KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarden
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Ecologische Waarden
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Groen - Landgoedpark
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Sport - Golfbaan
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Leiding - Gas
Artikel 13 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Artikel 21 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Positie Binnen Enschede - Stedelijke Context
2.2 Ruimtelijke Kwaliteit En Landschapswaarde
2.3 Buurtkarakteristiek
2.4 Verkeer
2.5 Monumenten
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Archeologie
4.4 Natuurwetgeving En Ecologie
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
5.1 Het Kristalbad
5.2 Landgoederen
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
6.3 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.4 Indeling Planregels
6.5 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
8.2 Vooroverleg
8.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen (Buitengebied)
Bijlage 2 Landschapstypenkaart En Koesteransichten
Bijlage 3 Gastransportleidingen

Bestemmingsplan Drienerbraken - Kristalbad

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 27-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.4 agrarisch loonbedrijf

Een binnen de agrarische sector werkzaam bedrijf dat beschikt over gespecialiseerde machines en vakmensen die tegen betaling ter beschikking worden gesteld.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op een (zakelijk) toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt gerund door de bewoners van de betreffende woning.

1.7 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een (bedrijven-)terrein bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.8 beheergebouw

een gebouw ten behoeve van opslag van materieel en materiaal, met onder meer een werkplaats, voor het onderhoud van een landgoed.

1.9 beperkt kwetsbaar object

De objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  3. c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  4. d. winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  5. e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.10 beroep of bedrijf aan huis

Een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate (minimaal 50%) de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bomenteeltbedrijf

Een grondgebonden agrarisch bedrijf dat specifiek is gericht op het telen van houtige gewassen en planten voor tuinen en groenvoorzieningen.

1.15 bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

Het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 caravan

Aanhangwagen van een auto ingericht om tijdelijk in te verblijven en te overnachten.

1.23 dagrecreatie

Vrijetijdsbesteding buitenshuis zonder overnachting.

1.24 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.25 extensieve recreatie

Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.

1.26 functieaanduiding

Een specifieke functie die is aangegeven met een aanduidingsvlak op de verbeelding.

1.27 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 gebruiksvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming.

1.29 geluidgevoelige objecten

Woningen, onderwijsgebouwen, met uitzondering van gymnastieklokalen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven, en geluidsgevoelige terreinen.

1.30 geluidsgevoelige terreinen

Terreinen, die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen.

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting waarvoor, op grond van de Wet geluidhinder, bij de vaststelling van een bestemmingsplan of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.32 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 kampeermiddel

Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 kantoor

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.35 kelder

Een kelder is het onder het maaiveld gelegen gedeelte van een gebouw.

1.36 kwetsbare objecten

De objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub m van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
  1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  2. 2. scholen, of
  3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  1. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
  1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object, of
  2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en
  3. 3. winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  1. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.37 landgoed

Een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Natuurschoonwet 1928 jo artikel 2 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928.

1.38 logeergebouw

Een gebouw ten behoeve van het bieden van een nachtverblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, waarbij permanente bewoning niet is toegestaan.

1.39 mantelzorg

Vorm van inwoning die gecombineerd wordt met het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.40 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

1.41 openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.42 openbare nutsvoorziening

Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.43 permanente bewoning

Bewoning door een persoon of groepen van personen van een ruimte/gebouw als hoofdverblijf, c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.44 plan

Het bestemmingsplan Drienerbraken - Kristalbad van de gemeente Enschede.

1.45 recreatiewoning

Een gebouw dat periodiek dient voor recreatieve bewoning door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.46 risicovolle inrichting

Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.47 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 slopen

Geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.49 stacaravan

Een kampeermiddel met de verschijningsvorm van een caravan die, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen –ook over grotere afstanden– als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.50 verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar tenminste een nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft. Het gebied is daartoe ingericht met faciliteiten, zoals bed and breakfast-gelegenheden en kampeerterreinen.

1.51 volkstuinencomplex

Terrein bestaande uit afzonderlijke volkstuinen voor particuliere sier- en groenteteelt die niet bij de eigen woning liggen.

1.52 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.53 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.54 wooneenheid

Een gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.6 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.7 buitenzijde gevel van een gebouw of bijbehorend bouwwerk:

het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenzijde van de gevel aangemerkt.

2.8 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  2. b. het gebruik van gronden als volkstuinencomplex;
  3. c. het winnen van zand.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  2. b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden, Bos, of Natuur geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    2. 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    3. 3. het leggen van drainagebuizen.
  3. c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  4. d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
  5. e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Ecologische Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en het verbouwen van gewassen, alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. agrarisch natuurbeheer;
  2. b. extensieve recreatie;
  3. c. zoutwinning en de daarbij behorende nutsvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
  5. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en van bergen;
  6. f. erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. c. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen gedurende een aaneengesloten periode van meer dan zes maanden per jaar;
  2. d. het gebruik van gronden als volkstuinencomplex;
  3. e. het winnen van zand.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding 'recreatiewoning';
  2. b. de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Groen - Landgoedpark

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.6, onder b, voor het verhogen van de terreinafscheiding tot een maximum van 2 meter, mits de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden worden gewaarborgd.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Tevens wordt bij de beoordeling van een verzoek om af te wijken van de bouwregels, de in bijlage 2 van deze planregels opgenomen 'Lanschapstypenkaart en koesteransichten' toegepast.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat:
    1. 1. ten hoogste 49% van het totale vloeroppervlak van de wooneenheid met bijbehorende bouwwerken in gebruik is voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, met een maximum van 150 m2;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca.
  2. b. Bij het bepalen van het toegestane oppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tellen de voor een nevenactiviteit, als bedoeld in lid 6.1.1 onder c, in gebruik zijnde ruimten niet mee.
  3. c. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting;
    2. 2. opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven;
    3. 3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2, het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de aanwezige archeologische en/of cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 en 7.2.3 ten behoeve van de bouw van extra uitkijktorens ten dienste van de extensieve recreatie met een bouwhoogte van maximaal 12 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
  2. b. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a bedoelde aanlegvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
  4. d. Aan de aanlegvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.

Artikel 8 Sport - Golfbaan

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor een golfbaan uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1). Met daaraan ondergeschikt:

  1. a. wegen en paden;
  2. b. watergangen, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van de watergangen, uitsluitend voorzieningen ten behoeve van het waterstaatkundig beheer zijn toegestaan;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  5. e. de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik voor doeleinden anders dan bepaald in artikel 8.1;
  2. b. het plaatsen van kampeermiddelen;
  3. c. detailhandel;
  4. d. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. wegen;
  2. 2. voet- en fietspaden;
  3. 3. viaducten en bruggen;
  4. 4. tunnels;
  5. 5. parkeervoorzieningen;
  6. 6. groenvoorzieningen;
  7. 7. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. 8. geluidwerende voorzieningen;
  9. 9. nutsvoorzieningen;
  10. 10. busbanen en bussluizen;
  11. 11. de bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeers- en vervoersdoeleinden per rail;
  2. b. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van weg- en waterverkeer;
  3. c. overige verkeersvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen, waterlopen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.4 ten behoeve van:

  1. a. de inpandige splitsing van een wooneenheid in twee woningen, indien de inhoud van deze wooneenheid tenminste 1000 m³ bedraagt, met dien verstande dat door splitsing van de wooneenheid de karakteristiek van het gebouw, bepaald door bouwhoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast;
  2. b. het vergroten van de inhoud van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak met 10%;
  3. c. de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 11.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, een medegebruik voorzover dit betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
  2. b. de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in categorie 2 of hoger van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  3. c. het permanent bewonen van een logeergebouw;
  4. d. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.4, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdrubriek Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 11.4 op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 11.4, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en bescherming van hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven figuur 'hartlijn leiding - gas', de volgende leidingen zijn toegestaan:
    1. 1. een gastransportleiding met een maximale diameter van 6 inch;
    2. 2. een gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch.

De bovengenoemde gastransportleidingen zijn op bijlage 3 'Gastransportleidingen', behorende bij de regels van dit plan, weergegeven.

  1. b. het doen gebruiken, van de onder a van dit lid genoemde hogedruk gastransportleidingen, voor het transporteren van (aard)gas onder maximaal 40 bar.

12.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  3. c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, indien;

  1. a. hierdoor de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding(en) niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  2. b. ter zake vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het aanbrengen van verhardingen;
    5. 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. diepploegen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    10. 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  3. c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding(en) niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  4. d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 13 Waterstaat - Waterbergingsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor waterberging en waterbeheer met de daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals inundatiegebieden, retentiegebieden en retentievijvers.

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterberging en waterbeheer worden gerealiseerd.

13.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 13.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits daardoor het functioneren van het gebied als waterbergingsgebied niet onevenredig wordt belemmerd.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden is het niet toegestaan -door middel van in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen- wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, voorzover het vormen van gebruik betreft die niet harmoniëren met de functie voor waterberging.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De onder a bedoelde aanlegvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
  4. d. Aan de aanlegvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Onderkelderen van gebouwen

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:

  1. 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  2. 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

15.2 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1;
  1. a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
  2. b. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw

2. De onder 1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:

  1. a. geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Geluidzones

17.2 Overige zones

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leeklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1 ) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  3. c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  4. d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 21 Overige Regels

21.1 Parkeren en laden en lossen

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

21.2 Geluidzoneringplichtinge inrichtingen

Op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden zijn geen geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

22.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Drienerbraken - Kristalbad'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie, status, aanleiding en doel van dit bestemmingsplan toegelicht. Bovendien wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven. Tenslotte wordt een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Functie En Status Bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Het bestemmingsplan bevat een kaart (verbeelding) of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van de huidige ter plaatse geldende bestemmingsplannen en beoogt voor het plangebied een actuele juridisch planologische regeling te treffen. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het uitgangspunt is het conserveren van de bestaande inrichting en het beschermen van de waardevolle structuren binnen het plangebied.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen in Stadsdeel Noord en maakt deel uit van het middengebied tussen Enschede en Hengelo. Globaal wordt het gebied aan de westzijde begrensd door de gemeentegrens met Hengelo, aan de noord- en oostzijde door de Bosweg, aan de zuidzijde door het spoortraject Enschede - Hengelo, het Twenthekanaal en het Business& Science Park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0001.jpg"

Globale aanduiding plangebied

1.4 Geldende Juridisch-planologische Regelingen

Ter plaatse van het plangebied van voorliggend plan gelden momenteel de navolgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied 1980, vastgesteld 21 december 1978;
  • Bestemmingsplan Buitengebied 1996, vastgesteld, 8 september 1997;
  • Bestemmingsplan Kanaalzone, vastgesteld 3 maart 2009;
  • NL.IMRO.0153.20090072-0004, Bestemmingsplan Kristalbad - Eekhof, vastgesteld 15 februari 2010;
  • NL.IMRO.0153.20081393-0003, Bestemmingsplan, Buitengebied Noordwest Hengelostraat 702-704, vastgesteld 17 mei 2011;
  • NL.IMRO.0153.BP00006-0003, Bestemmingsplan Buitengebied Noordwest - Hengelosestraat 700 (beheergebouw), vastgesteld, 25 juni 2012.

Met de inwerkingtreding van voorliggend plan komen de voornoemde, ter plaatse van het plangebied gelegen, plannen (of plandelen) te vervallen.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.

Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.

Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin de gewenste ontwikkeling in het plangebied worden beschreven. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Positie Binnen Enschede - Stedelijke Context

Het plangebied is gelegen in westelijk deel van de gemeente Enschede tegen de gemeentegrens van Hengelo. Met de Hengelosestraat heeft het gebied een structuurdrager die en belangrijk rol speelt in de structuur van de stad Enschede. De Hengelosestraat evenals het spoortraject Enschede - Hengelo verbinden de twee binnensteden van Hengelo en Enschede. Bovendien heeft het plangebied een belangrijke rol als ecologische en landschappelijke buffer tussen naar elkaar toe groeiende netwerksteden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0002.jpg"

Positie plangebied in stedelijke context

2.2 Ruimtelijke Kwaliteit En Landschapswaarde

Het plangebied kenmerkt zich door zijn overwegend groene karakter. Opmerkelijk is de ligging tussen twee oprukkende stedelijke kernen en de doorkruising van grote infrastructuren in oost - west richting, te weten; de spoorlijn Enschede -Hengelo en de Hengelosestraat. Het plangebied is vrijwel in zijn geheel gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Gronden binnen de EHS dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Naast de EHS is de aanleg van het nieuwe waterzuivering en waterbergingsgebied 'het Kristalbad', een waarborging de natuurfunctie en het groene karakter binnen het plangebied in de toekomst zeker te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0003.jpg"

Natuur en het plangebied

Landschapstypen

Op de kaart van 1900 zijn alleen de spoorweg en de weg tussen Enschede en Hengelo waar te nemen. Bovendien blijkt het gebied een onontgonnen heideveld met een stukje bos. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plangebied in zijn geheel is te beschouwen als een jonge veldontginning.

Een opvallend element is de lange rechte lijn die de scheiding vormt tussen de oude marke van Driene en van Twekkelo. Deze oude cultuurhistorische lijn is tot op heden nog zichtbaar in het landschap. De oude cultuurhistorische lijn heeft een rol gespeeld bij het ontwerp van de UT in 1964 en bij het ontwerp van het Kristalbad in 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0004.jpg"

Globale aanduiding plangebied op de kaart van 1900

Veldontginningen

Karakteristieken voor veldontginningen zijn rechte wegen, een bosrand of wegbeplanting in het blikveld en een inrichting ten behoeve van agrarisch gebruik. Bovendien hebben veldontginningen een open karakter met rationele verkaveling die in een blokvormige en langwerpige verschijningsvorm tot uiting komt. De incidentele bebouwing staat vrij in de ruimte en zijn gesitueerd aan de ontginningswegen.

Boslandschap

Na de ontginning van het Drienerveld, van oorsprong woeste/heide gronden, is het plangebied ontwikkeld tot landbouwgrond en bos in de tijd dat de textielindustrie in Enschede in opkomst kwam. In die periode stichten de textielbaronnen landgoederen in de nieuw ontgonnen gebieden. Deze landgoederen zijn nog aanwezig. Voor meer informatie omtrent de landgoederen zie paragraaf 2.5. Het boslandschap bestaat veelal uit monoculturen vanwege het van oorsprong bosbouwkundige belang. Met het vervallen van de bosbouwfunctie, het feit dat de bossen nu ruim honderd jaar oud zijn en de situering binnen de EHS, is het boslandschap ecologisch waardevol geworden.

Landgoederen en buitenplaatsen

Een buitenplaats is een esthetisch ontworpen ruimtelijke eenheid van landschap en gebouwen. Het gebouw is met kleinere en grotere samenhangende ruimtes onderdeel van een ontworpen ruimtelijke compositie. De buitenplaats is hiermee onderdeel van een groter geheel, bestaande uit een landgoed met boscomplexen laanstructuren en agrarische gronden. De beleving van park, landhuis en zichtlijnen vanuit de omgeving en vanaf doorgaande recreatieve routes, zijn hierbij van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0005.jpg"

Plangebied in vogelvlucht

Kristalbad

Recent is het zuidelijke gedeelte van het plangebied opnieuw ingericht. Dit gebied wordt ook wel aangeduid als 'Kristalbad'. De ontwikkeling betreft een nieuw landschap waarin een uitgekiende 'watermachine' wordt gecombineerd met een ecologische verbindingszone. Water en natuur trekken hier samen op. Tegelijkertijd ligt het op een bijzondere plek, daar waar de steden Enschede en Hengelo elkaar het dichts naderen. Een 'stadslandschap' met in de directe nabijheid recreatieve trekkers als 'Go Planet', de ijsbaan en een golfbaan. Kristalbad is ook gelegen aan het 'Rondje Enschede'. Een aantrekkelijke recreatieve route, op de overgang tussen stad en land, die een verbinding legt tussen de uiteenlopende landschappen en sferen in de stadsrand. Het bijzondere karakter van het Kristalbad en de recreatieve betekenis zijn aanleiding om specifieke aandacht te besteden aan de beleving en de toegankelijkheid. Dit is uitgewerkt in de vorm van een aantal verblijfs- en uitzichtplekken, een aantrekkelijke route door het gebied, het zichtbaar maken van de processen en een eigen herkenbare beeldtaal voor het meubilair en de bewegwijzering.

2.3 Buurtkarakteristiek

Na de vestiging van de Universiteit Twente in 1964 is in het boslandschap in de jaren nadien, in eerste instantie voor het hogere kader van de universiteit, een villawijk tot stand gekomen. De maat en schaal van de bebouwing is royaal. Daarnaast is de bouwstijl divers met sporadisch experimentele architectuurvormen. De wijk als geheel is een organisch gegroeide wijk met grote percelen. In het begin van de ontwikkeling zijn een aantal percelen deels in het bos en deels op een ontgonnen veld ingepast. Door de jaren heen is een doorlopend boslandschap ontstaan.

In de nabijheid van de Bosweg kenmerkt de omgeving zich als een nagenoeg aaneengesloten bos met kleine open plekken (tuinkamers) waarbinnen de bebouwing is gesitueerd. Richting de gemeentegrens van Hengelo blijken de percelen steeds groter en zo ook de open plekken in het boslandschap. De woningen zijn veelal gecentreerd gesitueerd op de percelen, en zijn op geruime afstand van elkaar gelegen. De woningen zijn uitgesproken gebouwen die door hun ligging temiddden van het boslandschap nauwelijks waarneembaar zijn vanaf de ontsluitingswegen.

Drie landelijke wegen, waaraan de percelen zijn gelegen, vormen de structuur van de woonbuurt . De Bosweg is de hoofdontsluiting die de buurt met de omgeving verbindt. Vrijwel haaks vanaf de Bosweg ontspringen de Drienerbrakenweg en de Drienerveldweg richting Hengelo. De Tiekeweg en een extra taak van de Drienerbrakenweg, twee doodlopende wegen, zijn aangelegd om het binnenterrein tussen Drienerbrakenweg en Drienerveldweg te ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0006.jpg"

Tuinkamers in de nabijheid van de Bosweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0007.jpg"

Grotere open plekken in het Boslandschap richting de gemeentegrens

2.4 Verkeer

Ontsluitingsstructuur

Het plangebied wordt van noordwest naar zuidoost doorsneden door enkele kenmerkende verkeersverbindingen. De meest opvallende en structuur bepalende doorsnijdingen zijn de Hengelosestraat en parallel daaraan de spoorlijn Hengelo-Enschede. Naast de spoorlijn ligt de fietssnelweg F35. Het Twenthekanaal vormt de uiterste zuidgrens van het plangebied. De Hengelosestraat is van oudsher een verbindingsweg tussen de centra (kerktorens) van Hengelo en Enschede. De weg vormt in de stedelijke structuur een radiaal, die als een spaak in een wiel de stad met de omgeving verbindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0008.jpg"

Structuur stadsdeel Noord

Autoverkeer

In het Wegencategoriseringsplan 1999 zijn de functies, en daarmee maximumsnelheden, van de gemeentelijke wegen vastgelegd. De Hengelosestraat heeft een functie als gebiedsontsluitingsweg en maakt deel uit van het gemeentelijk hoofdwegennet. Daar heeft verkeersafwikkeling prioriteit. De maximumsnelheid op deze weg buiten de bebouwde kom is 80 km/u; binnen de kom is de maximumsnelheid 50 km/u. De overige wegen in het plangebied liggen buiten de bebouwde kom en zijn aangewezen als erftoegangswegen. Daar geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Het doorgaande autoverkeer tussen Hengelo en Enschede wordt afgewikkeld over de Hengelosestraat. Door verkeersmaatregelen zijn er geen andere doorgaande autoverbindingen met Hengelo beschikbaar. Via de Bosweg is verbinding mogelijk met Enschede Noord via de Langenkampweg en Horstlindelaan.

Openbaar Vervoer

Aan de spoorlijn Hengelo - Enschede is de voorstadhalte Drienerlo het meest nabij gelegen station. Regionale- en spitsbuslijnen worden geleid via de HOV-as over de Hengelosestraat tussen Hengelo en de universiteitscampus en het centrum van Enschede. Als aanvulling op voornoemde buslijnen is de Regiotaxi Twente beschikbaar.

Fietsverkeer

Aan de Hengelosestraat zijn aparte fietsvoorzieningen aanwezig in de vorm van vrijliggende (brom-)fietspaden. Parallel aan de spoorlijn ligt de fietssnelweg F35, een solitaire hoogwaardige verbinding voor fietsers, die Hengelo met Enschede verbindt. De overige wegen in het plangebied bieden voor langzaam verkeer verbinding met Hengelo en het buitengebied Driene, Leutinkveld en omgeving Lonnekermeer. In de zuidwestelijke hoek van het plangebied wordt aansluiting gegeven op een brug voor langzaam verkeer over het Twenthekanaal naar Twekkelo. (Brom)fietsers maken in verblijfsgebieden buiten de kom (60 km/u zones) gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer.

Voetgangers

Voor voetgangers is in het plangebied geen afzonderlijk voetpadennetwerk beschikbaar; zij maken gebruik van fietspaden of de rustige wegen in het verblijfsgebied. Solitaire onverharde voetpaden zijn beperkt aanwezig.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op maaiveldniveau op particuliere percelen.

2.5 Monumenten

Binnen het plangebied hebben enkele bijzondere gebouwen een gemeentelijke monumentale status verkregen, te weten; Landhuis 'De Eekhof' (Hengelosestraat 751), Buitenplaats 'De Tol' en landhuis (Hengelosestraat 700), en bijbehorende boerderij en koetshuis (Hengelosestraat 704) gelegen op het belendende perceel.

Landhuis 'De Eekhof' (Hengelosestraat 751)

Het landhuis "De Eekhof" is gebouwd in 1931 in opdracht van N. van Heek, naar een ontwerp van de architect W. van de Leck. De in 1932 aangelegde tuin, ontworpen door D. Tersteeg is reeds Rijksmonument. Het landgoed is gelegen aan de Hengelosestraat ter hoogte van het landgoed 'De Tol', eveneens van de familie Van Heek. Het landhuis “De Eekhof” is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uitdrukking komen in:

  • de gaafheid van het hoofdvolume en de detaillering;
  • de ensemblewaarde met de tuin ontworpen door D. Tersteeg;
  • de betekenis van het landhuis als onderdeel van het oeuvre van W. van de Leck;
  • de typologie; een goed voorbeeld van een landhuis uit de jaren '30 van de twintigste eeuw.

Buitenplaats 'De Tol' en landhuis (Hengelosestraat 700)

Buitenplaats 'De Tol' met landshuis uit 1906/1914. Het huis is in opdracht van de textielfabrikant N.G. van Heek ontworpen door de architect G. Beltman (Enschede). In 1914 is het landhuis aan de achterzijde vergroot naar een plan van de architect A.G. Beltman. Door deze verschillende bouwfasen vertoont het huis een bijzondere combinatie van de Engelse landhuisstijl en neo- classicistische details. De tuin heeft een landschappelijke aanleg (P.H. Wattez) met grote vijverpartij en een gedeelte met bomen waar tot 1999 een tennishuisje heeft gestaan. Direct voor het huis (ZW) is een geometrische rozentuin gesitueerd. De buitenplaats is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uitdrukking komen in :

  • de typologie; als voorbeeld van een karakteristieke Twentse fabrikantenbuitenplaats met landhuis in een landschappelijke aanleg;
  • de oorspronkelijke functie van buitenhuis van de textielfabrikant N.G. van Heek;
  • de bouwstijl waarbij elementen uit de Engelse landhuisstijl zijn gecombineerd met neoclassicistische details;
  • de redelijke mate van gaafheid van het ex- en interieur;
  • de ensemblewaarde met de landschappelijke tuin en de naastgelegen boerderij met koetshuis.

Boerderij en koetshuis (Hengelosestraat 704)

De boerderij en het koetshuis, horende bij het naastgelegen landhuis “De Tol”, werden gebouwd in 1910 in opdracht van N.G. van Heek naar ontwerp van architect G. Beltman (Enschede). De boerderij en het koetshuis zijn van algemeen belang vanwege de architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, die tot uitdrukking komen in :

  • de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering van de boerderij en het koetshuis;
  • de betekenis van de boerderij en het koetshuis als onderdeel van een landgoed;
  • de typologie; boerderij met streekeigen kenmerken;
  • de beeldbepalende ligging van boerderij en koetshuis.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

Het nieuwe ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau is vervat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze structuurvisie vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig

Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:

  1. 1. Concurrentiekracht verbeteren;
  2. 2. Bereikbaarheid verbeteren;
  3. 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.

Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:

Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.

Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren

De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:

  • Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling;
  • Meer keuzemogelijkheden bieden;
  • Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn.

Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.

Nationale belangen

De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.

  1. 1. Een excellent ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).

In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

3.1.2 Conclusie

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gesteld wordt dat voorliggend plan in lijn ligt met het rijksbeleid en dat er derhalve geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De Omgevingsvisie heeft na vaststelling door Provinciale Staten de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening;
  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet);
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer;
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk.

In de Omgevingsvisie wordt aangegeven welke beleidsambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn, waaraan een uitvoeringsprogramma is gekoppeld. Voorheen moest de provincie de bestemmingsplannen van gemeente goedkeuren. Met de nieuwe Wet op der ruimtelijke ordening (Wro) is die goedkeuringsbevoegdheid verdwenen. In de omgevingsvisie benoemt de provincie haar provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze maatschappelijke opgaven samen met hun partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie onder de nieuwe Wro. De Omgevingsvisie is een integrale visie, waarin de provincie verschillende beleidsonderwerpen op elkaar afstemmen. Voor de provincie is het de uitdaging om een toekomstperspectief te ontwikkelen, waarmee ruimte wordt geboden aan economische ontwikkeling en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijsselse landschap wordt versterkt. De provincie voelt zich verantwoordelijk voor de daadwerkelijke realisering van de Omgevingsvisie. De Wro en de Waterwet geeft de provincie de beschikking over een aantal instrumenten om hun beleid vorm te geven. Het accent ligt daarbij op sturen vooraf. De provincie gaat uit van de gedachte "decentraal wat kan, centraal wat moet". Ze wil bestuurlijke partners op een zo laag mogelijk schaalniveau ruimte bieden om op eigen gezag te handelen.

De leidende thema's die in de Omgevingsvisie aan bod komen zijn thema's waar de provincie zich al jaren mee bezig houdt. In de Omgevingsvisie zijn deze thema's ingevuld aan de hand van twee elementen die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die de provincie maakt: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Onder duurzaamheid wordt verstaan: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.' De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor zuinig ruimtegebruik, de wateropgave en de provinciale bijdrage aan reductie van broeikasgassen. Over ruimtelijke kwaliteit wordt in de ontwerpvisie aangegeven: 'De essentie van handelen met ruimtelijk kwaliteit is dat het leidt tot een omgeving die mooi is, klopt, iets toevoegt, en een tijd mee kan; er is uitgehaald wat er in zit'. Kortom, ruimtelijke kwaliteit definieert de provincie als datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

De ambitie van de provincie is om de kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door essentiële gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.

Beleidsambitie en provinciaal belang.

De centrale ambitie van de provincie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorwaarden.

Het thema welvaart is nader uitwerkt in de volgende deelthema's:

Economie en vestigingsklimaat

Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie en MKB:

  • vitale werklocaties die aansluiten bij de vraag van ondernemingen;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting en verbreding in de landbouw;
  • ontwikkelingsmogelijkheden en kwaliteitsverbetering toerisme en recreatie.

Bereikbaarheid

Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel:

  • een goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke netwerken en streekcentra te realiseren;
  • het vergroten van kwaliteit en aandeel van openbaar vervoer;
  • het vergroten van kwaliteit en aandeel fietsverkeer;
  • het versterken van kwaliteit en aandeel goederenvervoer over water en spoor, faciliteren over de weg.

Energie

Doelstelling is een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen, door het bevorderen van duurzame energieopwekking (biomassa, zon, wind en bodem) en door het bevorderen van energiebesparing in de bebouwde omgeving.

Het thema welzijn is nader uitgewerkt in de volgende deelthema's:

Woonomgeving

Doelstelling is het realiseren van aantrekkelijke en gevarieerde woonmillieu's die voorzien in de woonvraag. Dit door voldoende en flexibele aanbod van woonmilieus, die voorzien in de vraag, maar ook door beschikbaarheid van hoogwaardige voorzieningen.

(Binnen)steden en landschap

Doelstelling is het behouden en vesterken van verscheidenheid en identiteit van (binnen)stedelijke kwaliteit en mooie landschappen in het buitengebied. In dit kader worden de volgende acties ingezet:

  • het versterken van de identiteit en onderlinge diversiteit van landschappen in het buitengebied;
  • het behoud en vesterken van het cultureel erfgoed (monumenten, industrieel en agrarisch landgoed);
  • het versterken van de kernkwaliteiten van de (binnen)steden (monumenten, architectuur, water/groen, culturele voorzieningen, stationsgebieden).

Veiligheid en gezondheid

Doelstelling is om veilig, gezond en schoon te kunnen wonen, werken, recreëren en reizen. Deze ambitie wordt verwezenlijkt door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid, door een gezond leefmilieu te bevorderen en door het bieden van bescherming tegen wateroverlast.

Het thema natuurlijke voorraden is uitgewerkt in de volgende deelthema's:

Natuur

Doelstelling is behoud en versterking van de rijkdom aan plant-en diersoorten (biodiversiteit). Hiervoor worden de volgende activiteiten ontplooid:

  • een vitaal en samenhangend stelsel van nauurgebieden (EHS, robuuste verbindingszones, Natura 2000);
  • behoud en versterking van verspreide bos- en natuurwaarden.

Watersysteem en klimaat

Doelstelling is watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit te ontwikkelen, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Hiervoor worden de volgende activiteiten ingezet:

  • optimale watercondities (zowel kwaliteit en kwantiteit) voor landbouw, wonen, natuur en landschap;
  • een betrouwbare drinkwatervoorziening (kwaliteit en kwantiteit);
  • voorbereid te zijn op langetermijngevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

Ondergrond

Doelstelling is het balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond. Dit door het beschermen van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige en archeologische waarden, maar ook door zorgvuldige gebruik van de ondergrond (energie, zoutwinning, opslag, zandwinning, KWO, hoofdtransportleidingen.

3.2.2 Conclusie

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gesteld wordt dat voorliggend plan in lijn ligt met het provinciaal en regionaal beleid en dat er derhalve geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015

De nota 'Enschede biedt ruimte voor de toekomst' is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:

  • het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
  • het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
  • het waarborgen van een duurzame ontwikkeling.

Deze doelstellingen voor de lange termijn zijn nader uitgewerkt en geconcretiseerd in een aantal bouwstenen voor de ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Voor de toekomst moet het vizier vooral worden gericht op versterking en herinrichting (herstructurering) van het bestaande stedelijke gebied. Zowel in het binnensingelgebied als in een aantal wijken daarbuiten zullen ingrijpende veranderingen plaatsvinden om Enschede als woon- en werkstad aantrekkelijk te houden. Vanuit dit perspectief moeten plannen die voor de komende tijd op het programma staan zoveel mogelijk in de bestaande stad worden gerealiseerd. Het bestaande stedelijke gebied kent globaal drie ringen of gordels: het binnensingelgebied, de voornamelijk vooroorlogse stadsdelen en de naoorlogse stadsdelen. In de toekomst zullen deze ringen door selectieve ingrepen nog meer worden aangescherpt en verrijkt.

3.3.2 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: 'Enschede werkt', 'Stad Enschede' en 'Ons Enschede' zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

3.3.3 Structuurvisie

Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld, waarin het belangrijkste bestaande ruimtelijk beleid uit diverse nota's is opgenomen en met elkaar in relatie is gebracht. Het gaat hier om de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. De structuurvisie bevat hiermee de kern van hoofdonderwerpen op stedelijk niveau.

Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Het is de ambitie om in de toekomst meer ruimtelijk beleid of stedelijke ontwikkelingen op te nemen in de structuurvisie. Ook zal het bestaande beleid regelmatig worden herijkt. Hiermee is de structuurvisie dynamisch en kan altijd inspelen op actuele thema's. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.

3.3.4 Woonvisie Enschede 2025

De Woonvisie Enschede 2025 is op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Woonvisie gaat het om de vraag hoe gemeente, ontwikkelaars en alle andere partijen die actief zijn op de woningmarkt, ook op de langere termijn kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de markt. Aan de gemeente, ontwikkelaars, corporaties en andere marktpartijen zijn verschillende rollen en verantwoordelijkheden toegekend.

De huidige woningmarkt is ontspannen en door de economische omstandigheden ontbreekt de dynamiek. De woonconsument is kritisch en wil voortaan kunnen kiezen.

De uitdaging op het gebied van wonen ligt vooral in het faciliteren van passende huisvesting voor de autonome bevolkingsgroei en huishoudens, alsmede het faciliteren van de te huisvesten mensen als gevolg van de economische ambitie van Enschede (5e Kennisregio van Europa en faciliteren van innovatiebedrijven). In de stad is behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, zowel centrumstedelijke- als groene woonmilieus. De uitdaging is om op de goede plekken de juiste nieuwe woningen te bouwen en goed aanbod van woonmilieus in de regio te realiseren. De Enschedese ambitie om nieuwe (innovatieve) bedrijven aan te trekken kan de vraag naar woningen beïnvloeden. Iedere woning moet 'raak' zijn.

Levensloopgeschiktheid woningen

Door de veelheid aan ontwikkelingen is het belangrijk om woongebieden zoveel mogelijk levensloopgeschikt te maken. Een levensloopgeschikt woongebied is een gedifferentieerd woongebied waar bewoners de mogelijkheid hebben om een wooncarrière te maken naar gelang hun levensfase of zorgbehoefte. Alle woongebieden zijn daarmee ingericht op de levering van zorgdiensten en het bieden van mogelijkheden om anderen te ontmoeten. Dit is per gebied altijd maatwerk. De voorzieningen en diensten in het woongebied sluiten aan bij de behoeften van de mensen die er wonen.

Iedere nieuwe woning wordt levensloopgeschikt gebouwd, is bezoekbaar en aan te passen indien nodig. Zorgvoorzieningen aan woningen worden aangebracht volgens het principe: de bewoner toont initiatief als gevolg van anticipatie op de gevolgen van het ouder worden. Bewoners, corporaties en zorgaanbieders anticiperen op de gevolgen voor het wonen vanwege toekomstige zorgvragen. Daarom is de burger primair zelf verantwoordelijk voor zijn welzijn en dient op iedere levensfase, ook die waarin meer zorg nodig is, te anticiperen. De gemeente gaat met woningcorporaties en zorgaanbieders scenario's verkennen. Op deze manier worden de kosten voor de aanpassingen van woningen beheersbaar en kan iedere burger wonen in een geschikte woning.

Studentenhuisvesting

Voor Enschede zijn studenten een belangrijk onderdeel van de motor van de stad. Zij voeden de kenniseconomie, zorgen voor levendigheid en houden de stad relatief jong. Enschede wil daarom ook voor studenten goede condities scheppen om te komen en te blijven wonen. Nieuwe wooneenheden worden bij voorkeur in het '15-minuten-gebied' gerealiseerd: het gebied tussen de UT en de binnenstad en het binnensingelgebied met een zone daaromheen. Het moet mogelijk blijven om in de stad studenten/jongeren te huisvesten voor wie de fietsafstand tot centrum en onderwijsinstelling niet leidend is. In sommige gebieden treedt een overconcentratie van studenten- en jongerenwoningen op, waardoor de woonomgeving onder druk kan komen te staan. Het is daarom belangrijk dat verder versnipperde huisvesting voor studenten in deze wijken wordt voorkomen.

Duurzaamheid woningvoorraad

Voorts wordt er gestreefd naar een woningvoorraad die geschikt is voor de toekomst. Een toekomstgeschikte woning is een woning die zodanig goed aansluit bij de ontwikkelende wensen van de woonconsument, dat deze haar waarde behoudt of vergroot in een veranderende markt. Woningen die niet toekomstgeschikt zijn of die niet met een verantwoorde investering geschikt gemaakt kunnen worden, worden gesloopt. Na Velve-Lindenhof, Boswinkel en Bijvank zullen de corporaties geen grootschalige herstructureringsgebieden meer ontwikkelen, maar zal op kleinere schaal gesloopt en herontwikkeld worden. Particuliere eigenaren worden, onder andere via de door de gemeente gefaciliteerde Maatschappelijke Investeringsopgave (MIO) Duurzame Woningen en Werkgelegenheid, uitgedaagd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om de woning op peil te brengen en te houden.

Energieverbruik woningen

Verder zet de Woonvisie in op het beheersbaar houden van de energiecomponent van de woonlasten. De daarbij behorende strategie is geënt op de trias energetica. Kort gezegd komt die er op neer dat op woningniveau eerst moet worden bekeken op welke manier er energie kan worden bespaard. De vervolgstap bestaat uit het zoveel mogelijk opwekken en gebruiken van duurzame energie. Blijft er daarna nog een energievraag over, dan zal daarmee op een zo efficiënt mogelijke manier moeten worden omgesprongen. De Woonvisie gaat ervan uit dat de hiervoor beschreven aanpak niet alleen leidt tot goede resultaten op het gebied van energiebesparing en het gebruik van duurzame energie, maar ook ten aanzien van de reductie van de uitstoot van CO2.

Particuliere eigenaren worden, onder andere via de door de gemeente gefaciliteerde MIO Duurzame Woningen en Werkgelegenheid, uitgedaagd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om de woning op peil te brengen en te houden. De ambitie van de MIO Duurzame Woningen en Werkgelegenheid, is om circa 40.000 woningen (particulier- en corporatiebezit) te verduurzamen om de CO2 uitstoot rond 2020 met 30% te verminderen. Het corporatiebezit wordt hierbij gebruikt als hefboom om het particuliere bezit mee te krijgen.

Voor nieuwbouw geldt dat, vooruitlopend op de aanpassing van het Bouwbesluit in 2020, het streven is om vanaf 2015 energieneutraal te bouwen, volgens het principe: niet meer dan anders.

Kwaliteit woonomgeving

Voor het woongenot is ook de openbare ruimte rond de woning van belang. De investering in de openbare ruimte vormt, samen met architectuur, een kwaliteitsfactor voor het woongenot en kan investeringen van derden in het eigen bezit stimuleren. Investeringen in de openbare ruimte en architectuur leiden tot een beter woonproduct waardoor zowel het rendement van de ontwikkelaar kan verbeteren als de waarde van het totale gebied.

Participatie consument

De woonwensen van de consument worden een vast onderdeel van gebiedsvisies: zowel consumenten als stakeholders worden op passende wijze door de ontwikkelaar betrokken bij de visie. De bewoners van de stad zijn zich bewust van de eigen verantwoordelijkheid voor woning en woonomgeving en stellen zich actief op. Consumenten krijgen de mogelijkheid om te participeren. De initiatiefnemer organiseert de participatie zó dat de consument daadwerkelijk invloed kan uitoefenen op de totstandkoming en de vormgeving van het product. Met het instrument wijkbudgetten krijgen bewoners meer invloed op hun leefomgeving, ze kunnen het geld onder andere inzetten voor het schoon en heel houden van de openbare ruimte.

Kwaliteitsverbetering woningvoorraad

In het verleden heeft verkoop van corporatiebezit geleid tot waardeontwikkeling, verbetering van en investering in woningen. Verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad blijft als instrument waardevol en levert tegelijk nieuwe financiële slagkracht voor corporaties op. Er worden alleen toekomstgeschikte woningen verkocht. Een toekomstgeschikte woning is een woning die zodanig goed aansluit bij de ontwikkelende wensen van de woonconsument, dat deze haar waarde behoudt of vergroot in een veranderende markt. Bij verkoop van corporatiebezit wordt leegstand van woningen in het goedkope koopsegment voorkomen.

3.3.5 Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.

Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.

Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

3.3.6 Mobiliteitsplan 2004 - 2015

Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Onder invloed van veranderde maatschappelijke inzichten ten aanzien van mobiliteit is er sprake van enkele gewijzigde accenten in het geactualiseerde Mobiliteitsplan.

Het hoofddoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, alsmede het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Centraal staat dat Enschede is gelegen aan de A35. Een goede doorstroming tussen deze stroomweg enerzijds en het westelijk stadsdeel en het centrum anderzijds is van groot belang. Ook de doorstroming op de singelring moet worden geoptimaliseerd. Naast investeringen in aanpassing van de auto-infrastructuur, maatregelen voor een betere benutting van bestaande infrastructuur en parkeermaatregelen, is ook het aanbieden van vervoersalternatieven voor de auto een belangrijk punt. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het fietsroutenetwerk te vervolmaken en uit te breiden. Ook in de kwaliteit van het openbaar vervoer moet verder worden geïnvesteerd door de doorstroomassen voor "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)" uit te breiden en o.a. in te zetten op betrouwbare actuele reizigersinformatie en tariefexperimenten. Bij al deze maatregelen moet het begrip “Ketenbenadering” in gedachten worden gehouden, waarmee wordt bedoeld dat de diverse vervoersmodaliteiten elkaar in een verplaatsingsketen waar mogelijk moeten kunnen aanvullen (bijvoorbeeld P&R voorzieningen).

Een ander belangrijk item is de verbetering van de leefbaarheid in woonbuurten door het verlagen van de snelheid van het autoverkeer en het ontmoedigen van sluipverkeer. Hierbij mag de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen in de wijken en de doorstroming op de hoofdwegenstructuur niet uit het oog worden verloren. In het mobiliteitsbeleid speelt "Duurzaam Veilig" een belangrijke rol. Volgens dit principe moet rekening worden gehouden met de feilbare weggebruiker: door een goede ruimtelijke inrichting moet verkeersveilig gedrag automatisch worden opgeroepen.

3.3.7 Conclusie

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gesteld wordt dat voorliggend plan in lijn ligt met het gemeentelijk beleid en dat er derhalve geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in geval van nieuwe ontwikkelingen onderzoek worden verricht naar de milieuhygiënische bodemgesteldheid binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven - zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Algemeen

Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem wordt hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem wordt onder voorwaarden mogelijk mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemonderzoeken en bodemsaneringen

Ten behoeve van de reeds ontwikkelde ecologische verbindingszone en de waterbergingsfunctie (fase 1) in het plangebied heeft in het verleden een historisch onderzoek plaatsgevonden en zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.

Historisch onderzoek

Voor dit gebied is een historisch onderzoek uitgevoerd, waarbij met name de informatie afkomstig uit het project landsdekkend beeld is gehanteerd. Dit betekent dat aan de hand van onder andere oude luchtfoto's, hinderwet-/milieuarchieven en/of ondergrondse tankdossiers een beeld is verkregen van (potentieel) verontreinigde locaties. Daarnaast is gekeken naar reeds bij de gemeente Enschede beschikbare bodeminformatie zoals eerdere bodemonderzoeken en/of –saneringen. Uit de inventarisatie bleek dat er sprake was van verdachte locaties voor welke bodemonderzoeken zijn uitgevoerd.

Bodemonderzoeken verdachte locaties

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek van Oranjewoud (d.d. april 2010, projectnummer 204935) bleek dat de percelen, kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie T en nrs. 755, 1012 en 1013, verontreinigd waren met koper, zink, PAK en asbest. In het eerste kwartaal van 2011 is de grond ter plaatse gesaneerd, teneinde de voornoemde percelen te ontwikkelen.

Uit de verkennende bodemonderzoeken ter plaatse van de Hengelosestraat 750 (onderzoeksbureau Hoogveld d.d. 1-7-2005) en de Hengelosestraat 776 (onderzoeksbureau Lankelma d.d. 1-3-2009) blijkt dat in het onderzoeksgebied licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen zijn aangetroffen welke zich onder de toelaatbare streefwaarden bevinden.

Overweging

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige bestemmingen. De normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. Luchtverkeerslawaai is in de Luchtvaartwet geregeld. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer, het spoortraject Enschede -Hengelo. Daarnaast wordt de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein Havengebied - Usselerhalte en de geluidszonering van het vliegveld Twente belicht.

Per brontype is beoordeeld of er belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan. Het plangebied is gelegen binnen de zones van diverse wegen, te weten: de Drienerveldweg, de Tiekeweg, de Drienerbrakenweg, de Bosweg, de Broeierdweg, de Zelfertweg, de Elsbeekweg en de Hengelosestraat. Bovendien is het plangebied gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein Havengebied - Usselerhalte, het vliegveld Twente en de spoorlijn Enschede-Hengelo.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor.

Industrielawaai

Op grond van de Wet geluidhinder is bij Koninklijk Besluit MBG nr. 22N90008, datum 12 december 1990, rond het industrieterrein Havengebied- Usselerhalte een geluidszone vastgesteld. De gezamenlijke geluidsbelasting, veroorzaakt door alle bedrijven op dit industrieterrein mag op de zonegrens maximaal 50 dB(A) bedragen.

Luchtverkeerslawaai

Bij besluit van 5 juni 1992 (nr. MG92058753) van het Ministerie van Defensie is rond het vliegveld Twente een geluidszone vastgesteld. De geluidszone is gelegen over het plangebied. Binnen de geluidszone kunnen slechts onder stringente voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. De vliegbasis Twente is op 1 januari 2007 gesloten voor het militaire vliegverkeer. Op dit moment wordt onderzocht of het vliegveld een doorstart voor de burgerluchtvaart zal maken. De consequenties hiervan worden middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Het militaire zonebesluit is echter nog niet ingetrokken. Dit betekent dat die geluidszone nog van kracht is.

Overweging

Het bestemmingsplan Drienerbraken-Kristalbad betreft een conserverend plan. Binnen het plangebied worden geen nieuwe bronnen en nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het gedeelte van de geluidcontour van het Havengebied - Usselerhalte, gelegen binnen de plangrenzen van voorliggend plan, bevinden zich geen geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige terreinen. Op basis van voorgaande wordt gesteld dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Drienerbraken -Kristalbad' heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande geprojecteerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) in en rondom het plangebied, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Als leidraad voor de inventarisatie heeft het inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen gediend. Verder is rekening gehouden met eerder in dit gebied uitgevoerde milieu-inventarisaties.

Bedrijven en inrichtingen binnen het plangebied

In het plangebied bevinden zich met name woningen en in enkele gevallen een bedrijf aan huis. In het plangebied zijn geen bedrijven met een milieucategorie van 2 of hoger aangetroffen. Gesteld wordt dat in het plangebied geen milieuhinder wordt veroorzaakt op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen en buiten het plangebied.

Bedrijven en inrichtingen nabij het plangebied

Met behulp van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009), is van de inrichtingen nabij het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is per inrichting kennisgenomen van de bedrijfsactiviteiten en voor het milieuaspect de indicatieve afstand bekeken. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Hierbij is het milieuaspect met de grootste hinderafstand maatgevend. Voor dit plan betreft het met name de potentiële contouren voor het milieuaspect geluid die in acht genomen moeten worden tot woningen in een rustige woonwijk of mogelijk andere gevoelige objecten. Hierbij wordt uitgegaan van een toelaatbaar langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde.

De inventarisatie heeft zich gericht op het gezoneerde industrieterrein Havengebied- Usselerhalte, de Hengelosestraat en het Business & Science Park. Vervolgens is beoordeeld of ter plaatse van voornoemde gebieden inrichtingen aanwezig zijn welke invloed hebben op het plangebied. Uit de inventarisatie blijkt dat een aantal van de geïnventariseerde inrichtingen buiten het plangebied wel invloed uitoefenen op het plangebied voor wat betreft het milieuaspect geluid. Dit betreft nu geen ontoelaatbare invloed, gelet op de huidige, vastgelegde situatie. De bedrijven moeten en kunnen nu voldoen aan de huidige wet- en regelgeving. Voor verdere informatie omtrent geluidhinder als gevolg van industrielawaai zie paragraaf 4.1.2.

Overweging

In deze situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden verplicht de Wet geluidhinder niet tot het instellen van een onderzoek naar de geluidsbelasting.

Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid

Algemeen

In de huidige maatschappij worden activiteiten ontplooid die risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee brengen. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij productie, opslag, transport (waaronder ook luchthavens) en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van een dergelijke activiteit kan een beperking vormen voor de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Anderzijds is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare objecten (woningen, scholen, e.d.) en beperkt kwetsbare objecten (winkels, horeca, e.d.). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden- en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico kent dan ook geen contour, maar bij het groepsrisico is het bepalend hoeveel mensen zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophouden.

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in:

  • het Besluit en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI en REVI);
  • het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO);
  • het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB);
  • de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS) (Basisnet en Btev) voor spoor-, vaar- en verkeerswegen;
  • de Wet luchtvaart, het Besluit- en de Regeling burgerluchthavens (Bbl en Rbl) en de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML).

Op de Risicokaart (www.risicokaart.nl) worden bedrijven en activiteiten die onder dit wettelijke kader vallen grafisch weergegeven. Iedere bevoegd gezag / vergunninghouder van een activiteit die daaronder valt is verplicht deze gegevens actueel te houden.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid (EV-visie), vastgesteld op 18 juni 2007. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid. Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over het omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Externe veiligheid en het plangebied

Bij het raadplegen van de risicokaarten provincie Overijssel en de risicokaarten van de gemeente Enschede, is gebleken dat in het plangebied hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen die onder het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (BevB )' vallen, te weten:

  • twee transportroutedelen met een diameter van 6 inch;
  • een transportroutedeel met een diameter van 12 inch.

Bovengenoemde leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De 6 inch leiding kent een 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De 12 inch leiding kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen de invloedsgebieden van de leidingen van respectievelijk 95 en 140 meter vinden geen wijzigingen plaats m.b.t. het aantal aanwezigen. Ook het huidige aantal aanwezigen is dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt.

De ligging van deze buisleidingen vormt op grond van het BevB vormt geen belemmering voor dit plan. Berekening in Carola voor de hele Gemeente Enschede (rapport Carolaberekeningen Enschede Noord-Oost van februari 2013) bevestigen dit beeld. In dit bestemmingsplan is het het advies van de Brandweer Twente verwerkt.

Conclusie

Wat betreft het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) of "Besluit NIBM" en de daarbij behorende Ministeriële Regeling niet in betekenende mate worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat niet langer individueel aan die grenswaarden getoetst, zoals voorheen het geval was. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waarin nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het NSL. Als toelichting op het begrip 'niet in betekenende mate' is de Handreiking 'niet in betekenende mate' opgesteld. De handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status maar kan in voorkomende situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze. De in het Besluit NIBM opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde. Deze grens geldt vanaf het moment dat het NSL in werking is getreden, tot die tijd geldt een tijdelijke 1% grens. In het Besluit NIBM is tevens een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.

Overweging

In voorliggende situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, derhalve is er ook geen sprake van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe binnen het plangebied in groter verband een duurzame waterhuishouding kan worden gerealiseerd en gewaarborgd. Hiertoe wordt eerst het beleid ten aanzien van water behandeld en de huidige situatie van water in het plangebied beschreven. Daarnaast wordt een op het gebied gerichte toelichting gegeven op basis van de Watervisie Enschede. Tot slot worden randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.

4.2.1 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.2.2 Water en het plangebied

Algemene beschrijving

Het watersysteem bestaat uit meerdere beken die vanuit de stad Enschede via de bergingsvijvers van het UT terrein door het plangebied stromen. Dit zijn de Elsbeek, de Drienerveldbeek en de Drienerbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0009.jpg"

Impressie Drienerveldbeek

De beken benadrukken het landelijk karakter van het plangebied. Kleine stroompjes meanderen door het bosrijke landschap in westelijke richting. De beken voeren de lokale neerslag en het overtollig water van de bergingsvijver van de UT af. Verder benedenstrooms takken de beken aan op de Koppelleiding die richting het Twenthekanaal afstroomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0010.jpg"

Waterkaart

In het zuidelijke puntje van het plangebied is op het landgoed Eekhof een bergingsvijver gelegen, voor het westelijk gelegen Business and Sciencepark, die afwatert op de noordelijke spoorsloot.

Maaiveld

De hoogte van het maaiveld heeft een verloop van NAP + circa 45 meter in het zuidwesten tot NAP + circa 42,5 meter in noordelijke richting. Vanuit het noorden verloopt het maaiveld in zuidoostelijke richting tot een hoogte van NAP + circa 41 meter.

Hemelwater

Het hemelwater binnen plangebied komt natuurlijk tot afstroming en infiltreert in de bodem of vloeit direct af naar het bekensysteem. Uitzonderingen hierop zijn de woningen aan de Drienerbrakenweg en Tiekeweg, deze zijn aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.

Afvalwater

Afvalwater wordt overwegend afgevoerd via een drukriolering. In de Tiekeweg en een deel van de Drienerbrakenweg ligt een vuilwaterriolering, dit water wordt verpompt naar het rioolstelsel van de Universiteit Twente.

Bodemgesteldheid

In de ijstijd zijn door het landijs de bodemlagen opgestuwd en gedeeltelijk over elkaar geschoven. Als gevolg hiervan is Enschede gelegen op de rand van een stuwwal. De bodem onder Enschede bestaat vanaf het maaiveld globaal uit een toplaag (de bovenste laag van de bodem) met gemengde en geroerde grond, een fijnzandige laag, lemige laag, een grofzandige laag en een kleilaag. De lemige laag en de kleilaag zijn slecht doorlatende bodemlagen. In de lemige bodemlaag zijn lokaal zandbanen aanwezig. Via deze goed doorlatende zandbanen en zandlagen kan grondwaterstroming plaatsvinden.

De slecht doorlatende diepe kleilaag bevindt zich tussen de 12 en 20 meter beneden het maaiveld. De bovenliggende grofzandige laag is het eerste watervoerende pakket (diep grondwater), welke wordt afgesloten door de slechter doorlatende lemige laag met zandbanen. Het freatisch grondwater (ondiep grondwater) dat zich boven de grofzandige laag bevindt, is aan te treffen in een fijnzandige laag met gemengde en geroerde grond. Van het plangebied zijn verder geen specifieke gegevens van de bodemopbouw beschikbaar.

Geohydrologie

De regionale grondwaterstromingsrichting is op basis van de grondwaterkaart en informatie uit het loket Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). In het plangebied is een peilbuis van de gemeente gesitueerd. De GHG bevindt zich momenteel beneden de 0,8 m-mv.

Grondwateronttrekkingen

In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

Water- en grondwateroverlast

Vanwege de bodemopbouw (aanwezigheid ondiepe leemlagen) is plangebied kwetsbaar voor stagnerende afvloeiing van hemelwater in de ondiepe ondergrond. Hierover zijn binnen het plangebied echter geen klachten bekend.

4.3 Archeologie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.


Archeologie en het plangebied

Verwachtingskaart

Uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat in het plangebied gebieden zijn gelegen met een lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0011.jpg"

fragment archeologische verwachtingskaart gemeente Enschede

Beleidskaart

Op grond van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Enschede gelden binnen het plangebied beleidstypen 'Onderzoekstype A' en 'Onderzoekstype B'. Voor die gebieden kan het noodzakelijk zijn dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht moet worden opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. Het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Op de gronden die vallen onder de archeologische beleidstypen 'Onderzoeksgebied A' en 'Onderzoeksgebied B' zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 250 m2 respectievelijk meer dan 500 m2 veroorzaken.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er op basis van bovenstaande geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Natuurwetgeving En Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het in stand houden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel 'externe werking' genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld. Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de 'oude' Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status 'beschermd natuurmonument' voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nb-wet'98 de minister van ELI bevoegd gezag is) vereist.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het 'nee, tenzij' principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet en nader uitgewerkt in de AMvB artikel 75.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  1. 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  2. 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
  3. 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.

Natuurwetgeving en het plangebied

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Drienerbraken-Kristalbad' is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Op ruim 2 kilometer meter afstand ten noorden van het plangebied is het Natura 2000 gebied 'Lonnekermeer' gelegen en op ruim 7 kilometer ten noorden van het plangebied is het Natura 2000 gebied 'Landgoederen Oldenzaal' gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op de (zeer) grote afstand van de Natura 2000 gebieden 'Lonnekermeer' en 'Landgoederen Oldenzaal' tot het vrijwel geheel binnen de EHS gelegen plangebied 'Drienerbraken-Kristalbad' in relatie tot het gegeven dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en de instandhoudingsdoelstellingen van die Natura 2000 gebieden zijn er voor die gebieden geen negatieve effecten te verwachten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.

Flora- en faunawet

Het bestemmingsplan 'Drienerbraken-Kristalbad' heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het recente verleden heeft er in verschillende delen van het plangebied Flora- en faunawet onderzoek plaatsgevonden in het kader van de ontwikkeling van 'het Kristalbad' en in het kader van nieuwbouwplannen op het landgoed 'De Eekhof”. Uit het onderzoek wat is uitgevoerd voor de realisatie van het Kristalbad is gebleken dat in het gebied de zeldzame waterspitsmuis en poelkikker voorkomen. Door handhaving van de verblijfsgebieden is gepoogd deze soorten voor het gebied te behouden. Na realisatie van het Kristalbad zal er meer geschikt leefgebied voor deze soorten aanwezig zijn. Op het landgoed De Eekhof is de levendbarende hagedis waargenomen. Ook aan vleermuissoorten is het plangebied betrekkelijk rijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat het Kristalbad door 6 verschillende soorten vleermuizen wordt gebruikt. Gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis gebruiken het gebied om in te foerageren of als vliegroute. Voor het gebied aan de noordzijde van de Hengelosestraat is recentelijk geen onderzoek uitgevoerd. Aangenomen mag worden dat ook dit gebied rijk is aan soorten. Door de afwisseling van bossen en weidegrond en de aanwezigheid van water in de vorm van een beek en poeltjes lijkt het gebied geschikt voor diverse vogels, amfibieën en zoogdierensoorten.

Ecologie en het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de uiterste noordwestelijke rand van de bebouwde kom van Enschede en wordt globaal begrensd door de Bosweg, de gemeentegrens met Hengelo, het Twenthekanaal, de Kanaalzone en het Business & Science Park. Door het plangebied heen loopt een zone die door de provincie als prioritaire ecologische verbindingszone is aangeduid. In het plangebied liggen twee infrastructurele werken, namelijk de Hengelosestraat en de spoorlijn Hengelo-Enschede, die voor sommige dieren moeilijk te passeren zijn. Parallel hieraan, net buiten het plangebied, ligt het Twenthekanaal en – verder weg gelegen van het plangebied - de Rijksweg A35. Gezamenlijk vormen deze infrastructurele werken een niet te nemen hindernis voor grondgebonden diersoorten. Verschillende overheidsinstanties en ProRail zijn bezig deze hindernissen passeerbaar te maken voor dieren. Met name door de aanleg van het ecoduct over de A35 zal het plangebied een belangrijke functie gaan vervullen als ecologische verbinding tussen noordelijk en zuidelijk Enschede.

Naast de functie als verbindingsroute zijn er ook enkele grote ecologisch interessante verblijfsgebieden aanwezig. Het noordelijk deel van het plangebied heeft een kleinschalig karakter. Verspreid door het gebied staan woningen op zeer ruime kavels. In veel gevallen zijn er vijvers in de tuinen aanwezig. Daarnaast zijn er in het noordelijk deel van het plangebied ook kleine extensief gebruikte weilanden aanwezig. Door het gebied loopt de Drienerbeek. Door de kleinschaligheid van het landschap en de diverse biotopen is er in het noordelijk deel van het plangebied een rijk dierenleven aanwezig. De kleinschaligheid en openheid in het noordelijk deel staat sterk in contrast met het zuidelijk deel van het plangebied. Hier is het Kristalbad aangelegd en deels nog in realisatie. Deze waterberging en zuiveringsvijvers bestaan uit verschillende bassins en rietvelden. Bomen komen er alleen aan de randen voor. Door de sterk wisselende waterstand is het uit ecologisch oogpunt een uniek gebied. Trekvogels als de steltloper vinden hier een plek om op krachten te komen.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is vrijwel in zijn geheel gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en –verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt voor ontwikkelingen in de EHS het 'nee, tenzij' regime. Voor ontwikkelingen die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de tot de EHS behorende gronden kunnen leiden geldt dat tijdig passende mitigerende of preventieve maatregelen genomen dienen te worden. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Het bestemmingsplan “Drienerbraken-Kristalbad” is een conserverend bestemmingsplan, in het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen voor de EHS zouden kunnen hebben. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van ecologie, natuurwaarden en flora en fauna geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

In dit hoofdstuk wordt de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied beschreven. De waterbergingsfunctie en de versterking van de ecologische verbindingszone ten zuiden van Kristalbad (fase1) is reeds gerealiseerd. Ter plaatse van Kristalbad wordt momenteel fase 2 tot ontwikkeling gebracht. De overige functies moeten nog verder uitgewerkt worden in concrete plannen die er voor gaan zorgen dat het gebied een onderdeel gaat vormen in de keten van de ecologische hoofdstructuur van Twente.

5.1 Het Kristalbad

Functie 1: Waterberging
Er wordt gedacht aan de aanleg van grootschalige retentiegebieden die met elkaar verbonden zijn maar die verschillende kenmerken hebben. Hiervoor wordt onderzoek gedaan naar nieuwe mogelijkheden met toepassing van stenige passagestrips ten behoeve van de zuivering van water en de aanleg van bassins met verschillende waterdiepten.

Functie 2: Ecologische verbindingszone
Ecologie en waterberging zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij de ecologische uitwerking dient er gekeken te worden naar de waterdieptes, morfologie van de oevers, expositie van de taluds enz... De relatie met de omgeving (Eekhof, zuidkant van het kanaal en de noordzijde van de Hengelosestraat) dienen bij de Landinrichtingscommissie onder de aandacht gebracht te worden. In het kader van het meerjarenplan ontsnippering is er overleg met ProRail en Rijkswaterstaat over aanpassingen aan het spoor en het kanaal.

Functie 3: Landschappelijke versterking
De beleving vanuit de trein en vanaf de Hengelosestraat maakt hier ook onderdeel van uit. Het gebied heeft dus ook sterke interactie met de omgeving.

Functie 4: Extensief recreatief medegebruik
educatieve en informatiemogelijkheden toevoegen, bijvoorbeeld een (vogel-) uitkijkpunt/heuvel, waarbij de zonering m.b.t. recreatie een aandachtspunt is.

5.1.1 Ecologische verbindingszone

Het Kristalbad is een gebied van ongeveer 50 hectare tussen Enschede en Hengelo en maakt deel uit van het herinrichtingsgebied Enschede-Noord. Vanuit de herinrichting (landinrichting) is waterberging de belangrijkste doelstelling voor het Kristalbad. Achterliggende noodzaak is het veerkrachtiger en klimaatproof maken van het watersysteem. Concreet betekent dit dat in het Kristalbad te grote waterafvoer van Enschede wordt opgevangen voordat het de Hengelose beken instroomt. Daarnaast is het ecologisch verbinden en natuurversterking een doelstelling voor het gebied. De inrichting als ecologische verbindingszone komt voort uit het beleid de Twentse stedenband (de lijn Almelo-Borne-Hengelo-Enschede-Glanerbrug) doorsteekbaar te houden voor flora en fauna. De ecologische verbindingszone maakt onderdeel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur en vormt zodoende één van de primaire opgaven van de herindichting Enschede-Noord. In haar beleid voor natuur en landschap (Landschapsbeleidsplan 1991), in haar Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en in haar Ontwikkelingsvisie Buitengebied heeft de gemeente Enschede reeds neergelegd dat het middengebied als ecologische schakel moet blijven functioneren. Het ontwikkelen van de ecologische hoofdstructuur is hét middel om verdere versnippering en achteruitgang van leefgebieden voor planten en dieren en daarmee achteruitgang van natuur en biodiversiteit, te voorkomen. Diverse dier- en plantensoorten zullen betere en verbonden leefgebieden moeten krijgen, specifieke doelsoorten zijn: marterachtigen, ree, vleermuizen, muizen, levendbarende hagedis, heikikker en grote weerschijnvlinder. In het kielzog van deze soorten zullen, gezien de natte en droge inrichting van het gebied, vele andere soorten ook profiteren. Natuurinrichting vindt plaats in samenhang met inrichting voor waterberging en recreatie. Door slimme zonering wordt het gebied betekenisvol voor natuur, water(berging, zuivering en beleving) en recreatie.

Het doel van de ecologische verbindingszone is niet het beschermen van elk individu van elke soort of het garanderen van een veilige overtocht voor alle individuen maar is eerder soortgericht. Ten eerste dient de zone populaties van soorten te kunnen verbinden. Ten tweede dient de zone populaties verbreidingsmogelijkheden te bieden, zodat ze zich door de verbindingszone heen aan de andere kant van het gebied - blijvend - kunnen vestigen. Ten derde dient de zone de verschillende natuurtypen te verbinden. Sommige soorten, met een klein leefgebied, zullen zich zelf in de ecologische verbindingszone kunnen vestigen en daar een overgangspopulatie formeren. Een nadeel van deze aanpak is dat sommige soorten de boot zullen missen, dat is bij een verbindingszone met zoveel obstakels onvermijdelijk. Moeilijk dispergerende dieren, met een kleine home-range, die geen blijvende biotoop kunnen vinden in de ecologische verbindingszone zullen geen gebruik kunnen maken van de zone. Daarom is het zaak om in de ecologische verbindingszone een zo breed mogelijk scala aan biotopen aan te bieden.

Doelsoorten ecologische verbindingszone

Op basis van de aanwezige natuurtypen is een aantal doelsoorten benoemd die van deze typen afhankelijk zijn:

heikikker

De heikikker komt ten noordoosten en het zuidwesten van de aan te leggen ecologische verbindingszone voor. In West-Europa zijn uiterwaarden de belangrijkste habitat, daarnaast komt hij ook voor in poelen in kleinschalig cultuurlandschap. In zijn gehele areaal heeft de kikker een voorkeur voor zwak zure wateren (pH=5.0-6.0). Vaak komt hij samen met de bruine kikker voor. In Nederland bewoont de heikikker tal van biotopen: vochtige heide, veengebieden, bossen, blauwgraslanden, beek- en rivierdalen en vochtige duinen. Het is een soort die voorkomt in vochtige biotopen. Het voorkomen van de heikikker lijkt gebonden aan plaatsen waar veenvorming optreedt en aan relatief voedselarme omstandigheden. In de omgeving van het plangebied komen heikikkers voor in het Zwarte ven en in Het Leutink.

levendbarende hagedis

De levendbarende hagedis leeft bij voorkeur op enigszins vochtige heide of heide met vennen en in structuurrijke weg- en spoorbermen en ruigten. Op de hogere delen van Nederland komt de soort nog redelijk algemeen voor. De levendbarende hagedis leeft in een vergelijkbaar biotoop als de heikikker, alleen is de soort minder kritisch. In de omgeving van het plangebied komt de levendbarende hagedis daarom op meer plekken voor dan de heikikker, waardoor een beter beeld kan worden gegeven van het type biotoop.

grote weerschijnvlinder

Het gebied rond Enschede en Hengelo is één van de weinige biotopen van de grote weerschijnvlinder in Nederland en de soort bevindt zich boven en onder de band Enschede - Hengelo. Het is een soort die voorkomt in het bos en daarin natte ruigten langs paden of bosranden opzoekt. Het is geen bloembezoeker en leeft voornamelijk in de boomtoppen. Belangrijk is daarom infrastructuur van bomenrijen, beekbegeleidende bossen, houtwallen en vlakdekkend bos. In de omgeving van het plangebied leeft de soort in de bosrijke delen bij het Lonnekermeer, bij De Tol en de Horstlanden en bij het Zwarte ven en Boekelerbeek.

kleine ijsvogelvlinder

Het gebied rond Enschede Hengelo is één van de weinige biotopen van de kleine ijsvogelvlinder in Nederland, samen met stukken in Noord-Brabant en Gelderland, en de soort bevindt zich boven en onder de band Enschede - Hengelo. Ook deze soort zoekt de bosmantel van gemengd bos en loofbossen op, waaronder voornamelijk nat bos zoals elzenbroekbos. Verder komt de soort voor in een kleinschalig landschap met ruigten, struwelen en graslanden. In de omgeving van het plangebied is de soort aangetroffen bij het Lonnekermeer en bij het Zwarte ven en Boekelerbeek. De grote weerschijnvlinder en kleine ijsvogelvlinder zijn beide vrij grote vlinders die door hun glijvlucht relatief grote afstanden in hun habitat kunnen overbruggen.

Overige soorten

Marterachtigen, kleine zoogdieren en het ree; hermelijn, bunzing, wezel, steenmarter en kleine zoogdieren zoals muizen en vleermuizen, komen in het hele gebied van Twekkelo en Driene voor. Het gaat bij de aanwezige soorten vleermuizen om laatvlieger, dwergvleermuis, rosse vleermuis en grootoorvleermuis. Deze soortgroep heeft een grote verscheidenheid aan voorkeurshabitat, maar allen zijn gebaat bij bomenrijen en lintbeplanting om zich langs kunnen te verplaatsen. Voor boommarter en das zijn de gebieden geschikt habitat, maar ze zijn er niet geïnventariseerd. De das heeft naast bosrijk gebied ook grasland nodig om in te foerageren. Ook muizen kunnen in deze beide typen voorkomen. Boommarters vinden hun habitat in bossen, met een voorkeur voor gemengde bossen, maar zijn snel verstoord door recreatie. Marterachtigen hebben de voorkeur voor een halfopen terrein met bosjes, en houtwallen en singels om te schuilen en zich te verplaatsen. In de poelen in Twekkelo leeft de kamsalamander, onduidelijk is of deze soort ook in Driene aanwezig is.

Voorgestelde inrichtingsmaatregelen

De inrichtingsmaatregelen bestaan in dit project voornamelijk uit het aanleggen van kunstwerken om waterlopen, wegen en het spoor passeerbaar te maken voor allerlei diersoorten. Andere inrichtingsmaatregelen bestaan uit het geschikt maken van het tussenliggende terrein voor soorten die van de ecologische verbindingszone gebruik moeten maken. De ecologische verbindingszone bestaat uit twee delen, een droog deel aan de oostkant en een nat deel aan de westkant van het gebied. Het droge deel van de ecologische verbindingszone is het deel waar nu de landgoederen De Tol en De Eekhof in liggen. Dit zijn nu al waardevolle schrale gebieden met heide, schraalgrasland, stukken bos en vennen en poelen. Deze inrichting is zeer geschikt voor doelsoorten als de heikikker, levendbarende hagedis, grote weerschijnvlinder, marterachtigen en kleine zoogdieren. In dit gebied ligt echter als obstakel voor deze soorten de kwekerij, waardoor de doelsoorten van droge natuurdoeltypen moeilijk de ecologische verbinding kunnen bereiken en daarom ook moeilijk kunnen dispergeren. Het natte deel is het terrein waar de waterretentie plaats moet vinden en ligt in het gebied dat gewaardeerd wordt voor zijn halfopen landschap. Het natte deel wordt ingericht als moeras met alleen laagopgaande bomen en struiken. Deze inrichting sluit aan bij de inrichting voor de doelsoorten: kleine ijsvogelvlinder, heikikker, marterachtigen en kleine zoogdieren. Het tussenliggende terrein moet geschikt worden gemaakt voor soorten om zich door te kunnen verplaatsen, maar ook om er tijdelijk te verblijven. De meeste soorten die van de ecologische verbindingszone gebruik zullen maken, verblijven minimaal enkele dagen in de zone. Daarom dient de zone voorzien te zijn van geschikt habitat voor die soorten. De ene soort heeft aan een kleine niche voldoende. Andere soorten hebben een groter gebied nodig om alle benodigde omgevingsfactoren, waaronder in dit drukke gebied voornamelijk rust, te kunnen vinden.

In eerste instantie is een ecologische verbindingszone het meest gebaat bij zo min mogelijk andere functies in het gebied. In het geval van de ecologische verbindingszone tussen Enschede en Hengelo is de druk op het terrein echter zeer groot. Om dan toch meervoudig van het terrein gebruik te kunnen maken is het zinvol om te bezien met welke functies dat het beste kan. Dieren in een ecologische verbindingszone zijn het meest gebaat bij een juiste inrichting en rust. Verstoring is in een ecologische verbindingszone een grote veroorzaker van vermindering van gebruik van een verbinding, zeker voor grotere zoogdieren. Aangezien de meeste (grote zoog-)dieren in de nacht of in de ochtend- en avondschemering actief zijn, zullen activiteiten die zich beperken tot de dag de minste verstoring veroorzaken. In dit kader bezien is een functiecombinatie met extensieve recreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, goed mogelijk. Zolang grote delen van het gebied hun functie als biotoop voor de soorten die gebruik moeten maken van de verbindingszone behouden, zal recreatie als medegebruiksfunctie, mits gesitueerd langs de randen van het gebied, weinig schade berokkenen. Door wonen of bedrijvigheid in de verbindingszone zullen mensen zich vaker in de voor de dieren actieve uren in de verbindingszone ophouden. Dit resulteert in een grotere verstoring en is daarom niet gewenst. Een medegebruiksfunctie waarbij de minste verstoring zou ontstaan is een medegebruik van niet-menselijke activiteiten. Waterretentie is een functie die niet alleen geen menselijke aanwezigheid veroorzaakt, maar ook menselijke aanwezigheid uitsluit. De gebieden waar waterretentie is gepland zullen als een verstoringsvrij gebied gaan fungeren in het voor de rest vrij drukke middengebied .

5.1.2 Waterberging

In het Kristalbadgebied zal zo'n 187.000 m3 aan water geborgen worden. Dit betekent dat tijdens piekafvoeren een groot gedeelte van het gebied onder water komt te staan. Om de waterkwaliteit te verbeteren is gebruik gemaakt van een inrichtingsprincipe dat is ontwikkeld door professor Weisner van het Zweedse Wetland Research Centre (Universiteit van Halmstad). In het gebied worden drie parallelle zones onderscheiden, één ten noorden van het spoor - gelegen in het onderhavige bestemmingsplan "Drienerbraken - Kristalbad" en twee tussen het spoor en het kanaal - gelegen in het bestemmingsplan "Kanaalzone". Per zone worden verschillende elementen achter elkaar geschakeld om een optimale waterkwaliteitsverbetering te bewerkstelligen, daarbij gaat het om de volgende elementen:

verdeelwaterloop

Met de verdeelwaterloop wordt er voor gezorgd dat het water de drie parallelle zones eenvoudig kan bereiken. Enige sedimentatie van slib in deze waterloop is mogelijk, maar zal vanwege een lage concentratie aan slib in het aangevoerde water beperkt blijven. Vanuit deze brede waterloop zal het water in normale situaties via inlaatconstructies het eerste deel van het vloeiveld vullen.

vloeiveld

Het water wordt per zone gedurende een aantal uren aangevoerd, waarna de volgende zone wordt gevuld. Daarna wordt de derde zone gevuld. Bij het vullen van de volgende zone wordt de voorliggende zone weer geledigd, waardoor deze weer zuurstof kan opnemen. De vegetatie in het water stroomt via duikers uit het vloeiveld naar een moerasstrook.

moerasstrook

In de moerasstrook wordt het water via een dieper, open, gedeelte verdeeld over een deel met rietvegetatie. De moerasstrook sluit aan op een hoge, droge, ecologische verbinding die van noordoost naar zuidwest loopt, dus haaks op de parallelle waterzones. De ecologische verbinding heeft geen functie voor de waterberging, omdat deze zelfs bij de hoogste waterstanden droog blijft. Het water passeert de ecologische verbinding via duikers en kleine lage delen boven de duikers. Aan de benedenstroomse kant van de duikers loopt het water over een stenige strip.

stenige strip

De stenige strip dient ter beluchting en verdeling van het water. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het hoogteverschil op dit punt. De strip krijgt een ruw oppervlak dat zo groot mogelijk wordt om een dunne laag water te verkrijgen. Licht en lucht kan daardoor het water optimaal bereiken om de zelfreinigende werking te verbeteren. Vanaf de stenige strip loopt het water in een moerasvijver.

moerasvijver

De moerasvijver bestaat uit een aaneenschakeling van diepere open en ondiepere met riet begroeide delen. In de moerasvijver is een laag eiland aanwezig, dat dient om de stroming te reguleren. Na passage van de moerasvijver komt het water via een tweede stenige strip in een verzamelwaterloop. Deze verzamelwaterloop staat in verbinding met de Elsbeek, die richting Hengelo stroomt. In de Elsbeek wordt een kunstwerk gebouwd dat de bergende werking van het gehele gebied regelt.

5.1.3 Landschap

Het landschap kent een aantal waardevolle elementen die in het ontwerp zijn opgenomen. Zo blijven de Broeierdweg en de daar aan gesitueerde agrarische woning in het plan gehandhaafd. Verder wordt ingezet op het herstellen van een doorgaande (recreatieve) verbinding over deze weg, zodat het landschap ook vanaf deze route kan worden beleefd. In het gebied is een oude markegrens herkenbaar als bepante kavelgrens, deze lijn wordt in het plan benadrukt doordat het de scheiding tussen de bezinkvijvers gaat vormen. Daarmee krijgt de oude markegrens weer een nieuwe functie. Het zelfde geldt voor de oude loop van de Elsbeek, deze lijn wordt benut als scheidslijn tussen de twee parallelle zones tussen spoor en kanaal.

5.1.4 Recreatie

Het Kristalbadgebied leent zich met name voor extensieve, op natuur en landschapsbeleving gerichte vormen van recreatie. In het plan is een informatie-/uitzichtpunt opgenomen, waar tekst en uitleg over het gebied kan worden gegeven. Vormen van recreatief gebruik die een verstorende werking op het functioneren als ecologische verbindingszone hebben dienen te worden vermeden. Zo is van honden en brommers bijvoorbeeld bekend dat ze een verstorende werking hebben op met name vogels en reeën. Door de in het gebied aanwezige en aan te leggen paden te voorzien van een klaphek in combinatie met een wildrooster kan een dergelijk gebruik worden gereguleerd. Als gevolg van de realisatie van de nieuwe ijshal in de Kanaalzone is het zuidelijk deel van de Broeierdweg als weg komen te vervallen. Hiervoor in de plaats zal een nieuwe recreatieve route worden gemaakt vanaf de fietsbrug richting het spoor. In aansluiting hierop wordt gedacht aan de aanleg van een fietstunnel die aanhaakt bij het noordelijk deel van de Broeierdweg, hiermee kan invulling worden gegeven aan een doorgaande route door de stadsrandzone van Enschede naar Hengelo. Een eventuele fietstunnel zal worden gecombineerd met een faunapassage.

5.1.5 Verkeer

De huidige verkeerssituatie gaat niet veranderen. De Hengelosestraat wordt momenteel opnieuw ingericht, maar verkeerstromen worden niet verlegd.

5.2 Landgoederen

Landgoederen 'De Eekhof' en 'De Tol' maken eveneens deel uit van de ecologische verbindingszone tussen Enschede en Hengelo. Naast het natter in te richten deel van het Kristalbad betreft het hier vooral waarden die te maken hebben met drogere gebieden. De landgoederen zijn een bestaand natuurgebied, waar geen inrichting hoeft plaats te vinden. In het gemeentelijk beleid voor het buitengebied (Landschapsbeleidsplan, Ontwikkelingsvisie Buitengebied en de Gids Buitenkans) is neergelegd dat het bij nieuwe landgoederen naast de ecologische functies vooral om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden gaat. In de Gids Buitenkans zijn nieuwe landgoederen als buitenplaatsen waar rood voor groen mogelijk is. Dat betekent dat onder stringente voorwaarden uitbreiding van de bebouwing in de vorm van een tweede landhuis mogelijk is, omwille van het economisch beheersbaar houden van het landgoed. In de praktijk is de realisatie van een tweede landhuis vooralsnog niet mogelijk vanwege belemmeringen op grond van de geluidswet- en regelgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Wet Ruimtelijke Ordening En Ro-standaarden 2008

6.1.1 Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt duidelijk wat de rolverdeling in de ruimtelijke ordening is tussen Rijk, provincie en gemeente en regelt het voor de diverse overheden beschikbare ruimtelijke instrumentarium. Belangrijke basisprincipes in de Wro zijn snelle en overzichtelijke procedures, duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede transparantie in beleid en in normstelling. Een belangrijk onderdeel van de Wro is de digitalisering van ruimtelijke plannen. Sinds 1 januari 2010 is het verplicht alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te ontwerpen en elektronisch beschikbaar (digitale verbeelding) te stellen en vast te stellen. Van alle vastgestelde plannen dient tevens een papieren versie (analoge verbeelding) te worden vastgesteld en beschikbaar gesteld. De vastgestelde digitale verbeelding en de vastgestelde analoge verbeelding van ruimtelijke plannen zijn allebei formeel rechtsgeldig. Alleen in geval de digitale verbeelding en de analoge verbeelding aanleiding geven tot een verschillende uitleg van het plan is de digitale verbeelding doorslaggevend. Onder de Wro worden alle planologische (structuur)visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd, beschikbaar gesteld en vastgesteld. Bestemmingsplannen zijn daardoor digitaal onderling vergelijkbaar. Om die onderlinge vergelijkbaarheid te bevorderen verplicht de Wro gemeenten om de digitale verbeeldingen van bestemmingsplannen te publiceren op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.1.2 RO-standaarden 2008

Om de digitale uitwisseling van bestemmingsplannen mogelijk te maken zijn de RO-standaarden 2008 ontwikkeld. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling (Regeling standaarden ruimtelijke ordening) gekoppeld aan de Wro. De standaarden worden beheerd door Geonovum [website: http://ro-standaarden.geonovum.nl] . In de RO-standaarden 2008 is de wijze vastgelegd waarop de beschikbaarheid, vindbaarheid en toegankelijkheid van de instrumenten uit de Wro moet worden verzorgd. De belangrijkste RO-standaarden 2008 voor wat betreft het bestemmingsplan zijn:

IMRO

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening. In dit informatiemodel is de opbouw en structuur van digitale ruimtelijke plannen en Wro-instrumenten voorgeschreven.

SVBP 2008

SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit document is de verplichte standaardisatie van bestemmingsplannen en inpassingsplannen (bestemmingsplannen van Rijk of provincie) vastgelegd. In de SVBP2008 zijn bijvoorbeeld de verplichte hoofdgroepen van bestemmingen benoemd en de verplichte kleuren van de verschillende bestemmingen opgenomen. De SVBP2008 verplicht tot vergelijkbare bestemmingsplannen, die leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid, duidelijkheid en vereenvoudiging voor de gebruiker. De SVBP 2008 voorziet in een vaste opbouw, structuur en indeling met een vast begrippenkader en een verplichte analoge en digitale verbeelding. 'Analoge verbeelding' betekent de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Deze verbeelding wordt getekend op een topografische ondergrond aangevuld met kadastrale gegevens (opmaakkenmerken voor de verbeelding). 'Digitale verbeelding' betekent de manier waarop het digitale plan moet worden getoond in een raadpleegomgeving (website op het internet). Op de verbeelding worden door middel van coderingen, arceringen en/of kleur, de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud (bestemmingsomschrijving) is opgenomen in de planregels.

STRI 2008

STRI2008 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. De toevoeging 2008 geeft aan dat dit document uitspraken doet over de toegankelijkheid van ruimtelijke documenten die zijn opgebouwd volgens IMRO2008. In dit document zijn verplichtingen opgenomen die de beschikbaarheid, vindbaarheid en authenticiteit van ruimtelijke instrumenten moeten waarborgen. Concreet is in dit document bijvoorbeeld vastgelegd hoe de digitale bestanden beschikbaar moeten worden gesteld en hoe een digitaal waarmerk aan een ruimtelijk document moet worden toegevoegd.

6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. In deze wet worden ongeveer 24 toestemmingsstelsels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving geïntegreerd in één nieuw integraal toestemmingsstelsel, de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning treedt in zijn geheel in de plaats van de vergunningstelsels op grond van de Woningwet en de Wet milieubeheer en omvat daarnaast ook een groot aantal vergunning- en toestemmingsstelsels op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet bodembescherming, de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Vanuit de Wro zijn, voor zover relevant in het kader van het bestemmingsplan, de volgende toestemmingsstelsels overgeheveld naar de Wabo:

  • binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.6, onder c Wro;
  • projectbesluit (buitenplanse ontheffing van het bestemmingsplan) ex art. 3.10 Wro;
  • aanlegvergunning ex art. 3.16 Wro;
  • sloopvergunning ex art. 3.20 Wro;
  • tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan ex art. 3.22 Wro;
  • buitenplanse ontheffing (kruimelgevallenregeling) van het bestemmingsplan ex art. 3.23 Wro jo. art. 4.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening);
  • verbod op het gebruik (zowel gebruik "in enge zin" als bouwen) van gronden in strijd met het bestemmingsplan ex art. 7.10, lid 1 Wro;
  • verbod op handelen in strijd met ontheffing of vergunning als bedoeld in de Wro ex art. 7.10, lid 2 Wro.

De bevoegdheden van burgemeester en wethouders tot nadere uitwerking en wijziging van het bestemmingsplan alsmede de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van een voorbereidingsbesluit zijn niet overgeheveld naar de Wabo en blijven ongewijzigd onder de werking van de Wro vallen. Naar aanleiding van het naar de Wabo overhevelen van het algemeen gebruiksverbod van artikel 7.10 Wro is in de Wro een nieuw artikel 7.2 geïntroduceerd met daarin een aanvullend algemeen gebruiksverbod voor met de Wro strijdige activiteiten waarop de Wabo niet van toepassing is.

6.3 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek

6.3.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Na het afgerond project “inhaalslag bestemmingsplannen” volgt een hernieuwde actualisatieronde van de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

De Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van het bestemmen, wordt in de literatuur wel onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Dit onderscheid is niet zozeer gebaseerd op hoe een bestemmingsplan in elkaar steekt, maar juist wat met het bestemmingsplan wordt beoogd (beheren of ontwikkelen).

Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt de vraag hoe omgegaan wordt met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daarbij een grote rol.

In Enschede is gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:

  • Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
  • Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.

In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00049-0003_0012.jpg"

Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen

Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.

Bestemmingsplannen die worden ontwikkeld in het kader van de hernieuwde actualisatie zijn overwegend conserverend van aard, dat wil zeggen dat in zijn algemeenheid gronden en bebouwing overeenkomstig het bestaande gebruik worden bestemd. Het ontwikkelingsgerichte deel bestaat hieruit dat enerzijds projecten en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldoende concreet, via een passende bestemming of door optimaal gebruik te maken van flexibiliteitsinstrumenten (afwijking, wijziging, nadere uitwerking) in juridische zin worden vastgelegd. Anderzijds wordt getracht om het functioneel streefbeeld (de ontwikkelingsrichting) uit vastgestelde wijk- of structuurvisies, te vertalen in een passende basisbestemming. In visies aangeduide gewenste woon- , werk- en mengmilieus worden, waar mogelijk in juridisch-planologische zin vastgelegd via (verzamel)bestemmingen, zoals een bestemming "Gemengd". Daarbij dient te worden getoetst of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening na een integrale belangenafweging in de concrete situatie een dergelijke bestemming verantwoord is.

Wat betreft de bebouwingsregels (bijvoorbeeld regels over bouwhoogten) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie, en ook de bebouwingsgrenzen volgen zoveel mogelijk de bestaande bebouwing, of volgen de rooilijn, evenwijdig aan de straat.

Indien er voldoende duidelijkheid bestaat over zekere en nieuwe concrete ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen die overigens wel in het bestemmingsplannen worden opgenomen, hetzij via een rechtstreekse bouwtitel, hetzij via de binnenplanse flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan (afwijking, wijziging, nadere uitwerking). Het betreft dan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het stedenbouwkundig plan voldoende is uitgewerkt en het plan ook financieel uitvoerbaar is.

In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.

6.3.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.3.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen

Bij de ontwikkeling van dit bestemmingsplan heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:

  • zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
  • tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
  • tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.

In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.

Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels.

Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.

Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.

6.3.4 Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

6.4 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren kaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 - Algemene regels;

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Drienerbraken-Kristalbad. Hoofdstuk 1 bestaat uit de navolgende artikelen:

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

Artikel 2: Wijze van meten

Dit artikel geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.4.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming weergegeven. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.

Artikel 3: Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

Daar waar in het gebied belangrijke landschappelijke waarden voorkomen, moet de landbouw rekening houden met deze waarden. Deze gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en het verbouwen van gewassen, alsmede het behoud en het herstel van de aanwezige landschappelijke waarden.

De landschappelijke waarden worden voornamelijk bepaald door cultuurhistorische waarde, door de samenhang van het ontginningspatroon met het abiotisch patroon en door de kleinschaligheid, die is ontstaan als gevolg van de vele landschapselementen, hoogteverschillen, beken en de grillige kavel- en wegenpatronen.

De bebouwing in deze oude ontginningen is volgens een cultuurhistorisch patroon geplaatst, bijvoorbeeld rondom essen of in esdorpen. Landbouw is een essentieel onderdeel van deze landschappen en moet als functie aanwezig blijven en moet zich zo mogelijk kunnen ontwikkelen, zij het dat de bestaande waarden minimaal gehandhaafd moeten blijven. Anders dan het bestemmingsplan 'Buitengebied (Noordwest en Zuidoost)' heeft deze bestemming geen bouwmogelijkheden aangezien in het plangebied van voorliggend plan geen agrarische bedrijven aanwezig zijn.

De voorkomende landschapselementen bepalen mede de kleinschaligheid, de grilligheid van het landschap en de samenhang met het abiotisch patroon. Bij verdwijnen van elementen om welke reden dan ook is het van groot belang, dat deze opnieuw worden aangeplant. Bovendien is het wenselijk in het kader van de landinrichting het aantal landschapselementen in de vorm van weg- en beekbegeleidende beplanting uit te breiden.

Artikel 4: Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden

De kleinschalige landschappen met veel ecologisch goed ontwikkelde houtopstanden zijn bestemd voor agrarisch gebied met landschappelijke en ecologische waarden. Deze gebieden blijven een agrarisch grondgebruik houden, zij het in zodanige vorm dat landschap en ecologie in stand blijven c.q. versterkt worden. Ook krijgen alle agrarische gronden gelegen in bosgebieden vanwege hun ecologische en landschappelijke waarden een dergelijke bestemming.

Anders dan het bestemmingsplan 'Buitengebied (Noordwest en Zuidoost)' heeft deze bestemming geen bouwmogelijkheden aangezien in het plangebied van voorliggend plan geen agrarische bedrijven aanwezig zijn.

Gezien de grote hoeveelheid beperkingen en de wens om het agrarisch grondgebruik te handhaven, lijkt het vooralsnog noodzakelijk door middel van resultaatbeloning in het agrarisch natuurbeheer, oplossingen te zoeken voor de agrarische sector.

De vorm van agrarisch grondgebruik zou eveneens gericht kunnen zijn op natuurontwikkeling (schraal grasland, graanvelden e.d.). In deze gebieden zijn in beginsel alle houtopstanden van belang voor ecologie en landschap.

Artikel 5: Bos

Verspreid over het plangebied zijn gronden bestemd voor 'Bos'. De voor de bestemming Bos aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Artikel 6: Groen - Landgoedpark

De bestemming 'Groen-Landgoedpark' is toegekend aan het parkachtige gedeelte met landhuis op het landgoed "De Eekhof". Deze bestemming wordt toegekend aan landgoederen die in de Gids Buitenkans als buitenplaatsen zijn aangemerkt. Gronden met de bestemming 'Groen-Landgoedpark' zijn bestemd voor de instandhouding van een landgoedpark en - voorzover gelegen binnen een bouwvlak - de instandhouding van een landhuis, het wonen, mantelzorg en aan het wonen ondergeschikt medegebruik ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.

De bestemming 'Groen-Landgoedpark' is ook toegekend ter plaatse van het perceel Hengelosestraat 700. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - beheergebouw' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding of de bouw van een beheergebouw. De begripsbepaling onder artikel 6.1.2 geeft aan dat het een gebouw betreft ten behoeve van opslag van materieel en materiaal met ondermeer ee werkplaats voor het onderhoud van een landgoed. In dit specifieke geval zijn ook de functies voor stalling van voertuigen, hobby en bergruimte toegestaan, aangezien de oppervlakte van 75 m2 voor een bijgebouw hierin is opgenomen. Ter plaatse van Hengelosestraat 751 is op de verbeelding ook een aanduiding 'specifieke vorm van groen - beheergebouw' aan te treffen. Hier is een beheergebouw toegestaan van maximaal180m².

Artikel 7: Natuur

De gebieden die uitsluitend een natuurfunctie hebben, zijn bestemd als natuurgebied. Dat betekent, dat zij zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Kleinschalige vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, zijn toegestaan, voorzover de genoemde waarden hierdoor niet worden geschaad. De natuurgebieden vallen veelal onder beheer van de Stichting Overijssels Landschap of Natuurmonumenten.

Artikel 8: Sport - Golfbaan

De gronden zijn bestemd voor een golfterrein, het behoud, de versterking en/of het herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden, waterberging en voorzieningen voor de waterhuishouding en groen. Binnen deze bestemming gelden geen bouwmogelijkheden.

Artikel 9: Verkeer

Tot de in het plangebied voorkomende wegen met deze bestemming worden gerekend: de Hengelosestraat, de Drienerbrakenweg, de Drienerveldweg, de Bosweg, de Tiekeweg, de Broeierdweg, de Zelfertweg, en de Elsbeekweg. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groen mogelijk. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 10: Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer-Railverkeer' is bestemd voor de spoorlijn Enschede-Hengelo. Op de voor 'Verkeer-Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het railverkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame, fietsenstallingen, stationsvoorzieningen en straatmeubilair.

Artikel 11: Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan alle in het plangebied aanwezige woningen. In het voorliggende bestemmingsplan hebben de voor wonen in gebruik zijnde gronden en erven, de bestemming 'Wonen' gekregen. Voor het bepalen van de omvang van het bestemmingsgrenzen is gekeken naar de eigendomsgrenzen en het feitelijk gebruik van de grond. Het feitelijk gebruik blijkt uit de aangebrachte verharding, de situering van de tuin en bijbehorende bouwwerken.

  • Op basis van de Gids Buitenkans is de inhoudsmaat van de woningen van dit bestemmingsplan verhoogd naar 750 m3, deze inhoudsmaat voor woningen (hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) wordt ook in de nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied (Buitengebied Zuidoost en Buitengebied Noordwest) gehanteerd.
  • Voor de woningen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding met lettercode a en b gelden afwijkende bouwregels. Het voorgaande (oude) planologisch regime heeft namelijk ruime bouwmogelijkheden. Met voorliggend bestemmingsplan is getracht de ruime mogelijkheden zo veel mogelijk te behouden.
  • In het voorliggende bestemmingsplan wordt niet meer gewerkt met het begrip bijgebouw maar met het meer omvattende begrip 'bijbehorend bouwwerk', zijnde een functioneel met een hoofdgebouw verbonden - daar al dan niet tegenaan gebouwd - op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag maximaal 100 m2 bedragen. Als gevolg van deze verandering kan voortaan ook de bouw van carports en overkappingen aan de bebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken worden getoetst.
  • In dit bestemmingsplan dienen woningen en bijbehorende bouwwerken binnen het als zodanig weergegeven bouwvlak te worden gerealiseerd. De bouwvlakken zijn zodanig binnen een bestemmingsvlak gesitueerd dat nieuwe bebouwing geclusterd tot stand moet komen. Voor de woningen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding met lettercode a en b gelden afwijkende bouwregels. Het voorgaande (oude) planologisch regime heeft namelijk ruime bouwmogelijkheden. Met voorliggend bestemmingsplan is getracht deze ruime mogelijkheden zo veel mogelijk te behouden.
  • In dit plan is worden de begrippen woning en wooningeenheid gebruikt, waarbij het begrip woning is gebruikt om een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden aan te duiden en wooneenheid is gehanteerd in de betekenis van gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. De achtergrond van deze wijziging is dat er vanuit de plansystematiek de wens aanwezig is om binnen bestemmingsvlakken het aantal aanwezige woningen aan te duiden, maar de SVBP2008 het slechts mogelijk maakt om het aantal wooneenheden in het plan aan te duiden.
  • Onder het nieuwe plan zijn de mogelijkheden om tot splitsing van een wooneenheid over te gaan vergroot: als de bestaande wooneenheid een inhoud heeft van meer dan 1000 m3 , dan kan deze met een bevoegdheid tot afwijking worden gesplitst in 2 woningen. De voorwaarde dat het moet gaan om een voormalige agrarische dienstwoning is komen te vervallen. In dit verband is het van belang om op te merken dat door splitsing het toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet wordt verdubbeld; de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is immers gekoppeld aan het begrip wooneenheid. Splitsing mag niet leiden tot vergroting van de wooneenheid; splitsing mag ook niet leiden tot de aantasting van de bestaande karakteristiek van de wooneenheid.
  • De landhuizen ter plaatse van de Hengelosestraat 700 en 751 zijn in dit bestemmingsplan niet als zodanig als bestemming opgenomen dat geldt ook voor de regeling voor karakteristieke bouwwerken. De gedachte hierachter is dat voor de bescherming van waardevolle gebouwen en andere bouwwerken een beter instrument beschikbaar is, namelijk de monumentenwetgeving.

Artikel 12: Leiding - Gas

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen het bestemmingsvlak gelden er beperkingen ten aanzien van het bouwen en andere werkzaamheden.

Artikel 13: Waterstaat - Waterbergingsgebied

De dubbelbestemming "Waterstaat-Waterbergingsgebied" is toegekend aan het waterbergingsgebied "Kristalbad" in het westen van het plangebied. Gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterbergingsgebied" zijn, onverminderd het bepaalde in de onderliggende bestemming, tevens bestemd voor waterbergingsvoorzieningen zoals retentievijvers en inundatiegebieden.

6.4.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels..

Artikel 14 bevat de anti-dubbeltelregel. In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

Artikel 15 bevat enkele algemene bouwregels ten aanzien van de mogelijkheden voor ondergronds bouwen.

In artikel 16 (Algemene gebruiksregels) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.

Artikel 17 geeft de algemene aanduidingsregels.

In de algemene aanduidingsregels zijn (beperkende) regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante, sectorale regelgeving zijn ontleend. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Daarnaast is binnen de groep van gebiedsaanduidingen gebruik gemaakt van de groep overig en zijn in dit artikel specifieke regels opgenomen ten behoeve van de bescherming en het beheer van monumentale en waardevolle bomen en archeologische onderzoeksgebieden.

Archeologische onderzoeksgebieden

Voor de oude erven en verdwenen oude erven respectievelijk gebieden en terreinen met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (al dan niet in enigermate verstoord) wordt gebruik gemaakt van de gebiedsaanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a” (verstoringsoppervlakte > 250 m²) respectievelijk “archeologisch onderzoeksgebied b” (verstoringsoppervlakte > 2.500 m²). In de planregels behorende bij de gebiedsaanduidingen is een onderzoeksplicht en regels met betrekking tot een benodigde omgevingsvergunning opgenomen.

Artikel 18 geeft de algemene afwijkingsregels.

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

Artikel 19 geeft de algemene wijzigingsregels.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen.

In artikel 20 (Algemene procedureregels) zijn procedureregels opgenomen voor de wijzigingsbevoegdheid.

In artikel 21(Overige regels) wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers, zoals die zijn genoemd in de publicatie van het CROW “Parkeerkencijfers- basis voor parkeernormering” (2008) en wordt gebruik gemaakt van het handboek “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”. Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

In het artikel “Overige regels” is tevens een algemene regel opgenomen dat in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan, op de gronden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in In artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht zijn toegestaan.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.

Artikel 22: Overgangsregels

Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.

Artikel 23: Slotregel

Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.4.5 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel.

De herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.

Lijst van bedrijfstypen

In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. Per bedrijfstype is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient behalve op de vier belangrijkste milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid ook te worden gelet op de volgende aanvullende milieu- en omgevingsaspecten:

  • potentiële trillingshinder;
  • lucht-, water- of bodemverontreiniging;
  • visuele hinder;
  • verkeersaantrekkende werking;
  • het al dan niet continue karakter van de activiteit;
  • externe veiligheid.

In de Lijst van bedrijfstypen zijn daarom als extra hulpmiddel indices opgenomen om te kunnen bepalen bij welke bedrijfstypen rekening moet worden gehouden met een of meer aanvullende milieu-aspecten.

Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan kent slechts één bestemming die bedrijven en voorzieningen uit een bepaalde hoofdgroep van de lijst toestaat. Het betreft hier de bestemming "Wonen", waarbinnen aan huis gebonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de lijst zijn toegestaan. In de bestemmingsregels is voor burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om ontheffing te verlenen voor het toestaan van aan huis gebonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de lijst.

Naast de afwijkingsbevoegdheid is in de algemene regels voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere milieucategorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is of voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien nieuwe bedrijven of voorzieningen in de Lijst van bedrijfstypen worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die milieucategorie waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn.

6.5 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.


2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.


3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.


Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Drienerbraken-Kristalbad hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • zijn de normen duidelijk ?
  • wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wabo geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen.

Tevens is in de planregels een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

Geen exploitatieplan noodzakelijk

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het bestemmingsplan 'Drienerbraken - Kristalbad' maakt geen bouwplannen of andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Op grond van het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Drienerbraken - Kristalbad' voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 8 Participatie

8.1 Adviezen

Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Drienerbraken - Kristalbad' is geen erkend wijkorgaan actief. Er is voor dit bestemmingsplan derhalve geen advies van een wijkraad aanwezig.

8.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Drienerbraken- Kristalbad' voorgelegd aan het waterschap Regge en Dinkel, de Provincie Overijssel en de Brandweer Twente.

8.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad 'Huis-aan-Huis' . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan Drienerbraken-Kristalbad gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de 'Huis aan Huis'. De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan zal een verslag worden vervaardigd dat als bijlage aan deze toelichting zal worden toegevoegd.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen (Buitengebied)

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen (buitengebied)

Bijlage 2 Landschapstypenkaart En Koesteransichten

Bijlage 2 Landschapstypenkaart en koesteransichten

Bijlage 3 Gastransportleidingen

Bijlage 3 Gastransportleidingen