Bestemmingsplan Glanerbrug Noord
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 11-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.BP00054- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
een bijbehorend bouwwerk dat met minimaal één gevel tegen de gevel van het hoofdgebouw is gebouwd; dit op een zodanige wijze dat een rechtstreekse - voor mensen toegankelijke - interne verbinding tussen beide gebouwen mogelijk is.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.8 ander geluidgevoelige gebouw:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zjnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:
- a. een onderwijsgebouw;
- b. een ziekenhuis;
- c. een verpleeghuis;
- d. een verzorgingstehuis;
- e. een psychiatrische inrichting;
- f. een kinderdagverblijf;
met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.
1.14 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.16 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.28 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.29 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.30 extensieve recreatie:
Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33 geluidgevoelig terrein:
een standplaats voor woonwagens of een ligplaats in het water voor een woonschip.
1.34 geluidluwe gevel
een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.
1.35 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.36 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoeligegebouwen en geluidgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.37 kelder:
een geheel beneden peil gelegen onderbouw van een gebouw.
1.38 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de drinkwatervoorziening, waterhuishouding, afval, riolering, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.
1.39 maaiveld:
bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.40 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.41 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.42 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.43 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.44 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.45 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.46 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.47 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.48 verblijfsruimten:
de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:
- a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- b. onderrzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.49 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.50 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.51 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoeligegebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.52 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk, dat vrij van het hoofdgebouw gebouwd is en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.53 warmte-koude opslag:
energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.
1.54 (rij)wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.55 woning:
een gebouw of een deel van een woonhuis of een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.56 woongebouw:
een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.57 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.58 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:
Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.
2.6 de afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.7 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.8 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.9 minimaal/maximaal bebouwingspercentage:
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en binnen de grenzen van het bouwperceel wordt gerealiseerd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. het weiden van vee, het verbouwen van gewassen en agrarisch natuurbeheer;
- b. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- c. groenvoorzieningen, houtwallen en boomsingels;
- d. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- e. wadi's en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van hemelwater;
- f. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
- g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee, onder de voorwaarde dat:
- 1. de maximum inhoud van een bouwwerk 10 m3 bedraagt;
- 2. de maximum goothoogte van een bouwwerk 2,5 meter bedraagt.
- b. lid 3.2.5 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde een agrarisch dierenverblijf, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredinge aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. de opslag van zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden;
- b. het gebruik van grond als volkstuin.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.
Artikel 4 Agrarisch - Stadsrandzone
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Stadsrandzone" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- b. natuurgebieden en (agrarisch) natuurbeheer;
- c. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen;
- d. sier- en moestuinen;
- e. extensieve recreatie;
- f. groenvoorzieningen;
- g. houtwallen en boomsingels;
- h. voorzieningen ten behoeve van de bescherming van flora en fauna, zoals zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- i. uit- en inritten;
- j. erftoegangswegen;
- k. wandel- en fietspaden;
- l. speelvoorzieningen en picknickplaatsen;
- m. kunstobjecten en straatmeubilair;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- p. wadi's en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van hemelwater;
- q. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
- r. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee, onder de voorwaarde dat:
- 1. de maximum inhoud van een bouwwerk 10 m3 bedraagt;
- 2. de maximum goothoogte van een bouwwerk 2,5 meter bedraagt.
- b. lid 4.2.6 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde een agrarisch dierenverblijf, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredinge aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Op de voor ''Agrarisch - Stadsrandzone" aangewezen gronden is de opslag van mest, kuilvoer zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden niet toegestaan.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 3. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:
- a. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- b. wadi's en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van hemelwater;
- c. voorzieningen ter bescherming van de flora en fauna, zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- d. extensieve recreatie;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Op de voor ''Bos" aangewezen gronden is de opslag van mest, kuilvoer, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden niet toegestaan.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
- 2. ecologische verbindingszone met de daarbij behorende voorzieningen zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- 3. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen en duikers;
- 4. wadi's en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van hemelwater;
- 5. de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
- b. Op de voor "Natuur" aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a omschreven doeleinden tevens toegestaan:
- 1. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- 2. wandel- en fietspaden;
- 3. nutsvoorzieningen;
- 4. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- 5. de bij deze ondergeschikte doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogeliljkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee, onder de voorwaarde dat:
- 1. de maximum inhoud van een bouwwerk 10 m3 bedraagt;
- 2. de maximum goothoogte van een bouwwerk 2,5 meter bedraagt.
- b. lid 6.2.3 onder a, voor een hoogte van terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
- c. lid 6.2.3 onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 5 meter.
- d. lid 6.2.6 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde een agrarisch dierenverblijf, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de natuurwetenschappelijke, cultuur- historische en landschappelijke waarden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Op de voor ''Natuur" aangewezen gronden is de opslag van mest, kuilvoer, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden niet toegestaan.
6.6 Omgevingsvergnning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
- 8. het leggen van drainagebuizen.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdontsluitingswegen met maximaal 2 rijstroken, fietspaden, voetpaden en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken en infrastructurele kunstobjecten als bruggen, fiets- en voetgangerstunnels, viaducten, geluidwerende voorzieningen, overige verkeersvoorzieningen en straatmeubilair.
- b. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a omschreven doeleinden tevens toegestaan:
- 1. groenvoorzieningen,
- 2. waterlopen, waterpartijen, waterbergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van hemelwater;
- 3. voorzieningen ten behoeve van de ecologische verbindingszone, zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. bij deze ondergeschikte doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2.3, onder c voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.
- b. lid 7.2.5 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer-Railverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeers- en vervoersdoeleinden per rail met de daarbij behorende spoorwegvoorzieningen, (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van weg- en waterverkeer en overige infrastructurele kunstobjecten, bouwwerken en straatmeubilair.
- b. De voor “Verkeer-Railverkeer” aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a omschreven doeleinden tevens toegestaan:
- 1. geluidwerende voorzieningen;
- 2. groenvoorzieningen,
- 3. waterlopen, waterpartijen, waterbergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van hemelwater;
- 4. voorzieningen ten behoeve van de ecologische verbindingszone, zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- 5. nutsvoorzieningen;
- 6. overige verkeersvoorzieningen;
- 7. bij deze ondergeschikte doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2.3 onder b, voor een bouwhoogte van terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
- b. lid 8.2.3 onder d, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.
- c. lid 8.2.5 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor erftoegangswegen en overige wegen met voornamelijk een op het verblijf gerichte functie, fietspaden, voetpaden en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken en infrastructurele kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, overige verkeersvoorzieningen en straatmeubilair.
- b. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn ondergeschikt aan de onder a omschreven doeleinden tevens toegestaan:
- 1. groenvoorzieningen,
- 2. waterlopen, waterpartijen, waterbergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van hemelwater;
- 3. voorzieningen ten behoeve van de ecologische verbindingszone, zoals ecotunnels, faunapassages en uittreeplaatsen;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. speelvoorzieningen;
- 6. bij deze ondergeschikte doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.3, onder c, voor een bouwhoogte van terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
- a. lid 9.2.3, onder d, voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;
- b. lid 9.2.6 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing, met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- 1. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van een beroep of bedrijf aanhuis dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand beroep of bedrijf aan huis in een bedrijfstype dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat beroep of bedrijf aan huis, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.4, onder a, op die locatie toegestane beroepen of bedrijven aan huis;
- b. lid 10.2.5, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot een maximum van 2 meter;
- c. lid 10.2.5, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot een maximum van 3 meter;
- d. lid 10.2.5, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot een maximum van 7 meter;
- e. lid 10.2.7, voor het uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huisin samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijstvan Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat beroep of bedrijf aan huis, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- b. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf dat is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
- b. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte", ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte;
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Onderkelderen van gebouwen
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- a. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- b. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
12.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1:
- a. voor het onderkelderen van gebouwen met een kelder of onderbouw waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
- b. voor het onderkelderen van gebouwen met een kelder of onderbouw in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
- geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Geluidzones
14.2 Overige zones
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leeklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. oor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
- f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 17 Algemene Procedureregels
17.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt in de eerste twee paragrafen in het kort beschreven wat de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is en wat de situering van het plangebied is binnen de gemeente Enschede. In de derde paragraaf wordt ingegaan op het wettelijk kader voor bestemmingsplannen en in de vierde en laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de bestemmingsplanprocedure beschreven en wordt ingegaan op de participatie met belanghebbenden.
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Glanerbrug-Noord" een actuele juridisch-planologische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en legt uitsluitend het bestaande gebruik ter plaatse vast. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen mogelijk gemaakt indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de realisatie van de betreffende ontwikkeling binnen de looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar) zal plaatsvinden en de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling voldoende verzekerd is. De in het huidige ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Eschmarke" opgenomen woningbouwmogelijkheden komen in zijn geheel te vervallen. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Glanerbrug-Noord” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Oost en maakt deel uit van de voormalige Vinex-uitbreidingswijk De Eschmarke.
afbeelding: situering plangebied binnen Enschede
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is globaal te verdelen in een oostelijk en een westelijk deelgebied.
Het oostelijk deelgebied is met name in gebruik als akkerland en wordt globaal begrensd begrensd door (de bebouwing aan) de Bultsbeekweg en de oostzijde van de Lonnekerweg in het westen, de (bebouwing aan) de noordzijde van de Bultsweg in het zuiden, de (bebouwing aan) de westzijde van de Kerkstraat in het oosten en noordoosten en de Euregioweg in het noorden.
Het westelijk deelgebied is hoofdzakelijk in gebruik als ecologische verbindingszone en wordt globaal begrensd door de (bebouwing aan de) westzijde van de Lonnekerweg in het oosten, de (bebouwing aan de) noordzijde van de Bultsweg en de spoorlijn Enschede-Gronau in het zuiden, de (bebouwing aan de) Najaarsweg in het westen en de Euregioweg en Glanerveldweg in het noorden.
afbeelding: situering plangebied in Glanerbrug
1.3 Geldende Juridische Regelingen
Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" geldt momenteel het bestemmingsplan "De Eschmarke". Dit bestemmingsplan is op 18 maart 1996 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede, op 5 november 1996 grotendeels goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel en na uitspraak door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juni 1998 in werking getreden.
afbeelding: fragment plankaart bestemmingsplan "De Eschmarke"
Het bestemmingsplan "De Eschmarke" is een globaal en ontwikkelingsgericht bestemmingsplan waarmee werd beoogd realisatie van de uitbreidingswijk "De Eschmarke" en de aanleg van de Verlengde Euregioweg planologisch mogelijk te maken.
1.4 Wettelijk Kader Bestemmingsplan
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) en de Ministeriële Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening (hierna RO-standaarden).
Wettelijke verplichting bestemmingsplan
De Wro schrijft in artikel 3.1 voor dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. De bij een bestemming te geven regels hebben in ieder geval betrekking op het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende gebouwen en andere bouwwerken. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart) en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. In het Bro is geregeld hoe e
en bestemmingsplan er uit moet zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden.
Een bestemmingsplan is een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Een bestemmingsplan dient elke 10 jaar opnieuw te worden vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd.
Digitale en papieren bestemmingsplannen
Het Bro schrijft in artikel 1.2.3 voor dat een bestemmingsplan door de gemeenteraad zowel digitaal als op papier moet worden vastgesteld. Digitale bestemmingsplannen moeten worden voor iedereen beschikbaar en raadpleegbaar zijn via het internet. Daarvoor is de website www.ruimtelijkeplannen.nl als landelijke voorziening in het leven geroepen. Het Bro bepaalt ook dat als er een inhoudelijk verschil is tussen het papieren bestemmingsplan en het digitale bestemmingsplan zoals dat is te raadplegen via het internet, de digitale versie juridisch doorslaggevend is.
RO-Standaarden
De RO-Standaarden zijn een set regels waarin is vastgelegd aan welke technische eisen de verbeelding en de planregels van een bestemmingsplan moeten voldoen. Er zijn daarbij twee soorten technische standaarden te onderscheiden, computertechnische standaarden en bestemmingsplantechnische standaarden. De computertechnische standaarden bevatten eisen voor het maken, beschikbaar stellen en raadpleegbaar maken van digitale bestemmingsplannen. De bestemmingsplantechnische standaarden bevatten eisen voor de naamgeving en wijze van verbeelden van bestemmingen en voor de planregels.
De toelichting bij een bestemmingsplan
In het Bro is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt vermeld wat de ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn, welk ruimtelijk relevant beleid van gemeente, provincie en rijk een rol speelt, op welke wijze wordt omgegaan met de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en hoe het is gesteld met de waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt in de toelichting vermeld of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld het opstellen van een milieueffectrapportage, externe veiligheid of luchtkwaliteit en worden de uitkomsten vermeld van de onderzoeken naar de gevolgen voor beschermde natuurgebieden en flora en fauna, de bodemgesteldheid en geluidhinder van wegen, spoorwegen en industrie. Verder wordt in de toelichting ook verslag gedaan van de wijze waarop burgers en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Kostenverhaal
In afdeling 6.4 Wro is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Daarvoor moet de gemeenteraad tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vaststellen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk indien de gemaakte kosten door de gemeente op een andere wijze kunnen worden verhaald, bijvoorbeeld door het sluiten van een exploitatie-overeenkomst met een ontwikkelaar.
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
1.5.1 Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied actieve erkende wijkorgaan om advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is het erkende wijkorgaan Dorpsraad Glanerbrug actief.
De Dorpsraad Glanerbrug is voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. De Dorpsraad heeft d.d. 13 mei laten weten met het bestemmingsplan te kunnen instemmen.
1.5.2 Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. omdat de provincie Overijssel en het Rijk beleid hebben vastgesteld waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
geen vooroverleg bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerp-bestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan het waterschap Regge en Dinkel.
1.5.3 Procedure
De procedure van een bestemmingsplan bestaat uit de volgende stappen:
vooraankondiging nieuw bestemmingsplan
In het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven (artikel 1.3.1) dat wanneer burgemeester en wethouders voornemens zijn een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden daarvan mededeling moeten doen in het gemeentelijke huis-aan-huis blad en op de gemeentelijke website. In die mededeling wordt geen gelegenheid geboden voor inspraak of het indienen van zienswijzen en ook worden er geen stukken ter inzage gelegd. Het publiceren van een vooraankondiging heeft uitsluitend tot doel om burgers en ondernemers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.
vooraankondiging bestemmingsplan " Glanerbrug-Noord"
Het voornemen om voor het plangebied "Glanerbrug-Noord" een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding te nemen is op 5 december 2012 gepubliceerd in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.
terinzagelegging ontwerpplan
De procedure van het bestemmingsplan is geregeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarin is voorgeschreven dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent kort gezegd dat het ontwerpplan van het bestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage moet worden gelegd, zodat iedereen die dat wil kennis kan nemen van het bestemmingsplan.
terinzagelegging ontwerpplan bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
Het ontwerpplan van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" heeft van 6 juni tot en met 17 juli 2013 voor een ieder ter inzage gelegen in het stadskantoor van de gemeente Enschede en is vanaf 6 juni 2013 ook digitaal te raadplegen en downloaden geweest op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. en de website van de gemeente Enschede.
zienswijzen naar voren brengen
Tijdens de periode dat het bestemmingsplan ter inzage ligt kan iedereen bij de gemeenteraad in een 'zienswijze' zijn mening geven over het bestemmingsplan. Van de ingediende zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt.
kennisgeving ontwerpplan
De terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan en de mogelijkheid om tijdens die periode 'zienswijzen' kenbaar te maken bij de gemeenteraad moeten worden aangekondigd in het gemeentelijk huis-aan-huis blad, op de gemeentelijke website en in de Nederlandsche Staatscourant.
kennisgeving ontwerpplan bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan en de mogelijkheid tot het bij de gemeenteraad kenbaar maken van zienswijzen is op 5 juni 2013 gepubliceerd in de "Huis aan Huis", de website van de gemeente Enschede, de Nederlandsche Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl.
ontvangen zienswijzen
Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is er bij de gemeenteraad 1 zienswijze naar voren gebracht.
vaststelling bestemmingsplan
Artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening schrijft eveneens voor dat de gemeenteraad binnen 12 weken na het einde van de periode van terinzagelegging besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan. Bij de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan betrekt de gemeenteraad de ingediende zienswijzen. De gemeenteraad kan naar aanleiding van ingediende zienswijzen of op eigen initatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten het ontwerpplan op onderdelen te wijzigen.
vaststelling bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord". Wel is het wenselijk gebleken de gemeenteraad voor te stellen het bestemmingsplan ambtshalve op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard gewijzigd vast te stellen. De voorgestelde ambtshalve wijzigingen betreffen uitsluitend technische en redactionele aanpassingen en geen inhoudelijke wijzigingen van het plan.
beroepsprocedure
Na (gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad kunnen indieners van zienswijzen daartegen nog beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen door de gemeenteraad bij de vaststelling gewijzigde onderdelen van het bestemmingsplan kan ook beroep worden ingesteld door belanghebbenden die geen zienswijze hebben ingediend bij de gemeenteraad.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van de juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, ruimte voor de rivier, kustverdediging de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Barro moeten de diverse onderwerpen zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
2.2 Provinciaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld. Momenteel wordt door de provincie gewerkt aan een gedeeltelijke actualisatie en herziening van zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Naar verwachting zal hierover medio 2013 door Provinciale Staten een besluit worden genomen.
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel met daaronder een toelichting van de niveaus daarin.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig en mogelijk is. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
toetsing bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" aan de Omgevingsvisie
Omdat het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" conserverend van aard is en er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die volgens de Omgevingsvisie van toepassing zijn op het plangebied.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het gaat daarbij om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden. "
toetsing bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" aan de Omgevingsverordening
Omdat het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" conserverend van aard is en er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om nader in te gaan op eventuele onderwerpen die op grond van de Omgevingsverordening in dit bestemmingsplan geregeld zouden moeten worden.
.
2.2.3 Conclusie van de toetsing aan het provinciaal beleid
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" hebben de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling voor het plangebied.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020
De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:
- een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
- een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
- wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
- groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
- het imago heeft van Europese kennisstad.
De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn belangrijke stappen in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.
2.3.2 Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie
Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie).
Onder het motto “meer kwaliteit, realistische doelen” wordt een volgende stap gezet in de ontwikkeling van de stad:
- meer kwaliteit in de ontwikkeling van de binnenstad door vergroting en versterking van de binnenstad met een diversiteit aan stedelijke functies en stedelijke kwaliteit om van te houden;
- meer kwaliteit in de samenstelling van de woningvoorraad door te bouwen aan een evenwichtig en duurzaam woningarsenaal met een historisch zware opgave voor het bestaand stedelijk gebied;
- meer kwaliteit in de bereikbaarheid van Enschede door verbetering van de externe bereikbaarheid via de Europese hoofdas A1 en IC-station Drienerlo/ Kennispark en door slimme mobiliteitsoplossingen binnen de aanwezige infrastructuur;
- meer kwaliteit in het aanbod van onze bedrijventerreinen door intensief gebruik van bedrijventerreinen met zeer goede lange termijnperspectieven;
- meer kwaliteit en beleving van ons buitengebied door landinrichting en een gezonde landbouw, groene en blauwe diensten en meer mogelijkheden voor dagrecreatie en leisure.
De inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk doorvertaald in de Structuurvisie.
2.3.3 Stedelijke Koers
Onder de noemer “Stedelijke Koers” heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
2.3.4 Structuurvisies
De Wet ruimtelijke ordening verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkelings, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan hetgeen is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie Enschede, heeft de gemeenteraad van Enschede ook twee sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
Woonvisie
Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een sectgorale nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
Detailhandelsstructuurvisie
De tweede sectorale structuurvisie is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012, die op 23 januari 2012 is vastgesteld en na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 formeel een structuurvisie is zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In de Detailhandelsstructuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar.
Watervisie
Als derde sectorale structuurvisie heeft de gemeenteraad op 27 mei 2013 de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze visie heeft tot doel om bij te dragen aan de ambities uit de Toekomstvisie 2020 en daarnaast de verbetering van waterknelpunten in Enschede.
Structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o.
Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en omgeving vastgesteld. In deze gebiedsgerichte structuurvisie staat beschreven wat de gewenste toekomstige ruimtelijke invulling is van het terrein van de voormalige luchtmachtbasis Twenthe. Voor de herontwikkeling van het luchthaventerrein en directe omgeving worden in de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. twee ontwikkelingsvarianten beschreven,, één met en één zonder burgerluchthaven.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het gebied waarop het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" betrekking heeft, ligt in aan de noordkant van Glanerbrug. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Najaarsweg aan de westkant, de Euregioweg aan de noordkant en de Kerkstraat in het oosten. De zuidelijke grens wordt gevormd door de rand van de bestaande bebouwing aan de Bultsweg en Lonnekerweg in Glanerbrug. Het plangebied wordt momenteel overwegend voor agrarische doeleinden gebruikt. In het westelijk deel van het plangebied is een ecozone aanwezig . In het uiterste noordwesten van het plangebied is aan de Glanerveldweg, direct aangrenzend aan het Euregiobedrijvenpark, nog een klein plukje woonbebouwing aanwezig. De woningen in het plangebied bestaan uit één of twee bouwlagen met kap. Het gebied was in 1900 nog ontontgonnen en is aan het begin van de vorige eeuw in gebruik genomen als weiland. Door de ligging tegen de bebouwde kom en de afwezigheid van boerderijen in het gebied is het huidige agrarisch gebruik eigenlijk marginaal.
3.1.1 Verkeer
Voor het verkeer volgt de gemeente Enschede het landelijk programma Duurzaam Veilig Verkeer, waarbij onderscheid gemaakt wordt in verkeers- en verblijfsgebieden. Glanerbrug is een verblijfsgebied waarin het verblijven prioriteit heeft op de verkeersfunctie; vrijwel alle wegen in dit gebied zijn dan ook als 30 km-zones aangewezen. Uitzondering hierop vormt de Euregioweg aan de noordzijde van het plangebied, deze behoort tot het hoofdwegennet van de gemeente Enschede en kent een maximumsnelheid van 50 km/u.
Autoverkeer
Voor het autoverkeer kent het plangebied een goede ontsluiting via een aantal wegen die aansluiten op de Euregioweg, deze vormt een verbinding naar het centrum van Enschede en via de Oostweg naar de Rijksweg A35 en daarmee naar het landelijk hoofdwegennet.
Fietsverkeer
Ten behoeve van het fietsverkeer is langs de Euregioweg – als hoofdweg - een vrijliggend fietspad aanwezig. Dit fietspad vervult naast de zuidelijker gelegen Gronausestraat met zijn parallelwegen een belangrijke rol in de oost-west fietsverbinding tussen Enschede enerzijds en De Eschmarke en Glanerbrug anderzijds.
Openbaar vervoer
Het plangebied wordt matig ontsloten door het openbaar vervoer. Op de zuidelijk gelegen Gronausestraat is een busbaan aanwezig voor de oostelijke as van het Enschedese Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Hierop rijdt een busdienst met een 10 minuten dienstregeling. Voor het plangebied zijn de dichtsbijzijnde haltes nabij de kruispunten van de Gronausestraat met respectievelijk de Kerkstraat en de Zwarteweg. Net ten zuiden van het plangebied is een enkelspoor gelegen waarover een halfuursdienstregeling tussen Enschede en Gronau wordt onderhouden. Ten zuidwesten en ten zuidoosten van het plangebied zijn de treinstations Enschede-De Eschmarke en Glanerbrug aanwezig.
3.1.2 Groen, ecologie en landschapswaarden
In het plan voor de nieuwbouwwijk De Eschmarke zijn drie ecozones opgenomen om een verbinding te houden tussen de natuurgbieden ten noorden (Hoge Boekel en Dinkelgebied) en ten zuiden (Aamsveen) van de toekomstige woonwijk. Elke zone heeft zijn eigen karakter: bos, heide en moeras. Zie onderstaande afbeelding.
afbeelding: situering ecozones De Eschmarke
Ecozone
De heidezone verbindt de Derkinksmaten en het Glanerveld en loopt ter hoogte van de hoogspanningslijn. Het gebied is tevens een park voor de aangrenzende wijken, met wandelmogelijkheden en speelgelegenheid voor oudere jeugd. Niet alle delen van deze ecozone zijn toegankelijk voor recreanten. In dit gebied wordt ook in waterberging voorzien. Langs de randen is een boszone met zoomvegetaties gecreëerd als een soort buffer naar het woongebied en in het midden zijn meer open plekken te vinden met graslandjes en paddenpoelen. De doelsoorten in dit gebied zijn de boomkikker en de kamsalamander. Het ideale leefgebied voor deze soorten bestaat uit een hecht en fijnmazig netwerk van voortplantingsplaatsen (poelen) in een open terrein met in de nabijheid struweel, heggen en ruigten die naar andere leefgebieden leiden. Hier is bij de inrichting van de ecozone aan tegemoet gekomen. Met dat doel zijn bij de Gronausestraat, de spoorlijn en de verlengde Euregioweg faunapassages aangelegd om deze barrières te overbruggen. Ecologisch gezien sluit de ecozone binnen het plangebied aan op het Glanerveld ten noorden van de verlengde Euregioweg. In dat gebied komt de levendbarende hagedis voor. Het natuurbeheer is er extensief.
De boszone en de moeraszone zijn buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Lijnvormige elementen
De verlengde Euregioweg vormt de noordgrens van het plangebied. Aan de zuidzijde van deze weg is een bomenrij aanwezig die de weg begeleidt. Deze rij wordt doorbroken ter hoogte van de ecozone, zodat deze beleefd wordt vanaf de weg.
Stadsrandzone
De bebouwingsrand van Glanerbrug wordt aan de noordzijde voornamelijk gevormd door de achtertuinen die grenzen aan het agrarisch landschap. De bebouwingsrand heeft een groen karakter door de nog aanwezige restanten van houtwallen en bosjes en door de beplanting die aanwezig is in de tuinen. In dit gebied komen diverse soorten vleermuizen voor, met name baardvleermuis, laatvlieger en gewone dwergvleermuis. In de wat oudere bebouwing in dit deel van de stadsrand vinden ze hun verblijfplaatsen. De groene structuren zorgen voor geleiding van en naar hun foerageergebieden in het buitengebied. Daarnaast vormen de houtwallen en bosjes een ideaal leefgebied voor kleinere zoogdieren en diverse vogelsoorten als de gekraagde roodstaart, grote bonte specht en de boomkruiper. Het fietspad in de ecozone zorgt voor een recreatieve verbinding met het buitengebied.
3.1.3 Waterhuishouding en geohydrologie
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" heeft een oppervlakte van ca. 25 hectare. De hoogte van het maaiveld verloopt van ca. 42 meter boven Nieuw Amstedams Peil (NAP) in het noorden naar ca. 39 meter boven NAP in het zuiden.
Bodem
Volgens de bodemkaart bestaat de bodem in het plangebied voornamelijk uit veldpodzolgronden. Veldpodzolgronden zijn ontstaan in gebieden waar het water niet via een beek kon worden afgevoerd, maar ter plekke in de grond moest trekken. Dit zijn infiltratiegebieden met afwisselend vochtige en droge omstandigheden (winter nat, zomer droog). In beperkte mate komen keileem, beekeerdgrond en gooreerdgrond voor. Keileem is een grondsoort bestaande uit een slecht gesorteerd mengsel van keien, grind, zand en leem. Keileem is slecht doorlatend en daardoor ook moeilijk doordringbaar voor plantenwortels. Plaatselijk is de grond ook zeer nat. Beekeerdgrond is een zandige eerdgrond van een type dat in beekdalen en andere laaggelegen zandgronden ontstaat, met een relatief dunne eerdlaag. Gooreerdgronden ontstonden in natte laagten in heideslenken en oorspronggebieden, gevoed door regenwater en lokaal grondwater.
afbeelding: Bodemkaart
Doorlatendheid
De bodem in het plangebied heeft deels een zanderige samenstelling. De bodem is hier redelijk tot goed doorlatend. Locaties met (lokaal) leem/klei in de bodem hebben een beperkte doorlatendheid.
Gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstanden (GHG en GLG)
In het plangebied zijn de grondwatertrappen V, Vb en VI te onderscheiden. In onderstaande tabel zijn de definities van de grondwatertrappen gegeven. De situering van de grondwatertrappen in het plangebeid is weergegeven op de bodemkaart.
Tabel:. Grondwatertrappen
Gt | V | Vb | VI |
GHG | < 0,4 | 0,25 – 0,4 | 0,4 - 0,8 |
GLG | > 1,2 | > 1,2 | > 1,2 |
Op basis van de grondwatertrappen kan worden geconcludeerd dat de grondwaterstanden binnen het plangebied sterk kunnen variëren. In droge periodes kunnen de grondwaterstanden diep wegzakken, terwijl in de natte periodes het grondwater dicht onder het maaiveld kan staan. Door de aanwezigheid van drainage worden hoge grondwaterstanden voorkomen.
Grondwaterstanden
Behalve een inschatting van de GHG's op basis van de grondwatertrappen bevinden zich in het plangebied twee peilbuizen van de Gemeente Enschede (903A en 904A) waar gedurende een langere periode de grondwaterstanden zijn opgenomen. Bij peilbuis 903A ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op 15 centimeter beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) op 115 centimeter beneden maaiveld. Bij peilbuis 904A ligt de GHG op 55 centimeter beneden maaiveld en de GLG 130 centimeter beneden maaiveld. Deze waarden komen overeen met de grondwatertrappen.
Grondwateronttrekkingen
Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen actieve grondwaterbemalingen.
Grondwater
Binnen het plangebied is voor zover bekend geen drainage aanwezig om wegen en woningen te ontwateren. Greppels en sloten zorgen voor de ontwatering van het wegcunet.
Riolering en afvalwater
Binnen het plangebied bevinden zich een aantal panden. Het huishoudelijk afvalwater en/of bedrijfsafvalwater van de panden wordt afgevoerd naar een het vuilwaterriool in de Najaarsweg of naar het gemengd riool in de Bultsweg.
Hemelwaterafvoer
Het grootste deel van het plangebied is niet verhard. Bij gebieden met verhard oppervlak wordt het regenwater dat valt op wegen niet grootschalig ingezameld maar direct in de bodem geïnfiltreerd of afgevoerd naar zaksloten. Water afkomstig van daken voert af naar het regenwaterriool in de Najaarsweg of naar het gemengd riool in de Bultsweg.
Oppervlaktewater
De Hoge Boekelerbeek, waterloop 40-3-1-7 op de legger van het waterschap Regge en Dinkel, loopt aan de noordzijde van het plangebied in oostelijke richting. Deze beek zorgt voor de afvoer van overtollig hemelwater en grondwater. De Hoge Boekelerbeek komt uit in de Glanerbeek.
3.2 Cultuurhistorie
Archeologisch erfgoed
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" heeft op de gemeentelijke Archeologische Verwachtingenkaart een lage tot middelhoge archeologische verwachting. Op de Archeologische beleidskaart voor bestemmingsplannen is het overgrote deel van heet plangebied vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. De archeologische onderzoeksplicht geldt alleen nog voor een kleine strook ten westen van de Kerkstraat, in het uiterste oosten van het plangebied.
Monumenten
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Beschermwaardige bomen in het plangebied
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
4.1 Stedelijke Koers
In paragraaf 2.3.3 van deze toelichting is reeds gezegd dat de gemeenteraad onder de noemer "Stedelijke Koers" op 24 september 2012 heeft ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. Voor wonen is er sprake van een overaanbod van woningen, waarvan een groot deel zit in de plannen voor de komende jaren. Dit komt omdat er de afgelopen jaren steeds plannen naar voren werden geschoven in de hoop dat de economie en daarmee de woningmarkt weer zou aantrekken. In de vele plannen zit een groot overschot van appartementen. Vanuit de Woonvisie en de gemeentelijke beleidsambities voor een sterk centrum scoren grondgebonden woningen in het centrum het hoogst en appartementen aan de buitenkant van de stad het laagst. Vanuit de koers van de stad, het staande beleid en de financiële aspecten is in de Stedelijke Koers een methodiek uitgewerkt om te komen tot een herprioritering van alle projecten. Onderdeel van de prioritering is een pakket maatregelen dat bestaat uit het stoppen van woningbouwplannen, het faseren van woningbouwplannen en het omzetten van bouwplannen voor appartementen naar grondgeboden woningen.
Stedelijke Koers en De Eschmarke
De Eschmarke heeft voor Enschede een belangrijke bijdrage geleverd aan het toevoegen van woningen. Er is een woonwijk gerealiseerd met goede woningen en goede voorzieningen. De laatste jaren is de vraag naar woningen in De Eschmarke sterk teruggelopen. Daarbij komt dat de gemeente de laatste jaren steeds meer koerst op wonen in en nabij het centrum van de stad. In De Eschmarke zijn veel gronden in eigendom van de gemeente. Het niet kunnen verkopen van deze kavels betekent voor de gemeente jaarlijks hoge rentelasten. De keuze voor het centrum, de sterk teruglopende vraag en de oplopende rentelast heeft in de Stedelijke Koers geleid tot het voorstel om voor De Eschmarke een groot deel van de nog te realiseren woningen uit het programma te halen. De kwaliteit van de wijk kan dit hebben, de gerealiseerde deelgebieden zijn afgeronde gehelen en door minder te bouwen blijft er in de wijk veel meer groene ruimte over. Wel zullen de projecten die nu in uitvoering zijn zorgvuldig worden afgerond. Door in De Eschmarke veel minder woningen te bouwen ontstaat de ruimte om bijna alle andere projecten met grondgebonden woningen in de stad wel door te kunnen laten gaan en daarbij waar nodig te kunnen faseren.
Stedelijke Koers en het plangebied "Glanerbrug-Noord"
De consequenties van de beleidskeuzen in de Stedelijke Koers zijn direct van invloed op het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord". Met het raadsbesluit over Stedelijke Koers en de bijbehorende besluiten omtrent de grondexploitatie De Eschmarke is de woningbouw die hier gepland was vanuit het project De Eschmarke komen te vervallen. Om die reden wordt in dit bestemmingsplan de bestaande situatie in het plangebied conserverend bestemd.
4.2 Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012
Naar aanleiding van de beleidskeuzes in de Woonvisie 2012 en Stedelijke Koers om de geprojecteerde woningbouw in onder meer de deelgebieden Deelplan 15 en Deelplan 16 van De Eschmarke te schrappen is ook het in 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Ontwikkelingsplan Eschmarke aan de gewijzigde situatie aangepast. Het nieuwe Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012 is op 4 maart 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het Ontwikkelingsplan Eschmarke 2012 wordt beoogd inhoudelijk sturing te geven aan de gewenste gefaseerde afronding van de wijk De Eschmarke en worden de fianciële consequenties daarvan in beeld gebracht.
4.3 Welstand En Beeldkwaliteit
In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In de Welstandsnota geldt voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" voor het overgrote deel de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing". Alleen voor de woningen aan de Bultsweg en de Najaarsweg, in het uiterste zuidwesten van het plangebied, geldt de welstandsidentiteit "Dorpse Linten".
Vrije landelijke bebouwing
Voor de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing" geldt in zijn algemeenheid dat de positie en oriëntatie van bebouwing op de kavel moet inspelen op de landschappelijke situatie en zowel vanuit het land als vanaf de weg een mooi perspectief dient op te leveren. De bebouwing op de kavel moet daarbij een goede compositie vormen met de naastgelegen bebouwing en mag belangrijke uitzichten en doorzichten niet verstoren. Daarbij is het wenselijk dat groene beplanting, grote bomen en kleurige bloemen samen met de verschillende bebouwingsvolumes het levendige en ontspannen geheel van de landelijke woning vormen. Bij nieuwbouw of (her)inrichting van de kavel moeten ook in het landschap passende nieuwe bomen worden geplant, zodat woning(ver)bouw tevens tot landschaps(ver)bouw leidt.
Dorpse Linten
"Dorpse Linten" kenmerken zich door een grote variatie aan bouwstijlen en materialen, elk pand is anders. Tegelijkertijd is er binnen een lint een overeenkomst in hoogte en type en staan de meeste woningen direct aan de straat. Het volume van de bebouwing in "Dorpse Linten" is doorgaans meer hoog dan breed. Daarnaast is het wenselijk dat de bestaande ruimtes tussen en voor de huizen worden ingericht als groene tuinen, dat versterkt de ontspannen, dorpse sfeer in het straatbeeld.
4.4 Duurzaamheid
De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamgheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften of rijksbeleid de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze duurzaamheidsparagraaf worden achtereenvolgens eerst kort het rijksbeleid en wettelijk kader beschreven. Daarna wordt kort ingrgaan op de Enschedese energie- en klimaatambities zoals die tot uitdrukking komen in genoemde nota's. Aansluitend wordt nader ingegaan op de mogelijkheden om binnen het plangebied invulling te geven aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
Rijksbeleid en regelgeving
Het beleid van de Rijksoverheid is gericht op een duurzame toekomst waarin de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving in Nederland een belangrijke rol speelt. Daarbij wordt ingezet op de volgende duurzaamheidsambities:
- vermindering van de uitstoot van CO2;
- vermindering van het energieverbruik;
- stimulering van duurzame energie;
- nieuwe woningen zijn in 2020 energieneutraal.
Om de duurzaamheidsambities te kunnen realiseren is de wetgeving daarop aangepast, dit geldt met name voor het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn de minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw beschreven. Bij nieuwbouw moet een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen worden gerealiseerd. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt.
Energie- en klimaatambities gemeente Enschede
Nota Nieuwe energie voor Enschede
Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In deze nota heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat::
- in 2020 wordt in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
- in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
- in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
- In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.
Structuurvisie Enschede
In de Structuurvisie Enschede wordt onder een duurzame ontwikkeling verstaan: een ontwikkeling, waarbij in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien zonder voor toekomstige generaties de mogelijkkeden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. In de structuurvisie worden de volgende facetten van duurzaamheid onderscheiden:
- energie- en klimaatbeleid;
- behoud van biodiversiteit;
- kwaliteit van bodem, water en lucht;
- zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water.
Woonvisie Enschede 2025
In de Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid één van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:
- Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
- Gemeenten, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
- Er wordt naar gestreefd om vanaf 2015 alleen nog energieneutrale nieuwbouw te realiseren.
- Via de maatschappelijke investeringsopgave Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
- Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
- De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.
Mogelijkheden om binnen het plangebied invulling te geven aan de Enschedese energie- en klimaatambities
Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarmee een bijdrage zou kunnen worden geleverd aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Onderdeel van het plangebied is een ecologische verbindingszone. Hiermee wordt een verbinding tot stand gebracht tussen het landelijk gebied ten noorden en ten zuiden van De Eschmarke en Glanerbrug. De ecologische verbindingszone beoogt te zorgen voor het behoud en het versterken van de biodiversiteit en de leefbaarheid in de stad. Daarmee draagt de ecologische verbindingszone ook indirect bij aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
5.1 Milieu
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
5.1.1 Bodemkwaliteit
Bodemkwaliteit algemeen
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.
Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Voor gebieden die conserverend zijn bestemd kan een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege blijven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden. Binnen het plangebied zijn wel enkele gevallen van ernstige en niet ernstige bodemverontreiniging aanwezig, hiermee dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen rekening te worden gehouden.
Conclusie bodemkwaliteit:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.2 Geluid
In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder verplicht burgemeester en wethouders om bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen onderzoekszones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen die zones gelegen geluidgevoelige gebouwen en terreinen ondervinden. De geluidsbelasting mag de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht vande in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Wegvekeerslawaai:
Binnen en direct grenzend aan het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" zijn de volgende (gedeeltelijk) op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig: Euregioweg, Glanerveldweg, Bultsweg, Najaarsweg en Lonnekerweg.
Binnen de onderzoekszones van sommige van deze wegen zijn geluidgevoelige gebouwen in de vorm van woningen aanwezig. Het bestemmingsplan bevat echter voor geen van de aanwezige woningen een mogelijkheid om door middel van uitbreiding of nieuwbouw de afstand van verblijfsruimten tot de gezoneerde weg te verkleinen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai:
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is gelegen aan de spoorlijn Enschede-Gronau, een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.
Binnen de onderzoekszone van de spoorlijn zijn enkele geluidgevoelige gebouwen in de vorm van woningen aanwezig. Het bestemmingsplan bevat echter voor geen van de aanwezige woningen een mogelijkheid om door middel van uitbreiding of nieuwbouw de afstand van verblijfsruimten tot de gezoneerde weg te verkleinen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai:
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is gelegen in de directe nabijheid van het gezoneerde industrieterrein Euregiobedrijvenpark.
Binnen de geluidscontour van het Euregiobedrijvenpark zijn geen geluidgevoelige gebouwen of terreinen aanwezig en het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Luchtverkeerslawaai:
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente, een op grond van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart gezoneerd vliegveld. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor het aspect luchtverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie Geluid:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de geluidwetgeving en het geluidbeleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Luchtkwaliteit
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Luchtkwaliteit en het plangebied "Glanerbrug-Noord"
Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Een nadere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie Luchtkwaliteit:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor die categorieën van inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die, wanneer deze zijn gesitueerd in de directe omgeving van kwetsbare objecten zoals woningen, scholen en bejaardencentra, onaanvaardbaar grote risico;s opleveren voor de in die kwetsbare objecten aanwezige personen. Dit betekent dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen.
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke sfoffen.
Externe Veiligheid gemeente Enschede
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid (EV-visie), vastgesteld op 18 juni 2007. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid. Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over het omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijk stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.
Basisnet Water
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is hemelsbreed op ca. 7 kilometer ten zuidoosten van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.5 Bedrijven- en milieu-inventarisatie en milieuzonering
In het kader van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord” heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potientiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van veld- en dossieronderzoek is met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied en in een straal van 200 meter rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige bebouwing aangegeven. Aan de hand van nader dossieronderzoek is beoordeeld in in hoeverre de (bedrijfs)activiteiten in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de milieugevoelige functies en bestemmingen in de omgeving en of terugschaling mogelijk is.
Onderzoeksresultaten:
Bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig.
Bedrijven en voorzieningen buiten het plangebied
Euregiobedrijvenpark:
Direct ten westen van het plangebied is het Euregiobedrijvenpark gelegen, dit is een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein (zie paragraaf 5.1.2 van deze toelichting). Op het Euregiobedrijvenpark zijn aan de Najaarsweg enkele bedrijven aanwezig op relatief korte afstand (tussen 30 en 50 meter) van binnen het plangebied gelegen woningen. In het bestemmingsplan voor het Euregiobedrijvenpark is vanuit deze woningen een inwaartse zonering aangehouden. Op basis van die inwaartse zonering mogen er in de directe omgeving van de woningen alleen nieuwe bedrijven worden gevestigd waarvoor een richtafstand tot woningen van tenminste 30 meter dient te worden aangehouden.
Glanerbrug:
Direct ten zuiden en oosten van het plangegebied zijn aan de Bultsweg, Kerkstraat en Vosbultweg in Glanerbrug enkele bedrijven en voorzieningen aanwezig. Binnen de in het kader van milieuzonering voor deze bedrijven en voorzieningen aan tehouden richtafstanden zijn in het plangebied echter geen woningen of andere milieugevoelige gebouwen aanwezig, bovendien voorziet het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" niet in de realisatie van nieuwe woningen of andere milieugevoelige gebouwen.
Conclusie bedrijven- en milieu inventari en milieuzonering
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.6 Gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen
De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) maken het mogelijk om gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen als bedoeld inde Wet milieubeheer vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van de Geluidnota Enschede 2009-2012. Dit beleid is vastgesteld in april 2009 en in april 2011 op onderdelen gewijzigd. Het beleid geldt alleen voor nieuwe inrichtingen. Bij het beleid hoort een gebiedstypenkaart waarop per te onderscheiden gebied, meestal een wijk of buurt, richtwaarden zijn vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen direct duidelijk.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" zijn geen inrichtingen aanwezig en het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe inrichtingen. Een verdere toetsing aan het gebiedsgericht geluidbeleid kan dan ook achterwege blijven.
5.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Hemelwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Hemelwater dient zoveel mogelijk te worden verwerkt op eigen terrein. Indien dat redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk is moet het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 milimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 milimeter.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Regge en Dinkel.
Grondwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
Waterhuishouding en het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Voor gebieden die conserverend zijn bestemd geldt de huidige warterhuishoudingssituatie zoals deze is beschreven in paragraaf 3.1.3 (Waterhuishouding en geohydrologie) van deze toelichting.
Conclusie:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Natuur
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is gedeputeerde staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied "Glanerbrug-Noord "
Het plangebied van het bestemmingsplan “Glanerbrug-Noord” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk ca. 3 ten zuidoosten en 2,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Glanerbrug-Noord” conserverend van aard is en geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt kan een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet achterwege blijven.
conclusie:
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbesschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet en het plangebied "Glanerbrug-Noord "
Het bestemmingsplan “Glanerbrug-Noord” heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkellocaties gelegen. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek of ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet plaats te vinden. Met conserverend bestemmen wordt bedoeld dat in dit plan overwegend de bestaande situatie juridisch-planologisch is vastgelegd.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De Ecologische Hoofdstructuur heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De EHS en het plangebied "Glanerbrug-Noord "
Een groot deel van het plangebied ten westen van de Lonnekerweg maakt als 'nieuw natuur, gerealiseerd' deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast grenst het plangebied aan de noordzijde direct aan gebieden die als 'bestaande natuur' deel uitmaken van de EHS. Zie onderstaande afbeelding.
Gronden binnen de EHS dienen op grond van de provinciale Omgevingsvisie en –verordening van een beschermende bestemming te worden voorzien. Er is geen sprake van een wettelijk beschermingsregime voor de EHS en de EHS heeft ook geen externe werking. Aan de binnen de EHS gelegen gronden in het plangebied is in het bestemmingsplan “Glanerbrug-Noord” de bestemming 'Natuur' toegekend, daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Een verdere toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur kan daarom achterwege blijven.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Wijze Van Bestemmen
Bestemmingsplannen moeten worden gemaakt met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen). Toepassing van de SVBP zorgt er voor dat bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt. De SVBP bevat geen verplichtingen voor de te gebruiken systematiek en techniek van bestemmen. Het is dus mogelijk om de ene keer te kiezen voor een meer gedetailleerd plan en de andere keer juist voor een meer globaal plan. De keuze voor een bepaalde systematiek hangt namelijk nauw samen met wat het bestemmingsplan beoogt te regelen. Beoogt het plan alleen een actuele regeling te geven voor de bestaande situatie, dan ligt een meer gedetaileerde wijze van bestemmen het meest voor de hand. Als het plan ook beoogt nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken dan wordt vaak gekozen voor een meer globale en flexibele wijze van bestemmen. In het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is gekozen voor een meer gedetailleerde wijze van bestemmen. Dit omdat in het bestemmingsplan uitsluitend de bestaande situatie van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien en er geen sprake is van het mogelijk maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij het toekennen van een bestemming aan een perceel of pand moet worden voldaan aan het begrip 'een goede ruimtelijke ordening'. Dit betekent dat de bestemming in ieder geval moet passen bij het gewenste gebruiksdoel of de gewenste functie en geen onnodige ruimtelijke beperkingen mag bevatten. Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen zoals deze in de SVBP worden genoemd kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, wordt gekozen voor een hoofdgroepbestemming of voor een verbijzonderde bestemming met eigen bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels. Bij invloed op of eisen aan de omgeving aat het om ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder. In de bestemmingsomschrijving zijn doorgaans ook aan de bestemming ondergeschikte functies toegestaan, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Bijzondere ondergeschikte functies, zoals horeca, een kantoor of bedrijvigheid, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, krijgen een afzonderlijke functieaanduiding. Daarnaast bevat een bestemming ook diverse bevoegdheden voor burgemeester en wethouders om in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken of om het bestemmingsplan te wijzigen. Daarbij is zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven. Voor de toepassing van die afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden moeten aparte procedures worden doorlopen, waarbij belanghebbenden de mogelijkheid hebben om tegen de voorgenomen afwijkingen of wijzigingen bezwaar te maken dan wel een zienswijze kenbaar te maken. Daarmee bevat het bestemmingsplan voldoende rechtswaarborgen.
6.2 Indeling En Beschrijving Van De Planregels En Bestemmingen
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels;
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.2.1 De inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bestaan uit de hierna genoemde artikelen:
Artikel 1: Begripsbepalingen
Begripsbepalingen zijn definities van de in de planregels gebruikte begrippen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen gewaarborgd.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft regels over hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.2 De bestemmingen
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Deze regels bevatten een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" voorkomende en op de verbeelding weergegeven bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt overeenkomstig de SVBP een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
In het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" worden de hierna genoemde bestemmingen onderscheiden:
Artikel 3: Agrarisch
De bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het agrarisch gebied ten noorden van de Euregioweg, in het uiterste noordoosten van het plangebied. Deze bestemming geeft regels voor het gebruik van gronden voor het weiden van vee, het verbouwen van gewassen en agrarisch natuurbeheer. Op gronden met de bestemming "Agrarisch" mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 4: Agrarisch - Stadsrandzone
De bestemming "Agrarisch-Stadsrandzone" is toegekend aan alle gronden in het plangebied die niet in gebruik zijn voor wonen, agrarisch, bos of ecologische verbindingszone. Deze bestemming geeft regels voor herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. In dit gebied, dat als een uitloopgebied van de stad Enschede en het dorp Glanerbrug kan worden beschouwd en als zodanig verder kan worden ontwikkeld, is ook extensieve recreatie toegestaan. Op gronden met de bestemming "Agrarisch-Stadsrandzone" mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 5: Bos
De bestemming "Bos" is toegekend aan de uitloper van het bosgebied in het uiterste noordoosten van het plangebied. Deze bestemming geeft regels voor de houtproductie en voor herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Op gronden met de bestemming "Bos" mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 6: Natuur
De bestemming "Natuur" is toegekend aan de ecologische verbindingszone in het westelijke deel van het plangebied. Deze bestemming geeft regels voor herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, ecologische en cultuurhistorische waarden. In dit gebied is ook extensieve recreatie toegestaan, zij het dat die nadrukkelijk ondergeschikt dient te zijn aan de functie van ecologische verbindingszone. Op gronden met de bestemming "Natuur" mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 7: Verkeer
De bestemming "Verkeer" is toegekend aan de in het plangebied gelegen hoofdverkeerswegen Euregioweg en Lonnekerweg, voor beide wegen geldt een snelheidsregime van tenminste 50 km/u. Binnen deze bestemming zijn tevens fietspaden, trottoirs, groenvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.
Artikel 8: Verkeer-Railverkeer
De bestemming "Verkeer-Railverkeer" is toegekend aan het binnen het plangebied gelegen deel van de spoorlijn Enschede-Gronau.
Artikel 9: Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" is toegekend aan het binnen het plangebied gelegen deel van de Bultsweg, dit is een weg met een verblijfskarakter en een daarbij behorend snelheidsregime van 30 km/u. Binnen deze bestemming zijn tevens fietspaden, trottoirs, groenvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.
Artikel 10: Wonen
De bestemming "Wonen" is toegekend aan de in het plangebied aanwezige bestaande woningen. Deze bestemming geeft regels voor het wonen, waarbij een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, gestapelde- of aaneengesloten woningen. Onder "wonen" wordt mede begrepen kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, al dan niet aangebouwde, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken zoals erf- en terreinafscheidingen.
6.2.3 De algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels en de eventuele overige regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied, met uitzonderlng van de algemene aanduidingsregels. Voor de algemene aanduidingsregels geldt, net als voor de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, dat deze alleen van toepassing zijn ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven aanduiding.
Artikel 11: Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel is voorgeschreven op grond van artikel 3.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening en regelt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 12: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels wordt geregeld onder welke voorwaarden gebouwen mogen worden onderkelderd.
Artikel 13: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat in strijd is met de in dit bestemmingsplan aan die grond gegeven bestemming(en).
Artikel 14: Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die aan ruimtelijk relevante sectorale regelgeving zijn ontleend. Hierbij moet worden gedacht aan de Wet geluidhinder, de provinciale omgevingsverordening of de bescherming van archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones of archeologische onderzoekszones. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
- geluidzone - industrie;
- archeologisch onderzoeksgebied b.
De aanduiding "geluidzone - industrie" is opgenomen voor de twee kleine strookjes binnen het plangebied die zijn gelegen binnen de geluidzone industrielawaai van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein "Euregiobedrijvenpark". Op gronden gelegen binnen deze gebiedsaanduiding mogen geen geluidgevoelige gebouwen, zoals woningen, worden gerealiseerd.
De aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b" is opgenomen voor het gebied in het uiterste oosten van het plangebied waarvoor op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart voor bestemmingsplannen een archeologische onderzoeksplicht geldt. Deze onderzoeksplicht geldt alleen in geval van bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte van tenminste 2500 m2 met een verstoringsdiepte van tenminste 50 cm.
Artikel 15: Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke randvoorwaarden burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de regels in dit bestemmingsplan voor het toestaan van geringe afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels. Dit vergroot de flexibiliteit van het bestemmingsplan.
Artikel 16: Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke ruimtelijke randvoorwaarden burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard kunnen wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit vergroot eveneens de flexibiliteit van het bestemmingsplan.
Artikel 17: Algemene procedureregels
In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven procedure voor de toepassing van de in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 18: Overige regels
In dit artikel wordt geregeld dat op eigen terrein voldoende voorzieningen moeten worden gerealiseerd voor het parkeren van personenauto's en in voorkomend geval ook voor het laden en lossen.
6.2.4 De overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de slotregel.
Artikel 19: Overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsregels voor het gebruik en voor bouwwerken met als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtszekerheid te waarborgen van bouwwerken of gebruik dat rechtmatig aanwezig is maar afwijkt van het nieuwe bestemmingsplan.
Artikel 20: Slotregel
Dit artikel geeft aan wat de naam is van het bestemmingsplan.
6.2.5 De bijlagen bij de planregels
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. Deze herziene handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies moet worden aangehouden. De richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning of ander gebouw met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Uitgangspunt voor de categorie-indeling is het omgevingstype 'rustige woonwijk', dit is een woonwijk die zoveel mogelijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden 10 verschillende categorieën onderscheiden, zie onderstaande tabel.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden opgenomen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen en het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord"
In het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" is de Lijst van bedrijfstypen alleen van toepassing bij de bestemming "Wonen". Binnen deze bestemming is de vestiging van aan huis gebonden beroepen en bedrijven uit categorie 1 van de lijst toegestaan, voor zover deze zijn genoemd in de hoofdgroepen Bedrijven en Dienstverlening. De vestiging van bedrijfstypen uit andere hoofdgroepen uit de lijst is niet toegestaan.
6.3 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor overheid en burger. Dit betekent dat de gemeentelijke overheid naleving van een bestemmingsplan kan afdwingen door handhavend op te treden tegen strijdig gebruik en/of strijdige bebouwing. Voor de burger vormt het bestemmingsplan het juridisch kader waaruit blijkt wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers aan wat de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied is. Het ontwikkelen van ruimtelijk beleid en de doorvertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin als na de vaststelling van het bestemmingsplan blijkt dat de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
- 2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
- 3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- zijn de normen duidelijk ?
- wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels onder meer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010 is het algemeen verbod op gebruik van gronden in strijd met de bestemming in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komen te vervallen. In plaats daarvan is nu in artikel 2.1 Wabo geregeld dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, waarbij onder gebruik zowel gebruik "in enge zin" (het feitelijke gebruiken van gronden of bouwwerken) als bouwen of aanleggen moet worden verstaan. In aanvulling daarop is in artikel 7.2 Wro een nieuw algemeen gebruiksverbod geïntroduceerd voor activiteiten die niet onder de werking van artikel 2.1 Wabo vallen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch-planologisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
Geen exploitatieplan noodzakelijk
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan door de gemeenteraad worden afgezien indien het gemeentelijk kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" maakt geen bouwplannen of andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Glanerbrug-Noord" voldoende aangetoond.