
- de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid);
- de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
- het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
- de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.
Afkoppelen
De gemeente ziet het tevens als haar taak om het inzamelen en verwerken van hemelwater los te koppelen van het afvalwater. Dit wordt aangeduid met de term afkoppelen, ofwel: de hemelwateraansluitingen van de (vuilwater)riolering afhalen.
Taken voor particulieren
Waar de gemeente niet voor het hemelwater zorgt, moeten particulieren dit zelf doen. Dit zal worden vastgelegd in een gemeentelijke "hemelwaterverordening". Daarin wordt ook aangegeven wanneer en hoe particulieren verplicht zijn om af te koppelen of het hemelwater op een bepaalde manier aan te sluiten.
Taakopvatting grondwater
De zorgtaak voor grondwater is in de wet omschreven als: "zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort".
5.2.4 Waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten
Huidige situatie.
Perceel: Het perceel 'Erve Leppink' ligt in de zuidoosthoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg (zie figuur) en is ca. 2,7 hectare groot. In de huidige situatie is het agrarisch bedrijf op dit perceel in gebruik als paardenbedrijf.
Maaiveld: Het maaiveld loopt vanaf de es in het oosten af naar de usselermarkeweg in het westen, van ca. 35,70 meter +NAP naar ca. 33,90 meter +NAP.
Bodem en geohydrologie:
Over de bodem en de geohydrologie is weinig bekend. Voor de locatie Beekwoude (het gebied ten noorden van de Geessinkbraakweg), is in 2009 een bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd door Wareco (Hydrologisch onderzoek Beekwoude Enschede, 21-01-2010 kenmerk AW57, RAP20100119). De hierna volgende passage is ontleend aan dit onderzoek:
'Op een diepte van 1 tot 2 meter beneden maaiveld komen leemlaagjes voor met een dikte van enkele centimeters. Er is geen sprake van duidelijke kwel of wegzijging. De grondwaterstanden worden sterk beïnvloed door de weersomstandigheden. De bodemopbouw vormt geen belemmering voor infiltratie van afstromend regenwater.
Op basis van de ontwateringssituatie kan in de zomer infiltratie plaatsvinden. In de winter wordt vanwege een te hoge grondwaterstand afgeraden infiltratie toe te passen. De grondwaterstand fluctueert tussen ca. 0,7 meter en ca. 2 meter beneden maaiveld.
In peilbuis 930a met maaiveldpeil 34,13 meter +NAP aan de Usselermarkeweg ter hoogte van het plangebied wordt sinds 2003 de grondwaterstand gemeten. Metingen tot in 2009 geven een gemiddelde grondwaterstand van 1,63 meter beneden maaiveld, een representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) van 1,21 meter beneden het maaiveld en een representatieve laagste grondwaterstand (LHG) van 2,04 meter beneden maaiveld'.
Watersysteem omgeving:
Aan de noordkant en de westkant van het plangebied loopt een greppel die, net zuidelijk van het plangebied, aansluit op de Broekheurnerbeek (20-11-2), zie foto's. Deze greppel zorgt voor de af- en ontwatering van de weg. Op in ieder geval één plek stroomt een regenpijp uit in de greppel. Ter plaatse van de twee inritten aan de Usselermarkeweg is geen onderdoorgang aanwezig. De greppel functioneert ten noorden van deze inritten als 'zaksloot'.
Verhard oppervlak:
Binnen het plangebied staan twee woningen en meerder bedrijfspanden met een totale oppervlakte van ruim 1000 m2.
Hemelwaterafvoer:
Hemelwatwer vloeit deels af naar het onverharde terrein binnen het plangebied en deels naar het omliggende watersysteem. Welke oppervlakken waarheen afwateren is niet bekend.
Afvalwaterriolering:
In de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg ligt een vuilwaterriool voor de afvoer van afvalwater.
Uitgangspunten.
Beleid:
Het vigerende beleid van de gemeente Enschede schrijft voor zo min mogelijk hemelwater aan te sluiten op de riolering en in het buitengebied geen hemelwater aan te sluiten op de riolering. Particulieren verwerken het afvloeiend hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein middels infiltratie en/of tijdelijke berging en zorgen voor een vertraagde afvoer naar het greppel- en oppervlaktewatersysteem in de nabije omgeving.
Waterparagraaf:
Bij toename van het verharde oppervlak en de versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlakte- watersysteem via een stelsel van leidingen of goten is het nodig waterberging te realiseren om het waterbezwaar op het oppervlaktewatersysteem niet te vergroten. Hiervoor is een berging nodig van 40 mm, dat wil zeggen 40 liter per m2 verhard oppervlak. Indien hemelwater centraal wordt ingezameld om te infiltreren is ook een berging nodig van 40 litere per m2 verhard oppervlak.
Geprojecteerde situatie.
Programma:
Op het perceel worden drie zorgappartementenblokken gebouwd en een gebouw met begeleid wonen. De woning op nr. 25 wordt verbouwd voor dagbesteding en begeleid wonen.
Verhard oppervlak:
Het dakvlak in de geprojecteerde situatie bedraagt ca. 3.100 m2. De grootte van het terreinoppervlak is onbekend.
Hemelwaterafvoer:
Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt middels oppervlakkige afstroming in combinatie met infiltratie.
Waterberging:
De wateropgave voor het dakvlak bedraagt ca. 124 m3. De geprojecteerde terreinverharding zal ook vertraagd afgevoerd moeten worden naar het omliggende watersysteem met een maximale bergingsopgave van 40 liter (0,04 m3) berging per m2 verhard oppervlak.
5.3 Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Uit de archeologiekaart van de gemeente Enschede blijkt dat het gebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft (op de kaart een okergele kleur). Dergelijke gebieden behoren tot het archeologische gebiedstype "onderzoeksgebied b". Voor gebieden die in deze categorie zijn ingedeeld geldt een archeologisch onderzoeksplicht bij een bodemverstoring van meer dan 2500 m2 oppervlak en bij een diepte van meer dan 50 centimeter beneden het maaiveld.
In het geval van de realisatie van een woonzorgcomplex op het terrein van het Erve Leppink wordt meer dan 2500 m2 oppervlakte verstoord en wordt dieper dan 50 centimeter beneden het maaiveld gegraven. Dit gegeven maakt het noodzakelijk dat in het kader van dit bestemmingsplan en voordat hier gebouwd kan worden, een onderzoek wordt uitgevoerd naar de archeologische waarden in de bodem.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Geessinkbraakweg 23-25 in Enschede. Dit onderzoek is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied op of in de top van het dekzand archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum en met name uit het Meso- en Neolithicum. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste ca. 30 cm –mv. Indien in het plangebied echter fluvioperiglaciale afzettingen aanwezig zijn dan worden archeologische resten verwacht vanaf het Midden-Paleolithicum. De fluvioperiglaciale kunnen zijn bedekt met een pakket dekzand. In dit geval worden in het pakket fuvioperiglaciale afzettingen alleen resten verwacht uit het Paleolithicum.
In de conclusies van dit archeologisch bureau-onderzoek zijn de volgende vragen beant- woord:
1. Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied aanwezig en, zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard, datering en waardestelling hiervan?
Antwoord: Ja, in het plangebied worden op of in de top van het dekzand archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum en met name uit het Meso- en Neolithicum. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste ca.30 cm beneden maaiveld. Indien in het plangebied echter fluvioperiglaciale afzettingen aanwezig zijn, dan worden archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Midden-Paleolithicum. De fluvioperiglaciale afzettingen kunnen zijn bedekt met een pakket dekzand. In dit geval worden in het pakket fuvioperiglaciale afzettingen alleen resten verwacht uit het Paleolithicum.
2. In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep?
Antwoord: Aangezien de dimensies van de nieuwbouw buiten de dimensies van de huidige bebouwing vallen zullen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord.
3. Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?
Antwoord: Niet van toepassing.
4. Indien de eventuele archeologische waarden niet kunnen worden behouden: Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?
Antwoord: Geadviseerd wordt een verkennend booronderzoek uit te voeren om de gespecificeerde verwachting te toetsen in het veld. Het verkennend booronderzoek heeft als doel het vaststellen van de bodemopbouw en eventuele verstoringen.
Aanbeveling
ADC ArcheoProjecten adviseert om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen.
Veldonderzoek:
Door omstandigheden is het niet mogelijk gebleken om op de locatie op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usseler Markeweg een archeologisch veldonderzoek uit voeren waarbij middels boringen de archeologische waarden van dit gebied in kaart kan worden gebracht. Ten behoeve van de procedure van het bestemmingsplan "Het Brunink-Erve Leppink" (het als ontwerp ter visie leggen) wordt vooralsnog volstaan met het bureau-onderzoek. Overigens zijn in de regels behorende bij dit bestemmingsplan bepalingen opgenomen die de eventueel aanwezige archeologische waarden in dit gebied, voordat er gebouwd kan worden, dienen te beschermen. Daarnaast is middels een aanduiding op de verbeelding het gebied aangegeven waarvoor het onderzoeksgebied categorie b van toepassing is. Bij de uiteindelijke vaststelling door de raad zal het definitieve rapport (bureau- en veldonderzoek) en het ambtelijke advies hierop voor vaststelling worden aangeboden.
Definitief Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en deels karterend booronderzoek.
Volgens de gespecificeerde verwachting uit het bureauonderzoek werden in het plangebied archeologische resten verwacht vanaf het laat-Paleolothicum. Gezien de reeds aangetroffen archeologische vindplaatsen werden met name resten uit het Meso- en Neolithicum verwacht.
Tijdens het booronderzoek is gebleken dat ter hoogte van de bebouwingen en het erf de bodem tot in de C-horizont omgewerkt is. Dit houdt in dat eventuele archeologische resten (met uitzondering van diepe archeologische sporen) ter plaatse niet meer in situ aanwezig zullen zijn. In het overige deel van het plangebied, ter plaatse van het weiland, is vanaf de B-horizont (en in sommige locaties vanaf de E-horizont) een intacte bodemprofiel aangetroffen. Hier kunnen nog intacte archeologische resten aanwezig zijn.
Om dit te toetsen heeft ter hoogte van wtee van de nieuwe bebouwingen (blokken 2 en 3; boringen 8 t/m 10 uit het verkennende bodemonderzoek) een katerend booronderzoek plaatsgevonden. In totaal zijn zes boringen verricht. Tijdens dit onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats. De kans dat bij bouwwerkzaamheden archeologische resten worden aangetast, wordt klein geacht.
Op de locaties waar gebouwd gaat worden, is de kans op intacte archeologische resten klein. ADC ArcheoProjecten adviseert om de bouwlocaties vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Advies aan de gemeente Enschede door Adviseur ruimtelijke kwaliteit (Regio Archeoloog Twente) namens de gemeente Enschede.
Met het archeologisch onderzoek wordt ingestemd en is het uitvoeren van een vervolgonderzoek niet nodig. Geadviseerd wordt het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat (leefgebied) van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen, welke zijn geïncorporeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In dit kader is de volgende natuurwet- en regelgeving van belang:
- Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming);
- Flora- en Faunawet (soortenbescherming);
- Nota Ruimte, in streekplannen/structuurvisies uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied.
De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudings- doelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de minister van LNV bevoegd gezag is) vereist.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en Faunawet
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en Faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsbevoegdheid is geregeld in artikel 75 e.v. van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.
De Flora- en Faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
- 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
- 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient vrijwel altijd ontheffing te worden gevraagd;
- 3. tabel 2 soorten, een tusssencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en Faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Aan het verlenen van ontheffing door de minister zijn, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden verbonden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De lichte toets geldt voor tabel 1- en tabel 2 soorten en voor de meeste vogels en houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De uitgebreide toets geldt voor tabel 3 soorten en de jaarrond beschermde vogelsoorten en houdt in dat:
- de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen oftewel geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en;
- er geen alternatief is voor de activiteiten en;
- er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, etc.) en;
- de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.
Beoordeling rapportage Gemeente Enschede
In het kader van de planontwikkeling voor de realisatie van een woonzorgcomplex op het erve Leppink is door ecologisch adviesbureau Koenders & partners in februari 2011 een verkennend Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (rapportnr. 100900, Koenders & partners d.d. 11 februari 2011), dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd, blijkt dat er geen beschermde plantensoorten zijn aangetoond of te verwachten. Ook zijn er geen strikt(er) beschermde diersoorten aangetoond of te verwachten. Wel zijn in de te slopen stallen diverse nesten van de boerenzwaluw aangetroffen, die vallen in 'categorie 5'. Nesten in categorie 5 zijn in beginsel niet jaarrond beschermd tenzij dit op grond van zwaarwegende feiten of de ecologische omstandigheden ter plaatse toch noodzakelijk wordt geacht. In het onderzoek wordt hier niet op ingegaan, de rapportage zal op dit punt moeten worden aangevuld. Uit het onderzoek blijkt verder dat in de te handhaven voormalige bedrijfswoning een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig is, deze blijft behouden. De onderzoeksrapportage benoemt vervolgens een aantal in acht te nemen mitigerende maatregelen ter waarborging van de instandhouding van de functionele leefomgeving van de verblijfplaats van gewone dwergvleermuis, indien deze worden uitgevoerd zijn er bij realisatie van het woonzorgcomplex geen negatieve gevolgen voor deze soort te verwachten. Verder valt het op dat in het onderzoek voor wat betreft de overige zoogdieren niet wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van steenmarter, een in Enschede veel voorkomende en op grond van de Flora- en faunawet middelzwaar beschermde (tabel 2) soort. De rapportage zal ook op dit punt moeten worden aangevuld.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Gemeente Enschede hebben Koenders & partners een aanvulling op de rapportage (d.d. 23 september 2011) aangeleverd waarin nader wordt ingegaan op de boerenzwaluw, de steenmarter en de das. Uit deze aanvulling blijkt dat de aanwezigheid van de strikt beschermde soorten steenmarter en das niet is aangetoond of te verwachten en dat er geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan de boerenzwaluw als jaarrond beschermd zou moeten worden aangemerkt.
Op basis van de rapportage kan dan ook met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Het uitvoeren van nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet is naar verwachting niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het Flora- en fauna-onderzoek (Ecologisch quickscan geessinkbraakweg 23-25 te Enschede, d.d. 17 februari 2011) en de aanvulling op dit onderzoek d.d. 23 september 2011 alsmede bovenstaande advies van de gemeente Enschede zijn als één bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Hoofdstuk 6 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
6.1 Ontwikkelingsmogelijkheden Volgens Gids 'Sprekend Enschede'
De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.
Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied van het bestemmingsplan "het Brunink- Erve Leppink" maakt deel uit van het stadsdeel zuid. Binnen dit stadsdeel is het een onderdeel van het wijkdeel Helmerzijde waarvoor in de gids "Sprekend Enschede" een grondhouding geldt van 'respecteren met gericht vernieuwen'. Binnen dit gebied dienen nieuwe plannen zich te voegen naar de bestaande ruimtelijke hoofdopzet en kunnen enkele elementen gericht worden vernieuwd.
Ruimtelijke hoofdopzet Helmerzijde.
Het betreft hier grotendeels een belangrijke 'groene wig' die een belangrijke functie vervult in de ruimtelijke hoofdstructuur van de stad Enschede. In dit groene gebied bevinden zich een aantal maatschappelijke functies zoals o.a. sport- en zorgvoorzieningen. Daarnaast kent dit gebied een aantal recreatieve routes en 'historische' bomenlaantjes. De Helmerzijde wordt doorsneden door de wijkontsluitingsweg Broekheurnering en verdeelt dit wijkdeel in een noordelijk en zuidelijk deel..
Te respecteren elementen in de Helmerzijde:
Voor wat betreft de 'vorm' dient de bestaande 'groene wig' in de ruimtelijke hoofdstructuur van de stad Enschede te worden gerespecteerd. Dit geldt ook voor de ruimtelijke geleding tussen de wijken Helmerhoek en de Wesselerbrink als gevolg van deze groene wig. Bij eventuele nieuwbouw dient waarde te worden gehecht aan het karakter van solitaire bebouwing op een groene onderlegger.
Voor wat betreft functionele invullingen in dit gebied dient in het noordelijk deel van de Helmerzijde maatschappelijke voorzieningen zoals sport-, zorg- en groenfuncties als hoofdfuncties voor dit gebied te worden gerespecteerd. Voor het zuidelijk deel geldt dit enkel voor de maatschappelijke voorzieningen van sport- en groenfuncties. daarnaast kunnen eventuele zorgvoorzieningen in dit gebied uitgebreid worden met (onder meer) woonzorgwoningen.
Gericht te vernieuwen:
Vorm:
* Het bestaande benzinestation ligt dominant in de groene wig. Afschermen aan de zuid- en oostzijde met groen.
* Naast het benzinestation is ruimte voor een bestaande gebouw, mits afgeschermd door groen.
* Door het intensiveren van het gebruik van sportvelden door kunstgras kan ruimte aan de randen van de wig vrijkomen ten behoeve van een kleinschalige en zelfstandige woningbouw.
Functie:
* Wonen (en werken aan huis) is ondergeschikt aan de hoofdfunctie.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
7.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
7.1.1 Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet is de opvolger van de oude WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) die uit 1965 stamt. In de Wro heeft de vernieuwing van het ruimtelijke instrumentarium en de nieuwe rolverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente gestalte gekregen. Snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling zijn belangrijke basisprincipes van de nieuwe Wro. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Vanaf 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van nieuwe ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend.
Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en digitaal beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen worden onderling vergelijkbaar. Om dit mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro.
7.1.2 RO-standaarden 2008
De RO-standaarden 2008 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:
- standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke
instrumenten moeten voldoen;
- praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
- een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
- een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.
De RO-standaarden 2008 zijn voor het grootste deel wettelijk verankerd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Deze Regeling beschrijft hoe plannen digitaal moeten worden vervaardigd, beschikbaar gesteld en uitgewisseld.
De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor het bestemmingsplan zijn:
IMRO
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke instrumenten voorgeschreven. Wettelijk is voorgeschreven dat het IMRO 2008-datamodel moet worden toegepast voor ruimtelijke instrumenten die als ontwerp na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd.
SVBP 2008
SVBP 2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingsplannen vastgelegd. Hierin zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen opgenomen. De SVBP 2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader, verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge' verbeelding betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de verbeelding). 'Digitale' verbeelding betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.
STRI 2008
STRI 2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO 2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.
7.2 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
7.2.1 Algemeen
Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
7.2.2 Wijze van bestemmen
Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.
Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
7.2.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Het Brunink- Erve Leppink” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.
Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
7.2.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
7.3 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren kaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
7.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Het Brunink- Erve Leppink”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 - Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 - Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming weergegeven. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.
Artikel 3: Groen
De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
In het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" is het meest noordwestelijk deel van het plangebied bestemd voor 'Groen' bestemd. Dit gebied is in het voortraject van dit bestemmingsplan, in een later stadium aan het plangebied toegevoegd. Reden hiervoor was dat het hier gaat om een zogenaamde 'witte vlek' binnen de gemeente Enschede en waarvoor nog geen enkele bestemmingsplan geldt of van toepassing is. Dit hiaat wordt middels onderhavig bestemmingsplan gecorrigeerd.
Artikel 4: Maatschappelijk
De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor doeleinden die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).
In het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" is voor het betreffende perceel op de hoek van de Geessinkbraakweg en de Usselermarkeweg gekozen voor de bestemming "maatschappelijk". Het gaat hier om een bestemming waarbinnen de realisatie van een woonzorgcomplex met daarbij behorende voorzieningen gerealiseerd kan worden. Vermeld dient te worden dat binnen deze bestemming voor het oostelijk deel van het gebied van dit bestemmingsplan, middels een functieaanduiding, de aanleg van een parkeerterrein en/of voorzieningen ten behoeve van het parkeren zijn uitgesloten.
7.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels..
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
7.3.5 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.
De herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
Lijst van bedrijfstypen
In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. Per bedrijfstype is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
In de nieuwste versie van de VNG-brochure is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient behalve op de vier belangrijkste milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid ook te worden gelet op de volgende aanvullende milieu- en omgevingsaspecten:
- potentiële trillingshinder;
- lucht-, water- of bodemverontreiniging;
- visuele hinder;
- verkeersaantrekkende werking;
- het al dan niet continue karakter van de activiteit;
- externe veiligheid.
In de Lijst van bedrijfstypen zijn daarom als extra hulpmiddel indices opgenomen om te kunnen bepalen bij welke bedrijfstypen rekening moet worden gehouden met een of meer aanvullende milieu-aspecten.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- Zijn de normen duidelijk ?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie plaonologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd met als hoofddoel de ontwikkeling van een woonzorgcomplex ten behoeve van dementerende ouderen en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking op het Erve Leppink.
Exploitatieovereenkomst:
De gronden in het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" zijn particulier eigendom en worden door een projectontwikkelaar ontwikkeld. De gemeente Enschede is met de ontwikkelaar op 2 augustus 2011 een exploitatieovereenkomst aangegaan waarin het kostenverhaal is opgenomen. Onderdeel van deze overeenkomst is een planschaderegeling waarbij planschades die voor eventuele vergoeding in aanmerking kunnen komen, voor rekening van de ontwikkelaar zijn. Van deze overeenkomst is mededeling gedaan in de Huis-aan-Huis van 10 augustus 2011 en heeft de zakelijke beschrijving (de exploitatieovereenkomst) van 11 augustus 2011 tot en met 22 september 2011 ter inzage gelegen.
Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt daarmee voldaan aan de wettelijke verplichtingen.
Hoofdstuk 9 Participatie
9.1 Adviezen
Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" is het erkende wijkorgaan 'Stichting Wijkraad Wesselerbrink' actief die, op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken, om advies is gevraagd.
Per email van 1 november 2011 heeft de "Stichting Wijkraad Wesselerbrink" aangegeven met de plannen voor het Erve Leppink in te kunnen stemmen en heeft over dit bestemmingsplan geen verdere opmerkingen geplaatst.
De plannen voor het Erve Leppink zijn tevens, vanwege de ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan direct tegen de woonwijk Helmerhoek en het werkingsgebied van de Wijkraad Helmerhoek aan, voorgelegd aan de wijkraad Helmerhoek. Per email van 26 juli 2011 heeft de wijkraad Helmerhoek laten weten positief tegenover deze plannen te staan.
Vanwege het feit dat het gebied van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" direct aan de rand van de wijk Helmerhoek is gesitueerd en daardoor een aantal bewoners van deze wijk, vooral die nabij het plangebied, als direct betrokkenen kunnen worden aangemerkt, is door de initiatiefnemer op 27 september 2011 een inloopavond georganiseerd waarbij bewoners zijn uitgenodigd om van de plannen voor het Erve Leppink kennis te nemen en hierover hun meningen te uiten. Gesteld kan worden dat de gepresenteerde plannen door de aanwezige bewoners positief zijn ontvangen. Bespreking van het plan met bewoners heeft ertoe geleid dat het ontwerp van het bouwplan een aantal meters oostwaarts is opgeschoven en daardoor op een grotere afstand van de bestaande woningen is komen te liggen. Ook met betrekking tot deze verschuiving zijn de direct betrokken bewoners geïnformeerd.
Het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" heeft vervolgens van 19 januari 2012 tot en met 29 februari 2012 als ontwerp ter visie gelegen. Gedurende de termijn van ter visielegging zijn er in totaal vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een zienswijzenverslag. Dit zienswijzenverslag: het "Zienswijzenverslag bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" (d.d. februari 2012) is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
9.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" voorgelegd aan de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel, de VROM-Inspectie, Brandweer Enschede, Het Oversticht en de Stichting Natuur- en Milieuraad Enschede.
Daarnaast hebben zowel de wijkraden voor de Helmerhoek als ook die van de Wesselerbrink met het plan ingestemd.
9.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
De openbare kennisgeving van het voornemen een bestemmingsplan voor de locatie Erve Leppink voor te bereiden, heeft o.a. plaats gevonden middels een advertentie in de Huis-aan-Huis van 22 juni 2011.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Het Brunink- Erve Leppink" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl.
Het bestemmingsplan “Het Brunink- Erve Leppink” heeft van 19 januari 2012 tot en met 29 februari 2012 als ontwerp ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal vijf zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in een nota zienswijzenverslag Erve Leppink samengevat verwoord en beantwoord. Dit zienswijzenverslag is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. De ingediende zienswijzen hebben, anders dan enkele tekstuele aanpassingen in deze toelichting, niet geleid tot een aanpassing van de planregels en verbeelding.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen (Stedelijk Gebied)
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen (stedelijk gebied)
Bijlage 1 Bodemrapportage
Bijlage 2 Archeologie
Bijlage 3 Archeologie- Definitief
Bijlage 3 Archeologie- definitief
Bijlage 4 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 4 Flora- en faunaonderzoek