KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Maatschappelijk-dierenpension
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Algemene Procedureregels
Artikel 20 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Artikel 22 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Juridisch-planologische Regelingen
1.4 Wettelijk Kader
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.2 Waterhuishouding En Geohydrologie
3.3 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
4.1 Stedelijke Koers
4.2 Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012
4.3 Stadsrandzone
4.4 Welstand En Beeldkwaliteit
4.5 Duurzaamheid
4.6 Wijzigingsbevoegdheid Voor De Bouw Van 2 Woningen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Natuur
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Planregels
6.3 Beschrijving Van Het Plan
6.4 De Lijst Van Bedrijfstypen
6.5 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bestemmingen Met Volgnummer

Klein Boekelerveldweg 2013

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 11-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.BP00053- met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.11 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.12 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.24 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.25 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidsgevoelig terrein:

een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.

1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.30 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.32 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.33 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.34 ligplaats:

een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage Lijst van bedrijfstypen van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.36 mantelzorg:

het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.

1.37 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.38 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.39 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.40 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.41 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.42 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.44 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.45 vuurwerkbedrijf:

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.46 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.47 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.48 woning:

een gebouw of een deel van een woonhuis of een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.49 wooneenheid

Een gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.50 (zelfstandig) kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.6 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.7 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.8 minimaal/maximaal bebouwingspercentage:

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.9 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

omvat de totale en buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bouwlagen die een gebouw telt, met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen en bij dat gebouw behorende magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, met uitsluiting van gebouwde parkeervoorzieningen.

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Agrarisch - Stadsrandzone'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
    2. 2. natuurgebieden en (agrarisch) natuurbeheer;
    3. 3. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen;
    4. 4. sier- en moestuinen;
    5. 5. extensieve recreatie;
    6. 6. groenvoorzieningen;
    7. 7. houtwallen en boomsingels;
    8. 8. voorzieningen ten behoeve van de bescherming van flora en fauna;
    9. 9. uit- en inritten, en erftoegangswegen;
    10. 10. wandel- en fietspaden;
    11. 11. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
    12. 12. kunstobjecten, educatie en straatmeubilair;
    13. 13. nutsvoorzieningen;
    14. 14. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers, poelen, wadi's en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
    15. 15. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
    16. 16. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'volkstuin' zijn volkstuinen toegestaan met de daarbij behorende erven, paden, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  2. 2. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. 5. het gebruik van bouwwerken voor andere doeleinden anders dan doeleinden voor volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen'.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
  6. 6. het leggen van drainagebuizen.
  1. b. De in lid 3.4, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  2. c. De in lid 3.4, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door ter plaatse van de functie-aanduiding 'volkstuin' de bestemming 'Stadsrandzone' met functie-aanduiding 'volkstuin' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met toevoeging van een bouwvlak voor de bouw van maximaal 2 vrijstaande woningen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid uitsluitend toepassing geven indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden:
    1. 1. ter plaatse mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gerealiseerd, met een maximum van 2;
    2. 2. de te bouwen woningen moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 11 (bestemming "Wonen");
    3. 3. bouwvlakken mogen niet worden gesitueerd ter plaatse van de dubbelbestemming "Leiding - Gas";
    4. 4. de te bouwen woningen worden gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap.
  3. c. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat eventueel noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    2. 2. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    3. 3. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging dan wel doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    4. 4. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel, indien dat niet het geval is, een noodzakelijke hogere grenswaarde is verleend;
    5. 5. is aangetoond dat kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de richtwaarden voor het groepsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    6. 6. is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    1. 1. de woonsituatie;'
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligeheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
    7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven;
    2. 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto per bedrijf van maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    3. 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'bedrijfswoning is het gebruik van een gebouw als één bedrijfswoning toegestaan.
  3. c. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer' zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven overeenkomstig de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer van de bij deze regels behorende bijlage 2 'Lijst van specifiekebestemmingen met volgnummer'.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van het bedrijf is niet toegestaan buiten het bouwvlak.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de funtie-aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  2. b. het verwijderen van de functie-aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheden uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) en een gasontvangststation voor de distributie van aardgas zoals genoemd in categorie 3.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groen- en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in lid 5.1;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinriching.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
  2. b. lid 5.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 5.2.4 onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 5.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 5.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen, bijlage 1, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bestemming "Bedrijf" van overeenkomstige toepassing is;
  2. b. het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' in de bestemming 'Agrarisch - Stadsrandzone'.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. extensieve recreatie;
  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. sloten, beken, plassen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd).

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de opslag van zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. groenstroken, plantsoenen, houtwallen en boomsingels;
    2. 2. de ontwikkeling, bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
    3. 3. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater;
    4. 4. voorzieningen ter bescherming van de flora en fauna;
    5. 5. de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
  2. b. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a genoemde doeleinden tevens bestemd voor:
    1. 1. (agrarisch) natuurbeheer;
    2. 2. wandel- en fietspaden;
    3. 3. speelvoorzieningen en picknickplaatsen;
    4. 4. straatmeubilair;
    5. 5. nutsvoorzieningen;
    6. 6. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
    7. 7. de bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend de opslag van zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 8 Maatschappelijk-dierenpension

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Maatschappelijk - Dierenpension' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. een dierenpension;
    2. 2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen en water;
    3. 3. het gebruik van bestaande opstallen ten behoeve van de stalling van caravans.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. 1. wegen;
  2. 2. voet- en fietspaden;
  3. 3. viaducten en bruggen;
  4. 4. tunnels;
  5. 5. parkeervoorzieningen;
  6. 6. groenvoorzieningen;
  7. 7. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. 8. geluidwerende voorzieningen;
  9. 9. nutsvoorzieningen;
  10. 10. de bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sloten, beken, vijvers, poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. waterbeheer en waterberging;
  3. c. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  2. b. mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken;
  2. d. erven;
  3. e. terreinen en voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
  4. f. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'detailhandel' is het gebruik, van het bestaande vrijstaande bijbehorende bouwwerk ten behoeve van detailhandel, toegestaan.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. in lid 11.2.2, onder c, ten behoeve van de inpandige splitsing van een wooneenheid in twee woningen, indien de inhoud van dit bestaande hoofdgebouw tenminste 1000 m³ bedraagt, met dien verstande dat door splitsing van de wooneenheid de karakteristiek van het gebouw, bepaald door bouwhoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast.
  2. b. in lid 11.2.3, onder a, ten behoeve van de bouw van vrijstaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 11.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, een medegebruik voorzover dit betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
  2. b. de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in categorie 2 of hoger van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).
  3. c. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de funtie-aanduiding 'detailhandel';
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid uitsluitend toepassing geven, indien:
    1. 1. de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet, of;
    2. 2. met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en bescherming van een ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - gas' aanwezige hogedruk gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. het doen gebruiken van de onder a genoemde hogedruk gastransportleiding voor het transporteren van (aard)gas onder 40 bar voor een leiding van 12 inch.

12.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  3. c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, indien;

  1. a. hierdoor de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding(en) niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  2. b. ter zake vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het aanbrengen van verhardingen;
    5. 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. diepploegen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    10. 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  3. c. de werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding(en) niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  4. d. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Onderkelderen van gebouwen

Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:

  1. 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
  2. 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

14.2 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1:
  1. a. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
  2. b. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw

2. De onder 1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:

  1. a. geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

16.2 Overige zones

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leeklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  3. c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  4. d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;

De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Algemene Procedureregels

19.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 20 Overige Regels

20.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

20.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen

In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan zijn op de in dit bestemmingsplan begrepen gronden geluidzoneringplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

21.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen. Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro). De wet verplicht dat elke 10 jaar een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd. Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied een actuele juridisch-planologische regeling te treffen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waarop dit bestemmingsplan heeft, is gelegen in stadsdeel oost en maakt deel uit van de wijk 'De Eschmarke'. Het plangebied, bekend als de buurt ''t Weldink', wordt globaal begrensd door de Klein Boekelerveldweg, de Euregioweg, de spoorlijn Enschede-Gronau en de Noord-Esmarkerrondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00053-0003_0001.jpg"

Globale aanduiding plangebied

1.3 Geldende Juridisch-planologische Regelingen

Het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' betreft het 'voormalige' deelplan 'Boswonen-Noord' van het bestemmingsplan 'De Eschmarke' en is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 18 maart 1996.

1.4 Wettelijk Kader

Wet ruimtelijke ordening

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad “voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven”.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft: lucht-, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en rijk een rol spelen.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Deze toelichting is daarom een verplicht document (artikel 3.1.2 t/m 3.1.7. en art. 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro).

Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (art. 1.2.1 en 1.2.2 Bro).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is geen erkend wijkorgaan actief. Er is voor dit plan derhalve geen advies van een wijkraad benodigd.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk. Het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel.

Procedure

De vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro). In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: 'Klein Boekelerveldweg 2013' in voorbereiding te nemen op 5 december 2012 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet. De aankondiging van de terinzagelegging van voorliggend ontwerpbestemmingsplan is op 5 juni 2013 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Nederlandsche Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijzen ontwerpplan

Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is er 1 zienswijze naar voren gebracht bij de gemeenteraad. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Vaststelling bestemmingsplan

Artikel 3.8 Wro schrijft voor dat de gemeenteraad binnen 12 weken na einde van de termijn van terinzagelegging besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Bij de besluitvorming tot vaststelling betrrekt de gemeenteraad de naar voren gebrachte zienswijzen. De gemeenteraad kan naar aanleiding van ingediende zienswijzen of op eigen initiatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten het ontwerpplan op onderdelen te wijzigen. De ingediende zienswijze heeft geleid tot een voostel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast is het wenselijk gebleken de gemeenteraad voor te stellen het bestemmingsplan ambtshalve op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard gewijzigd vast te stellen. De voorgestelde ambtshalve wijzigingen betreffen uitsluitend technische en redactionele aanpassingen en geen inhoudelijke wijziging van het plan.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

2.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan. Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00053-0003_0002.jpg"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is en er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die van toepassing zijn op het plangebied.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid

Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan heeft het provinciaal beleid geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020

De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:

  • een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
  • een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
  • wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
  • groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
  • het imago heeft van Europese kennisstad.

De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Structuurvisies

De Wet ruimtelijke ordening verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk. In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke visies en nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan hetgeen is opgenomen in de Structuurvisie. Het gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

De tweede sectorale structuurvisie is de detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012, die op 23 januari 2012 is vastgesteld. In deze visie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

De derde sectorale structuurvisie is de Watervisie 2013-2025, die op 27 mei 2013 is vastgesteld. Deze visie heeft tot doel om bij te dragen aan de ambities uit de Toekomstvisie 2020 en daarnaast de verbetering van waterknelpunten in Enschede.

Structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o.

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en omgeving vastgesteld. In deze gebiedsgerichte structuurvisie staat beschreven wat de gewenste toekomstige ruimtelijke invulling is van het terrein van de voormalige luchtmachtbasis Twenthe. Voor de herontwikkeling van het luchthaventerrein en directe omgeving worden in de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. twee ontwikkelingsvarianten beschreven,, één met en één zonder burgerluchthaven.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Verkeer

Voor het verkeer volgt de gemeente Enschede het landelijk programma Duurzaam Veilig Verkeer waarbij onderscheid gemaakt wordt in verkeers- en verblijfsgebieden. Dit plangebied is een verblijfsgebied waarin het verblijven prioriteit heeft op de verkeersfunctie; vrijwel alle wegen in dit gebied zijn dan ook als 30 of 60 km-zones aangewezen. Uitzondering vormen de Noord Esmarkerrondweg en de Euregioweg welke beide behoren tot het hoofdwegennet van de gemeente Enschede binnen de bebouwde kom en kennen een maximumsnelheid van 50 km/u.

Voor het autoverkeer kent het plangebied een goede ontsluiting via de respectievelijk aan de west- en oostzijde gelegen Noord Esmarkerrondweg en Euregioweg die deel uitmaken van het Enschedees hoofdwegennet. Beide wegen sluiten verder zuidelijk aan op de Gronausestraat die een rechtstreekse verbinding verzorgt naar het centrum van Enschede en via de Oostweg aansluiting geeft op Rijksweg 35 – het landelijk hoofdwegennet.

Ten behoeve van het fietsverkeer zijn langs de Noord Esmarkerrondweg fietsvoorzieningen aanwezig. Deze fietsvoorzieningen in de vorm van vrijliggende fietspaden sluiten aan op de zuidelijker gelegen Gronausestraat die een belangrijke rol vervult in de oost-west fietsverbinding tussen Enschede enerzijds en Eschmarke/Glanerbrug anderzijds.

Openbaar vervoer

Op de Gronausestraat is een busbaan aanwezig voor de oostelijk as van het Enschedese Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Voor het plangebied zijn de twee haltes nabij de kruispunten met de Noord Esmarkerrondweg en Winterweg het meest nabij gelegen.

Lijnvormige elementen

De Klein Boekelerveldweg heeft een landelijk karakter door bermen met kruidachtige vegetatie aan weerszijde van de weg en beplanting in de vorm van houtwallen. Deze houtwallen zijn niet aaneengesloten waardoor er tussendoor zicht is op de aangrenzende agrarische percelen. Ook zuidelijk zijn houtwallen aanwezig op perceelgrenzen parallel aan de Klein Boekelerveldweg. Deze zorgen voor een kleinschalig landschap. Ook langs de Telgendijk zijn verscheidene houtopstanden aanwezig: rijtjes eiken, stukken houtwal en losse struikengroepen. Ook deze beplanting draagt bij aan het groene en kleinschalige karakter van dit gebied. De groene elementen en met name de houtwallen zijn van hoge ecologische waarde. Vogels en zoogdieren vinden hier nest, schuilgelegenheid en voedsel.

Stokhorstvijver

De vijver aan de Noord Esmarkerrondweg is ontstaan door het uitgraven van klei. Nu is het een waterplas die met name een belevingswaarde heeft vanaf de Noord Esmarkerrondweg. De plek is een uitloopgebied van de aangrenzende woonwijk, het Stokhorst, en wordt voor recreatieve doeleinden gebruikt. De ecologische waarde van de vijver is gering. In de vijver zijn grauwe ganzen en wilde eenden aan te treffen, maar ook verwilderde (soep) eenden en (soep) ganzen. De vijver huisvest vissoorten als blei, brasem en snoek. De vijver is niet optimaal geschikt voor amfibieën door de aanwezigheid van vis en het ontbreken van waterplanten. Zeldzame planten worden in het gebied door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht. Rondom de vijver is opgaande beplanting aanwezig. Soorten als boomklever, gekraagde roodstaart en grote bonte specht worden hier waargenomen.

Stadsrandzone

In de standsrandzone is een mix van functies zoals bedrijvigheid, recreatie, volkstuinen en woningen aan te treffen, welke typerend zijn voor dergelijke gebieden. De aanwezige 'bosjes' nabij de Euregioweg zorgen voor een geleidelijke overgang van de groengebieden in de stad en de bosrijke landgoederen in het buitengebied. Rondom de akkers en weilanden zijn houtwallen en ander opgaand groen aanwezig. Deze zijn van hoge ecologische waarde voor diverse soortgroepen. Hier vinden vogels en zoogdieren nest- en schuilgelegenheid en voedsel.

3.2 Waterhuishouding En Geohydrologie

Het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" heeft een oppervlak van ongeveer 35 hectare. De hoogte van het maaiveld verloopt van ca. NAP + 55,0 meter in het zuiden naar ca. NAP + 48,0 meter in het noorden. Op navolgende inzet is het maaiveldverloop aangeven.

Bodem

Volgens de bodemkaart bestaat de bodem binnen het plangebied voornamelijk uit keileem en veldpodzolgronden. Veldpodzolgronden zijn ontstaan in gebieden waar het water niet via een beek kon worden afgevoerd, maar ter plekke in de grond moest trekken. Dit zijn infiltratiegebieden met afwisselend vochtige en droge omstandigheden (winter nat, zomer droog). Keileem is een grondsoort bestaande uit een slecht gesorteerd mengsel van keien, grind, zand en leem. Keileem is slecht doorlatend en daardoor ook moeilijk doordringbaar voor plantenwortels. Plaatselijk is de grond ook zeer nat. De bodemkaart met daarop de ligging van de verschillende bodemtypen is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00053-0003_0003.jpg"

afbeelding: Bodemkaart

Doorlatendheid

De bodem binnen het plangebied heeft deels een zanderige samenstelling. De bodem is hier redelijk tot goed doorlatend. Locaties met (lokaal) leem/klei in de bodem hebben een beperkte doorlatendheid.

Gemiddeld hoogste (GHG) en laagste grondwaterstanden (GLG)

In het plangebied zijn de grondwatertrappen V, Vb en VI te onderscheiden. In tabel 1 zijn de definities van de grondwatertrappen gegeven. In bovenstaande afbeelding 'Bodemopbouw en grondwatertrappen' zijn de grondwatertrappen die voorkomen in het plangebied weergegeven.

Tabel: Grondwatertrappen

Gt V Vb VI
GHG < 0,4 0,25 – 0,4 0,4 - 0,8
GLG > 1,2 > 1,2 > 1,2

Op basis van de grondwatertrappen kan worden geconcludeerd dat de grondwaterstanden binnen het plangebied sterk kunnen variëren. In droge periodes kunnen de grondwaterstanden diep wegzakken, terwijl in de natte periodes het grondwater dicht onder het maaiveld kan staan. Door de aanwezigheid van drainage worden hoge grondwaterstanden voorkomen.

Grondwaterstanden

Behalve een inschatting van de GHG's op basis van de grondwatertrappen bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied een peilbuis van de Gemeente Enschede (900A) waar gedurende een langere periode de grondwaterstanden zijn opgenomen. De meetlocatie staat weergegeven op de 'Waterkaart: grondwater'. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt op 40 centimeter beneden maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand op 190 centimeter beneden maaiveld. Deze waarden komen overeen met de grondwatertrappen.

Grondwateronttrekkingen

Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen actieve grondwaterbemalingen.

Grondwater

Voor zover bekend is binnen het plangebied geen drainage aanwezig om wegen en woningen te ontwateren. Greppels zorgen voor de ontwatering van het wegcunet.

Riolering en afvalwater

Binnen het plangebied bevinden zich een aantal panden. Het huishoudelijk afvalwater en/of bedrijfsafvalwater van de panden wordt naar een Individuele Behandelinstallatie voor Afvalwater (IBA) geleid. Het afvalwater wordt op eigen terrein gezuiverd en geloosd in de bodem en/of oppervlaktewater. De ligging van het rioolsysteem is aangegeven in navolgende afbeelding.

Hemelwaterafvoer

Het grootste deel van het plangebied is niet verhard. Bij gebieden met verhard oppervlak wordt het regenwater dat valt op daken en wegen niet grootschalig ingezameld maar direct in de bodem geïnfiltreerd of afgevoerd naar zaksloten. De wijze van regenwaterafvoer is weergegeven op onderstaande afbeelding.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is de Stokhorstvijver gelegen, welke de bestemming 'Water' is toegekend. De Stokhorstvijver heeft naast een recreatieve functie ook een waterbergende functie. Vanuit de wijk Stokhorst stoomt via een gescheiden rioolstelsel hemelwater naar de vijver. De Stokhorstvijver is de bron van de Hoge Boekelerbeek (40-3-1-7), die in Noordelijke richting naar de Kleinboekelerveldweg stroomt. Deze beek staat op de legger van het waterschap en zorgt voor de afvoer van overtollig hemelwater en grondwater.

3.3 Cultuurhistorie

Archeologisch erfgoed

Het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" heeft op de gemeentelijke Archeologische Verwachtingenkaart een lage tot middelhoge en deels ook een hoge archeologische verwachting. Op de Archeologische beleidskaart voor bestemmingsplannen is een gedeelte van het plangebied vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Voor de rest van het plangebied geldt de archeologische onderzoeksplicht nog wel.

Monumenten

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

4.1 Stedelijke Koers

In paragraaf 2.3.2 van deze toelichting is reeds gezegd dat de gemeenteraad onder de noemer "Stedelijke Koers" op 24 september 2012 heeft ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. Voor wonen is er sprake van een overaanbod van woningen, waarvan een groot deel zit in de plannen voor de komende jaren. Dit komt omdat er de afgelopen jaren steeds plannen naar voren werden geschoven in de hoop dat de economie en daarmee de woningmarkt weer zou aantrekken. In de vele plannen zit een groot overschot van appartementen. Vanuit de Woonvisie en de gemeentelijke beleidsambities voor een sterk centrum scoren grondgebonden woningen in het centrum het hoogst en appartementen aan de buitenkant van de stad het laagst. Vanuit de koers van de stad, het staande beleid en de financiële aspecten is in de Stedelijke Koers een methodiek uitgewerkt om te komen tot een herprioritering van alle projecten. Onderdeel van de prioritering is een pakket maatregelen dat bestaat uit het stoppen van woningbouwplannen, het faseren van woningbouwplannen en het omzetten van bouwplannen voor appartementen naar grondgeboden woningen.

Stedelijke Koers en De Eschmarke

De Eschmarke heeft voor Enschede een belangrijke bijdrage geleverd aan het toevoegen van woningen. Er is een woonwijk gerealiseerd met goede woningen en goede voorzieningen. De laatste jaren is de vraag naar woningen in De Eschmarke sterk teruggelopen. Daarbij komt dat de gemeente de laatste jaren steeds meer koerst op wonen in en nabij het centrum van de stad. In De Eschmarke zijn veel gronden in eigendom van de gemeente. Het niet kunnen verkopen van deze kavels betekent voor de gemeente jaarlijks hoge rentelasten. De keuze voor het centrum, de sterk teruglopende vraag en de oplopende rentelast heeft in de Stedelijke Koers geleid tot het voorstel om voor De Eschmarke een groot deel van de nog te realiseren woningen uit het programma te halen. De kwaliteit van de wijk kan dit hebben, de gerealiseerde deelgebieden zijn afgeronde gehelen en door minder te bouwen blijft er in de wijk veel meer groene ruimte over. Wel zullen de projecten die nu in uitvoering zijn zorgvuldig worden afgerond. Door in De Eschmarke veel minder woningen te bouwen ontstaat de ruimte om bijna alle andere projecten met grondgebonden woningen in de stad wel door te kunnen laten gaan en daarbij waar nodig te kunnen faseren.

Stedelijke Koers en het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013"

De consequenties van de beleidskeuzen in de Stedelijke Koers zijn direct van invloed op het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013". Met het raadsbesluit over Stedelijke Koers en de bijbehorende besluiten omtrent de grondexploitatie De Eschmarke is de woningbouw die hier gepland was vanuit het project De Eschmarke komen te vervallen. Om die reden wordt in dit bestemmingsplan de bestaande situatie in het plangebied conserverend bestemd.

4.2 Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012

Naar aanleiding van de beleidskeuzes in de Woonvisie 2012 en Stedelijke Koers om de geprojecteerde woningbouw in onder meer het deelgebied Boswonen-Noord van De Eschmarke te schrappen is ook het in 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Ontwikkelingsplan Eschmarke aan de gewijzigde situatie aangepast. Het nieuwe Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012 is op 4 maart 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012 wordt beoogd inhoudelijk sturing te geven aan de gewenste gefaseerde afronding van de wijk De Eschmarke en worden de fianciële consequenties daarvan in beeld gebracht.

4.3 Stadsrandzone

De stadsrandzone is het landelijk gebied dat direct om de bebouwde kom van Enschede is gelegen. In het beleidsstuk "Nota Buitenkans, Gids voor het buitengebied" is het gebied dat als stadsrandzone wordt beschouwd op een kaart opgenomen. Het streven is de stadsrandzone tot een gebied te ontwikkelen waarin ruimte is voor verschillende vormen van dagrecreatie, te weten: wandelen, spelen, fietsen, voedsel produceren, tuinieren, kunst zien en beleven, zitten en dergelijke. In het voorliggende bestemmingsplan worden dergelijke herinrichtingswerkzaamheden in de bestemming Agrarisch- Stadsrandzone planologisch mogelijk gemaakt.

4.4 Welstand En Beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In de Welstandsnota geldt voor het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" in zijn geheel de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing".

Vrije landelijke bebouwing

Voor de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing" geldt in zijn algemeenheid dat de positie en oriëntatie van bebouwing op de kavel moet inspelen op de landschappelijke situatie en zowel vanuit het land als vanaf de weg een mooi perspectief dient op te leveren. De bebouwing op de kavel moet daarbij een goede compositie vormen met de naastgelegen bebouwing en mag belangrijke uitzichten en doorzichten niet verstoren. Daarbij is het wenselijk dat groene beplanting, grote bomen en kleurige bloemen samen met de verschillende bebouwingsvolumes het levendige en ontspannen geheel van de landelijke woning vormen. Bij nieuwbouw of (her)inrichting van de kavel moeten ook in het landschap passende nieuwe bomen worden geplant, zodat woning(ver)bouw tevens tot landschaps(ver)bouw leidt.

4.5 Duurzaamheid

De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamgheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften of rijksbeleid de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze duurzaamheidsparagraaf worden achtereenvolgens eerst kort het rijksbeleid en wettelijk kader beschreven. Daarna wordt kort ingrgaan op de Enschedese energie- en klimaatambities zoals die tot uitdrukking komen in genoemde nota's. Aansluitend wordt nader ingegaan op de mogelijkheden om binnen het plangebied invulling te geven aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Rijksbeleid en regelgeving

Het beleid van de Rijksoverheid is gericht op een duurzame toekomst waarin de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving in Nederland een belangrijke rol speelt. Daarbij wordt ingezet op de volgende duurzaamheidsambities:

  • vermindering van de uitstoot van CO2;
  • vermindering van het energieverbruik;
  • stimulering van duurzame energie;
  • nieuwe woningen zijn in 2020 energieneutraal.

Om de duurzaamheidsambities te kunnen realiseren is de wetgeving daarop aangepast, dit geldt met name voor het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn de minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw beschreven. Bij nieuwbouw moet een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen worden gerealiseerd. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt.

Energie- en klimaatambities gemeente Enschede

Nota Nieuwe energie voor Enschede

Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In deze nota heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat::

  • in 2020 wordt in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
  • in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
  • in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
  • In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.

Structuurvisie Enschede

In de Structuurvisie Enschede wordt onder een duurzame ontwikkeling verstaan: een ontwikkeling, waarbij in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien zonder voor toekomstige generaties de mogelijkkeden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. In de structuurvisie worden de volgende facetten van duurzaamheid onderscheiden:

  • energie- en klimaatbeleid;
  • behoud van biodiversiteit;
  • kwaliteit van bodem, water en lucht;
  • zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water.

Woonvisie Enschede 2025

In de Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid één van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:

  • Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
  • Gemeenten, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
  • Er wordt naar gestreefd om vanaf 2015 alleen nog energieneutrale nieuwbouw te realiseren.
  • Via de maatschappelijke investeringsopgave Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
  • Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
  • De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.

Mogelijkheden om binnen het plangebied invulling te geven aan de Enschedese energie- en klimaatambities

Het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarmee een bijdrage zou kunnen worden geleverd aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid Voor De Bouw Van 2 Woningen

In de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het ter plaatse van de functie-aanduiding 'volkstuin' wijzigen van de bestemming "Agrarisch-Stadsrandzone" in de bestemming "Wonen" met een bouwvlak ten behoeve van het realiseren van maximaal 2 vrijstaande woningen. De functie-aanduiding 'volkstuin' zal daarmee komen te vervallen. Deze wijzigingsbevoegdheid is in de planregels opgenomen naar aanleiding van een concreet woningbouwinitiatief voor deze locatie op de hoek Klein Boekelerveldweg/Telgendijk, waarover met de ontwikkelende partij reeds op hoofdlijnen overeenstemming is bereikt. Het bouwplan is echter nog onvoldoende concreet uitgewerkt om in dit bestemmingsplan met een rechtstreekse bouwtitel mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als het gemeentelijke kostenverhaal anderszins is verzekerd en de woningen worden gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

5.1.1 Bodemkwaliteit

Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende. Op grond van artikel 3.1.6 Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Bodemkwaliteit en het plangebied

Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van het oostelijk deel van het plangebied enkele gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn, als gevolg van het storten van afval in oude kleigaten. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen op die locatie in de toekomst dient deze verontreiniging in acht genomen te worden, en nader te worden onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00053-0003_0004.jpg"

Globale aanduiding van nader te onderzoeken verontreinigde bodem in geval van nieuwe ontwikkelingen

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.2 Geluid

In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen onderzoekszones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen die zones gelegen geluidgevoelige gebouwen en terreinen ondervinden. De geluidsbelasting mag de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht vande in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegvekeerslawaai:

Binnen en direct grenzend aan het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" zijn de volgende (gedeeltelijk) op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig: Euregioweg, Klein Boekelerveldweg, Telgendijk, Oosterstraat, Noord-Esmarkerrondweg.

Binnen de onderzoekszones van sommige van deze wegen zijn geluidgevoelige gebouwen in de vorm van woningen aanwezig. Het bestemmingsplan bevat echter voor geen van de aanwezige woningen een mogelijkheid om door middel van uitbreiding of nieuwbouw de afstand van verblijfsruimten tot de gezoneerde weg te verkleinen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai:

Het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is gelegen aan de spoorlijn Enschede-Gronau, een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Binnen de onderzoekszone van de spoorlijn zijn enkele geluidgevoelige gebouwen in de vorm van woningen aanwezig. Het bestemmingsplan bevat echter voor geen van de aanwezige woningen een mogelijkheid om door middel van uitbreiding of nieuwbouw de afstand van verblijfsruimten tot de gezoneerde weg te verkleinen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai:

Het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is gelegen in de directe nabijheid van het gezoneerde industrieterrein Euregiobedrijvenpark.

Binnen de geluidscontour van het Euregiobedrijvenpark zijn geen geluidgevoelige gebouwen of terreinen aanwezig en het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Luchtverkeerslawaai:

Het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente, een op grond van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart gezoneerd vliegveld. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect luchtverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie Geluid:

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de geluidwetgeving en het geluidbeleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit en het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013"

Het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een nadere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie Luchtkwaliteit:

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Externe Veiligheid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid (EV-visie), vastgesteld op 18 juni 2007. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid. Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over het omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan en in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is één buisleiding aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. De buisleiding betreft een 12 inch hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van 40 bar. De leiding kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico en binnen het invloedsgebied van 140 meter vinden geen wijzigingen plaats m.b.t. het aantal aanwezigen. Ook het huidige aantal aanwezigen is dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt.

Advies regionale brandweer:

Op grond van het Bevb dient de verantwoording van het groepsrisico voor advies te worden voorgelegd aan de regionale brandweer. De regionale brandweer, Brandweer Twente, heeft bij brief van 28 mei 2013 geadviseerd dat met betrekking tot het groepsrisico als gevolg van de in het plangebied aanwezige buisleiding er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit vanwege de beperkte dichtheid en de kleine kans op een incident in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen, spoorwegen en waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is hemelsbreed ruim 5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het milieu-aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van het bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Aan de hand van veld- en dossieronderzoek is met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied en in een straal van 200 meter rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige bebouwing aangegeven. Aan de hand van nader dossieronderzoek is beoordeeld in hoeverre de (bedrijfs)activiteiten in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de milieugevoelige functies en bestemmingen in de omgeving en of terugschaling mogelijk is.

Bedrijven binnen het plangebied:

Adres Omschrijving activiteit Cat.
Milieuaspect Indicatieve afstand
(in m1)
Klein Boekelerveldweg 2 Hondenpension-/kennel/
caravanstalling
3.2 Geluid 100 m
Klein Boekelerveldweg 40 Gasontvangststation 3.1 Geluid en gevaar 50 m
Klein Boekelerveldweg 40 Gasdrukregel- en meetstation 2 Geluid 30 m
Klein Boekelerveldweg 200 Gasdrukregel- en meetstation 2 Geluid 30 m
Oosterstraat 311 Tuincentrum 2 Geluid 30 m
Oosterstraat 313-317 Decorbouw 3.1 Geluid 50 m
Oosterstraat 319 Handel in afval en schroot 3.1 Geluid 50 m
Oosterstraat 319 Autohandel/auto-herstel- inrichting 2 Geluid 30 m
Oosterstraat 319 Handelsonderneming (verkoop houtmaterialen)/machinale houtbewerking 3.1 Geluid 50 m
Oosterstraat 319 Autohandel/auto-herstel- inrichting 2 Geluid 30 m
Oosterstraat 325 Autohandel/auto-herstel- inrichting 2 Geluid 30 m

Nadere beschouwing bedrijven met een hogere categorie dan 2:

Hondenpension-/kennel/caravanstalling Klein Boekelerveldweg 2

Normafstanden:

  • Geluid 100 m
  • Geur 30 m

De dichtstbijzijnde woning is op ca. 50 m van de opstallen van het bedrijf gelegen. Tussen het bedrijf en deze woning is nog een drukke verkeersweg gelegen. In de verleende milieuvergunning voor het bedrijf zijn geluidnormen opgenomen. Uit de vigerende geluidvoorschriften blijkt dat ter plaatse van woningen van derden en - voor zover binnen een afstand van 50 m van de inrichting- geen woningen van derden aanwezig zijn - op enig punt 50 m van de inrichting het equivalente geluidniveau niet meer mag bedragen dan 45 dB(A). Verder zijn een aantal gedragsvoorschriften opgenomen om geluidhinder afkomstig van hondengeblaf tegen te gaan (o.a. tussen 19.00 en 07.00 uur moeten de honden zijn ondergebracht in de binnenhokken). Tegen de in 1991 verleende milieuvergunning zijn destijds bezwaren ingediend m.b.t. geluidsoverlast vanwege hondengeblaf. Sedertdien is er één klacht (uit 2009) bekend.

Aangezien in de praktijk niet is gebleken dat niet aan de gestelde normen wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een aanvaardbare situatie. Wanneer (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) blijkt dat niet wordt voldaan, zullen akoestische voorzieningen moeten worden getroffen.

Er kan dus geconcludeerd worden dat de situatie qua geluid acceptabel is

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het bedrijf aanvaardbaar is in zijn omgeving.

Gasontvangststation Klein Boekelerveldweg 40

Normafstanden:

  • Geluid 50 m
  • Gevaar 50 m

Binnen 50 m van de inrichting zijn geen woningen of andere gevoelige bebouwing aanwezig.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het gasontvangststation aanvaardbaar is in zijn omgeving.

Dekorbouw Oosterstraat 313-317

Normafstanden:

  • Geluid 50 m
  • Stof 30 m

De omgeving van het bedrijf kan worden aangemerkt als een gemengd gebied (voornamelijk bedrijven met enkele woningen en een spoorlijn). Op grond hiervan kan conform de systematiek van de VNG brochure de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 30 m. Op ca. 26 m van het bedrijf bevindt zich een woning.

Op de inrichting is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Er gelden standaardgeluideisen op de dichtstbijzijnde woningen 50 dB(A) etmaalwaarde en 70 dB(A) voor piekgeluid voor woningen. Op de gevel van de nabijgelegen woningen dient te worden voldaan aan de voorschriften van het Besluit. Indien dit het geval is dan kan er van worden uitgegaan dat voor het aspect geluid sprake is van een aanvaardbare situatie. De verwachting is dat aan deze geluidnormen wordt voldaan. Klachten over geluidsoverlast zijn niet bekend.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het bedrijf aanvaardbaar is in zijn omgeving.

Handel in afval en schroot Oosterstraat 319

Normafstanden:

  • Geluid 50 m
  • Stof 10 m
  • Geur 10 m
  • Gevaar 10 m

De omgeving van het bedrijf kan worden aangemerkt al een gemengd gebied (voornamelijk bedrijven met enkele woningen en een spoorlijn) Op grond hiervan kan conform de systematiek van de VNG brochure de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 30 m. Binnen deze afstand van 30 m zijn geen woningen gelegen.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het bedrijf aanvaardbaar is in zijn omgeving.

Handelsonderneming (verkoop houtmaterialen)/machinale houtbewerking Oosterstraat 319

Normafstanden:

  • Geluid 50 m
  • Stof 30
  • Geur 10 m
  • Gevaar 10 m

De omgeving van het bedrijf kan worden aangemerkt als een gemengd gebied (voornamelijk bedrijven met enkele woningen en een spoorlijn). Op grond hiervan kan conform de systematiek van de VNG brochure de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 30 m. Binnen deze afstand van 30 m is een woning gelegen. Het betreft de woning Oosterstraat 321 (een bedrijfswoning). In 2004 is er voor het bedrijf een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Geluidbelasting omgeving Handelsonderneming Meester oosterstraat 319, door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering). Uit het akoestisch rapport blijkt dat zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden. Door de beperkte activiteiten in de werkplaats, die op voldoende afstand is gesitueerd tot de dichte oostgevel van de woning Oosterstraat 321, is de geluidsbelasting bij deze woning laag. Door de afschermende werking van de gebouwen is de geluidsbelasting door bronnen op het terrein (voertuigen, laden/lossen) verwaarloosbaar klein. Door de afschermende werking van de gebouwen zijn piekgeluiden bij de woning eveneens laag.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het bedrijf aanvaardbaar is in zijn omgeving.

Samenvatting bedrijven binnen het plangebied:

Binnen het plangebied bevinden zich over het algemeen bedrijven en voorzieningen uit de milieucategorieën 1en 2. Een aantal van de gevestigde bedrijven zijn, op basis van de VNG, ingedeeld in een hogere categorie. Uitgangspunt bij het onderzoek is dat (voor de bestaande situatie) bedrijven en voorzieningen uit de milieucategorieën 1en 2 doorgaans toelaatbaar zijn in een woonomgeving of nabij woningen. Uit het onderzoek blijkt verder dat alle bedrijven in een categorie hoger dan 2 aanvaardbaar zijn ten opzichte van de woningen binnen en in de omgeving van het plangebied. Deze bedrijven vormen geen belemmering ten aanzien van bestaande woningen of andere gevoelige objecten.

Bedrijven buiten het plangebied

Ten oosten van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein Euregiobedrijvenpark. De afstand tussen de bedrijvigheid en de dichtstbijzijnde woning binnen het plangebied bedraagt circa 160 meter; deze afstand is ruim. Verder zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven aan te treffen die mogelijk een knelpunt vormen voor gevoelige objecten binnen het plangebied. Bovendien worden met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwe woningen) mogelijk gemaakt.

In het kader van het bestemmingsplan voor het Euregiobedrijvenpark is zowel een inwaartse als een uitwaartse milieuzonering gehanteerd. Dit betekent dat voor het Euregio bedrijventerrein vanuit de gevoelige functies (woningen) binnen en buiten het bedrijventerrein (en dus ook vanuit de gevoelige functies binnen het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013" is teruggezoneerd (inwaartse zonering). Voor het Euregiobedrijvenpark is een geluidszone industrielawaai vastgesteld, welke zich niet uitstrekt over het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie bedrijven- en milieu- inventarisatie en milieuzonering

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.1.6 Gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen

De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) maken het mogelijk om gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen als bedoeld inde Wet milieubeheer vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van de Geluidnota Enschede 2009-2012. Dit beleid is vastgesteld in april 2009 en in april 2011 op onderdelen gewijzigd. Het beleid geldt alleen voor nieuwe inrichtingen. Bij het beleid hoort een gebiedstypenkaart waarop per te onderscheiden gebied, meestal een wijk of buurt, richtwaarden zijn vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen direct duidelijk.

Op de gebiedstypenkaart is het plangebied van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" aangewezen als 'Toekomstig Woongebied'. Dat betekent dat voor nieiuwe inrichtingen de volgende geluidrichtwaarden gelden:

  • nacht: 35 dB(A)
  • dag: 45 dB(A)
  • avond: 40 dB(A)

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Hemelwater dient zoveel mogelijk te worden verwerkt op eigen terrein. Indien dat redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk is moet het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 milimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 milimeter.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Regge en Dinkel.

Grondwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013"

Het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Voor gebieden die conserverend zijn bestemd geldt de huidige warterhuishoudingssituatie zoals deze is beschreven in paragraaf 3.2 (Waterhuishouding en geohydrologie) van deze toelichting.

Conclusie:

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is gedeputeerde staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013 "

Het plangebied van het bestemmingsplan “Klein Boekelerveldweg 2013” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk ca. 3,5 kilometer ten zuidoosten en 3,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Klein Boekelerveldweg 2013” conserverend van aard is en geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt kan een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet achterwege blijven.

conclusie:

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbesschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet en het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013 "

Het bestemmingsplan “Klein Boekelerveldweg 2013” heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkellocaties gelegen. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek of ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet plaats te vinden. Met conserverend bestemmen wordt bedoeld dat in dit plan overwegend de bestaande situatie juridisch-planologisch is vastgelegd.

Conclusie:

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De Ecologische Hoofdstructuur heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied "Klein Boekelerveldweg 2013 "

Een bosperceel in het oostelijk deel van het plangebied maakt als 'bestaande natuur' deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast grenst het plangebied aan de noordzijde direct aan gebieden die als 'beheersgebied' deel uitmaken van de EHS. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00053-0003_0005.png"

Gronden binnen de EHS dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en –verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Aan de binnen de EHS gelegen gronden in het plangebied is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bos' toegekend, daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Een verdere toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur kan daarom achterwege blijven.

Conclusie:

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Algemeen

Bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) te worden gemaakt. Toepassing van de SVBP zorgt er voor dat bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning evenals de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven.

  1. a. Een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen.
  2. b. Een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen.
  3. c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd.
  4. d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Op grond van het bepaalde in artikel 3.1, lid 2 van de Wro dienen bestemmingsplannen eens in de 10 jaren te worden geactualiseerd. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  2. 2. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  3. 3. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  4. 4. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013'. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  2. b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  3. c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  4. d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  5. e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  6. f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  8. h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  9. i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied en archeologische onderzoeksgebieden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De 'Slotregel' geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving Van Het Plan

De gronden begrepen in voorliggend bestemmingsplan zijn bestemd voor:

Agrarisch-Stadsrandzone

De bestemming 'Agrarisch - Stadsrandzone' geeft regels voor herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden; natuur en ecologie, waarbij ecologische zones zijn toegestaan. Extensieve recreatie is nadrukkelijk toegestaan in dit gebied, dat als een uitloopgebied van de stad Enschede moet worden beschouwd, en als zodanig verder kan worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het creëren van wandel- en fietsroutes (o.a. voor het zogenoemde 'rondje Enschede') en het realiseren van een belevingsplek. Ter plaatse van de funtie-aanduiding "volkstuin" zijn volkstuincomplexen toegestaan.

Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan de bedrijven aan de Oosterstraat. Binnen de bestemming 'Bedrijf zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven uit de bij deze regels behorende bijlage Lijst van bedrijfstypen, met uitzondering van garagebedrijven en risicovolle inrichtingen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan. De Oosterstraat is geen formele bedrijventerreinlocatie, om die reden is er voor gekozen om bedrijven in categorie 3.1 niet bij recht mogelijk te maken maar alleen de bestaande bedrijfsactiviteiten in een categorie hoger dan 2 als zodanig specifiek positief te bestemmen middels een functie-aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - volgnummer. De specifiek bestemde bedrijfsactiviteiten met het corresponderende volgnummer zijn weergegeven in bijlage 2 'Lijst van specifieke bestemmingen metvolgnummer' behorende bij de regels van dit plan.

De met een specifieke percelen en de ter plaatse met een volgnummer aangeduide bedrijven zijn:

  1. 1. een dekorbouwbedrijf, Oosterstraat 313-317, kadastraal perceel: Lonneker, sectie E, nr. 6798;
  2. 2. een handel in afval en schroot, Oosterstraat 319, kadastraal perceel: Lonneker, sectie E, nr. 6750;
  3. 3. een handelsonderneming (verkoop houtmaterialen) / machinale houtbewerking, Oosterstraat 319, kadastraal perceel: Lonneker, sectie E, nr. 6558;
  4. 4. een autohandel / autoherstelinrichting, Oosterstraat 325, kadastraal perceel: Lonneker, sectie E, nr. 7149.

Bedrijf-Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Kleinschalige nutsvoorzieningen van geringe omvang, zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die ten hoogste in milieucategorie 2 voorkomen, worden in beginsel niet afzonderlijk bestemd, maar worden bij recht als ondergeschikte voorziening toegestaan in de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming.

Bos

De voor de bestemming 'Bos' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Groen

Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. Bebouwing op de voor 'Groen' aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming, hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Maatschappelijk-Dierenpension

De bestemming 'Maatschappelijk' heeft betrekking op de maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Doordat er sprake is van verschil in ruimtelijke kenmerken en effecten van andere maatschappelijke bestemmingen, is de bestemming specifiek toegespitst op de betreffende situatie, in dit geval een dierenpension. Uitgangspunt voor de bestemming is de huidige feitelijke situatie.

Verkeer

Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groen mogelijk. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Water

In het plangebied is een waterplas gesitueerd, welke de bestemming 'Water' is toegekend. De waterplas heeft een beeldbepalende functie en is een belangrijke schakel in het systeem van waterhuishouding en waterbeheersing binnen het plangebied.

Wonen

In het voorliggende bestemmingsplan hebben de voor wonen in gebruik zijnde gronden en erven, de bestemming 'Wonen' gekregen. Voor het bepalen van de omvang van de bestemmingsgrenzen is gekeken naar de eigendomsgrenzen en het feitelijk gebruik van de grond. Het feitelijk gebruik blijkt uit de aangebrachte verharding, de situering van de tuin en bijgebouwen.

  • Aangezien het plangebied is gelegen in de stadsrandzone en veel overeenkomsten heeft met het buitengebied, is de inhoudsmaat van de woningen (op basis van de 'Gids Buitenkans') gemaximaliseerd tot 750 m³. Deze inhoudsmaat omvat de inhoud van hoofdgebouw inclusief de inhoud van aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
  • In het voorliggende bestemmingsplan wordt niet meer gewerkt met het begrip bijgebouw maar met het meer omvattende begrip 'bijbehorend bouwwerk', zijnde een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. De gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag maximaal 100 m² bedragen.
  • In dit bestemmingsplan dienen woningen en bijbehorende bouwwerken binnen het als zodanig weergegeven bouwvlak te worden gerealiseerd.
  • In dit plan worden de begrippen woning en woningeenheid gebruikt, waarbij het begrip woning is gebruikt om een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden aan te duiden en wooneenheid is gehanteerd in de betekenis van gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. De achtergrond van deze wijziging is dat er vanuit de plansystematiek de wens aanwezig is om binnen bestemmingsvlakken het aantal aanwezige woningen aan te duiden, maar de SVBP 2008 het slechts mogelijk maakt om het aantal wooneenheden in het plan aan te duiden.
  • Onder het nieuwe plan zijn de mogelijkheden om tot splitsing van een wooneenheid over te gaan vergroot: als de bestaande wooneenheid een inhoud heeft van meer dan 1000 m³, dan kan deze met een bevoegdheid tot afwijking worden gesplitst in twee woningen. De voorwaarde dat het moet gaan om een voormalige agrarische dienstwoning is komen te vervallen. In dit verband is het van belang om op te merken dat door splitsing het toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet wordt verdubbeld; de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is immers gekoppeld aan het begrip wooneenheid. Splitsing mag niet leiden tot vergroting van de wooneenheid; splitsing mag ook niet leiden tot de aantasting van de bestaande karakteristiek van de wooneenheid.
  • Aangezien dit bestemmingsplan voorziet in een actuele planologische regeling van de feitelijke situatie is ter plaatse van de functie-aanduiding 'detailhandel' het gebruik van het, binnen de functie-aanduiding gelegen, vrijstaande bijbehorend bouwwerk ten behoeve van detailhandel op kleine schaal toegestaan. In de regels van dit plan is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van de functie-aanduiding 'detailhandel'.

Leiding - Gas

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen het bestemmingsvlak gelden er beperkingen ten aanzien van het bouwen en andere werkzaamheden.

6.4 De Lijst Van Bedrijfstypen

Als bijlage 1 bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. Deze herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies moet worden aangehouden. De richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning of ander gebouw met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Uitgangspunt voor de categorie-indeling is het omgevingstype 'rustige woonwijk', dit is een woonwijk die zoveel mogelijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden 10 verschillende categorieën onderscheiden, zie onderstaande tabel.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden opgenomen die aansluit bij het huidige gebruik.

De Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013"

In het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013" is de Lijst van bedrijfstypen van toepassing bij de bestemmingen "Bedrijf" en "Wonen". Binnen de bestemming "Wonen" is de vestiging van aan huis gebonden beroepen en bedrijven uit categorie 1 van de lijst toegestaan, voor zover deze zijn genoemd in de hoofdgroepen Bedrijven en Dienstverlening. Binnen de bestemming "Bedrijf" is de vestiging van bedrijfstypen uit de categorieën 1 en 2 bij recht toegestaan, voor zover deze zijn genoemd in de hoofdgroep Bedrijven.

6.5 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor overheid en burger. Dit betekent dat de gemeentelijke overheid naleving van een bestemmingsplan kan afdwingen door handhavend op te treden tegen strijdig gebruik en/of strijdige bebouwing. Voor de burger vormt het bestemmingsplan het juridisch kader waaruit blijkt wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers aan wat de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied is. Het ontwikkelen van ruimtelijk beleid en de doorvertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin als na de vaststelling van het bestemmingsplan blijkt dat de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.

  1. 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.

  1. 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Klein Boekelerveldweg 2013” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:

  • is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
  • zijn de normen duidelijk ?
  • wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
  • is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
  • biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?

Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wabo geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" (het feitelijke gebruiken van gronden of bouwwerken) als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' is de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

Geen exploitatieplan noodzakelijk

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bouwplannen of andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van maximaal 2 vrijstaande woningen op de locatie hoek Telgendijk/Klein Boekelerveldweg. Deze wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op een concreet bouwinitiatief waarover reeds op hoofdlijnen overeenstemming is bereikt met de ontwikkelende particuliere partij maar waarvoor nog geen exploitatieovereenkomst is gesloten. Voorwaarde voor het verlenen van medewerking aan de wijzigingsbevoeheid is dat de woningen door middel van particulier opdrachtgeverschap worden gerealiseerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Op grond van het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Klein Boekelerveldweg 2013' voldoende aangetoond.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bestemmingen Met Volgnummer

Bijlage 2 Lijst van specifieke bestemmingen met volgnummer