Enschede Noord 2013
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 14-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.BP00017-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.7 andere geluidsgevoelige gebouwen:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:
- a. een onderwijsgebouw;
- b. een ziekenhuis;
- c. een verpleeghuis;
- d. een verzorgingstehuis;
- e. een psychiatrische inrichting;
- f. een kinderdagverblijf
met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.
1.8 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.
1.14 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.15 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.16 bestaand gebruik
Het gebruik, zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag:
het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.29 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.30 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.31 experimentele woningbouw
Woningbouw waarbij innovatie concepten en duurzaamheid een belangrijke rol spelen.
1.32 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.
1.33 garageboxen:
een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.
1.34 gastenverblijf:
een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.37 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.38 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.40 hotel
een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.41 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.42 kantooreenheid:
een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.
1.43 ligplaats:
een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.
1.44 luifel:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.45 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.46 motorvoertuig:
alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.
1.47 niet zelfstandige detailhandel
detailhandel die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en naar aard, omvang en openingstijden ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.48 niet zelfstandige horeca
horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.49 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.
1.50 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.51 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.52 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.53 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.54 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.55 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.56 risicovol bedrijf
een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen en/of Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen.
1.57 risicovolle inrichting:
- 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
- 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.58 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.59 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.60 sportvoorzieningen:
gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.
1.61 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken , zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.62 verblijfsgebied:
een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.
1.63 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.64 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.65 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.66 vuurwerkbedrijf:
inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.
1.67 warmte-koude opslag
energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.
1.68 woning / wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.69 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.70 woonschip:
een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.
1.71 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.72 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.73 zorgwoning:
Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de afstand tot de perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.6 de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.7 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.8 maximum bebouwingspercentage
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.9 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.)
de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.
2.10 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
- 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een zelfstandig kantoor toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is zakelijke dienstverlening toegestaan, met uitsluiting van belwinkels en internetcafé's;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte" is een praktijkruimte toegestaan;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" is een (ondergrondse) parkeergarage toegestaan, met een diepte van maximaal 3 bouwlagen;
- f. Ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG” is een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG toegestaan;
- g. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
- h. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" zijn de gronden tevens bestemd voor de bouw en instandhouding van een bedrijfswoning, met dien verstande dat per perceel binnen het gebied waarvoor de aanduiding is opgenomen, maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan.
- i. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer" zijn de gronden tevens bestemd voor het bedrijf overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 3).
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 3.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 3.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. artikel 3.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de bereikbaarheid van hulpdiensten;
- d. voldoende parkeergelegenheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
- b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij uit beoordeling van het bevoegd gezag blijkt dat de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
- c. Bestaande bedrijfsmatige opslag, die afwijkt van het bepaalde in lid 3.5, onder a en/of b, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
- d. In afwijking van het bepaalde in lid 3.1, onder a zijn risicovolle bedrijven niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing toegestaan.
- e. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
- b. lid 3.5. onder c, ten behoeve van de vestiging van een risicovol bedrijf op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”,
- b. het verwijderen van de aanduiding “dienstverlening”,
- c. het verwijderen van de aanduiding “parkeergarage”;
- d. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer” en het verwijderen daarvan van de bij deze regels behorende bijlage 3,
- e. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a tot en met d, kan niet eerder worden vastgesteld:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- f. het toevoegen van de aanduiding "verblijfsgebied";
- g. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf” in de bestemming “Dienstverlening” ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf;
- h. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf” in de bestemming “Wonen”, alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 27 (zie algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 20 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- i. Een wijzigingsplan als bedoeld onder h kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groen- en parkeervoorzieningen;
- b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer" zijn de gronden tevens bestemd voor het bedrijf overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 1).
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinriching.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, voor de bouw van gebouwen voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
- b. lid 4.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 4.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 4.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" in de bestemming "Bedrijf" ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming "Bedrijf" van overeenkomstige toepassing is;
- b. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening in de bestemming "Groen".
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg, en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen, en een autowasserij;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.3 onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 5.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een garagebedrijf;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een praktijkruimte;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf-Verkoop motorbrandstoffen zonder lpg” in de bestemming “Bedrijf”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming “Bedrijf” van overeenkomstige toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Centrum
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. detailhandel, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot detailhandelsbedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep “Detailhandel” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met dien verstande dat supermarkten eveneens zijn toegestaan;
- 2. dienstverlening, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en is beperkt tot dienstverlenende bedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep “Dienstverlening” van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) ;
- 3. horeca, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 4. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 5. bedrijven, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 6. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de verdiepingen;
- 7. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, ontsluitingswegen, liftinstallaties, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a sub 5 is de vestiging van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en geluidzoneringsplichtige inrichtingen uitgesloten.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 6.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 6.2.3, onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 6.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 6.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- e. lid 6.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.1, onder a sub 5, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 6.1, onder a sub 5, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 6.4, onder a sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- c. lid 6.4, onder a sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. functies, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 2. niet zelfstandige detailhandel en horeca;
- 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “wonen” is wonen toegestaan, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk uit de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1);
- e. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van café's en bars;
- f. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van horeca - lichte horeca" zijn uitsluitend de volgende horeca-activiteiten toegestaan: een aan de hoofdfunctie naar aard en omvang ondergeschikt restaurant en/of een congres- en vergaderruimte, die uitsluitend toegankelijk is via de ingang(en) van de hoofdfunctie en waarvoor geen aparte reclame mag worden gemaakt.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een culturele voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande culturele voorziening in een culturele voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die culturele voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a, op die locatie toegestane culturele voorzieningen;
- b. lid 7.2.3, onder a sub 2, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
- e. lid 7.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan toegestaan op grond van lid 7.1, onder a sub 2, lid 7.1 onder e en lid 7.1 onder f;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. het bepaalde in lid 7.1, onder d, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder d, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- c. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding "bedrijf";
- b. het verwijderen van de aanduiding “horeca”,
- c. het onder a en b genoemde wijzigingsplan, kan niet eerder worden vastgesteld:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- d. het toevoegen van de aanduiding "dienstverlening";
- e. het toevoegen van de aanduiding "kantoor" ten behoeve van de vestiging van een zelfstandig kantoor;
- f. het toevoegen van de aanduiding "maatschappelijk", ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening, met dien verstande dat uitsluitend voorzieningen zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende LijstvanBedrijfstypen (bijlage 1);
- g. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte";
- h. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - lichte horeca";
- i. het toevoegen van de aanduiding "café";
- j. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra;
- k. het toevoegen van de aanduiding "verblijfsgebied".
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Gemengd - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Gemengd - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor
- 1. kantoren die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Kantoren" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 200 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel;
- 2. dienstverlening;
- 3. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 4. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel' is detailhandel toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend op de begane grond is toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is op de begane grond een horecabedrijf toegestaan, die is genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met dien verstande café's en bars niet zijn toegestaan;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor", zijn kantoren en zakelijke dienstverlening toegestaan, met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel.
- e. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2.3, onder a sub 1, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 8.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 8.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 8.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- b. lid 8.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”,
- b. het verwijderen van de aanduiding “horeca”,
- c. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a tot en met b, kan niet eerder worden vastgesteld:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- d. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening” ten behoeve van zakelijke dienstverlening;
- e. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte" ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte;
- f. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dat is genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- g. het toevoegen van de aanduiding “bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat is genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Gemengd - 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Gemengd-3” aangewezen gronden zijn bestemd voor
- 1. bedrijven die zijn genoemd in categorie A en B uit de hoofdgroep "Bedrijven", met dien verstande dat risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- 2. maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A en B uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 3. culturele voorzieningen, die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Cultuur en ontspanning" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- 4. detailhandel, met een maximum toegestane vloeroppervlakte van in totaal 750 m² b.v.o.;
- 5. horeca, dat zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met uitzondering van bar en café's;
- 6. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 7. ondergrondse) parkeergarage(s), met een diepte van maximaal 3 bouwlagen;
- 8. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding "kantoor" zijn kantoren toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- c. ter plaatse van de aanduiding “detailhandel uitgesloten" is geen detailhandel toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding "gemengd" zijn in afwijking van het genoemde onder a sub 1, 2, 3, 4, en 5 bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen, detailhandel en horeca toegestaan, met dien verstande dat deze functies uitsluitend toegestaan zijn op de begane grond.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.1, onder a sub 1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder e, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 9.2.3, onder a sub 2, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 9.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 9.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
- e. lid 9.2.8, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 50 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.1, onder a sub 1, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a sub 1, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 9.1, onder a sub 2, ten behoeve van het toestaan van een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 2 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a sub 2, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- c. lid 9.1, onder a sub 3, ten behoeve van het toestaan van een culturele voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 2 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- d. lid 9.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- e. lid 9.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”;
- b. het toevoegen van de aanduiding "maatschappelijk" ten behoeve van de vestiging van maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorie A de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- c. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte" ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte;
- d. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf die is genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- e. het toevoegen van de aanduiding “bedrijf” ten behoeve van de vestiging van een bedrijf die is genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2).
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Gemengd - 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Gemengd-4” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijven, die zijn genoemd in categorie A en B uit de hoofdgroep "Bedrijven" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 is de vestiging van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet toegestaan;
- 3. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in categorie A en B uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 4. culturele voorzieningen, die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Cultuur en ontspanning" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 5. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 6. detailhandel, met een maximum toegestane vloeroppervlakte van in totaal 5.800 m² b.v.o.;
- 7. dienstverlening;
- 8. kantoren;
- 9. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2), met een maximum toegestane vloeroppervlakte van 1.500 m2 b.v.o. en met uitzondering van bar en cafe's, en daarnaast is boven de 1.500 m2 b.v.o. één hotel toegestaan, met dien verstande dat de hotelfunctie uitsluitend is beperkt tot een maximum van 80 hotelkamers;
- 10. sportvoorzieningen met een maximum toegestane vloeroppervlakte van 1.200 m² b.v.o., met dien verstande dat deze functie is beperkt is tot sportbedrijven die zijn genoemd in de categorie A en B uit de hoofdgroep "Sport" van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) en met dien verstande dat sporthallen niet zijn toegestaan;
- 11. (ondergrondse) parkeergarage(s), met een diepte van maximaal 4 bouwlagen;
- 12. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder e, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 10.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 10.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 7 meter;
- d. lid 10.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 50 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.1, onder a sub 1, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 2 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 10.1, onder a sub 3, ten behoeve van het toestaan van een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 2 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- c. lid 10.1 , onder a sub 4, ten behoeve van het toestaan van een culturele voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 2 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane culturele voorzieningen;
- d. lid 10.1, onder a sub 9, ten behoeve van een horecavoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Horeca van bijlage 2 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.1, onder a sub 9, op die locatie toegestane horecavoorzieningen;
- e. lid 10.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- f. lid 10.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte" ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Groen
11.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. groenstroken, plantsoenen, houtwallen en boomsingels;
- 2. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater;
- 3. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- 4. speelvoorzieningen en picknickplaatsen;
- 5. (openbare) nutsvoorzieningen;
- 6. geluidswerende voorzieningen;
- 7. in-en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende woningen en bouwpercelen;
- 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "waterberging" is een ondergrondse waterberging toegestaan;
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 11.2.3 onder b voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- b. lid 11.2.5 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van:
- a. detailhandel;
- b. een seksinrichting.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de van de bestemming “Groen” in de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" ten behoeve van verkeersvoorzieningen.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Kantoor
12.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. kantoren;
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “wonen” is wonen toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1)
- d. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. voldoende parkeergelegenheid.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in categorie 1 of 2 van de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 12.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 12.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 12.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 12.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
- horeca;
- hotels;
- detailhandel;
- een seksinrichting.
- c. in afwijking van het bepaalde in lid 12.1, onder j zijn risicovolle bedrijven niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing toegestaan.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.5, onder a sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- b. lid 12.5, onder a sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- c. lid 12.5. onder b, ten behoeve van de vestiging van een risicovol bedrijf op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.
12.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk",
- b. het verwijderen van de aanduiding “wonen”,
- c. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf”,
- d. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a tot en met c, kan niet eerder worden vastgesteld:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- e. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening” ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
- f. het toevoegen van de aanduiding "horeca", met uitzondering van café's, bars, hotels en pensions, congrescentra en conferentieoorden;
- g. het toevoegen van de aanduiding "sport" ten behoeve van sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- h. het wijzigen van de bestemming “Kantoor” in de bestemming “Dienstverlening” ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
- i. het wijzigen van het maximum aantal wooneenheden.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “wonen” is wonen toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “sport” zijn sportvoorzieningen toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- d. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van café's en bars;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn functies toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- f. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn kantoren toegestaan; met een maximum toegestane vloeroppervlakte van in totaal 4.00 m² b.v.o.;
- g. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening " is zakelijke dienstverlening toegestaan;
- h. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn functies toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- i. Ter plaatse van de aanduiding "waterberging" is een ondergrondse waterberging toegestaan;
- j. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- k. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer" zijn de gronden tevens bestemd voor het bedrijf overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 3);
- l. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen toegestaan, bestaande uit maximaal 3 bouwlagen.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 13.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 13.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 13.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 13.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
- een seksinrichting.
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 13.1, onder j zijn risicovolle bedrijven niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing toegestaan.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 13.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 13.1, onder h, ten behoeve van het toestaan van een culturele voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder h, op die locatie toegestane culturele voorzieningen;
- c. lid 13.1, onder j, voor het toestaan van een bedrijfsactiviteit die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die bedrijfsactiviteit, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder j, op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten.
- d. lid 13.1, onder j, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder j, op die locatie toegestane bedrijven;
- e. lid 13.5. onder b, ten behoeve van de vestiging van een risicovol bedrijf op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding "sport";
- b. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”;
- c. het verwijderen van de aanduiding "wonen";
- d. het verwijderen van de aanduiding “horeca”;
- e. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf”,
- f. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a tot en met e, kan niet eerder worden vastgesteld:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- g. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van hotels en congrescentra;
- h. het toevoegen van de aanduiding “kantoor” ten behoeve van de vestiging van een zelfstandig kantoor;
- i. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte";
- j. het toevoegen van de aanduiding "verblijfsgebied";
- k. het wijzigen van de bestemming “Maatschappelijk” in de bestemming “Wonen”, alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 27 (zie algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 20 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- l. Een wijzigingsplan als bedoeld onder f kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat de financiële uitvoerbaarheid anderszins voldoende verzekerd is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie;
- b. verenigingsleven;
- c. groenstroken, plantsoenen, houtwallen en boomsingels;
- d. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterhuishouding, waaronder inbegrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater;
- e. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- f. geluidswerende voorzieningen;
- g. perceelsafscheidingen;
- h. speelvoorzieningenen en picknickplaatsen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, fietsenstallingen, straatmeubilair en andere werken.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 14.2.3, onder a voor de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 14.2.3, onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- c. lid 14.2.4, onder a voor de bouwhoogte van speelvoorzieningen tot maximaal 10 meter;
- d. lid 14.2.6 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de van de bestemming “Recreatie” in de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" ten behoeve van verkeersvoorzieningen;
- b. het wijzigen van de bestemming “Recreatie” in de bestemming “Wonen”, alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 27 (zie algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 20 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- c. Een wijzigingsplan als bedoeld onder f kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een Afwijken op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat de financiële uitvoerbaarheid anderszins voldoende verzekerd is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Sport
15.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- 2. niet zelfstandige horeca, en aan de hoofdfunctie sport ondergeschikte en ondersteunende detailhandel, met dien verstande dat muziekcafés en discotheken niet zijn toegestaan;
- 3. additionele maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met dien verstande dat religieuze voorzieningen niet zijn toegestaan;
- 4. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer" zijn de gronden tevens bestemd voor het bedrijf overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 3);
15.2 Bouwregels
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 15.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
- b. lid 15.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 15.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 15.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 15.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 15.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met dien verstande dat de vestiging van café's, bars, discotheken, hotel en pensions, muziekcafé's en conferentieoorden en congrescentra niet zijn toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. hoofdverkeerswegen en wegen;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. tunnels, viaducten en bruggen;
- 4. rotondes;
- 5. parkeervoorzieningen;
- 6. groenvoorzieningen;
- 7. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 8. geluidwerende voorzieningen;
- 9. (openbare) nutsvoorzieningen;
- 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 16.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- b. lid 16.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 17 Verkeer - Openbaar Vervoer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer- Openbaar Vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijliggende wegen ten behoeve van het openbaar vervoer;
- b. voet- en fietspaden
- c. verkeersvoorzieningen;
- d. geluidwerende voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het bergen en afvoeren van hemelwater;
- g. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en andere werken;
- h. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 17.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- b. lid 17.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied
18.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. gebiedsontsluitingswegen;
- 2. erftoegangswegen;
- 3. woonerven;
- 4. pleinen;
- 5. voet- en fietspaden;
- 6. erf- en perceelscheidingen;
- 7. parkeervoorzieningen;
- 8. overige verkeersvoorzieningen;
- 9. groenvoorzieningen;
- 10. geluidwerende voorzieningen;
- 11. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het bergen en afvoeren van hemelwater;
- 12. speelvoorzieningen;
- 13. straatmeubilair;
- 14. (openbare) nutsvoorzieningen;
- b. Ter plaatse van de aanduiding "waterberging" is een ondergrondse waterberging toegestaan;
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de milieusituatie;
- e. de parkeersituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
18.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 18.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- b. lid 18.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “wonen” ten behoeve van het gebruik van gronden van aangrenzende woningen als tuin;
- b. het wijzigen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" in de bestemming "Wonen", alsmede het toevoegen van een bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 27 (algemene aanduidingsregels);
- 2. de diepte van de woningen mag maximaal 13 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van de woningen maximaal 12 meter mag bedragen;
- 4. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw of een blok van twee of meer aaneengesloten hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 5. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 6. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 7. voor het overige het bepaalde in artikel 20 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- c. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sloten, beken, vijvers, poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het bergen en afvoeren van hemelwater;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
- e. groenstroken;
- f. wandel- en fietspaden;
- g. recreatief medegebruik;
- h. (openbare) nutsvoorzieningen;
- i. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, dammen en/of duikers, vlonders, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers en groenvoorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met dien verstanden dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst vanBedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is dienstverlening toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf” is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "garage" is een garagebedrijf toegestaan;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "café" zijn café's en bars toegestaan, zoals genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1),
- f. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 of 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk en/of is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Cultuur en ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- g. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Detailhandel van de bij deze regels horende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- h. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van café's en bars;
- i. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn functies toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- j. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn kantoren en/of kantooreenheden toegestaan;
- k. Ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte" is een praktijkruimte toegestaan;
- l. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
- m. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer" zijn de gronden tevens bestemd voor het bedrijf overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 3);
- n. Ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage” is een onderbouw ten behoeve van parkeervoorzieningen en bergingen toegestaan, bestaande uit maximaal 3 bouwlagen beneden peil.
20.2 Bouwregels
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving;
- b. verkeersveiligheid;
- c. voldoende parkeergelegenheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de bescherming en instandhouding van monumentale bomen.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 20.2.1, onder d, voor het bouwkundig splitsen van bestaande woningen, niet zijnde woningen in een bestaand woongebouw, in meerdere zelfstandige woningen;
- b. lid 20.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.2.1 , onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- c. lid 20.2.1 , onder b, voor het toestaan van een hoger maximum bebouwingspercentage tot maximaal 100% per perceel, voor het realiseren van experimentele bouwwerken en voor zover gelegen binnen de specifieke bouwaanduiding met lettercode a;
- d. lid 20.2.3, voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrenzen;
- e. lid 20.2.4, voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrenzen;
- f. lid 20.2.5, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied;
- g. lid 20.2.6, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
- h. lid 20.2.6, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
- i. lid 20.2.6, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
- j. lid 20.2.9, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf;
- 3. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning;
- 4. het gebruik van vrijstaande gebouwen met een functieaanduiding buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 20.1, onder c, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.1, onder c, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 20.1, onder f, ten behoeve van het toestaan van een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.1, onder f, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- c. lid 20.1, onder i, ten behoeve van het toestaan van een culturele voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van bijlage 1 van deze regels, dan wel in die hoofdgroep is genoemd in één categorie hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 20.1, onder i, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- d. lid 20.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- e. lid 20.5, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 21 Leiding - Hoogspanning
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. De maximum bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de ondergrondse hoogspanningsleiding bedraagt 10 meter.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding;
- b. hierdoor geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en
- c. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
21.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze dubbelbestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van onbebouwde gronden als permanente opslag-, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de leidingbeheerder(s) en/of er aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of anderszins;
- 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de ondergrondse hoogspanningsleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
21.7 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- 1. het verwijderen van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning", indien er sprake is van het verwijderen dan wel het permanent buiten gebruik stellen van de bestaande ondergrondse hoogspanningsleiding;
- 2. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning", indien er sprake is van het verplaatsen van een bestaande leiding.
- b. Burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan de onder a.2 genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de cultuurhistorische waarde;
- 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 22 Waterstaat - Intrekgebied
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.
22.2 Bouwregels
- a. Binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden gelden voor het bouwen geen beperkingen ten opzichte van de bouwregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemming(en);
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a geldt voor het afwijken van de bouwregels behorende bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als kan worden aangetoond dat daardoor de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de grondwaterkwaliteit tenminste gelijk blijft.
22.3 Specifieke gebruiksregels
Binnen de voor "Waterstaat - Intrekgebied" aangewezen gronden is het niet toegestaan om bij een omgevingsvergunning wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming "Waterstaat - Intrekgebied" indien als gevolg van het beëindigen van de drinkwaterwinning de bescherming van het grondwater niet langer noodzakelijk is.
Artikel 23 Waterstaat - Waterlopen
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterlopen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. de bescherming en instandhouding van waterlopen en de waterhuishouding;
- b. de bescherming en instandhouding van de waterlopen;
- c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
23.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming mogen op gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterlopen" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bruggen en duikers, met een maximalebouwhoogte van 1 meter.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene Bouwregels
25.1 Onderkelderen van gebouwen
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen en het daarbij behorende erf geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:
- 1. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
25.2 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.1:
- 1. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
- 2. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw;
- 3. voor het onderkelderen van gebouwen met een geheel of gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorziening ten behoeve van parkeren op eigen terrein, indien dit uit een oogpunt van functionaliteit en veiligheid noodzakelijk is.
- b. De onder a genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
- 1. geen sprake is van een permanente verlaging of verhoging van de grondwaterstand;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
26.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.
26.2 Verbod verkoop en opslag consumentenvuurwerk
- a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemmingen 'Centrum', 'Detailhandel' en op gronden met de functieaanduiding 'detailhandel'.
- c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat de verkoop en opslag van vuurwerk binnen kaart aangegeven gebied (bijlage 5) niet toegestaan
- d. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
- 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten die genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 27 Algemene Aanduidingsregels
27.1 Milieuzones
27.2 Overige zones
Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is
- c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- g. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
- h. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 30 Algemene Procedureregels
30.1 Procedureregels wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 31 Overige Regels
31.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
31.2 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen
De vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen op gronden die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
32.1 Overgangsrecht bouwwerken
32.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 33 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, kantoren, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Enschede Noord 2013" een actuele juridisch-planologische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en is tevens noodzakelijk om enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch vast te leggen en/of mogelijk te maken In hoofdstuk 5 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.
Afbeelding 1.1. De Vluchtestraat, gelegen in de Schurinksweide.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord en maakt deel uit van het grondgebied van de gemeente Enschede.
Afbeelding 1.2. Situering van het plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Enschede Noord trekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord en onder meer de volgende wijken/buurten maken onderdeel uit van het plangebied van het bestemmingsplan: Deppenbroek, Mekkelholt, Roombeek en Schurinksweide.
Het plangebied is globaal begrensd door de volgende straten; aan de westzijde begrensd door de Deurningerstraat, aan de noordzijde door Vanekerstraat en de Voortmansweg, aan de oostzijde door de Oldenzaalsestraat en aan de zuidzijde door de Lasondersingel.
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
Het gebied 'Enschede Noord' valt thans nog onder de volgende bestemmingsplannen:
Afbeelding 1.4.1: Huidige plannen in Enschede Noord
- I. 26: Roombeek;
- II. 67: Roombeek, herziening 1;
- III. 68: Roombeek N.U.W. (Grolsch);
- IV. 76: Enschede Noord
- V. 135: Enschede Noord herziening 1.
1.5 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
Wet ruimtelijke ordening
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden. De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een milieueffectrapportage, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Deze toelichting is daarom een verplicht document (artikel 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikel 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro).
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).
1.6 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” is geen erkend wijkorgaan actief. Er heeft dan ook geen verzoek tot advies plaatsgevonden.
Omdat er binnen het plangebied geen erkende wijkorganen actief zijn, is er voor gekozen om een inloopavond te houden, voorafgaande aan de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Tijdens deze inloopavond is het mogelijk geweest het plan te bekijken en te reageren. De binnengekomen reacties tijdens de inloopavond hebben geen aanleiding gegeven wijzigingen aan te brengen in het ontwerp-bestemmingsplan.
Belangstellenden konden op de inloopavond aangeven of zij over de voortgang van het bestemmingsplan geïnformeerd wilden worden. Degenen die dat kenbaar hebben gemaakt, zijn periodiek over het bestemmingsplan geïnformeerd.
Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
Het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg.
Het bestemmingsplan is vooraf besproken in het ruimtelijk overleg met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het bestemmingsplan.
Procedure
Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).
In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: “Enschede Noord 2013” in voorbereiding te nemen gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.
Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs "elektronische weg”, dus internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan “Enschede Noord 2013” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen zijn op woensdag 19 augustus 2015 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 20 augustus 2015 tot en met 30 september 2015 voor een ieder ter inzage gelegen.
Het ontwerp-bestemmingsplan is daarnaast toegezonden aan de volgende instanties: de provincie Overijssel, de Veiligheidsregio (Brandweer Twente), Waterschap Vechtstromen, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Natuur en Milieuraad Enschede.
Van de Natuur en Milieuraad Enschede is een schriftelijke reactie ontvangen.
Zienswijzen
Van de ingekomen zienswijzen, en de gemeentelijke beantwoording daarvan, is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.
In totaal zijn er 4 zienswijzen naar voren gebracht.
De naar voren gebrachte zienswijzen hebben geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling (op onderdelen) van het bestemmingsplan. Daarnaast is aan de gemeenteraad voorgesteld het bestemmingsplan ambtshalve op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard gewijzigd vast te stellen.
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
1.7 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In het laatste twee hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
2.1 Karakteristieken En Structuur
2.1.1 Algemene beschrijving plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in buurten, wijken en stadsdelen. Per 1 januari 2000 zijn in de gemeente Enschede de buurtgrenzen aangepast aan de stadsdeelgrenzen, zodat elke buurt in zijn geheel tot een stadsdeel behoort. Het gebied waarop het bestemmingsplan "Enschede-Noord" betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord.
Het plangebied omsluit de wijken Deppenbroek, Roombeek, Schurinksweide en Mekkelholt. Globaal wordt het gebied aan de noordzijde begrensd door de wegen Vanekerstraat, Voortsweg, Voortmansweg, aan de oostzijde door de Oldenzaalsestraat, aan de zuidzijde door de Lasondersingel en aan de westzijde de wegen Deurningerstraat en Weerseloseweg. Het plangebied Roombeek behelst ook een deelgebied aan de westzijde van de Deurningerstraat, het driehoek tussen Deurningerstraat, Walhofstraat en Kottendijk. Dit gedeelte ligt buiten de gebiedsgrens van het bestemmingsplan Enschede-Noord en is opgenomen in het bestemmingsplan "Deurningerstraat".
2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit en samenhang tussen elementen
Enschede Noord is met circa 200 ha stedelijk gebied een groot deel van de stad Enschede. Ondanks de grootte wordt Enschede Noord gekenmerkt door een duidelijke ruimtelijke samenhang. Deze samenhang is ook dankzij de wederopbouw van de verwoeste wijk Roombeek ontstaan.
Afbeelding 2.1.2.1: Ruimtelijke kwaliteit in Enschede Noord.
Tussen de twee radialen, de invalswegen Deurningerstraat en Oldenzaalsestraat, en de Singel liggen verschillende stedelijk compacte woonbuurten, gestructureerd door korte en langere linten. Deze structuur is kenmerkend Enschede. Linten zijn overwegend woonstraten met een grotendeels c.q. bijna aaneengesloten bebouwing bestaande uit grondgebonden woningen met vaak diepe tuinen. De meeste linten zijn oude zandpaden die nog op de voormalige locaties liggen. Tussen de linten ontstaan bouwblokken veelal met een binnenmilieu, waar ook overwegend grondgebonden woningen met tuinen liggen in een hogere dichtheid. De stedelijke milieus hebben een menging van woningbouw, bedrijvigheid en voorzieningen. Hier komt het stadse leven en de synergie tussen functies beter tot zijn recht.
De wijk Deppenbroek heeft duidelijk een andere identiteit. Hier staat wonen in het groen centraal. Op korte afstand van de binnenstad is dit een rustige woonwijk met veel groen. In deze groene woonwijk staan veel appartementen en goedkopere rijwoningen. De stempelwijk uit de Wederopbouwperiode is de afgelopen jaren grondig vernieuwd en het aanbod aan duurdere grondgebonden woningen en grotere, luxere appartementen duidelijk verhoogd. Haar identiteit heeft Deppenbroek hierbij behouden.
Aan de stadsrand ligt een klein gebied dat met name een suburbane identiteit heeft. Ook hier ligt de nadruk op wonen. De dichtheid is lager en het zijn met name grondgebonden woningen vaak in het duurdere segment met grotere tuinen.
2.1.3 Ruimtelijke hoofdstructuur
Structuurdragers zijn openbare en bebouwde ruimten die binnen de kern een ruimtelijk structurerende en functioneel centrale rol vervullen. Voor de kern als geheel hebben ze een verbindende betekenis. De structuurdragers tezamen vormen een ruimtelijk samenhangend raamwerk dat bepalend is voor de identiteit. Binnen dit netwerk hebben de andere deelgebieden een plaats, passend binnen het karakter van het totaal. De structuurdragers worden gemarkeerd door ruimtelijk herkenbare oriëntatiepunten. Dit zijn elementen die door hun afmeting, verschijningsvorm of een andere karakteristiek opvallen in hun omgeving.
Afbeelding 2.1.3.1: Structuurdragers in Enschede Noord.
Binnen het plangebied "Enschede Noord" zijn de volgende hoofdstructuurdragers te onderscheiden:
- 1. de Laan van Noord (Lijsterstraat), met de entree aan de Deurningerstraat;
- 2. het ruggengraat van Roombeek:
- a. de Lonnekerspoorlaan;
- b. het Wijkpark Deppenbroek, gekoppeld aan de drie bleken en de Groene Scheg;
- c. de Roomweg tot aan de Knoop
Laan van Noord - De Lijsterstraat
De Lijsterstraat als hoofdstructuurdrager van Enschede-Noord valt op door zijn brede en groene profiel, groenstroken aan weerszijde met een aantrekkelijke boomstructuur aan de Lijsterstraat. De Lijsterstraat heet daarom ook de Laan van Noord. Het is niet zo zeer de bebouwing die de Lijsterstraat een bijzonder gezicht geeft. De bebouwing langs de Lijsterstraat wordt niet gekenmerkt door een uniform uiterlijk. In principe spiegelt de bebouwing langs de Lijsterstraat de opbouw van de stempelstructuur weer die achteraan volgt. Er is geen sprake van een doorgaande gevelrooilijn, de gebouwen staan evenwijdig of loodrecht naar de straat. De bouwmassa is evenzo afwisselend van rijwoningen met twee lagen en een kap tot flats of grotere complexen.
Afbeelding 2.1.3.2: Lijsterstraat (Laan van Noord)
Het ruggengraat van Roombeek
Gezien de enorme ruimtelijke en functionele betekenis van Roombeek voor Enschede-Noord is het belangrijk dat de identiteit van het gebied zich niet alleen voegt naar de bestaande context, maar daarin ook een eigen rol opeist. Dit gebeurt door het structurerende belang van de Roomweg, het oude spoorwegtracé en de drie bleken als kapstok van het stedenbouwkundig plan te onderstrepen. Aan de gehele oostzijde van de bleken is één samenhangende gesloten wand tot stand gebracht met dezelfde karakteristieke stedenbouwkundige typologie, waardoor Roombeek van een 'ruggengraat' wordt voorzien. De ruggengraat zal zich door deze hogere mate van stedelijkheid onderscheiden van de rest van het plangebied. De eigen identiteit van Roombeek uit zich verder stedenbouwkundig door enkele hoogteaccenten en bijzondere bestaande gebouwen in de structuur. De hoogteaccenten liggen rond de kruising van de Roomweg en de bleken, de zogeheten knoop. Hier ligt het hart van het nieuwe Roombeek met de musea en Prinsmare.
Afbeelding 2.1.3.3: De Lonnekerspoorlaan.
Deze structuurdragers zijn:
- I. de zogenaamde Boulevard van Noord (Beekstraat, Fazantstraat, IJsselstraat);
- II. de Voortsweg;
- III. de Roomweg vanaf de Knoop tot aan de Oldenzaalsestraat;
- IV. de Potsweg - Hulsmaatstraat;
- V. de Museumlaan
De radialen de Deurningerstraat, de Oldenzaalsestraat en de Lasondersingel zijn structurende elementen op stedelijk niveau.
De Boulevard van Noord
De Boulevard van Noord is een laan die het oude winkelcentrum van Mekkelholt met de stad en de aangrenzende wijken verbindt. Twee ruime assen komend vanuit zuiden vanaf de Deurningerstraat c.q. Roombeek en vanuit Deppenbroek eindigen bij twee woontorens die aan het Fanzantplein staan. De stedelijke bebouwing bestaat uit middelhoge appartementengebouwen die langs of haaks op de straat staan.
De Voortsweg
De Voortsweg is een typische dorps lint met vooral grondgebonden woningen. De gebouwen staan dicht op elkaar met een licht verspringende rooilijn en verschillen vaak van bouwstijl en materiaal.
De Museumlaan
De bijzonder vormgegeven wandelroute, de Museumlaan, vormt de verbinding tussen het Rijksmuseum Twenthe en het museum Twentse Welle in het oude Rozendaalcomplex aan de Roomweg. Vanaf het Rijksmuseum sluit de route aan op de H.B. Blijdensteinlaan. Deze zogeheten cultuuras verbindt de culturele voorzieningen van Roombeek met de binnenstad en is tevens een belangrijke route voor langzaam verkeer. Aan de Museumlaan staan ruime villa's onder hoogwaardige architectuur. Enkele plekken zijn nog niet bebouwd.
Afbeelding 2.1.3.4: De Museumlaan.
De Potsweg-Hulsmaatstraat
De Potsweg gaat over in de Hulsmaatstraat en verbindt Mekkelholt met de radiale invalsweg Oldenzaalsestraat en met het stadsdeel Oost. De structuur heeft geen continuïteit. De brede straat met lage grondgebonden woningen langs de Potsweg gaat over in een smallere straat met recentere nieuwbouw. In Mekkelholt verandert het straatbeeld weer. Hier wordt de bebouwing opener en grootschaliger.
2.1.4 Buurtkarakteristiek
In deze paragraaf wordt ingegaan op de buurtkarakteristiek van de verschillende wijken in Enschede Noord.
Afbeelding 2.1.4.1: Wijken in Enschede Noord.
2.1.5 Verkeer
2.1.6 Groen en landschapswaarde
2.2 Cultuurhistorie
2.2.1 Cultuurhistorie
Het plangebied Enschede-Noord omvat de deelgebieden Schurinksweide, Roombeek, Mekkelholt en Deppenbroek, en ligt tussen de Lasondersingel en de radiale hoofdinvalswegen Deurningerstraat en Oldenzaalsestraat. Het deelgebied Roombeek werd door de vuurwerkramp zwaar verwoest en is inmiddels weer opgebouwd.
In Enschede Noord is pas in de periode van de industriële revolutie sprake van een uitbreiding ten noorden van het zogenaamde ei. Langs de voormalige spoorlijn richting Oldenzaal (spoorlijn Boekelo - Oldenzaal EO) zijn de eerste grote textielcomplexen gebouwd die de ontwikkeling van Enschede Noord tot de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk bepaalden. Langs de oude landwegen, de radialen Deurningerstraat en Oldenzaalsestraat, en rond de textielcomplexen zijn de eerste woonconcentraties buiten het ei in vorm van arbeiderswoningen ontstaan. Om deze niet-geplande uitbreiding een gestructureerde ontwikkeling te geven, is er in 1907 een uitbreidingsplan ontworpen waarin een rondweg - de huidige singel - is opgenomen met afwisselend tuinstadachtige wijken en luxere huizen. De ontwikkelingen uit deze tijd zijn in Enschede Noord nadrukkelijk gekenmerkt door een radiale lintstructuur met een latere ontsluiting en bebouwing van binnenterreinen. De wijken Roombeek, Schurinksweide en delen van Mekkelholt zijn zo ontstaan.
Na de Tweede Wereldoorlog (1945 - 1960) wordt voor de gehele stad een gedetailleerd plan ontworpen, waarin voorzien wordt in een concentrisch groei rond de kern (ei). In deze periode wordt de huidige omvang van Enschede Noord bepaald. De wijk Mekkelholt is typische voorbeeld van een uitbreiding uit deze tijd. De wijk is een relatief grote uitbreiding met een verkaveling, die wordt getypeerd door middelhoogbouw rond openbare groengebieden.
Na 1960 werd dan het gat tussen Roombeek en Deppenbroek opgevuld. Rond een centraal gelegen winkelcentrum, dat door in noord-zuid richting verlopende assen met Deppenbroek en Roombeek werd verbonden, ontstond de huidige structuur van Mekkelholt. Derhalve zijn Mekkelholt structuren uit de tijd voor de oorlog en stempelstructuren te vinden.
Het Rozendaalcomplex, Balengebouw, Tetem, Lasondersingel 31-33 (voorzijde), het trafogebouw aan de H.B. Blijdensteinlaan en het watertorengebouw van 't Menko zijn als industrieel erfgoed in Roombeek aangemerkt. Met de karakteristieke kenmerken van de gebouwen zullen de plannen voor de huisvesting van de nieuwe functies zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Zij dienen als blijvende herinnering aan de bedrijvigheid van vroeger in het gebied. Om hergebruik mogelijk te maken moet een groot deel van de complexen ingrijpend gerenoveerd en aangepast worden aan de bouwfysisiche eisen die men heden ten dage aan een goede huisvesting moet stellen. Afhankelijk van de mogelijkheden om deze gebouwen een zinvolle functie te geven en afhankelijk van de financiële haalbaarheid zullen deze gebouwen zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
2.2.2 Monumenten
2.2.3 Archeologisch erfgoed
In het plangebied komen twee archeologische onderzoeksgebieden voor. Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat delen van het plangebied "Enschede Noord" zijn gelegen in archeologisch onderzoeksgebied A of archeologisch onderzoeksgebied B. De voorwaarden voor bouwen die aan dit gebiedstype zijn gekoppeld, worden toegelicht in paragraaf 4.3.
Op de verbeelding zijn beide onderzoeksgebieden als Gebiedsaanduidng terug te vinden:
- I. overige zone - archeologisch onderzoeksgebied a;
- II. overige zone - archeologisch onderzoeksgebied b.
In de regels bij dit bestemmingsplan zijn deze gebiedsaanduidingen terug te vinden onder de 'Algemene aanduidingsregels'
2.3 Ladder Duurzame Verstedelijking
Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:
- I. beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- II. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, beschrijven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- III. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig wordt ontwikkeld.
'stedelijke ontwikkeling'
Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.
'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013"
In het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" worden diverse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat hier met name om woningbouwprojecten. Onderstaand wordt per ruimtelijke ontwikkeling nagegaan of daarbij sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De ontwikkelingen die als 'stedelijke ontwikkeling' moeten worden aangemerkt worden vervolgens getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.
Ontwikkellocaties in Roombeek
In paragraaf 5.1. zijn de ontwikkellocaties (I tot en met IX) binnen de wijk Roombeek beschreven. Die in deze paragraaf genoemde locaties zijn ook al mogelijk in de huidige, thans vigerende bestemmingsplannen. In paragraaf 2.1.4. is omschreven hoe de buurt er uit zal komen te zien. Veel bebouwing is inmiddels gerealiseerd, maar bovengenoemde locaties bieden nog ruimte voor ontwikkeling.
In de eerste trede van de ladder moet de regionale behoefte worden aangetoond. De Woonvisie Enschede 2025 is afgestemd met omliggende gemeenten in Twente, en in de Woonvisie is ook de behoefte van woningen binnen het plangebied omschreven. Conform de Woonvisie vindt monitoring plaats van het woningbouwprgramma, zodat kan worden bijgestuurd. In de tweede trede van de ladder moet worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering en/of, transformatie. De strategie van om binnen naar buiten te bouwen, past binnen de Ladder duurzame verstedelijking.
De te realiseren bebouwing is gelegen in bestaand stedelijk gebied; het plangebied van dit bestemmingsplan is in de Structuurvisie Enschede aangewezen als bestaand stedelijk gebied.
Voor de ontwikkeling van Het Rozendaal 11 betreft het uitsluitend het toevoegen van de functie-aanduiding 'specifieke vorm van horeca - lichte horeca' aan een gedeelte van het pand dat thans als museum in gebruik is. Er is geen sprake van toename van bebouwingsoppervlak. Deze ontwikkeling is geen 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.
Overige ontwikkelingen
Aan de Voortsweg wordt één nieuwe woning toegevoegd. In de eerste trede van de ladder moet de regionale behoefte worden aangetoond. De Woonvisie Enschede 2025 is afgestemd met omliggende gemeenten in Twente, en in de Woonvisie is ook de behoefte van woningen binnen het plangebied omschreven. Conform de Woonvisie vindt monitoring plaats van het woningbouwprgramma, zodat kan worden bijgestuurd. In de tweede trede van de ladder moet worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering en/of, transformatie. De strategie van om binnen naar buiten te bouwen, past binnen de Ladder duurzame verstedelijking.
De te realiseren woning is gelegen in bestaand stedelijk gebied; het plangebied van dit bestemmingsplan is in de Structuurvisie Enschede aangewezen als bestaand stedelijk gebied.
Functiewijziging bedrijfspand/perceel Dinkelstraat 50 en Meeuwenstraat 25-27-29
De bestemming van het gebouw wordt in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik, er vinden geen (ver)bouw- of sloopactiviteiten plaats. De functie is per abuis niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Toegezegd is met de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan het feitelijk gebruik en planologisch gebruik weer met elkaar in overeenstemming te brengen.
De hierboven geschetste ontwikkelingen passen binnen de Ladder duurzame verstedelijking en binnen de beleidsdoelstellingen en ontwikkelingsrichtingen van de gemeente Enschede (bijdrage aan een toekomstgeschikte woningvoorraad, met aandacht voor differentiatie, veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
3.1.3 Visie Erfgoed en Ruimte
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
- I. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
- II. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
- III. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
- IV. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- V. wederopbouw: tonen van een tijdperk.
De Visie Erfgoed en Ruimte is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belvedére', waarin een visie is neergelegd op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
3.1.4 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk
Het bestemmingsplan "Enschede Noord" valt niet onder één van de in het beleid en regels van het Rijk genoemde nationale belangen.
3.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Omdat dit bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, en er geen sprake is van afwijkende nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, is het niet nodig om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die van toepassing zijn op het plangebied.
De locaties waar nog woningbouw mogelijk is, waren in het voorgaande bestemmingsplan ook als woningbouwlocatie aangewezen. Deze locatie ligt in binnenstedelijk gebied, en is in dit bestemmingsplan nader ingevuld.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
3.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel
De Omgevingsverordening stuurt op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de SER-ladder is de verplichting om in eerste instantie de mogelijkheden te benutten van gebieden die al een stedelijke functie kennen. Pas hierna mag een claim worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Met de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, wordt gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied.
Met het juridisch-planologisch mogelijk maken van de de ruimte die het bestemmingsplan nog biedt, wordt aangesloten op het hierboven beschreven provinciaal beleid.
De provincie zet in op een differentiatie in woonmilieus, om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Er wordt een afname voorzien van de groei van de bevolking en een wijziging in de bevolkingssamenstelling, zoals vergrijzing en huishoudensverdunning.
Conclusie:
Gelet op het overwegende conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid
3.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.
3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies
De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.
De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.
3.3.2 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
3.3.3 Structuurvisies
De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
Woonvisie
Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
Detailhandelsstructuurvisie
Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.
Watervisie
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
De Enschedese waterambities zijn:
- Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Structuurvisie Cultuurhistorie
Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonunumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.
Structuurvisie Externe Veiligheid
Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.
Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.
Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.
3.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid
In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" enkele specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.
Het bestemmingsplan is naast de hierboven beschreven beleidskaders gelegd. Het bestemmingsplan en de nieuwe ontwikkelingen passen binnen de beleidskader, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
4.1 Milieu
in de ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten.
4.1.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
- 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
- 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
- 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het Besluit m.e.r. en het plangebied “Enschede Noord 2013”
Het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” maakt de ontwikkeling van woningen en nieuwe bedrijvigheidmogelijk. Dit zijn activiteiten waarvoor geen verplichting geldt om te beoordelen of het uitvoeren van een milieueffectrapportage noodzakelijk is, omdat de activiteit (ruim) onder de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden blijft. Voor deze activiteit dient echter wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling bestemmingsplan “Enschede Noord 2013”
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.
Projectbeschrijving
Voor een beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.1, waarin het project nader wordt omschreven.
Locatie
Voor een beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 1.3. In deze paragraaf wordt de ligging en de begrenzing van het plangebied nader omschreven.
Huidig grondgebruik
De meeste gronden waar ontwikkelingen mogelijk zijn, liggen op dit moment nog braak, en kennen op dit moment (nog) geen bebouwing, of is slechts op delen bebouwing gerealiseerd. Delen van gronden worden ook gebruikt voor de opslag van bouwmaterialen.
Cumulatie met andere projecten
Voor dit bestemmingsplan is er geen sprake van (mogelijke) cumulatie met andere (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten.
Toetsing relevante milieuaspecten
Voor de toetsing van de relevante milieuaspecten, in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, wordt verwezen naar de paragrafen, 4.1.2 (Bodemkwaliteit), 4.1.3 (Geluid), 4.1.4 (Milieuhinder bedrijven en inrichtingen), 4.1.5 (Externe Veiligheid), 4.1.6 (Luchtkwaliteit), 4.2 (Water, t) 4.4 (Natura 2000, Flora- en faunawet en Ecologische Hoofdstructuur) van deze plantoelichting.
In deze paragrafen is een uitvoerige beschrijving van de toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen aan de betreffende milieu- en omgevingsaspecten opgenomen.
Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.
4.1.2 Bodemkwaliteit
Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.
Bestemmingsplan "Enschede Noord"
Het bestemmingsplan "Enschede Noord" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Dit houdt in dat in dit plan met name de bestaande situatie wordt vastgelegd. Omdat de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed, is het niet noodzakelijk om na te gaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn.
Om een globaal beeld schetsen van de milieuhygiënische bodemgesteldheid binnen het plangebied, zijn de in het bodemarchief van de gemeente Enschede aanwezige gegevens geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er binnen het bestemmingsplangebied enkele locaties bekend zijn waar sterk verhoogde gehalten voorkomen in grond of grondwater. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de (her)ontwikkelingen binnen het gebied.
Conclusie
Binnen het plangebied is bekend dat er lokaal sprake is of kan zijn van bodemverontreiniging. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreinigingen niet belemmerd. De betreffende bodemverontreinigingen vormen geen belemmering of kunnen functiegericht worden gesaneerd.
4.1.3 Geluid
Wettelijk kader
In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gelegen ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.
Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.
De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend. Deze waarde bedraagt ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh).
Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd, totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld.
Akoestisch onderzoek
De nog niet gerealiseerde geluidgevoelige bebouwing is gelegen binnen de zones van de Deurningerstraat, de Lasondersingel en de Roomweg. Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting die de woningen zullen ondervinden ten gevolge van het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Enschede Noord" van 29 augustus 2014. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Hierbij dient te worden vermeld dat de daadwerkelijke invulling van de kavels in de meeste gevallen nog niet bekend is. Hierdoor is de geluidbelasting berekend op het meest nabij de weg gelegen punt van het bouwvlak.
Railverkeerslawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.
Industrielawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.
Conclusie
Realisatie van de woningen in dit bestemmingsplan is alleen mogelijk als vanwege het wegverkeer op de betreffende woningbouwlocaties een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan. De geluidwetgeving en het geluidbeleid vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
In het kader van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting, en de bijbehorende hindercontouren, worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.
Aan de hand van veld- en dossieronderzoek is met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied en in een straal van 200 meter rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige bebouwing aangegeven.
Aan de hand van nader dossieronderzoek is beoordeeld in hoeverre de (bedrijfs)activiteiten in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de milieugevoelige functies en bestemmingen in de omgeving en of terugschaling mogelijk is. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage Bedrijven- en milieu-inventarisatie bestemmingsplan "Enschede Noord 2013", in de bijlagen bij deze toelichting (bijlage 1).
Onderzoeksresultaten
De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" geen of zeer geringe milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
In het bestemmingsplan liggen enkele gebieden waar wonen en werken gecombineerd worden. Deze gebieden zijn met name gelegen in Roombeek. Het gaat hierbij onder andere om CeeCee en het Roombekerveld.
Hier zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven. Deze bedrijven zijn niet toegestaan binnen de bestemming of functieaanduiding 'Bedrijf'.
Voor de vestiging van risicovolle bedrijven gelden specifieke voorwaarden. Voor de vestiging van een risicovol bedrijf geldt een minimale afstand van 30 meter tot woningen of andere milieugevoelige bebouwing. De afstand van 30 meter kan alleen worden teruggebracht, wanneer uit onderzoek is gebleken dat een risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.
Gebiedsgericht geluidbeleid
Het BARIM (Activiteitenbesluit) maakt het mogelijk om gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen als bedoeld in de Wm vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van de Geluidnota Enschede 2009-2012. Dit beleid is vastgesteld in april 2009 en in april 2011 op onderdelen gewijzigd en voor onbepaalde tijd verlengd. Het beleid geldt alleen voor nieuwe inrichtingen. Bij het beleid hoort een gebiedstypenkaart waarop per te onderscheiden gebied, meestal een wijk of buurt, richtwaarden zijn vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen direct duidelijk.
Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen, die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.
Basisnet Water
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013 is hemelsbreed op ca. 3 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1.6 Luchtkwaliteit
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
- e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.
Luchtkwaliteit en het plangebied “Enschede Noord”
Het bestemmingsplan “Enschede Noord” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd.
De in dit plan geprojecteerde ontwikkellocaties (hoofdzakelijk woningen), die voornamelijk zijn gelegen in de wijk Roombeek, wijken niet wezenlijk af van de bestemming (wonen) in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Ontwikkellocaties
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van met name woningen op de ontwikkellocaties. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat onderhavige locaties kunnen worden aangemerkt als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie luchtkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.1.7 Kabels, leidingen en straalpaden
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.
De binnen het plangebied of in de directe omgeving gelegen kabels, leidingen of straalpaden, vormen geen belemmering voor de toegelaten functies in het plangebied.
In onze leefomgeving komen allerlei vormen van straling en elektromagnetische velden voor. De manier waarop mensen worden blootgesteld, de gezondheidseffecten en de wet en regelgeving verschillen voor de verschillende stralingsbronnen. Hoogspanningslijnen zijn een bron van elektromagnetische straling (laagfrequente elektromagnetische velden).
Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:
- bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
- bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen binnen het plangebied aangegeven. De zogenaamde netkaart geeft de breedte van deze indicatieve zone weer. Als het nieuwe bestemmingsplan niet overlapt met de indicatieve zone, dan heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone, dan is het van belang de zogenaamde specifieke zone te bepalen. Die specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening bestaat een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) te realiseren.
Voor een nieuwe hoogspanningslijn wordt direct uitgegaan van de specifieke zone. Doel van het advies is dan om het tracé zodanig te kiezen dat er zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen binnen die zone liggen.
Bij het herzien van een bestaand bestemmingsplan of wijzigingen aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone (voor en na wijziging) maatgevend. Als dit door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, dan is die wijziging niet bezwaarlijk.
De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.
Door het plangebied lopen twee ondergrondse hoogspanningsleidingen van 110 KV. Binnen 2,5 meter aan weerszijden van de hoogspanningsleiding geldt een bouwverbod. Voor de aanwezige of te realiseren bebouwing vormt deze bepaling geen belemmering.
4.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Uitgangspunten en randvoorwaarden
Het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en de Watervisie. Het GRP en de Watervisie hanteren dezelfde uitgangspunten die van toepassing zijn op deze opgave. De Watervisie is opgesteld door gemeente, waterschap, woningcorporaties en onderzoeksinstellingen en in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn keuzes gemaakt waar wel en waar niet het gemengde rioolsysteem wordt omgebouwd tot een gescheiden systeem. Ook is het tracé van de aan te leggen Stadsbeken aangegeven waar het gescheiden water op dient te worden aangesloten.
Hemelwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.
Grondwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
4.2.1 Waterhuishouding en het bestemmingsplan "Enschede Noord"
Het bestemmingsplan “Enschede Noord” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd geldt de huidige waterhuishoudingssituatie zoals deze is beschreven in paragraaf 2.1 (Ruimtelijke karakteristieken en structuur) van deze toelichting.
Waterwinning Vitens
Ten noorden van het plangebied bevindt zich aan de Weerseloseweg de drinkwaterwinning van Vitens. In 2013 is de winning van grondwater op deze locatie beëindigd. Tot 2003 gebruikte Vitens op deze locatie ook water uit het Twentekanaal om er drinkwater van te maken. Na de brand bij Vredestein in 2003 moest Vitens daarmee stoppen; het kanaal was teveel verontreinigd om als drinkwaterbron te dienen. Sindsdien heeft Vitens aan de Weerseloseweg alleen nog grondwater (0,3 tot 0,9 miljoen m3/jaar) voor de drinkwaterproductie gewonnen. Vanwege vooral de beperkte winmogelijkheden en de kwetsbaarheid voor verontreinigingen is deze grondwaterwinning beëindigd.
Als gevolg van de aangekondigde sluiting van de drinkwaterwinning aan de Weerseloseweg zal naar verwachting het College van GS van de provincie op termijn een besluit nemen om de beschermingsgebieden (waterwin-, grondwaterbeschermings- en intrekgebied) op te heffen. Het intrekgebied ligt voor een gedeelte in het plangebied van dit bestemmingsplan. In artikel 22.5 is de bevoegdheid opgenomen om de bestemming "Waterstaat - Intrekgebied" op termijn te verwijderen, indien als gevolg van het beëindigen van de drinkwaterwinning de bescherming van het grondwater niet langer noodzakelijk is.
Omdat het de locatie aan de Weerseloseweg nog formeel als waterwinlocatie is aangewezen, is op de verbeelding een gebiedsaanduiding opgenomen.
Het productiebedrijf aan de Weerseloseweg is nog wel in gebruik; er wordt drinkwater gezuiverd van de winlocatie in Losser en het blijft een distributiepunt voor de gemeente Enschede. Het drinkwater voor Enschede is dan afkomstig van de omliggende waterwinningen van Vitens (onder andere Losser, Wierden, en Nordhorn (Duitsland)).
Grondwaterbeschermingsgebied
De zone wordt ook wel 25-jaarszone genoemd omdat het grondwater in deze zone binnen dat tijdsbestek bij de onttrekking is. Het noordwestelijke gedeelte van het plangebied valt in het grondwaterbeschermingsgebied.
In grondwaterbeschermingsgebieden worden alleen niet-risicovolle functies toegestaan die voldoen aan het stand still-principe. Grote en grootschalige activiteiten worden uitsluitend toegestaan indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang, het ontbreken van alternatieven of een 'stap-vooruit'-situatie waarbij nieuwe ontwikkelingen in het grondwaterbeschermingsgebied juist voor een verbetering van de bescherming van het grondwater en de drinkwaterwinning inhoudt.
4.3 Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Archeologie en het plangebied "Enschede Noord"
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat in het plangebied "Enschede Noord" gebieden aanwezig zijn die zijn gelegen in archeologisch onderzoeksgebied A of zijn gelegen B.
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied deels is gelegen in onderzoeksgebied B. De onderzoeksgebieden B kennen een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor wat betreft archeologie. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 2500 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord, geldt een onderzoeksplicht. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is dit gebied met een gebiedsaanduiding aangegeven.
Er zijn ook gedeelten van het plangebied die worden aangeduid als onderzoeksgebied A. In dit type archeologisch gebied worden bewoningsresten verwacht van de eerste erven van Enschede. Het betreft gebieden met oude erven of verdwenen oude erven. Op de verbeelding zijn deze gebieden eveneens aangegeven met een gebiedsaanduiding. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 250 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord geldt een onderzoeksplicht.
De aanwezigheid van mogelijke archeologische waarden is daarmee voldoende geborgd. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Ecologie En Natuurwetgeving
4.4.1 Natuurwetgeving en ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000-gebieden' genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden.
Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel "externe werking" genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000- gebieden' (artikel 10a Nbw 1998) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10 Nbw 1998). Onder 'Natura 2000-gebieden' worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen, dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie.
Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de "oude" Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000-gebieden geldt dat de status "beschermd natuurmonument" voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied - voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied vallen - blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken bevoegd gezag is) vereist.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
- 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
- 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
- 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.
4.4.2 Natuurwetgeving en het plangebied "Enschede Noord"
Het plangebied “Enschede-Noord” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied “Enschede-Noord ” maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan zijn nog wel, met name in de wijk Roombeek, enkele ontwikkellocaties voor woningbouw en binnenstedelijke bedrijvigheid gelegen, waarvan een deel al bouw- en woonrijp is gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocatie kort aangegeven of Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is alvorens hiervoor een rechtstreekse bouwtitel kan worden opgenomen. Indien voor één of meerdere locaties nog Flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is dient dit onderzoek bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet daaruit met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kunnen worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Indien uit een eventueel uit te voeren Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn dient de tijdige uitvoering daarvan als voorwaarde in de planregels van het bestemmingsplan te worden geborgd.
4.4.3 Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van natuurwaarden en flora en fauna geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, waarbij tevens wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden in het plangebied. Daarnaast worden de thans bekend zijnde ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied ten uitvoer zullen worden gebracht en een beeld geschetst van de toekomstige opgaven in het plangebied.
5.1 Projecten En Nieuwe Initiatieven
Het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat in principe de bestaande situatie wordt vastgelegd. Echter, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaats vindt.
Voor een aantal (her)ontwikkelingslocaties binnen het plangebied worden op dit moment enkele projecten voorbereid. Deze locaties met de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zullen in deze paragraaf globaal worden beschreven.
De planvorming voor een aantal van die (her)ontwikkelingslocaties is thans nog niet zodanig ontwikkeld dat een passende juridisch-planologische regeling in dit bestemmingsplan kan worden opgenomen. Het betreft hier de ontwikkelingen rondom het winkelcentrum Mekkelholt. Hiervoor geldt dat (een) afzonderlijke planologische procedure/procedures (herziening bestemmingsplan) op grond van de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk is/zijn. Deze afzonderlijke planologische procedures worden niet eerder opgestart dan nadat de plannen van de ontwikkelende partijen voldoen aan de door de gemeente gestelde beleidskaders en randvoorwaarden en nadat vaststaat dat alle (gemeentelijke) kosten worden gedekt die met deze plannen gemoeid zijn.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Enschede Noord 2013” zijn de volgende (her)ontwikkelingslocaties gelegen:
Ontwikkellocaties in Roombeek
- I. Roombekerveld;
- II. Woningbouwlocatie Het Voortman;
- III. Afronding ontwikkellocatie Tetem (wonen, werken en kantoren);
- IV. Woningbouwlocaties Menko Noord;
- V. Woningbouwlocatie Bamshoeve;
- VI. Woningbouwlocaties Deurningerstraat;
- VII. Woningbouwlocatie Roomweg;
- VIII. Woningbouwlocatie Nieuwluststraat;
- IX. Woningbouwlocatie Beekstraat;
- X. Het Rozendaal 11.
Die hierboven genoemde locaties waren ook al mogelijk in de huidige, thans vigerende bestemmingsplannen. In paragraaf 2.1.4. (omschrijving van de buurtkarakteristiek, en specifiek in 2.1.4.3.1 'Stadsbuurten in Roombeek') is omschreven hoe (delen van) de ontwikkellocaties er uit zal komen te zien.
Veel bebouwing is inmiddels gerealiseerd, maar bovengenoemde locaties bieden nog ruimte voor ontwikkelingen. Het gaat hier met name om woningbouwprojecten, als dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. De nieuwe bebouwing sluit aan op de in paragraaf 2.1.4 beschreven karakteristiek.
Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is voor de locatie aan de Beekstraat het huidige bouwvlak vergroot om hier 3 woningen te realiseren. Ook aan de Nieuwluststraat is aan de westzijde, ten noorden van de Brouwerijstraat, het bouwvlak iets vergroot (60 centimeter). De bebouwingsmogelijkheden voor de woningen zijn in de thans vigerende plannen ook opgenomen, maar met dit nieuwe bestemmingsplan iets verruimd.
Op het Roombekerveld zijn de mogelijkheden om bedrijven te vestigen, iets verruimd. De verruiming bestaat in de mogelijkheid om hier garageboxen te realiseren. Deze nieuwe functie sluit aan op de bestaande functies die er nu al gevestigd (mogen) zijn. De nieuwe toegestane functie is op het gebied van milieuhinder vergelijkbaar met de huidige toegestane functies, en levert daardoor ook geen knelpunten met de omgeving op.
De functies die op het Roombekerveld momenteel zijn toegestaan, en ook in het nieuwe bestemmingsplan, zijn opgenomen, zijn onder meer: koeriersbedrijven, stratenmakers, stukadoren, dienstverlenende activiteit op het gebied van IT, ingenieurs, elektriciens en opslag ten behoeve van detailhandel/markthandel.
Bestaande functies
Roombeek is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied waarin een matige tot sterke functiemenging aanwezig is. Direct naast woningen kunnen andere functies voorkomen, zoals kantoren en (kleine) bedrijven.
Het gaat momenteel in Roombeek veelal om bestaande panden, met bestaande rechten en/of functies. Er vindt dan ook geen uitbreiding en/of verzwaring plaats ten opzichte van de functies die gelden in de huidige bestemmingsplannen. Gelet op de milieubelasting en de typen toegestane bedrijven zijn de functies inpasbaar in de omgeving, en zijn de toegestane functies opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan.
Parkeerplaats Roomweg
De parkeerplaats aan de Roomweg heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming maakt het behoud en het vernieuwen van deze bestaande parkeervoorziening mogelijk.
De mogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan om hier bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen te realiseren, is in dit bestemmingsplan niet (meer) opgenomen.
Het Rozendaal
Niet eerder genoemd in deze toelichting is het Rozendaal. In het pand aan Het Rozendaal 11 is op dit moment het museum TwentseWelle gevestigd.
Voor het pand aan Het Rozendaal 11 (TwentseWelle) is de aanduiding ' specifieke vorm van horeca - lichte horeca' toegevoegd. Het gaat hier dus niet om een directe horecabestemming, maar om een bestemming waarbij ondergeschikte horeca aanwezig is.
Er zijn nieuwe trends en ontwikkelingen, waarbij onder andere ondersteunende horeca wordt gezien als een aanvulling op de (bestaande) horecavestigingen en positief kan bijdragen aan de inkomsten van bijvoorbeeld (sociale en) culturele instellingen.
Het is echter geen positieve ontwikkeling als hierin een wildgroei ontstaat of wanneer deze ondersteunende activiteiten in feite belangrijker worden dan de hoofdactiviteiten en/of er oneigenlijke concurrentie ontstaat voor de al gevestigde horeca.
De opkomst van ondersteunende horeca is een maatschappelijk geaccepteerde ontwikkeling. Op basis van ruimtelijk relevante criteria moet worden aangegeven wat wel en niet wenselijk is. Deze criteria zijn opgenomen in het bestemmingsplan. In bestemmingsplan is bepaald uiteindelijk wat onder 'lichte horeca' is toegestaan (zie hiervoor o.a. artikel 1 Begrippen van de regels).
Bij de functies met onder meer culturele bestemmingen geldt vaak dat ondersteunende horeca moeilijk los kan worden gekoppeld van de hoofdfunctie. Voor het goed functioneren van een dergelijke voorziening kan ondersteunende horeca maatschappelijk gewenst of zelfs een noodzaak zijn. Daar staat tegenover dat voorkomen moet worden dat het toestaan van ondersteunende horeca leidt tot ongewenste concurrentie met bestaande commerciële horecavoorzieningen.
Om deze ongewenste concurrentie tegen te gaan, is voor de Het Rozendaal 11 gekozen voor 'specifieke vorm van horeca - lichte horeca' (dit is de enige locatie binnen het plangebied van dit bestemmingsplan waar 'lichte horeca' mogelijk is). Deze vorm van horeca is als volgt te omschrijven:
- De horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, en moet deze hoofdfunctie ook ondersteunen. Ondergeschikt wil zeggen dat deze vorm van de horeca de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot en/of aanvult, en dat er duidelijk sprake moet zijn van een waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie. Dit betekent dat de hoofdactiviteit op de locatie voor bezoekers duidelijk waarneembaar is en dus niet sprake kan zijn van een volledig ingerichte of zelfstandig uitgevoerd horeca-etablissement.
- De horeca-activiteiten moet passen binnen het "regime" van de hoofdfunctie. Passend wil zeggen dat deze horeca-activiteit complementair is aan de hoofdfunctie.
- Het horecagedeelte mag uitsluitend bereikbaar zijn via de (huidige) entree van de hoofdfunctie, om te voorkomen dat het horecagedeelte een zelfstandige stroom bezoekers zal trekken;
- In de buitenzijde van het pand mag geen separate reclame worden gemaakt voor deze vorm van horeca.
Tevens wordt de mogelijkheid verruimd om functies te vestigen in het pand op het gebied van kennisintensieve, innovatieve, creatieve en culturele bedrijvigheid, alsmede de daarvoor benodigde ondersteunende diensten. Deze nieuwe functies sluiten aan op de bestaande functies die er nu al gevestigd zijn, en eveneens op de aanwezige functies in het omliggende gebied. Er worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden voor het pand zelf. De nieuwe functies zijn vergelijkbaar met de huidige functies, en leveren geen knelpunten voor de omgeving op.
De huidige horeca-bestemming van Het Rozendaal 10 is in het kader van dit bestemmingsplan niet gewijzigd.
Balengebouw
In de directe omgeving van de TwentseWelle is onder andere het Balengebouw gelegen. De omgeving van het Balengebouw is aan te merken als omgevingstype gemengd gebied (zie hierboven). Het pand staat momenteel nog leeg. Het pand kent op basis van het huidige bestemmingsplan nu ruime mogelijkheden voor (een nieuwe) invulling. Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan is de aanduiding dienstverlening toegevoegd; en is gelijktijdig de kantoorfunctie teruggebracht tot 400 m2. Deze functies zijn betreft milieubelasting en typen toegestane bedrijven vergelijkbaar. Bij de invulling van het Balengebouw gaat het om functies op het gebied van kennisintensieve, innovatieve, creatieve en culturele bedrijvigheid, alsmede de daarvoor benodigde ondersteunende diensten. Deze functies worden in het nieuwe bestemmingsplan (opnieuw) mogelijk gemaakt.
Transformatorgebouw
Het transformatorgebouw aan de H.B. Blijdensteinlaan is aangemerkt als industrieel erfgoed in Roombeek. Het transformatorgebouw is één van de blijvende herinneringen aan de bedrijvigheid van vroeger in het gebied. Het gebouw is inmiddels verkocht en het huidige en toekomstige gebruik (het gebruik als expositie en atelierruimte) is in het bestemmingsplan opgenomen. Aan het pand en omliggende gronden is de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' toegevoegd. De bestemming 'Wonen' en de mede-bestemmingsplan (kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen) zijn in dit bestemmingsplan niet meer opgenomen.
Overige ontwikkellocaties in Enschede-Noord
Herontwikkeling locatie winkelcentrum Mekkelholt
Voor het winkelcentrum, en de directe omgeving daarvan, bestaan plannen om de bebouwing, en het gebied er om heen, op de knappen. Op dit moment zijn de plannen nog onvoldoende uitgewerkt, en daarom nog niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Wel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om nieuwe ontwikkelingen op deze locatie mogelijk te maken. Voor deze ontwikkelingen zal dus nog wel een aparte procedure moeten worden gevolgd.
Aan het winkelcentrum is de bestemming 'Wonen' toegekend , met de functie-aanduiding 'praktijkruimte'. De huidige functies mogen hier gehandhaafd worden, totdat op deze locatie ontwikkelingen plaats zullen vinden. Op de locatie van de voormalige supermarkt aan de Fazantstraat is de bestemming 'Wonen' gehandhaafd, waarbij de functie-aanduiding 'detailhandel' is komen te vervallen.
Mekkelholtsweg
Voor een aantal rijwoningen aan de Mekkelholtsweg, gelegen tussen de Spechtstraat en de Lijsterstraat, wordt in het kader van een experiment om ruimte gegeven voor uitbreiding van deze kleine woningen. In het voorgaande bestemmingsplan was de maximum bouwhoogte 7 meter. In dit bestemmingsplan bedraagt de bouwhoogte maximaal 11 meter. Hierdoor wordt het mogelijk een dakopbouw te plaatsen op de bestaande woningen. De bouwvlakken van deze woningen zijn ongewijzigd.
Woningbouwlocatie perceel Voortsweg, tussen nrs. 71 en 77
Het betreft een braakliggend terrein, aan weerszijden omsloten door woningen en aan de noordzijde ook door een bedrijfspand. Hier kan één nieuwe woning worden gerealiseerd, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.
Functiewijziging bedrijfspand/perceel Dinkelstraat 50 e.o.
De bestemming van het gebouw wordt in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik, er vinden geen (ver)bouw- of sloopactiviteiten plaats. De functie (aanduiding "bedrijf") is per abuis niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Toegezegd is met de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan het feitelijk gebruik (het gebruik als zijnde bedrijf) en planologisch gebruik (aanduiding "bedrijf") weer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Daarnaast is aan het nabijgelegen (bestaande) pand Potsweg 13-17 de aanduiding 'dienstverlening' toegevoegd (er vinden dus geen bouw- of sloopactiviteiten plaats). Op deze locatie zijn op dit moment al onder meer dienstverlenende bedrijven gevestigd. Er vindt geen verzwaring plaats ten opzichte van de functies (functies die vallen binnen de aanduiding "bedrijf") die al zijn toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Gelet op de milieubelasting en de typen toegestane bedrijven zijn de functies vergelijkbaar en inpasbaar in de omgeving.
Functiewijziging bedrijfspanden Meeuwenstraat 25-27-29
De bestemming van de gebouwen wordt in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik, er vinden geen (ver)bouw- of sloopactiviteiten plaats. De functie is per abuis niet opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Toegezegd is met de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan het feitelijk gebruik en planologisch gebruik weer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Wanneer blijkt dat de nieuwe plannen, die na vaststelling van dit bestemmingsplan bekend zullen worden, en afwijken ten opzichte van wat er in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zijn onder meer wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat dan niet een geheel nieuw bestemmingsplan opgesteld behoeft te worden.
Wanneer een nieuw plan niet past in het bestemmingsplan, en ook een wijzigingsbevoegdheden geen mogelijkheden bieden, kan de initiatiefnemer een aanvraag indienen voor een herziening van het bestemmingsplan. Voor het gedeelte waar het plan dan betrekking op heeft, zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
5.2 Welstand En Beeldkwaliteit
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de (voornaamste) welstandsidentiteiten en eventuele beeldkwaliteitplannen in het plangebied van toepassing zijn, met de daarbij behorende belangrijkste uitgangspunten en sturingselementen.
Globaal zijn in het plangebied de volgende welstandscategorieën terug te vinden:
- I. Dorpse linten (omvat onder meer delen langs de Deurningerstraat, Oldenzaalsestraat en de Voortsweg);
- II. Industriële complexen (omvat onder meer het Balengebouw);
- III. Regenboogwijken (omvat onder meer een deel van de wijk Roombeek)
- IV. Nieuw Stadshart (omvat onder meer het gedeelte langs de Roomweg);
- V. Representatieve werklocaties (omvat onder meer CeeCee);
- VI. Stempelwijken (omvat onder meer delen van Deppenbroek en Mekkelholt);
- VII. Stratenrijtjes (omvat onder meer een gedeelte van Deppenbroek);
De (huidige) welstandscategorieën die in dit gebied van toepassing zijn, worden in het kader van het bestemmingsplan 'Enschede Noord' niet gewijzigd.
Voor dit bestemmingsplan is geen wijziging voorzien van de thans geldende welstandsidentiteiten binnen het plangebied.
5.3 Duurzaamheid
De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt vervolgens ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's.
Wettelijk kader
De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.
Landelijke energieprestatieafspraken
Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:
- I. de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
- II. de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.
De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.
Energie- en klimaatambities gemeente Enschede
Nieuwe energie voor Enschede
Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:
- I. in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
- II. in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
- III. in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
- IV. In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.
Woonvisie Enschede 2025
In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:
- I. Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlasten beheersbaar te houden.
- II. Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
- III. Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd.
- IV. Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
- V. Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
- VI. De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.
Coalitieakkoord 'Duurzaam, Samen, Sterker!'
In het coalitieakkoord 2014-2018, 'Duurzaam, Samen, Sterker!' is duurzaamheid een centraal thema. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu; duurzaam gedrag staat in het coalitieakkoord synoniem voor niet teren op de zak van toekomstige generaties. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. In de voorgaande collegeperiode werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem geen aandacht was, maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake.
Actieplan Duurzaamheid
De wens om een meer omvattend duurzaamheidsbeleid te voeren, dat richtinggevend is voor het gemeentelijk handelen, vraagt om kaderstelling. Hiertoe wordt het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.
Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013"
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.
Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Algemeen
6.1.1 Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan "Enschede Noord" is gekozen voor a.
In het algemeen zijn de huidige bestemmingen, en daarbij behorende regels, overgenomen in het nieuwe plan (conserverend). Om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, en/of om meer flexibiliteit te creëren, zijn op een aantal locaties de mogelijkheden verruimd en/of veranderd.
6.1.2 Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In paragraaf 6.2 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" is gekozen.
6.1.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.
Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
6.1.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2012 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2012 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
6.2 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
- b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
- c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
- d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Deurningerstraat”. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:
Artikel 1 - Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Artikel 2 - Wijze van meten
Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- h. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht:
Artikel 3 Bedrijf
De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan.
Artikel 4 Bedrijf-Nutsvoorziening
Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Kleinschalige nutsvoorzieningen van geringe omvang, zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die ten hoogste in milieucategorie 2 voorkomen, worden in beginsel niet afzonderlijk bestemd, maar worden bij recht als ondergeschikte voorziening toegestaan in de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming.
Artikel 4 Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg
Deze bestemming is specifiek bedoeld als verkooppunt voor motorbrandstoffen. Verkoop van lpg is op deze locatie niet toegestaan.
Artikel 6 Centrum
De bestemming “Centrum” is bedoeld voor de wijk- en buurtwinkelcentra in het plangebied, die gekenmerkt worden door een grote mate van menging van stedelijke functies. Deze bestemming maakt in planologisch opzicht diverse functies mogelijk op de begane grond van gebouwen: detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven. De toegestane bedrijven en voorzieningen zijn beperkt tot categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2). Op de verdiepingen is het wonen toegestaan, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 7 Cultuur en Ontspanning
Binnen deze bestemming zijn functies zijn toegestaan die zijn genoemd in de Lijst van Bedrijfstypen onder de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning voor de categorieën 1 en 2 (deze Lijst van bedrijfstypen is als bijlage bij de regels gevoegd). Hierbij dient men te denken aan hier toegestane functies als muziek- en balletscholen, dansscholen, musea en ateliers.
Artikel 8 Gemengd 1
De bestemming “Gemengd 1” is bedoeld voor het singelmilieu in het plangebied, waarbinnen de volgende functies zijn toegestaan: kantoren, met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel, maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 3) en het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 9 Gemengd 3
De bestemming Gemengd 3 is toegekend aan het gebied rondom de Roombeek. Hier zijn naast wonen verschillende andere functies toegestaan, waaronder detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen.
Artikel 10 Gemengd 4
De bestemming Gemengd 3 is toegekend aan het gebied rondom het winkelcentrum in Roombeek. Hier zijn naast wonen verschillende andere functies toegestaan, waaronder horeca en maatschappelijke voorzieningen.
Artikel 11 Groen
De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 12 Kantoor
De bestemming “Kantoor” is opgenomen voor de bestaande, verspreid in het plangebied gelegen kantoren/bestemde kantorenlocaties, al dan niet in combinatie met een woonfunctie.
Artikel 13 Maatschappelijk
De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk en/of categorie 1 uit de hoofdgroep Cultuur en ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).
Artikel 14 Recreatie
De specifieke speelvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Recreatie' gekregen.
Artikel 15 Sport
De bestemming "Sport" is toegekend aan de binnen het plangebied gelegen sportaccommodaties. Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1), met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals kantines, kleedruimtes en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming "Sport" is ondergeschikt medegebruik ten behoeve van niet-zelfstandige detailhandel, niet-zelfstandige horeca, welzijnswerk, kinderopvang en sociaal-cultureel werk toegestaan.
Artikel 16 Verkeer
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Deze bestemming geldt binnen het plangebied alleen voor de Deurningerstraat, Lijsterstraat, Potsweg (gedeelte), Roomweg (gedeelte) en de Oldenzaalsestraat.
Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 17 Verkeer - Openbaar vervoer
De bestemming "Verkeer-Openbaar vervoer” is bedoeld voor vrijliggende busbanen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer-Openbaar vervoer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 18 Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones, waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 19 Water
De bestemming "Water" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen waterpartijen, waterlopen en vijvers die een structurerende of beeldbepalende functie hebben en/of een belangrijke schakel zijn in het systeem van waterhuishouding en waterbeheersing.
Artikel 20 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor complexen garageboxen en nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:
- a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m²;
- b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
- e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
In het bestemmingsplan is de volgende dubbelbestemming opgenomen:
Artikel 21 Leiding - Hoogspanning
De gronden die zijn aangewezen als Leiding - Hoogspanning zijn mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsleidingen.
De aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen kan beperkingen opleveren voor het gebruik van de gronden. Hierbij zijn onder meer aspecten aan de orde als de bereikbaarheid van de hoogspanningsverbindingen en de benodigde ruimte voor het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden.
Artikel 22 Waterstaat - Intrekgebied
De als 'Waterstaat - Intrekgebied' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.
Artikel 23 Waterstaat - Waterlopen
De als 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van waterlopen in het plangebied.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.
Artikel 24 bevat de anti-dubbeltelregel.
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 25 bevat enkele algemene bouwregels ten aanzien van de mogelijkheden voor ondergronds bouwen.
In artikel 26 (Algemene gebruiksregels) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.
Artikel 27 geeft de algemene aanduidingsregels.
In de algemene aanduidingsregels zijn (beperkende) regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van monumentale en waardevolle bomen en archeologische onderzoeksgebieden.
Regels ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het aanleggen van bouwwerken en het afgeven van een omgevingsvergunning ter plaatse van gronden die deze gebiedsaanduidingen heeft.
Archeologische onderzoeksgebieden
Voor de oude erven en verdwenen oude erven respectievelijk gebieden en terreinen met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (al dan niet in enigermate verstoord) wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” (verstoringsoppervlakte > 500 m²). In de planregels behorende bij de gebiedsaanduidingen is een onderzoeksplicht en regels met betrekking tot een benodigde omgevingsvergunning opgenomen.
Artikel 28 geeft de algemene afwijkingsregels.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Artikel 29 geeft de algemene wijzigingsregels.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.
In artikel 30 (Algemene procedureregels) zijn procedureregels opgenomen voor de wijzigingsbevoegdheid.
In artikel 31 (Overige regels) wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers, zoals die zijn genoemd in de publicatie van het CROW “Parkeerkencijfers- basis voor parkeernormering” (2008) en wordt gebruik gemaakt van het handboek “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
In het artikel “Overige regels” is tevens een algemene regel opgenomen dat in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan, op de gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningsbesluit zijn toegestaan.
6.2.1 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
Artikel 32 Overgangsregels
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
Artikel 33 Slotregel
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.2.2 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.
De herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
Lijst van bedrijfstypen
In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. Per bedrijfstype is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
In de nieuwste versie van de VNG-brochure is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient behalve op de vier belangrijkste milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid ook te worden gelet op de volgende aanvullende milieu- en omgevingsaspecten:
- potentiële trillingshinder;
- lucht-, water- of bodemverontreiniging;
- visuele hinder;
- verkeersaantrekkende werking;
- het al dan niet continue karakter van de activiteit;
- externe veiligheid.
In de Lijst van bedrijfstypen zijn daarom als extra hulpmiddel indices opgenomen om te kunnen bepalen bij welke bedrijfstypen rekening moet worden gehouden met een of meer aanvullende milieu-aspecten.
Gemengde gebieden en maatwerk
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging nieuw. De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 0 meter |
2 | 20 meter |
3.1 | 30 meter |
3.2 | 50 meter |
4.1 | 100 meter |
4.2 | 200 meter |
5.1 | 300 meter |
5.2 | 500 meter |
5.3 | 700 meter |
6 | 1.000 meter |
Specifieke bedrijvenlijsten
Voor zowel bedrijventerreinen als voor gebieden met functiemenging kan er op basis van de VNG-brochure, naast hantering van een algemene bedrijvenlijst (Lijst van bedrijfstypen), een keuze worden gemaakt voor hantering van een specifieke bedrijvenlijst:
Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging
Deze specifieke bedrijvenlijst wordt toegepast voor de gemengde gebieden binnen een plangebied, die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies en waarvoor de bestemming “Gemengd” of “Centrum” geldt.
Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging, bijvoorbeeld een stadscentrum met winkels, woningen, horeca en kleine bedrijven. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein.
In de lijst voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.
De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen).
Categorie C
Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het betreft kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Afwijken van de gebruiksregels in het bestemmingsplan
In de bestemmingsregels van de bestemmingen “Bedrijf, Centrum, Cultuur en ontspanning, Gemengd -1, Gemengd -3, Kantoor, Maatschappelijk, Sport, Wonen" is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor de vestiging van een bedrijf of een voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf of bestaande voorziening in een bedrijf of voorziening die niet is genoemd binnen de betreffende hoofdgroep van de Lijst van bedrijfstypen of is genoemd in één categorie hoger van die betreffende hoofdgroep. Voorwaarde is dat de concreet voorgenomen activiteit van dat bedrijf of die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de bij recht toegestane categorieën bedrijven en/of voorzieningen. Bij de beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van een bedrijf of een voorziening dient te worden gelet op de volgende aspecten: potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder, lucht-, water- of bodemverontreiniging, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking, het al dan niet continue karakter van de activiteit en externe veiligheid (gevaar).
Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.
6.3 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere nieuwere ontwikkelingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
Nieuwe ontwikkelingen
Dat neemt niet weg dat in het voorliggende plan ook een aantal concrete projecten mogelijk worden gemaakt. Het gaat daarbij om bebouwingsmogelijkheden die met name in de wijk Roombeek zijn gelegen, die deels in de voorgaande bestemmingsplannen ook al mogelijk waren. Het betreft hier veelal initiatieven, waarvan de grond in eigendom van de gemeente Enschede is, maar waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden, omdat eventueel het kostenverhaal wordt verrekend middels de koopovereenkomst.
Voor de gronden, die niet in eigendom zijn van de gemeente Enschede, is de uitvoering eveneens niet afhankelijk van de financiële bijdragen van de gemeente Enschede
Grondexploitatie
De gronden in het plangebied, voor zover gelegen in de wijk Roombeek, maken onderdeel uit van de grondexploitatie Roombeek-binnenstad, welke in het MPG 2014 voor het laatst is vastgesteld door de gemeenteraad. Voor het tekort op de grondexploitatie per 1-1-2014 is een voorziening getroffen ten laste van de reserve Grondbedrijf. Het uiteindelijke grondexploitatieresultaat wordt conform de gemeentelijke financiële verordening verrekend met de reserve grondbedrijf.
Voor het verhaal van planontwikkelingskosten, en eventuele fysieke ingrepen in dit gebied, die door middel van een wijzigingsbevoegdheid na vaststelling van dit bestemmingsplan zullen worden gerealiseerd zal zonodig een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer(s) worden gesloten.
Exploitatieplan
In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Functiemenging
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging
Bijlage 3 Lijst Van Specifieke Bestemmingen
Bijlage 3 Lijst van specifieke bestemmingen
Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden
Bijlage 4 Besluit hogere grenswaarden
Bijlage 5 Kaartbijlage Verkoop En Opslag Van Vuurwerk
Bijlage 5 Kaartbijlage verkoop en opslag van vuurwerk
Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek