KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Detailhandel
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 10 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Artikel 21 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
1.2 Wettelijk Kader
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Juridische Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
2.4 Functionele Karakteristieken En Structuur
2.5 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Beleid Waterschap
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ontwikkeling Plangebied
4.1 Bestaande Situatie
4.2 Het Rosink
4.3 Verkeer
4.4 Projecten En Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Natuur
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Planregels
6.3 Beschrijving Van Het Plan
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
8.2 Vooroverleg
8.3 Procedure
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 3 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Usselo 2012

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 30-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Usselo 2012 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00077-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.9 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.11 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.12 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.16 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.19 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorsponkelijke dak.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.27 detailhandel volumineus:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in motorvoertuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.30 extensieve recreatie:

Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.

1.31 functieaanduiding:

Een specifieke functie die is aangegeven met een aanduidingsvlak op de verbeelding.

1.32 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidgevoelig terrein:

een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.

1.35 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.36 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een produktiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische produktiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

1.38 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.39 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.41 hotel:

een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.42 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.43 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.44 kantooreenheid:

een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.

1.45 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.46 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.47 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.48 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.49 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.50 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.52 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.53 perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.54 permanente bewoning:

bewoning door een persoon of groepen van personen van een ruimte/gebouw als hoofdverblijf, c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.55 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.56 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.57 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.

1.58 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.59 risicovol bedrijf:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.60 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.61 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.63 stadsrand:

een gebied, direct rondom de stedelijke bebouwing welke op de verbeelding is aangegeven als Waarde-Stadsrandzone, ook wel genoemd Groene zoom.

1.64 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.65 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.66 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande.

1.67 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.68 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.69 woning:

een gebouw of een deel van een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.70 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.71 woonhuis:

een gebouw , dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.72 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.73 zelfstandig kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

1.74 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.7 buitenwerks gevelvlak van een gebouw of bijbehorend bouwwerk:

Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.8 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.9 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.10 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.11 minimum/maximum bebouwingspercentage:

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.

Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.12 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.13 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.14 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. de voor Agrarisch - Stadsrandzone aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het weiden van vee en de exploitatie van grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede het behoud van landschapselementen;
    2. 2. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
    3. 3. natuurgebieden en natuurbeheer;
    4. 4. extensieve recreatie;
    5. 5. ecologische zones;
    6. 6. ecotunnels en ecoduikers;
    7. 7. houtwallen tot een breedte van maximaal 10 meter;
    8. 8. vleermuisbunkers;
    9. 9. oeverzwaluwwanden;
    10. 10. groenvoorzieningen;
    11. 11. siertuinen en/of nutstuinen, behorende bij een woning of een bedrijfswoning, tot een maximum van in totaal 800 m²;
    12. 12. boomsingels,
    13. 13. uit- en inritten, en toegangswegen;
    14. 14. wandel- en fietspaden;
    15. 15. speelvoorzieningen en picknickplaatsen;
    16. 16. kunstobjecten;
    17. 17. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, en wadi's;
    18. 18. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
    19. 19. amfibiepoelen;
    20. 20. de verkoop van de op een agrarisch bedrijf geteelde, gefokte en/of verwerkte producten, met dien verstande dat het brutovloeroppervlak van de verkoopruimte niet meer dan 100 m² mag bedragen;
    21. 21. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (ondergrondse hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
    22. 22. bij de onder 1 t/m 21 genoemde doeleinden behorende bouwwerken en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. 2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.
  1. b. De in lid 3.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam (agrarisch) grondgebruik;
  4. 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
  5. 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
  6. 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. 7. ten behoeve van de milieusituatie;
  8. 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
    2. 2. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten gedurende zes maanden per jaar;
    3. 3. het gebruik van van gronden en de daarop voorkomende opstallen voor de opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en naar aard gelijk te stellen onderkomens;
    4. 4. het gebruik van schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van (volumineuze) detailhandel, dit behoudens het gestelde in lid 3.1, onder a, sub 20;
    6. 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    7. 7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, onder a. sub 3 voor het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van de stalling van caravans, vaar- en vliegtuigen en naar aard daarmee gelijk te stellen onderkomens.
  2. b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 3.5 onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door Burgemeester en Wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    1. 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    3. 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    4. 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    5. 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    6. 6. het leggen van drainagebuizen;
    7. 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  2. b. De in lid 3.6, onder a, bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  3. c. De omgevingsvergunningen, zoals genoemd in lid 3.6, onder a, worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en garagebedrijven;
    2. 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten tot een bruto-vloeroppervlak per bedrijf van maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    3. 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 4.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
    2. 2. lid 4.2.3 voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
    3. 3. lid 4.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    4. 4. lid 4.2.4 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het woon- en leefklimaat;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel;
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert;
  3. c. In afwijking van het bepaalde in lid 4.1, onder a zijn risicovolle bedrijven niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing toegestaan;
  4. d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 4.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
  1. a. lid 4.4. onder c, ten behoeve van de vestiging van een risicovol bedrijf op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing, mits uit onderzoek blijkt dat het risicovol bedrijf aanvaardbaar is in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige bebouwing.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'bedrijfswoning' van de verbeelding te verwijderen met dien verstande dat:
    1. 1. de bedrijfswoning ter plaatse niet meer als zodanig aanwezig is of voor de duur van ten minste één jaar niet meer als zodanig in gebruik is;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 20.
  2. b. Een wijzigingsplan als bedoeld onder a. kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    2. 2. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    3. 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    4. 4. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 5 Detailhandel

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. detailhandel, al dan niet in combinatie met een woonfunctie op de verdieping(en), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 5.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    2. 2. lid 5.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. 1. het woon- en leefklimaat;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de sociale veiligheid;
  5. 5. de milieusituatie;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van volumineuze detailhandel;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    6. 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
    2. 2. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
    3. 3. speelvoorzieningen;
    4. 4. nutsvoorzieningen;
    5. 5. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn, bestemd voor:
    1. 1. horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1, met uitzondering van hotels, pensions met keuken, conferentieoorden, congrescentra, cafés en bars);
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder 1, op die locatie toegestane horecabedrijven;
    2. 2. lid 7.2.3 voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
    3. 3. lid 7.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    4. 4. lid 7.2.4 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. 1. het woon- en leefklimaat;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de sociale veiligheid;
  5. 5. de milieusituatie;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca vanaf categorie 3.1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met inbegrip van hotels, pensions met keuken, conferentieoorden, congrescentra, cafés en bars;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van (volumineuze) detailhandel;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    6. 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand horecabedrijf in een horecabedrijf, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat horecabedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a, op die locatie toegestane horecabedrijven.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 8.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
    2. 2. lid 8.2.3 voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
    3. 3. lid 8.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    4. 4. lid 8.2.4 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 8.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Maatschappelijk - Begraafplaats” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. 1. lid 9.2.3 voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  2. 2. lid 9.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  3. 3. lid 9.2.4 voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  1. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het woon- en leefklimaat;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van (volumineuze) detailhandel;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    6. 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Maatschappelijk - Uitvaartcentrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. een uitvaartcentrum, detailhandel uitsluitend ten dienste van een uitvaartcentrum en één woning;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 10.2.3 voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
    2. 2. lid 10.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    3. 3. lid 10.2.4 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" is een parkeerterrein toegestaan.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 11.2.2 voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
    2. 2. lid 11.2.2 voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kamperen.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. wegen;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. tunnels, viaducten en bruggen;
    4. 4. rotonden;
    5. 5. parkeervoorzieningen;
    6. 6. groenvoorzieningen;
    7. 7. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    8. 8. geluidwerende voorzieningen;
    9. 9. nutsvoorzieningen;
    10. 10. busbanen en bussluizen;
    11. 11. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair, overige verkeersvoorzieningen en andere werken.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. erftoegangswegen;
    2. 2. gebiedsontsluitingswegen;
    3. 3. woonerven;
    4. 4. pleinen;
    5. 5. voet- en fietspaden;
    6. 6. parkeervoorzieningen;
    7. 7. tunnels, bruggen en viaducten;
    8. 8. rotonden;
    9. 9. groenvoorzieningen;
    10. 10. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    11. 11. speelvoorzieningen;
    12. 12. straatmeubilair;
    13. 13. nutsvoorzieningen;
    14. 14. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische woning" zijn de gronden tevens bestemd voor het instandhouden van bedrijfsgebouwen, die bij de tervisielegging van het ontwerp van het plan in gebruik waren voor agrarische doeleinden;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is tevens een kantoor toegestaan.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 14.2.2 voor het vergroten van een agrarisch bedrijfsgebouw binnen een gebied met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische woning', met dien verstande dat per bouwvlak een eenmalige uitbreiding kan worden toegestaan met maximaal 100 m²;
    2. 2. lid 14.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter;
    3. 3. lid 14.2.4 voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
    4. 4. lid 14.2.4 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
    5. 5. lid 14.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
      • de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
      • de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. maximaal 30% van het vloeroppervlak wordt gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 14.4 ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
    2. 2. lid 14.4 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'kantoor' te verwijderen met dien verstande dat:
    1. 1. het pand niet meer in gebruik is voor kantoordoeleinden of voor de duur van ten minste één jaar niet meer als zodanig in gebruik is;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 20.
  2. b. Een wijzigingsplan als bedoeld onder a. kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    1. 1. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
    2. 2. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    3. 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    4. 4. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Onderkelderen van gebouwen

  1. a. Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
    2. 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

16.2 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1:
    1. 1. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen.
  2. b. De onder 1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
    1. 1. geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
    2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden..

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

17.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

18.1 Overige zones

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
    1. 1. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
    2. 2. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    3. 3. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
    4. 4. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
    5. 5. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
    6. 6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
  2. b. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 21 Overige Regels

21.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
    3. 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
    4. 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

22.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Usselo 2012".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven en wordt toegelicht wat de aanleiding en het doel is geweest om het bestemmingsplan “Usselo 2012” te maken. Daarnaast wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven en een overzicht gegeven van de geldende juridisch-planologische regelingen. Ook wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.

1.1 Aanleiding Bestemmingsplan

De aanleiding voor de actualisatie van de juridisch-planologische regeling voor het plangebied Usselo is het feit dat het bestemmingsplan "Usselo" inmiddels 13 jaar oud is. Het huidige bestemmingsplan "Usselo" geldt voor het grootste deel van het plangebied. Daarnaast zijn er voor 2 inbreidingslocaties bestemmingsplannen opgesteld.

Dit bestemmingsplan voorziet in hoofdzaak in de actualisatie van de huidige planologische regeling voor (met name) de bebouwde omgeving van de kern Usselo. Daarnaast zijn enkele nieuwe ontwikkelingen meegenomen in dit bestemmingsplan:

  • het plangebied "Het Rosink" is in het bestemmingsplan "Usselo 2012" aangewezen als pilot waar de bouwregels grotendeels losgelaten worden. In Het Rosink kunnen op basis van het geldende bestemmingsplan 9 woningen worden gebouwd. Van de 9 woningen in dit plangebied is er op dit moment 1 woning gerealiseerd. Het loslaten van de bouwregels geeft toekomstige kavelbezitters meer flexibiliteit bij het ontwerp van de woning. De enige bouwregel die zij meekrijgen, is een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Op basis van het voorliggende bestemmingsplan mogen in totaal 15 woningen in het gebied worden gerealiseerd.
  • een uitvaartcentrum op het perceel Haaksbergerstraat 950-952a.

De nieuw aan te leggen N18 en de daarbij behorende aansluiting op de A35 zijn niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Hiervoor zal te zijner tijd, nadat het tracébesluit genomen is, een apart bestemmingsplan worden opgesteld. Afhankelijk van het definitieve ontwerp van deze weg en ontsluiting, bestaat de mogelijkheid dat de plangrens van dit bestemmingsplan naar aanleiding van deze ontwikkeling aangepast gaat worden.

1.2 Wettelijk Kader

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich aarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan bevat een kaart, de verbeelding, waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan “Usselo 2012” betrekking heeft, ligt grotendeels in stadsdeel West. Het deel van het plangebied ten oosten van de Haaksbergerstraat ligt in stadsdeel Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging plangebied in de gemeente Enschede

Op onderstaande kaart is de begrenzing van het bestemmingsplangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0002.jpg"

Afbeelding 2: Kaart met begrenzing plangebied

1.4 Geldende Juridische Regelingen

Voor het grootste deel van onderhavig bestemmingsplan geldt momenteel het bestemmingsplan "Usselo". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 19 oktober 1998 en op 6 april 1999 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel (gebied A in afbeelding 3). Voor een tweetal kleinere gebieden gelden de volgende juridisch-planologische regelingen:

  • Rosinkweg, vastgesteld op 26 april 2010 (goedkeuring door Gedeputeerde Staten is niet meer noodzakelijk) (gebied B);
  • Herziening 1 van het bestemmingsplan Usselo, vastgesteld op 4 oktober 2004 en goedgekeurd op 22 november 2004 (gebied C).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0003.jpg"

Afbeelding 3: geldende bestemmingsplannen in het plangebied "Usselo 2012"

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse en een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Aansluitend volgt het hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7) en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur, hoe deze is ontstaan en een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en karakteristieken. Ook wordt ingegaan op het voorzieningenniveau van Usselo.

2.1 Beschrijving Plangebied

Usselo is een buurtschap gesitueerd aan de rand van de Usseler Es, ten zuiden van de stad Enschede, direct ten zuiden van de A35. De ontstaansgeschiedenis hangt samen met de ontwikkeling van deze Es. Usselo is een zogenaamd kransesdorp. Een belangrijk kenmerk van een kransesdorp is dat de boerderijen met zware erfbeplanting apart of in kleine clusters in het vrijwel onbeplante gebied staan en dus geen gesloten rand vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0004.jpg"

Afbeelding 4: ligging plangebied Usselo ten opzichte van de Usseler Es

In 1188 komt voor het eerst de plaatsnaam Oslo voor, wat tegenwoordig Usselo is. De oudste bebouwing in Usselo staat rondom de Usselerhofweg en Usseleresweg en bestaat uit enkele oude erven en vrijstaande grondgebonden woningen.

Bebouwing in het buurtschap is gecentreerd rond een aantal doorgaande wegen, waaronder de Haaksbergerstraat en Boekelosestraat. Er is geen sprake van een duidelijke kern in Usselo. Het is een ensemble van losse boerenerven in de vorm van lintbebouwing. De bedrijven en maatschappelijke voorzieningen zijn met name aan de Haaksbergerstraat gevestigd.

Ten zuiden van de begraafplaats is aan de Wissinksdijk een kleine nieuwbouwenclave aanwezig met vrijstaande villa's in de vorm van een hofje. Afbeelding 5 laat dit hofje zien. De bebouwing heeft geen rechtstreekse ruimtelijke verbinding met de dorpskern. Er manifesteert zich enigszins een bebouwingsrand, die wordt verzacht door het groene karakter van het hofje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0005.jpg"

Afbeelding 5: nieuwbouw aan de Wissinksdijk

Aan de Rosinkweg, tussen de Wissinksdijk en de begraafplaats zijn op basis van het bestemmingsplan "Rosinkweg" 9 vrijstaande woningen gepland. Deze locatie is aangeduid als gebied C in afbeelding 3. Op basis van het bestemmingsplan "Rosinkweg", dat in april 2010 is vastgesteld, is de realisatie van deze woningen al mogelijk. Deels komt deze woningbouw voort uit een "Ruimte voor ruimte" project waarbij, in overeenstemming met de provincie Overijssel, woningbouw plaats vindt ter vervanging van hinderlijke of ongewenste functies, dan wel ter verbetering van ruimtelijke en/of landschappelijke kwaliteiten. Van het project is inmiddels één woning gerealiseerd.

2.2 Ruimtelijke Structuur

De A35 en de Haaksbergerstraat N18 (beiden in beheer en onderhoud van het Rijk) zijn kenmerkende en dominante lijnen langs het plangebied. Verder is de Boekelosestraat een duidelijke lijn die Usselo met Boekelo verbindt. De overige smallere rechte wegen, veelal begeleid door bomen, in de jongere veldontginningen zijn ook als lijnvormige elementen in het landschap waarneembaar. De A35 vormt een fysieke barriere, die de kern Usselo afsnijdt van het noordelijk deel van de Usseler Es. De enige verbinding wordt gevormd door het viaduct in de Haaksbergerstraat over deze stadsautosnelweg. Historische verbindingen uit het verleden zoals de Rosinkweg zijn ruw doorsneden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0006.jpg"

Afbeelding 6: weergave ruimtelijke structuur Usselo

Het typische landschap rond Usselo is hoofdzakelijk van het type 'veldontginning'. Karakteristiek voor deze typering zijn de rechte wegen waarbij meestal bosrand of wegbeplanting in zicht is. Het landschap is ingericht ten behoeve van agrarisch gebruik met een open karakter en een rationele verkaveling. Bij de begraafplaats is sprake van een duidelijke rand, maar doordat deze bestaat uit een natuurlijke groene afscherming is de overgang naar de omringende landbouw- of weidepercelen zacht en passend in het landschap. Deze typische kenmerken zijn heel duidelijk ook in het dorp aanwezig. De gebouwen staan min of meer 'toevallig' verspreid langs de wegen of op een kruispunt bij elkaar. Wegen en perceelsgrenzen worden vaak begeleid door groen, zoals afbeelding 7 laat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0007.jpg"

Afbeelding 7: Usselo gezien vanaf de Usseleresweg

2.3 Ruimtelijke Kwaliteit

Er is buiten de drukke Haaksbergerstraat sprake van een relatief rustig dorps woonmilieu. De kern heeft een groen karakter; door de geringe omvang en de openheid is er een goede relatie met het omringend landschap. De bebouwing is ingebed in het oude Twentse landschap, dat gestructureerd en begrensd wordt door houtwallen en bomenrijen. Enkele verharde wegen en zandwegen begrenzen en doorsnijden het gebied (o.a. de Haaksbergerstraat, Boekelosestraat, Wissinksdijk en Rosinkweg). Het cluster nieuwbouwwoningen vormt een ondergeschikte enclave zonder ruimtelijke verbinding met de bebouwing in de kern Usselo.

2.4 Functionele Karakteristieken En Structuur

Er is in Usselo geen sprake van een indeling in buurten, zoals dat in de stedelijke wijken en dorpen het geval is. In de kern is de historisch gegroeide open verkaveling met lintbebouwing kenmerkend. In de zuidwestelijke nieuwbouwenclave aan de Wissinksdijk is de bebouwing minder open en in de vorm van een hofje verkaveld. Voorzieningen zoals een buurtwinkel zijn al geruime tijd niet meer aanwezig. Men is daarvoor aangewezen op Boekelo, Enschede of Haaksbergen.

De bedrijvigheid in Usselo is geconcentreerd rond de Haaksbergerstraat. Op de hoek met de Usseleresweg is een winkel in tuinmeubelen gevestigd. Even verderop zit een speciaalzaak voor verlichting, hekwerken en tuindecoratie. Deze zaak heeft panden in gebruik aan beide zijden van de Haaksbergerstraat. Aan Haaksbergerstraat 809 en 811 liggen twee woningen met een eigen bedrijfshal.

De kerk en een aantal gebouwen van de Protestantse gemeente Usselo liggen eveneens aan de Haaksbergerstraat. De Hervormde Begraafplaats behoort bij de Protestantse gemeente Usselo en is gelegen aan de Rosinkweg. De openbare basisschool van Usselo ligt aan de Lammerinkweg. Binnen het bestemmingsplangebied is een restaurant met cateringbedrijf gesitueerd aan de Boekelosestraat. Het parkeerterrein ligt tegenover het perceel, aan de Usselerhofweg. Aan deze weg ligt tevens een makelaarskantoor.

Het buitengebied ten zuiden van Enschede is vanuit de kern naar het zuiden toe al snel beleefbaar. Per fiets en te voet zijn op korte afstand diverse fiets- en wandelroutes beschikbaar. Ook op korte afstand ligt het recreatiegebied Rutbeek met diverse voorzieningen.

2.5 Cultuurhistorie

2.5.1 Monumenten

In het plangebied is één rijksmonument aanwezig: het gaat om een negentiende eeuws ijzeren toegangshek van de Hervormde Begraafplaats, dat oorspronkelijk afkomstig is van landgoed Den Duno bij Arnhem (objectnummer 1523). Gemeentelijke monumenten komen niet voor in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0008.jpg"

Afbeelding 8: toegangshek begraafplaats Usselo

2.5.2 Archeologisch erfgoed

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valletta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0009.jpg"

afbeelding 9: fragment Archeologische Verwachtingskaart

Archeologie en het plangebied

Uit de Archeologische Verwachtingskaart blijkt dat het plangebied "Usselo 2012" is gelegen in een gebied met hoge en middelhoge verwachtingswaarde. In het gemeentelijke archeologiebeleid is dit doorvertaald naar onderzoeksgebied A en B. Voor wat betreft aanvragen om een Omgevingsvergunning voor bouwen en/of aanleggen, geldt de plicht voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in gebieden met deze waarde wanneer de verstoringslocatie groter is dan 250 m2 (onderzoeksgebied A) of 2500 m2 (onderzoeksgebied B) en dieper dan 50 cm. In de planregels is deze onderzoeksplicht opgenomen, zie artikel 18.1.1 en 18.1.2.

Nieuwbouw Rosinkweg

Door RAAP Archeologisch adviesbureau B.V. is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het gebied rondom de Rosinkweg waar 9 woningen kunnen worden gerealiseerd (RAAP, projectnr. 3204, juni 2009). Deze locatie is aangeduid als gebied C in afbeelding 3. Het onderzoek bestond uit bureau- en veldonderzoek. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het gebied rondom de Rosinkweg een middelmatige archeologische verwachting van vindplaatsen (waardevolle, intacte archeologische overblijfselen) uit de periode Steentijd t/m Late Middeleeuwen. Tijdens het veldonderzoek zijn evenwel geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (een) intacte archeologische vindplaats(en) aangetroffen. Ook op grond van andere overwegingen is geconcludeerd dat bij bodemingrepen als gevolg van de ontwikkeling rondom de Rosinkweg naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische waarden zullen worden verstoord.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

2.5.3 Fysisch geografisch landschap en relief

In het gebied rondom Usselo voert de bijzondere en grote Usseler Es de boventoon. Door z'n hoogte en open 'kale' kop staat de es in schril contrast met het laaggelegen en vochtige 'Broek' ten het zuidwesten van de es. Rondom de es ligt een brede krans van erven, de zogenaamde oude es-erven. In een tweede ring liggen verspreid enkele jonge ontginningen.

De structuren, landschappelijke ontwikkelingen en elementen op en rondom de es hebben een bijzondere cultuurhistorische betekenis:

  • de Usseler Es is door zijn omvang en ligging tot op nationaal niveau een bijzondere waardevolle es. De bijbehorende es-krans, waartoe Usselo behoort, met veel karakteristieke erven is tot nu toe erg goed bewaard gebleven;
  • hoewel het grillige kavelpatroon met de bijbehorende houtwallen grotendeel is verdwenen, is het Broek door onder andere een relatief dicht slotenpatroon nog steeds als een (vochtig) grasland herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0010.jpg"

Afbeelding 10: fysisch geografisch landschap en relief

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt het bestaande rijksbeleid dat geformuleerd is in de volgende nota's:

  • Nota Ruimte
  • Nota Mobiliteit
  • Mobiliteitsaanpak
  • Structuurvisie voor snelwegomgevingen
  • Structuurvisie Randstad 2040

In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig

Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:

  1. 1. Concurrentiekracht verbeteren;
  2. 2. Bereikbaarheid verbeteren;
  3. 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:

Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.

Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren

De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:

  • Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling
  • Meer keuzemogelijkheden bieden
  • Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn

Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.

De nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving)
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten)
  • Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds)
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen)

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan. De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en Waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationale belangen en het plangebied Usselo 2012

De doelstellingen uit de SVIR en het Barro dienen het nationale belang. Deze doelstellingen hebben geen directe doorwerking in het plangebied Usselo.

3.2 Provinciaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • watersystemen zodanig inrichten dat deze voldoende en goed water bevatten en dat deze voor lange tijd veilig zijn en bestand tegen klimaatverandering;
  • voorkomen van wateroverlast in bebouwd gebied; bij inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herontwikkelingen dient waterbeheer zwaar mee te wegen, deels medeordenend;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid

Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverende karakter. In het bestemmingsplan is het plangebied Het Rosink opgenomen. Dit betreft een inbreidingslocatie voor woningbouw. In Het Rosink kunnen, naast de reeds gerealiseerde woning nog 14 woningen worden gerealiseerd. De locatie ligt binnen de bestaande kern, waarmee wordt voldaan aan de SER-ladder. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft geen directe doorwerking op de beheer- en ontwikkelingsregeling van het plangebied.

3.3 Beleid Waterschap

Waterbeheerplan Waterschap Regge en Dinkel

Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

Stedelijke Koers

Op 24 september 2012 heeft de Gemeenteraad van Enschede het Koersdocument ten behoeve van de herprioritering van projecten vastgesteld. (hierna te noemen: de Stedelijke Koers). Het doel van de Stedelijke Koers is het aanbod van plannen (planvoorraad) aan te laten sluiten bij de veranderde vraag. Met de Stedelijke Koers heeft de gemeente verantwoordelijkheid genomen om het overschot aan programma op het gebied van woningbouw, kantoren en bedrijven inzichtelijk te maken.

Overwogen is dat het Enschedese woningaanbod maximaal moet inspelen op de behoeften van de woonconsument. Dat betekent keuzevrijheid in woon- en leefmilieus. In een tijd dat minder woningen worden gebouwd, is het een uitdaging om op de goede plekken de juiste toevoegingen aan de woningvoorraad te kunnen doen. Iedere woning moet dus 'raak' zijn.

Dat heeft geleid tot het stopzetten van woningbouwplannen. Op grond van een methodiek voor herprioritering is geconcludeerd dat er behoefte is aan kavels voor particulier opdrachtgeverschap. Onderkend is dat ook de markt voor kavels zijn beperkingen in de vraag heeft en dat ook daar zorgvuldig moet worden gekeken naar onderlinge concurrentie en de fasering. Besloten is dat de woningkavels in Usselo in ontwikkeling gebracht mogen worden. Het gemeentelijk beleid richt zich minder op omvangrijke projecten en meer op kleinere projecten zoals het Rosink. Hierdoor kunnen mensen doorstromen in de eigen woonomgeving en dichtbij hun sociale netwerk blijven. De kavels in Usselo zijn, gezien het beperkte aantal, geschikt om uit te geven voor particulier opdrachtgeverschap.

Structuurvisie

Op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld, waarin het belangrijkste bestaande ruimtelijk beleid uit diverse nota's is opgenomen en met elkaar in relatie is gebracht. Het gaat hier om de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. De structuurvisie bevat hiermee de kern van hoofdonderwerpen op stedelijk niveau.

Deze structuurvisie is een beleidsdocument dat continue in ontwikkeling is. De stad ontwikkelt zich en het ruimtelijk beleid groeit hierin mee. Het is de ambitie om in de toekomst meer ruimtelijk beleid of stedelijke ontwikkelingen op te nemen in de structuurvisie. Ook zal het bestaande beleid regelmatig worden herijkt. Hiermee is de structuurvisie dynamisch en kan altijd inspelen op actuele thema's. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid zal de structuurvisie worden aangevuld om zo mee te kunnen gaan in de dynamiek van stedelijke ontwikkeling en zo een actueel kader te vormen voor burgers en bedrijven. Daarom is gekozen voor een volledig digitale structuurvisie, waarbij sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen snel geïntegreerd kunnen worden. De structuurvisie beoogt geen sectorale of gebiedsgerichte beleidsstukken te vervangen, maar de hoofdlijnen van al dit beleid in samenhang te presenteren. Hiermee wordt de hoofdlijn van het langjarig ruimtelijk beleid vastgelegd en blijft er op projectniveau flexibiliteit om op veranderingen te kunnen anticiperen. Hierdoor is de structuurvisie geen op zichzelf staand document, maar bevat het beleid voor gebieden en lijnen met verwijzingen naar de achterliggende beleidsstukken waarmee de bredere context en beleid duidelijk worden.

Toelichting op Usselo

In de structuurvisie worden voor het landelijk gebied diverse gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn gebieden met dezelfde kenmerken en een duidelijke eigen identiteit. De kern Usselo ligt deels in het gebiedstype 'Oude landschap'. Het overige deel van Usselo (met rood gemarkeerd in afbeelding 11) behoort tot het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0011.jpg"

Afbeelding 11: Structuurvisie Enschede - begrenzing stedelijk gebied (rood gemarkeerd) en het gebiedstype 'Oude landschap'

In het gebiedstype 'Oude landschap' zijn kenmerken van vroege occupatie en gebruik nog duidelijk terug te vinden. De gemeente hecht veel waarde aan behoud en herstel van de bestaande karakteristieken en bijbehorende ecologische waarden. Hierbij zijn de volgende punten van belang:

  1. a. De historie staat centraal. Het beleid is erop gericht het museale landschap, met veel historische, landschappelijke en ecologische waarden veilig te stellen en waar nodig te herstellen. Een groene dooradering met houtwallen, singels, boselementen en poelen is daarbij belangrijk;
  2. b. Veel aandacht voor erfinrichting;
  3. c. Nieuwe bebouwing dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij oude ontginningspatronen als knooperven en kransbebouwing;
  4. d. Een goede toegankelijkheid en een logisch netwerk van fiets- en wandelpaden dient te worden bevorderd, waarbij het autoverkeer ondergeschikt is, met name op de overige wegen;
  5. e. Het gebruik maken van groene en blauwe diensten wordt gestimuleerd.

Binnen het plangebied dat valt onder het gebiedstype 'Oude landschap' zijn geen nieuwe ontwikkelingen gepland die een aantasting kunnen vormen voor het karakter en de elementen van het landschap.

Relatie Stadsrandzone

De gemeente Enschede heeft voor het landelijk gebied direct rondom de stad een zone aangewezen die mede gebruikt kan worden als uitloopgebied voor de stedeling. Deze zone wordt de stadsrandzone genoemd. De stadsrandzone is nog niet voldoende ingericht voor recreatief medegebruik. Het beleid met betrekking tot de stadsrandzone geeft een handreiking voor particuliere initiatieven. Usselo ligt voor een klein deel binnen de stadsrandzone. Dit bestemmingsplan biedt binnen de aangewezen bestemming voor de stadsrandzone mogelijkheden voor recreatieve voorzieningen, zij het op kleine schaal en passend bij de omgeving.

Woonvisie Enschede 2025

De Woonvisie Enschede 2025, stad in beweging, is door de gemeenteraad van Enschede op 12 maart 2012 vastgesteld als structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. In de Woonvisie gaat het om de vraag hoe gemeente, ontwikkelaars en alle andere partijen die actief zijn op de woningmarkt, ook op de langere termijn kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de markt. De huidige woningmarkt is ontspannen en de dynamiek ontbreekt door de economische omstandigheden. De woonconsument is kritisch en wil voortaan kunnen kiezen om zijn woonwensen te verzilveren.

De uitdaging op het gebied van wonen ligt vooral in het faciliteren van passende huisvesting voor de autonome bevolkingsgroei en huishoudens alsmede het faciliteren van de te huisvesten mensen als gevolg van de economische ambitie van Enschede (5e Kennisregio van Europa). In de stad is behoefte aan gedifferentieerde woonmilieus, zowel centrumstedelijke- als groene woonmilieus. De uitdaging ligt er in om op goede plekken de juiste nieuwe woningen te bouwen en een goed aanbod van woonmilieus in de regio te realiseren. De Enschedese ambitie om nieuwe (innovatieve) bedrijven aan te trekken, kan de vraag naar woningen beïnvloeden. Iedere woning moet 'raak' zijn.

Visie op wonen in Usselo

De bestaande woningbouw in Usselo varieert van vrijstaande woningbouw uit het begin van de vorige eeuw tot vrijstaande nieuwbouw van nu. Usselo heeft een groen woonmilieu. De laatste uitbreiding van Usselo heeft plaats gevonden aan de Wissinksdijk, rond 2005.

Usselo heeft op dit moment één woningbouwlocatie waar nieuwbouw van woningen planologisch mogelijk is. Dit is het gebied het Rosink, ten noorden en zuiden van de Rosinkweg. Het gemeentelijk beleid richt zich minder op omvangrijke projecten en meer op kleinere projecten zoals het Rosink. Hierdoor kunnen mensen doorstromen in de eigen woonomgeving en dichtbij hun sociale netwerk blijven.

De kavels zijn in eigendom zijn van de gemeente Enschede. De kavels kunnen worden uitgegeven via (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Dit is een vorm van woningbouwontwikkeling waarbij de kopers zelf hun grondkavel kopen en een architect kiezen om zo met maximale invloed hun woning te realiseren. Dit past binnen de woonvisie waarbij het gaat om het voorop stellen van de consumentenvraag en het betrekken van de bewoners in de ontwikkeling van de eigen woonomgeving.

Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze visie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. De geactualiseerde detailhandelsstructuurvisie wijst locaties aan voor detailhandelsontwikkelingen en geeft antwoord op vragen uit de markt. Met deze visie kan optimaal ingespeeld worden op trends en ontwikkelingen in de detailhandel en kunnen marktkansen optimaal worden benut. In het ruimtelijke detailhandelsbeleid worden duidelijke keuzes gemaakt voor de winkelstructuur. Het ruimtelijk detailhandelsbeleid stimuleert en faciliteert de ontwikkelingskansen voor nieuwe marktontwikkelingen, een gezond ondernemersklimaat voor de bestaande detailhandel, complete en aantrekkelijke winkelclusters voor consumenten (voorzieningenniveau) en een duurzaam en intensief ruimtegebruik en winkelgebieden met ruimtelijke kwaliteit.

In de detailhandelsstructuurvisie wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:

  • nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk faciliteren in winkelgebieden met een bijpassende functie en verzorgingsgebied;
  • verdere versterking van de positie van de binnenstad als hoofdwinkelgebied binnen de gemeente en als belangrijkste winkelgebied van Twente;
  • behoud en versterking van een compleet pakket dagelijkse winkelvoorzieningen in de eigen wijk op loop-/fietsafstand voor de consument (laagdrempelig, comfort en beperking onnodige automobiliteit);
  • versterking van het aanbod dagelijkse winkelvoorzieningen door bundeling van potenties in een beperkt aantal bestaande wijk- en buurtwinkelcentra (voldoende kritische massa en draagvlak, synergie, meer kansen voor speciaalzaken);
  • aanbod in de woninginrichtingsbranche concentreren op één locatie (ten behoeve van benodigde kritische massa, synergie binnen het thema, vergroting keuzemogelijkheden voor consument);
  • versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument, waarbij wordt gestreefd naar het optimum tussen voldoende schaalgrootte, ruimte voor dynamiek in de branche en spreiding over de stad;
  • behoud van een gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel)locaties;
  • op termijn op verzoek herbestemmen van onvoldoende levensvatbare winkelvoorzieningen en winkellocaties.

Detailhandelsbeleid in het plangebied “Usselo 2012”

Het buurtschap Usselo is voor wat betreft het aantal inwoners te klein voor een supermarkt. Voor dagelijkse boodschappen zijn inwoners van Usselo afhankelijk van het aanbod in Enschede, Boekelo of Haaksbergen. De bestaande detailhandelsfunctie mag uitbreiden binnen de regels van dit bestemmingsplan. Nieuwvestiging wordt niet mogelijk gemaakt.

Beleidsregel functiemening per woonmilieu

Op 7 juli 2009 hebben Burgemeester en Wethouders van Enschede de beleidsregel "Functiemening per woonmilieu" vastgesteld. De beleidsnotitie is vastgesteld als beleidskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in woonmilieus. Daarnaast worden de planologische keuzes in het ruimtelijk beleid ten aanzien van functiemenging vertaald in ruimtelijke regelgeving door enerzijds een wijze van ontwikkelingsgericht bestemmen en anderzijds de juridische regeling voor beroep of bedrijf aan huis in bestemmingsplannen daarop af te stemmen.

Aangezien een bestemmingsplan in overeenstemming moet zijn met het belang van een goede ruimtelijke ordening ofwel 'duurzame ruimtelijke kwaliteit', moet de planologisch toegestane functiemenging wel zodanig zijn dat enerzijds een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds ook een goede bedrijfsuitoefening is verzekerd. De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming (zie hoofdstuk 6 Juridische planopzet, paragraaf 6.3 onder het kopje Artikel 14 Wonen”).

In de beleidsnotitie is een onderscheid gemaakt in vier categorieën regelingen voor functiemenging, gerelateerd aan het type woonmilieu. De regeling functiemenging per woonmilieu:

Categorie A: De huidige regeling functiemenging handhaven (max. 30m² bebouwd oppervlak, daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie B: 30% van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging (daarboven ontheffing aanvragen per geval).

Categorie C: Binnen de kaders van de Gids Buitenkans geheel vrijlaten. Categorie D: Een aantal “hotspots” in de stad aangeven, waarbinnen een 49% ontheffing toegestaan wordt (daarboven herziening bestemmingsplan aanvragen per geval).

Deze categorieën zijn gekoppeld aan het type woonmilieu. Voor Usselo geldt het type "Dorps woonmilieu". Bij dit type woonmilieu hoort categorie B, wat inhoud dat 30% van het bebouwde oppervlak gebruikt mag worden voor functiemenging. In een dorps woonmilieu is vaak sprake van lage dichtheden. Ook komen grote kavels vaak voor. Er is daarom ruimte voor een ruimere regeling.

Gebiedsgericht geluidbeleid

Door de gemeente Enschede is nieuw geluidbeleid (Geluidnota Enschede 2009-2012) ontwikkeld dat in april 2009 in werking is getreden. De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) bieden de gemeente de mogelijkheid om voor inrichtingen gebiedsgericht geluidbeleid vast te stellen. De gemeente Enschede maakt van deze mogelijkheid gebruik. Dit betekent dat voor nieuwe inrichtingen het nieuwe beleid gaat gelden. Voor inrichtingen zijn in de Geluidnota per te onderscheiden gebieden in Enschede conform een gebiedskaart richtwaarden vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen van meet af aan duidelijk.

Volgens de gebiedskaart valt het plangebied "Usselo 2012" grotendeels onder het gebiedstype "woongebied" Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen dit gebiedstype gelden de richtwaarden 45 dB(A) (dag), 40 dB(A) (avond) en 35 B(A) (nacht).

Externe veiligheidsbeleid

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, wordt gestreefd naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Duurzaamheid

'Duurzame ontwikkeling' is het kernbegrip in het rapport 'Our Common Future', dat in 1987 werd uitgebracht door de VN-Commissie Brundtland. Het rapport stelt dat armoede een belemmering vormt voor duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving en dat integratie van natuurbehoud en economische ontwikkeling nodig is voor duurzame ontwikkeling.

In de structuurvisie Enschede 2011 worden de volgende facetten van duurzaamheid onderscheiden:

Energie- en klimaatbeleid

Het energie- en klimaatbeleid van de gemeente Enschede is zowel gericht op het voorkomen van (mitigatie) als op het aanpassen aan (adaptie) de gevolgen van klimaatverandering. In de op 16 november 2009 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota Nieuwe energie voor Enschede heeft de gemeenteraad de ambitie uitgesproken om de CO2-uitstoot in Enschede in 2020 met 30 procent te hebben gereduceerd ten opzichte van het niveau in 1990. Bovendien is aangegeven dat gestreefd wordt naar een aandeel duurzame energie van 20 procent in het totale energiegebruik in 2020.

Met deze ambitieuze opgaven wordt ingezet op vermindering van de snelheid en omvang van de klimaatverandering door het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. De beoogde energietransitie verloopt langs de volgende sporen:

Thema Omschrijving
Bestaande gebouwde omgeving
Blijven intensiveren op energiebesparing in de bestaande woningvoorraad (zowel met particuliere eigenaren als met corporaties).
Bovendien doorgaan met de combinatie van energiebesparingsprojecten, binnenluchtkwaliteit, voorlichting en gedragsverandering gericht op klimaatneutrale en frisse scholen.
Duurzame gebiedsontwikkeling Duurzaamheid is een sturend thema bij de (actualisatie van) gebiedsontwikkeling.
Duurzame energieopwekking Actief initiëren, faciliteren en participeren bij innovatieve opwekking van duurzame (hernieuwbare) energie in de stad en de regio (wind, zon, bio-energie, bodem).
Communicatie en participatie De huidige campagne 'Doe groen. Dat scheelt' wordt intensief gericht op de burger met als doel de burger bewust energiebesparend te gaan laten handelen. De website zal worden vernieuwd en innovatieve, social media technieken worden ontwikkeld.
Gemeentelijke organisatie In de eigen organisatie sturen op duurzaam inkopen, duurzaam eigen vervoer, energiebesparing eigen gebouwen en duurzame energie op eigen gebouwen.
Verkeer en vervoer
In de “Mobiliteitsvisie Enschede” is ruime aandacht voor duurzaamheid.
Onderwerpen:
- gebruik van energiezuiniger bussen;
- (eigen) auto's die op aardgas rijden en elektrisch vervoer;
- verschuivingen in het gebruik van vervoerswijzen (de zogenaamde “modal split”) naar energiezuiniger vervoer: Stimuleren OV- en fietsgebruik;
Industrie en bedrijvigheid
Onderwerpen:
- stimuleren van bedrijvigheid op het snijvlak van innovatie en duurzaamheid;
- een gemeentelijk samenwerkingsconvenant over duurzaamheid met bedrijven, KvK e.a.;
- uitnutten van de mogelijkheden tot handhaving van de landelijke afspraken en regelgeving.

Bij toekomstige gebiedsontwikkelingen wordt de trias energetica als ontwerpprincipe genomen. De trias energetica is een door de Novem ontwikkeld driestappenplan bedoeld voor bedrijven, huishoudens, overheden, om stap voor stap klimaatneutraal te worden. De stappen betreffen:

  • beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan;
  • gebruik duurzame energiebronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie;
  • zet fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in om aan de resterende energiebehoefte te voldoen.

Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Behoud van biodiversiteit

Wilde soorten dieren en planten kunnen het best worden behouden door ze in hun natuurlijke leefgebieden te beschermen (in situ-bescherming). Voor een aanzienlijk aantal soorten is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de aanwijzing van Natura 2000 gebieden een belangrijk middel voor bescherming.

Wilde planten en dieren houden zich echter niet aan de grenzen van de EHS. Ook het stedelijk gebied is rijk aan wilde dieren en planten. Behoud van biodiversiteit vergt dus ook een inspanning in de ruimte buiten de EHS, onder meer door de inrichting en het beheer van groen mede te richten op behoud en ontwikkeling van ecologische waarden, maar ook door een adequate uitvoering van de Flora en faunawet.

Kwaliteit van bodem, water en lucht

De bodem, het water en de lucht zijn van eminent belang voor mens, plant en dier. De Rijksoverheid beschermt de kwaliteit van bodem, water en lucht door middel van regelgeving, die in het ene geval wel en in het andere geval geen ruimte voor lokale afwegingen laat. De gemeente Enschede is voornemens, daar waar regelgeving van hogere overheden dit mogelijk maakt, hieromtrent nader beleid te formuleren in de vorm van milieustreefbeelden.

Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water

Bevolkingsgroei en economische ontwikkeling leiden tot een steeds grotere vraag naar grondstoffen, energie, land en water. Veel van deze natuurlijke hulpbronnen zijn eindig; voor andere geldt dat een beperkte toegankelijkheid van deze hulpbronnen aanstaande is. Deze ontwikkeling maakt dat bij een duurzame ontwikkeling zuinig en zorgvuldig moet worden omgesprongen met land en water en dat waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare materialen. Om van een integrale duurzame ruimtelijke ontwikkeling te kunnen spreken, dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan al deze deelthema's aandacht te worden besteed. Het voorgaande laat onverlet dat binnen het duurzaamheidsbeleid aan het energie- en klimaatbeleid bijzondere betekenis toe komt. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval bijdragen aan de gemeentelijke energie- en klimaatsdoelstellingen.

Groenstructuur Actieplan - GRAP

Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.

Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.

De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie. Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.

Notitie Bomenbehoud Enschede

De bomen in Enschede bepalen in belangrijke mate de groene kwaliteit van de stad en de dorpen. Om deze kwaliteit in de toekomst te blijven waarborgen en te voorkomen dat beeldbepalende, monumentale en bijzondere bomen uit het stadsbeeld verdwijnen, verdienen deze bomen extra bescherming. In de notitie “Bomenbehoud Enschede”, op 9 september 2008 door burgemeester en wethouders van Enschede vastgesteld, worden de beschermingsmaatregelen ten behoeve van het bomenbehoud in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom nader uitgewerkt.

Alleen een kapvergunningenbeleid is niet voldoende om de groene kwaliteit in de stad te blijven waarborgen. Hiervoor zijn meer instrumenten nodig. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn het plaatsen van beschermwaardige bomen op een bomenlijst, het markeren van de positie van de bestaande bomen in de voorbereidingsfase van de planontwikkeling en deze in het ontwerp in te passen. Een andere mogelijkheid is de bescherming van monumentale en specifieke bijzondere of waardevolle bomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen beschermende maatregelen worden voorgeschreven in projectbestekken, indien in de nabijheid van bomen moet worden gewerkt. Als extra maatregel wordt genoemd het volgens een gestructureerde aanpak toezicht houden op de naleving, handhaven en sanctioneren, een actieve controle op illegale kap en beschadiging van bomen.

Beschermwaardige bomen

Beschermwaardige bomen zijn bomen, waarvan het beleid is om deze duurzaam in stand te houden, beeldbepalend zijn en optimaal hun functie (kunnen) vervullen. In het plangebied "Usselo 2012" komen geen monumentale of waardevolle bomen voor. Daar waar het benadrukken van de groenstructuur van belang is, krijgt het gebied in het bestemmingsplan de bestemming "Groen".

Watervisie

De “Watervisie Enschede- de blauwe aders terug in de stad” is in oktober 2002 door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld. De hierin opgenomen principes vormen de basis voor de aanpak en benadering van de waterhuishouding van Enschede en zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland. De missie van de watervisie is het aanzetten tot het aanpakken van problemen en het grijpen van de kansen in het stedelijk waterbeheer. Ter ondersteuning van de missie zijn in de watervisie drie doelstellingen opgenomen:

  1. 1. Water moet een leidende rol vervullen bij de ruimtelijke inrichting,
  2. 2. Samenwerking tussen de verschillende 'waterpartners' (bijvoorbeeld het waterschap), de gemeentelijke organisatie en samenwerking tussen de gemeente en de bewoners moet bevorderd worden,
  3. 3. Water moet weer in de belevingswereld van de bewoners komen.

Om de watervisie in 2030 werkelijkheid te kunnen laten zijn, moet de visie een samenhangend geheel vormen en moeten betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken. Het geraamte van de visie bestaat uit een viertal leidende principes, die zijn afgeleid uit de richtlijnen die de rijksoverheid heeft vastgesteld voor het waterbeheer in Nederland:

  1. a. Vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren: regenwater dient zo min mogelijk uit het stedelijk gebied afgevoerd te worden. De achtergrond van dit principe is dat door versnelde afvoer van hemelwater stroomafwaarts problemen in de waterhuishouding ontstaan.
  2. b. Herstellen van de nierwerking: het zoveel mogelijk scheiden van schone en vuile waterstromen, waarbij het schone water mogelijkheden biedt tot (her)gebruik en het vuile water afgevoerd moet worden naar de zuivering.
  3. c. Een doelmatige waterketen: minimaliseren van de kosten van de keten, het minimaliseren van de negatieve effecten op het milieu en het vergroten van de dienstverlening naar de gebruiker van de waterketen.
  4. d. Beleving van water: door water een expliciete rol te geven in de leefomgeving van mensen,kan de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting worden vergroot.

De vier principes zijn vertaald naar een beeld voor het waterbeheer in 2030. De zogenaamde 'blauwe aders' (waterlopen) vormen de hoofdstructuur van het beeld. Op de betekenis van de Watervisie voor Usselo en de watersituatie in het plangebied wordt in paragraaf 5.2 nader ingegaan.

Archeologie

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In 2011 heeft de gemeente de onderzoeksrapporten van de laatste jaren geëvalueerd. Op grond van de evaluatie heeft de gemeenteraad het archeologiebeleid voor een aantal archeologische gebiedstypen op de Archeologische Beleidskaart bij bestemmingsplannen bijgesteld. Het bijgestelde beleid is eind december 2011 in werking getreden. In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

Hoofdstuk 4 Ontwikkeling Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft het conserverend karakter als uitgangspunt. Daarnaast is Het Rosink opgenomen als nieuwbouwlocatie voor woningen. In dit hoofdstuk wordt de vertaalslag van de gemeentelijke randvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden, randvoorwaarden vanuit de ruimtelijk-functionele structuur en de Welstandsnota naar de situatie in Usselo gemaakt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in het conserverende plandeel en Het Rosink.

4.1 Bestaande Situatie

Het grootste deel van het plangebied heeft een conserverend karakter. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de bestaande functies in het plangebied en de vertaling in het bestemmingsplan.

Stadsrandzone

Het agrarisch gebied ten zuiden van de Boekelosestraat heeft in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - Stadsrandzone".

De stadsrandzone is onder andere in Usselo nog niet voldoende ingericht voor recreatief medegebruik. Het beleid met betrekking tot de stadsrandzone geeft een handreiking voor particuliere initiatieven. Usselo ligt deels binnen de stadsrandzone. Dit bestemmingsplan biedt binnen de aangewezen bestemming voor de stadsrandzone mogelijkheden voor recreatieve voorzieningen, zij het op kleine schaal en passend bij de omgeving. In artikel 3 van de planregels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen welke functies zijn toegestaan. Naast de exploitatie van grondgebonden agrarische bedrijven, zijn deze functies met name gericht op landschapsbehoud, natuurontwikkeling en extensieve recreatie (wandelen/fietsen). Ook biedt de bestemming de beperkte mogelijkheid tot de verkoop van producten die op een agrarische bedrijf zijn geteeld/ gefokt en / of verwerkt.

Bedrijvigheid, horeca en detailhandel

Voor de bedrijven in Usselo is dezelfde planologische regeling opgenomen als in het bestemmingsplan Usselo uit 1999. De horecabestemming van het pand aan de Usselerhofweg 5 is aangepast aan het perceel. Het bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw is gesitueerd, is ongewijzigd.

De panden met een winkelbestemming hebben in het bestemmingsplan Usselo 2012 de bestemming "Detailhandel". Deze bestemming is passend bij de huidige bestemmingssystematiek.

Maatschappelijk functies

Usselo heeft een aantal maatschappelijke functies, namelijk een basisschool, kerkgebouw en bijbehorende begraafplaats. In het voorliggende bestemmingsplan hebben deze functies een maatschappelijke bestemming. De begraafplaats heeft een specifieke maatschappelijke bestemming gekregen.

Wonen

De bestaande woningen in het plangebied hebben een woonbestemming in het bestemmingsplan Usselo 2012. Het hoofdgebouw is gesitueerd in een bouwvlak, waarbinnen het hoofdgebouw mag worden vergroot. Voor een aantal woningen is op de plankaart een functieaanduiding opgenomen. Dit betekent dat naast wonen een andere functie mogelijk is. Het betreffen de functies een agrarische woning en een kantoor.

Welstand bestaande situatie

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is aan het plangebied de identiteiten “Vrije landelijke bebouwing” en "Boerenerven" toegekend.

Met betrekking tot de identiteit "Vrije landelijke bebouwing" worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • gebouw en tuin moeten een eenheid vormen en bijdragen aan de ruimtelijke opbouw van het landschap;
  • de positie en oriëntatie van bebouwing op de kavel moet inspelen op de landschappelijke situatie en zowel vanaf de weg als vanuit het land een mooi perspectief opleveren;
  • de positie van het gebouw op de kavel moet een goede compositie vormen met naastgelegen bebouwing;
  • de positie van het gebouw op de kavel mag belangrijke doorzichten en uitzichten niet verstoren.

De Welstandsnota geeft het volgende aan over het bouwvolume:

  • het bouwvolume moet bescheiden zijn en mag het landschap niet domineren;
  • het bouwvolume moet variëren ten opzichte van naastgelegen bouwvolumes, maar van gelijke orde van grootte zijn.

De bebouwing binnen de identiteit "Vrije landelijke bebouwing" moet van een landelijk type zijn, generieke nieuwbouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan. De bebouwing moet harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details.

Met betrekking tot de identiteit "Boerenerven" worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • gebouwen moeten in samenhang met erfbeplanting een passend silhouet in het landelijk gebied vormen;
  • nieuwe toevoegingen en aanpassingen aan gebouwen en erf mogen eigentijds en functioneel zijn, maar moeten de aanwezige (historische) waarden behouden.

Het boerenerf moet uit een ensemble van losse bouwvolumes bestaan. In deze identiteit wordt onderscheid gemaakt in es-erven en heide-erven. Hiervoor zijn aparte randvoorwaarden opgenomen.

4.2 Het Rosink

Aanpassingen bestaande woningbouwlocatie

Het Rosink is een woningbouwlocatie waar op basis van de planologische regels uit het bestemmingsplan "Rosinkweg" de realisatie van 9 woningen mogelijk was. De regels ten aanzien van de nieuw te bouwen woningen worden in dit bestemmingsplan versoepeld ten opzichte van het bestemmingsplan "Rosinkweg".

De maximale goothoogte (3 meter) en minimale bouwhoogte (6 meter) komen te vervallen. De nieuwe bouwhoogte wordt, aansluitend op de bebouwing in de omgeving, bijgesteld naar maximaal 10 meter (was maximaal 8 meter). Daarnaast wordt het bouwvlak verruimd waarbinnen de hoofdgebouwen gebouwd mogen worden. Het maximale aantal woningen was op grond van het bestemmingsplan "Rosinkweg" 9, dit aantal wordt verruimd naar maximaal 15 woningen.

Door de bestemmingsplanregels voor dit gebied te verruimen, wordt aan de toekomstige eigenaren van de kavels meer ruimte geboden bij de realisatie van hun woning. Dit past binnen het gemeentelijk woonbeleid, waarin de woonwensen van de consument centraal staan en meer ruimte is gewenst bij (collectief) particulier opdrachtgeverschap.

Welstand Het Rosink

Het Rosink en omgeving liggen in de welstandscategorie "Vrije landelijke bebouwing". De welstandszorg geeft in deze categorie beperkt de ruimte aan nieuwe, vrije landelijke woningen.

De bestaande welstandscategorie geeft onvoldoende ruimte voor afwijkende architectuur. De gemeente kiest er voor om ten aanzien van deze locatie geen welstandseisen aan de woningen te stellen. Hiermee wil de gemeente op de locatie particulier opdrachtgeverschap stimuleren, mede om het dorp Usselo een nieuwbouwimpuls te geven die qua schaal past bij de organische groei van een dorp.

De kavels aan de Rosinkweg liggen niet op een belangrijke zichtlocatie of in een cultuurhistorisch relevante context. De belangrijke structuurlijnen worden ingepast of niet veranderd. Door de vorm van de kavels en de bestaande bomen is het bouwen van een standaardwoning lastig. De locatie vraagt om een vormgeving die op de kavel en oriëntatie naar de zon duidelijk kan afwijken van de omgeving. Door de bebouwingseisen in dit bestemmingsplan ruimer te maken, kan bijvoorbeeld verder naar achteren worden gebouwd. Naast traditionele architectuur van een gebouw met zadelkap als basisvolume is ook moderne architectuur op deze locatie goed denkbaar. Aangezien het een zeer kleinschalige en minder opvallende uitbreiding betreft, is het mogelijk geen welstandseisen aan de woningen te stellen.

4.3 Verkeer

Autoverkeer

Het plangebied wordt doorsneden door en is bereikbaar via de regionale verbinding N18 Haaksbergerstraat (onder beheer van het rijk), die Enschede met Haaksbergen en de Achterhoek verbindt. Via de Boekelosestraat is de kern Boekelo met voorzieningen goed bereikbaar. In het Wegencategoriseringsplan van 1999 zijn de Haaksbergerstraat en de Boekelosestraat door de gemeenteraad aangewezen als verkeersaders waar de maximum snelheid binnen de bebouwde kom 50 km/u bedraagt en buiten de bebouwde kom 80 km/u de limiet is. De overige wegen binnen de bebouwde kom zijn aangewezen als verblijfsgebied, waar 30 km/u de maximum snelheid is.

Fietsverkeer

Langs de Haaksbergerstraat en Boekelosestraat zijn vrijliggende fietspaden aanwezig, die voor fietsverkeer verbinding geven met Enschede, Boekelo en Haaksbergen. Verder zijn er enkele wegen of paden alleen voor fietsers en/of bromfietsers opengesteld. Op de overige wegen gebruiken fietsers, bromfietsers en overige verkeer de rijbaan gezamenlijk.

Openbaar vervoer

Per openbaar vervoer is Usselo bereikbaar via een regionale busverbinding; deze rijdt via de Haaksbergerstraat (N18) en verbindt Usselo met Enschede enerzijds en via Haaksbergen met Borculo anderzijds. Verder rijden er snelbusdiensten tussen respectievelijk Enschede - Winterswijk en Enschede - Doetinchem; deze lijnen stoppen niet in Usselo.

4.4 Projecten En Nieuwe Ontwikkelingen

Tracé N18

Het nieuwe tracé van de N18 wordt niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hieronder wordt een korte doorkijk gegeven naar de plannen ten aanzien van dit tracé.

Reeds tientallen jaren wordt gesproken en gestudeerd op een structurele verbetering van de doorstroming en verkeersveiligheid op de regionale verbinding N18. In 2011 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een Ontwerp Tracé-besluit genomen over deze verbinding tussen Enschede en Varsseveld. Voor de gemeente Enschede houdt dit in dat tussen Haaksbergen en Enschede een nieuwe autoweg met 2x2 rijstroken zal worden aangelegd op een nieuw trace. Dit tracé loopt vanaf de zandwinning in het Rutbekerveld parallel aan de bestaande N18 en buigt ter hoogte van de Usselerveenweg af naar het westen. Het passeert Usselo westelijk en zal aansluiten op het knooppunt van de Westerval met de A35. Op dit deel van de nieuwe weg zal een maximum snelheid van 100 km/u gaan gelden.

Als de nieuwe weg gereed is (volgens de huidige planning 2016-2017), zal de Haaksbergerstraat worden afgewaardeerd om deze oude verbinding onaantrekkelijk te maken voor het doorgaande regionale verkeer. De oude verbinding zal wel beschikbaar moeten blijven als alternatief in het geval er op de nieuwe N18 sprake is van calamiteiten.

Uitvaartcentrum

Het bestemmingsplan maakt het realiseren van een afscheidshuis (uitvaartcentrum) planologisch mogelijk op het perceel Haaksbergerstraat 950-952a. Het betreft het verbouwen van de bestaande gebouwen tot twee opbaarhuizen en een verbouwing / uitbreiding van een bestaande gebouw tot een bijeenkomstruimte voor condoleren en afscheidnemen. Daarnaast wordt detailhandel uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorziening c.q. het afscheidshuis toegestaan. Tevens blijft het net als in het geldende bestemmingsplan mogelijk om op het perceel te wonen. Tot slot wordt er een parkeervoorziening voor 44 parkeerplekken gerealiseerd. Doordat de activiteiten in belangrijke mate plaatsvinden in de bestaande gebouwen, blijft het gebouwenensemble dat qua schaal en uitstraling past bij Usselo behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0012.png"

Maatschappelijke bestemming

In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel aan de Haaksbergerstraat de volgende bestemmingen: “Bedrijven tot en met categorie 2” , “Winkels in 1 bouwlaag waarboven eengezinshuizen in 1 bouwlaag”, “Eengezinshuizen in twee bouwlagen”, “Tuinen, bebouwing toegestaan” en “Tuinen, geen bebouwing toegestaan”. Om het uitvaartcentrum planologisch mogelijk te maken krijgt het perceel In het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk - Uitvaartcentrum".

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Usselo 2012" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het doorlopen van een m.e.r. is verplicht voor plannen en besluiten, die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu.

De m.e.r. is wettelijk neergelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm). Om na te gaan voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, dient men het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) te raadplegen.

De activiteiten is het Besluit m.e.r. zijn onderverdeeld in:

  1. 1. Activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  2. 2. Activiteiten waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r..

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  1. 1. Het plan of besluit is m.e.r.-plichtig. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  2. 2. Het plan of het besluit omvat een activiteit uit kolom 1 van onderdeel D, en deze activiteit ligt boven de indicatieve drempelwaarden, zoals omschreven in kolom 2 (gevallen). Een besluit dient eerst te worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van een m.e.r.-plicht; het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan, zoals opgenomen in kolom 3 (plannen) van onderdeel D geldt er een plan-m.e.r.-plicht.;
  3. 3. Het plan of het besluit omvat een activiteit uit kolom 1 van onderdeel D, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de indicatieve drempelwaarden, zoals omschreven in kolom 2 (gevallen). Voor deze plannen en besluit moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat de activiteit geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben;
  4. 4. Het plan of besluit is niet genoemd als activiteit in het Besluit m.e.r.. Voor het plan geldt geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het nieuwe Besluit m.e.r. is dat een toetsing aan de drempelwaarden van onderdeel D alleen niet meer toerijkend is.

Indien een bepaalde activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarde ligt, dient op basis van de selectiecriteria, zoals opgenomen in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te worden vastgesteld of belangrijke gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Wanneer belangrijke nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten, is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Om aan te kunnen geven of een activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is, wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van criteria wordt beoordeeld over de m.e.r.-beoordelingsplicht.

De criteria hebben betrekking op de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Onderzoek

Het bestemmingsplan "Usselo 2012" is hoofdzakelijk conserverend van aard. Een aantal ontwikkelingen wordt meegenomen; het betreft de mogelijkheid tot het realiseren van enkele woningen. Uit de onderzoeken, die in het kader van dit bestemmingsplan en vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn uitgevoerd, blijkt niet dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het milieubelang in voldoende mate is meegewogen en dat er geen nadelige effecten te verwachten zijn.

Conclusie

De ontwikkelingen in het plan zijn niet gelegen binnen een kwetsbaar of waardevol gebied en er zijn geen belangrijke nadelige effecten voor het milieu te verwachten. Het bestemmingsplan is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.1.2 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Uitvaartcentrum Haaksbergerstraat 950-952a

Het nieuw te bouwen oppervlak van het uitvaarcentrum is meer dan 25 m3 en minder dan 50 m3. Bij bouwactiviteiten met een te bebouwen oppervlak tussen de 25 en 50 m3, moet nagegaan worden of de locatie verdacht is qua bodemverontreiniging. In het verleden is er een bakkerij gevestigd geweest. Dit is aan te merken als een onverdachte activiteit. Omdat de locatie onverdacht is qua bodemverontreiniging is er geen bodemonderzoek nodig.

Rest plangebied

Het bestemmingsplan "Usselo 2012" is verder in hoofdzaak conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan in hoofdzaak de bestaande situatie is vastgelegd. Dit betekent ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Omdat de gebieden in dit bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik niet in belangrijke mate zijn gewijzigd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige functies (zie paragraaf 3.3.6 voor het gemeentelijk geluidbeleid).

Het plangebied is gelegen binnen de zones van diverse wegen (o.a. Rijksweg A35, Boekelosestraat en Haaksbergerstraat). De geluidszone van het industrieterrein “De Groote Plooy” ligt buiten het plangebied. Industrielawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant. In deze paragraaf wordt daarom uitsluitend aandacht besteed aan het geluid vanwege wegverkeer.

Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herziening van een bestemmingsplan of een projectbesluit waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

Het plangebied ligt binnen de zones van diverse wegen. Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling 'NIBM' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld. In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). Met het bestemmingsplan worden (vrijwel) geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor derhalve ook geen sprake is van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Uitvaartcentrum Haaksbergerstraat 950-952a

Op de locatie Haaksbergerstraat 950-952a is men voornemens een uitvaartcentrum te realiseren. Deze ontwikkeling is meegenomen in dit bestemmingsplan. In het kader van deze procedure dient op grond van art 5.16 lid 2 van de Wet Milieubeheer te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

De realisatie van de beoogde bestemming is niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Derhalve is een berekening nodig om te bepalen of de ontwikkeling binnen de getalsmatige begrenzing van het criterium 'niet in betekenende mate' valt.

Er is een inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie van het plan. Deze is (worst-case) geschat op 60 motorvoertuigen per etmaal. Via de door het Ministerie beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie mei 2013) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd.

Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Op ca. 300 meter van het plangebied is de brouwerij van Grolsch gelegen. Grolsch maakt gebruik van een ammoniakkoelinstallatie die onder het Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen) valt. Deze heeft op basis van deze regeling geen PR 10-6–contour buiten het plangebied en is van groepsrisico geen sprake.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” of in de directe nabijheid daarvan zijn een 24” en een 36” buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Beide leidingen (A646-KR-030 en A670-KR-030) hebben geen 10-6-contour ter hoogte van het plangebied. Het plan heeft met betrekking tot het groepsrisico geen consequenties aangezien er geen wijzigingen plaatsvinden ten aanzien van het aantal aanwezigen. Bovendien ligt het groepsrisico ter hoogte van het plangebied (ruim) onder de oriënterende waarde. Het rapport Kwantitatieve risicoanalyse hogedruk aardgasleidingen Enschede onderschrijft dit beeld.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” en in de directe nabijheid daarvan zijn twee wegen (A35 en N18) aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Beide wegen kennen geen 10-6 –contour. Met betrekking tot het aantal aanwezigen vinden er geen significante wijzigingen plaats binnen het invloedsgebied van deze wegen. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben derhalve ten aanzien van het groepsrisico geen consequenties.

Tabel: Gegevens Basisnet Weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0017.png"

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012” is hemelsbreed op ca. 8 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe / andere) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Bedrijven- en milieuinventarisatie

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Usselo 2012" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Bedrijven binnen het plangebied

Uitgangspunt (voor de bestaande situatie) is dat bedrijven en voorzieningen van categorie 1 en 2 doorgaans toelaatbaar zijn in een woonomgeving. Binnen het plangebied bevinden zich een beperkt aantal bedrijven en voorzieningen (zie bijlage 1). Deze bedrijven en voorzieningen worden ingedeeld in categorie 1 of 2. Bedrijven en voorzieningen met een hogere categorie dan 2 zijn niet aanwezig binnen het plangebied. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de bestaande bedrijven in het plangebied.

Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat aanwezige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied geen belemmeringen opleveren voor het plangebied Usselo.

Uitvaartcentrum Haaksbergerstraat 950-952a

Een uitvaartcentrum wordt in de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) aangemerkt als een bedrijf in milieucategorie 1 met een indicatieve hinderafstand ten opzichte van woningen van 10 meter. Deze afstand moet met name aangehouden worden in verband met beperkte geluidsoverlast als gevolg van verkeersbewegingen en parkeren bij het uitvaartcentrum. Bij de inrichting van het perceel Haaksbergerstraat 950-952a is er rekening mee gehouden dat het parkeren en de inrit zijn gesitueerd op ruime afstand (op meer dan 10 meter) van de omliggende woningen.

Invloed van omliggende bedrijven

In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven gelegen waarvan de indicatieve contouren binnen het plangebied is gelegen. De invloed van deze bedrijven is nader onderzocht (zie bijlage 1). Uit dit nader onderzoek is gebleken dat deze bedrijven geen belemmeringen opleveren voor het plangebied Usselo.

Bedrijventerrein Usseler Es

Ten noorden van het plangebied kan op grond van het bestemmingsplan "Usselo 2012" een bedrijventerrein worden gerealiseerd. In het kader van het bestemmingsplan voor dit toekomstige bedrijventerrein is zowel een inwaartse als een uitwaartse milieuzonering gehanteerd. In dit geval gaat het om een toekomstig bedrijventerrein: dat betekent dat voor de Usseler Es vanuit de gevoelige functies (woningen) binnen en buiten het toekomstige bedrijventerrein (en dus ook vanuit de gevoelige functies binnen het plangebied Usselo) is teruggezoneerd (inwaartse zonering). Daarbij is uitgegaan van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). Verder is voor de Usseler Es een geluidszone industrielawaai vastgesteld.

Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het toekomstige bedrijventerrein geen belemmeringen zal opleveren voor het plangebied Usselo.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Usselo 2012".

5.1.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Beleid met betrekking tot hoogspanningslijnen en/of - leidingen

Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:

  • bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden. De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.

5.2 Water

In deze waterparagraaf wordt aangegeven hoe een duurzame waterhuishouding binnen het bestemmingsplangebied en in een groter verband gerealiseerd en gewaarborgd kan worden. Hiertoe is eerst een beknopte beschrijving gegeven van het wettelijk kader. Het waterbeleidskader is opgenomen onder hoofdstuk 3 (Planologisch beleidskader). Vervolgens wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Aansluitend op de huidige situatie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd, welke bij nieuwe ontwikkelingen in acht genomen dienen te worden.

Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingsplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De digitale watertoets van het waterschap Regge en Dinkel is doorlopen. Aangezien het bestemmingsplan Usselo 2012 vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, waardoor de waterhuishouding kwalitatief en kwantitatief niet wordt gewijzigd, kan het plan voor wat betreft de belangen van het Waterschap doorgang vinden.

Huidige waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de A35, aan de oostzijde door de Haaksbergerstraat, aan de zuidzijde door de begraafplaats aan het Kerkenbruggertpad en aan de westzijde door de Wissinksdijk. Het bruto oppervlak bedraagt ca. 20 ha.

In het plangebied is vrijwel geen oppervlaktewater aanwezig. De (on)verharde wegen liggen veelal in een profiel met groene bermen, bomen en droogvallende greppels. Dit beeld bevestigt het landelijk karakter van Usselo. De greppels vormen de afwateringsstructuur binnen het plangebied. Veelal zal regenwater in de greppels infiltreren en de grondwatervoorraad aanvullen. Bij hevige neerslag vormen de greppels de afwateringsstructuur binnen het plangebied. De afwateringsrichting volgt het maaiveld. In het zuiden en het oosten (buiten het plangebied) sluit de greppelstructuur aan op de watergangen in beheer bij het waterschap Regge en Dinkel.

Maaiveld

In onderstaande afbeelding is het maaiveldverloop weergegeven. Het maaiveld loopt van ruim ca. 34 m NAP in de hoek vande Haaksbergerstraat en de A35 diagonaal af naar het zuid-oosten tot ca. ruim 29 m NAP (zuiden) en ruim 26 m NAP (oosten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0018.jpg"

Afbeelding 12: hoogteligging Usselo

Bodemgesteldheid en geohydrologie

In de ijstijd zijn door het landijs de bodemlagen opgestuwd en gedeeltelijk over elkaar geschoven. Hierdoor ligt Enschede op de rand van een stuwwal. De bodem onder Enschede bestaat vanaf het maaiveld globaal uit een toplaag (ook wel de bovenste laag van de bodem) met gemengde en geroerde grond, een fijnzandige laag, lemige laag, een grofzandige laag en een kleilaag. De lemige laag en de kleilaag zijn slecht doorlatende bodemlagen. In de lemige bodemlaag zijn lokaal zandbanen aanwezig. Via deze goed doorlatende zandbanen en zandlagen kan grondwaterstroming plaatsvinden.

Grondwater

Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Dit beleid werkte de afgelopen drie jaren goed en daarom zetten we dit ook door. Dit betekent dat we maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden treffen als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand. Voorwaarde is wel dat de te nemen maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoren.

Onder structureel nadelige gevolgen worden verstaan gevolgen die:

  • tenminste jaarlijks terugkeren;
  • niet tijdelijk zijn (tenminste 5 jaar);
  • tenminste één maand continu aanhouden;
  • stabiel of toenemend zijn;
  • van significante omvang zijn.

Maatregelen zijn doelmatig, als:

  • ze effectief zijn en dus de problemen voorkomen of aanzienlijk beperken;
  • ze efficiënt zijn en er geen alternatieven zijn die goedkoper of effectiever zijn;

de kosten van de maatregelen in redelijke verhouding staan met de nadelige gevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0019.jpg"

Afbeelding 13: grondwaterstanden Usselo

Afwatering

Afvalwater

De gemeente Enschede zorgt voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Wel is de gemeentelijke eis daarbij dat men het afvalwater aanbiedt volgens de daaraan gestelde regels. Dit betekent dat daar waar geen gemengde riolering aanwezig is het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeleverd. Na renovaties en herinrichting moet afvalwater ook gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. De gemeente Enschede zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens van woning of bedrijf. Het afvalwater wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuivering. Het zuiveren van dit water is een taak van het waterschap Regge en Dinkel.

Afvalwaterriolering

Binnen het plangebied ligt voornamelijk drukriolering. Al het afvalwater wordt via een systeem van pompjes en persleidingen afgevoerd naar het vrijvervalriool dat in Boekelo aansluit op een rioolgemaal van het waterschap Regge en Dinkel.

Afwateringsstructuur

In het plangebied is vrijwel geen oppervlaktewater aanwezig. De lokale afwateringsstructuur bestaat uit greppels die aansluiten op de watergangen met leggernummer 20-9-1-2 en 20-9-1-1 (de Broekheurnerbeek) van het waterschap ten westen van het plangebied, zie onderstaande afbeelding.

Het hemelwater van verhard terrein infiltreert in droogvallende greppels die langs de wegen liggen. Hemelwater dat niet kan infiltreren voert via het systeem van greppels af in zuidelijke en oostelijke richting. De uitbreiding aan de Wissinksdijk voert af op een wadivijver die het hemelwater tijdelijke bergt (40 mm) en zuivert. De vijver voert vertraagd af op het lokale greppelsysteem. In de Boekelosestraat aan de zuidkant ligt binnen de bebouwde kom een hemelwateriool die het hemelwater van wegen en percelen afvoert in zuidoostelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00077-0003_0020.jpg"

Afbeelding 14: afwatering Usselo

Oppervlaktewater

Hemelwater wordt uit het afvalwaterstelsel gehouden (gemengde riolering en afvalwaterriolering). Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet verwerken en indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de riolering. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengde riool.

Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen

Ruimte voor water

  • Bergingsopgave bedraagt 40 mm in nieuw stedelijk gebied en het buitengebied;
  • Bergingsopgave bedraagt 20 mm in bestaand stedelijk gebied;
  • Waterberging aanleggen op het laagste punt binnen het plangebied;
  • Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is.

Grondwater

  • Ingrepen in het grondwatersysteem dienen afgestemd te worden met de gemeente (gebiedsbeheerder) en te passen in het gebiedsgerichte waterbeheer, zodat verstoring van het ingestelde grondwaterbeheer wordt voorkomen;
  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat de gemiddelde grondwaterstand in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoogd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij het waterschap);
  • (Parkeer)kelders waterdicht maken;
  • Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden, aantoonbaar niet negatief beïnvloeden en uitsluitend in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap.

Afwatering

  • Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP;
  • Hemelwaterafvoer vanaf percelen bovengronds en zichtbaar;
  • Overige randvoorwaarden zijn opgenomen in het vigerend GRP;
  • Vuilwater en hemelwater dat niet kan infiltreren gescheiden van elkaar aanbieden op de perceelgrens;
  • Hemelwater dat niet kan infiltreren bovengronds aanbieden op de perceelgrens;

Indien uitlogende materialen gebruikt worden (lood, koper, zink) die in contact kunnen komen met hemelwater is voorzuivering vereist voordat het hemelwater aan de perceelgrens wordt aangeboden.

Uitvaartcentrum Haaksbergerstraat 950-952a

Het bebouwde oppervlak van het perceel neem slechts zeer beperkt toe (circa 50 m2). Langs de Haaksbergerstraat liggen greppels en sloten. Deze sloten voorkomen dat de grondwaterstand te hoog wordt en daardoor schade aan gebouwen optreedt. Het terrein (grasland en semiverharding) watert af naar de bodem. Het verhard oppervlak watert af naar de greppels en/of infiltreert in de bodem. In de Boekelosestraat ligt een drukriolering, waar het afvalwater van het perceel naar toe afwatert.

Beleid

Het vigerend beleid van de gemeente Enschede schrijft voor geen hemelwater aan te sluiten op (druk)riolering. Dit zou een verstoring van de riolering veroorzaken. Particulieren verwerken het afvloeiend hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein (middels infiltratie en /of tijdelijke berging) en zorgen voor een vertraagde afvoer naar het greppel- en oppervlaktewatersysteem in de nabije omgeving.

Wateropgave

Bij toename van het verhard oppervlak en versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewatersysteem via een stelsel van leidingen of goten is het nodig waterberging te realiseren om het waterbezwaar op het oppervlakwaterssyteem niet te vergroten.

Programma

Op het perceel worden opstallen aangebouwd en verharding aangebracht tbv de parkeerplaats.

Hemelwaterafvoer

Het hemelwater van de nieuwe bouwwerken zal ter plekke verwerkt worden in de bodem, eventueel met behulp van grindbedden of soortgelijke voorzieningen. Bij extreme neerslag zal het water naast infiltratie afwateren conform het maaiveldverloop naar de percelen en greppels.

Belangrijk aandachtspunt: hoogte van het bouwpeil van de nieuwe bebouwing en de parkeerplaats. Deze dient 20 cm boven het maaiveld te zijn en het maaiveld van de percelen dient af te lopen, in hoogte, vanaf de panden.

Waterberging

Het hemelwater wordt op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd hierdoor wordt het water afgegeven aan het grondwater en dit kan daardoor stijgen. De greppels en sloten langs de percelen voorkomen dat de grondwaterstand te hoog stijgt en schade aan bijv gebouwen optreedt.

5.3 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden.

Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Nbwet dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Nbwet de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd.

De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Nbwet of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Ffw zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsbevoegdheid is geregeld in artikel 75 e.v. van de Ffw en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Ffw hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  1. 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
  2. 2. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient vrijwel altijd ontheffing te worden gevraagd;
  3. 3. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Ffw een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Natuurwetgeving en het plangebied

Het plangebied "Usselo 2012" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan en het plangebied is ook niet gelegen in of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. Onderdeel van het plangebied is de ontwikkellocatie “Rosinkweg”, waar de komende jaren nog enkele woningen zullen worden gerealiseerd. Ten behoeve van deze ontwikkeling is in 2009 een quickscan Ffwet uitgevoerd (Eelerwoude 2009, projectnr. 3761). Uit dit onderzoek is gebleken dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van de woningbouw op deze locatie in de weg staat. De ontwikkellocatie “Rosinkweg” is in dit bestemmingsplan dan ook opgenomen als bestaande planologische situatie.

Ecologie en het plangebied “Usselo 2012”

Het plangebied “Usselo 2012” is gelegen in het landelijke gebied van de gemeente Enschede en omvat de bebouwde kom van het kerkdorp Usselo. Het landschap in en rondom Usselo is hoofdzakelijk een veldontginningslandschap, dat zich kenmerkt door rechte wegen met wegbeplanting of met uitzicht op een bosrand. Het landschap kenmerkt zich door agrarisch gebruik met een open karakter en een rationele verkaveling. De wegen in Usselo kenmerken zich hoofdzakelijk door groene bermen. Uit het recentelijk door ecologisch adviesbureau Eelerwoude uitgevoerde Ffw onderzoek op de ontwikkellocatie “Rosinkweg” blijkt dat dit deel van het plangebied gebruikt wordt door de op grond van de Ffw strikt beschermde vleermuissoorten laatvlieger, rosse vleermuis en gewone dwergvleermuis. Of de rosse vleermuis ook daadwerkelijk binding heeft met dit gedeelte van het plangebied is echter de vraag aangezien deze overvliegend is waargenomen. In de beplanting rond de projectlocatie “Rosinkweg” zijn ook enkele jonge bosuilen waargenomen. Verder geeft het onderzoek aan dat het plangebied gebruikt wordt door veel voorkomende zoogdieren als de haas, egel en huisspitsmuis en vogelsoorten als merel, roodborst en houtduif. Het beeld wat dit onderzoek schetst is vermoedelijk kenmerkend voor het gehele plangebied “Usselo 2012”. De combinatie van oudere bebouwing met in de directe nabijheid lijnvormige groene structuren en weilanden is ideaal voor diverse vleermuissoorten. Vooral de groene wal aan de noordzijde van het plangebied lijkt in dit opzicht waardevol. Naast een de functie voor vleermuizen zal deze ook gebruikt worden als schuil- voedsel- en of broedgelegenheid door kleinere grondgebonden zoogdieren en vogels.

Uitvaartcentrum Haaksbergerstraat 950-952a

Om te onderzoeken of de realisatie van een uitvaartcentrum aan de Haaksbergerstraat in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet en wetgeving met betrekking tot beschermde natuurgebieden heeft Natuurbank Overijssel opdracht gekregen om te onderzoeken welke natuurwaarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde planten en dieren (het onderzoek is als bijage 2 opgenomen). Tevens is onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermd natuurgebied en -leefgebied van soorten in de omgeving negatief beïnvloed. Het onderzoeksgebied is onderzocht op 26 november 2013.

Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, evenals nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde leefgebieden van dieren in de directe omgeving van het plangebied. Tevens is onderzocht of voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden zoals Natura 2000 gebied en de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het onderzoeksgebied bestaat uit een graslandperceel met twee stenen gebouwen. Het graslandperceel kent een intensief agrarisch gebruik. Door de inrichting en het gevoerde beheer vormt het gebied een vrijwel ongeschikte habitat voor beschermde soorten. Mogelijk komen minder kritische amfibieën- en zoogdiersoorten incidenteel en in lage aantallen in het onderzoeksgebied voor. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en doden. Vanwege het sporadische voorkomen en de lage dichtheid waarin deze soorten in het gebied voorkomen, hoeft de initiatiefnemer geen bijzondere maatregelen te nemen in het kader van de algemene zorgplicht.

Mogelijk worden de gebouwen in het onderzoeksgebied gebruikt als zomerverblijfplaats door vleermuizen. Daarbij gaat het mogelijk om een algemene soort als de gewone dwergvleermuis en om één of enkele exemplaren. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op deze mogelijk aanwezige verblijfplaats(en) omdat deze zich aan de buitenzijde van het pand bevinden. Door de nieuwe inrichting en het toekomstig gebruik van het gebied gaat er geen foerageergebied van enig belang verloren. Dergelijke percelen worden mogelijk sporadisch gebruikt door een soort als de laatvlieger. In de directe omgeving blijft voldoende geschikt foerageergebied voorhanden zodat bestaande verblijfplaatsen niet negatief beïnvloed worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermd natuurgebied of de EHS. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het N2000-gebied of de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing van de provinciale Omgevingsverordening of Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om passende bestemmingen toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Op grond van het bepaalde in artikel 3.1, lid 2 van de Wro dienen bestemmingsplannen eens in de 10 jaren te worden geactualiseerd.

Bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) te worden gemaakt. Toepassing van de SVBP zorgt er voor dat bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning evenals de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. Hierbij wordt meer in detail ingegaan op de in het plan opgenomen bestemmingen.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  2. b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  3. c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  4. d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Usselo 2012”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  2. b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  3. c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  4. d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  5. e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  6. f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  8. h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  9. i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving Van Het Plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Usselo 2012” zijn bestemd voor de hieronder genoemde bestemmingen. De diverse bestemmingsregels worden kort toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

De bestemming “Agrarisch - Stadsrandzone” geeft regels voor onder andere agrarische doeleinden: het weiden van vee en de exploitatie van grondgebonden agrarische bedrijven; een hobbymatig agrarisch gebruik; herstel en ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden; natuur en ecologie, waarbij ecologische zones, ecotunnels en ecoduikers, vleermuisbunkers, oeverzwaluwwanden, en amfibiepoelen zijn toegestaan.

Extensieve recreatie is nadrukkelijk toegestaan in dit gebied, dat als een uitloopgebied van de stad Enschede moet worden beschouwd, en als zodanig verder kan worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het creëren van wandel- en fietsroutes (o.a. voor het zogenoemde "rondje Enschede"). Solitaire agrarische schuren zijn als “agrarische schuur” bestemd door deze aan te duiden met “specifieke vorm van agrarisch, schuur”.

Artikel 4 Bedrijf

De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van garagebedrijven en risicovolle inrichtingen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan.

Artikel 5 Detailhandel

De bestemming “Detailhandel” is opgenomen voor de bestaande, verspreid liggende winkelpanden in het plangebied. De (eventuele) bovenverdiepingen van deze winkelpanden mogen uitsluitend voor woondoeleinden wordt gebruikt.

Artikel 6 Groen

Structuurbepalende groenstroken zijn in het buurtschap bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen.

Artikel 7 Horeca

De bestemming “Horeca” is opgenomen voor de bestaande, verspreid in het plangebied gelegen horecabedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage A1), al dan niet in combinatie met een woonfunctie op de verdiepingen.

Artikel 8 Maatschappelijk

De bestemming "Maatschappelijk" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

In het bestemmingsplan Usselo 2012 is de begraafplaats aan het Kerkenbruggertpad bestemd als Maatschappelijk - Begraafplaats. Binnen deze bestemming is één bouwvlak aangegeven, toegespitst op de bestaande bebouwing.

Artikel 10 Maatschappelijk - Uitvaartcentrum

Deze bestemming maakt het realiseren van een afscheidshuis (uitvaartcentrum) planologisch mogelijk op het perceel Haaksbergerstraat 950-952a. Daarnaast wordt detailhandel uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorziening c.q. het afscheidshuis toegestaan. Tevens blijft het net als in het geldende bestemmingsplan mogelijk om op het perceel te wonen.

Artikel 11 Tuin

In dit bestemmingsplan heeft een aantal locaties de bestemming Tuin. Voor deze bestemming is op de betreffende locaties gekozen omdat het gaat om gronden die onderdeel uit maken van erven, en wat betreft bouwmogelijkheden afwijken van de woon- of detailhandelsbestemming.

Artikel 12 Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders worden de Boekelosestraat en Haaksbergerstraat gerekend.

Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 14 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.

De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  1. a. 30% van het bebouwde oppervlak is vrijgegeven voor functiemenging ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
  3. c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  4. d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  5. e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving.

Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen. In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal relatief kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.

Hoofdstuk 8 Participatie

8.1 Adviezen

Op grond van de Regeling Wijkorganen 2008, welke nader is uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken, worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Usselo 2012" is het erkende orgaan "Dorpsraad Boekelo" actief, deze wijkraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarnaast is "Buurtkring Usselo" in de gelegenheid gesteld het bestemmingsplan op voorhand in te zien en de gemeente van advies te voorzien.

Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is aan de Dorpsraad Boekelo en de Buurtkring Usselo gevraagd schriftelijk advies uit te brengen.

Reactie Buurtkring en Dorpsraad

Zowel de Buurtkring Usselo als de Dorpsraad gaan in op het aangepaste plan voor woningbouw aan de Rosinkweg. De Buurtkring is van mening dat door een versoepeling van de bouwregels ten opzichte van het bestemmingsplan "Rosinkweg" en het welstandsvrij verklaren van dit plangebied het straatbeeld van Usselo geschonden kan worden.

De Dorpsraad Boekelo deelt de mening van de Buurtkring Usselo over het woningbouwplan aan de Rosinkweg. De Dorpsraad vraagt een passage op te nemen dat de te bouwen woningen moeten passen in het straatbeeld van Usselo.

Reactie gemeente Enschede

In het bestemmingsplan "Usselo 2012" zijn voor de woningbouwlocatie "Het Rosink", aan de Rosinkweg, de planregels aangepast ten opzichte van het bestemmingsplan "Rosinkweg". In paragraaf 4.2 van deze toelichting wordt ingegaan op de aanpassingen van dit woningbouwplan. Zowel de Buurtkring als de Dorpsraad zijn van mening dat de toekomstige woningen moeten passen binnen het straatbeeld van Usselo. In de planregels is hier rekening mee gehouden door de dichtheid van de toekomstige woningen aan te laten sluiten op de bestaande bebouwing. Ook de maximale bouwhoogte van de toekomstige woningen is gelijk aan de omliggende, bestaande, woningen.

De gemeentelijke Welstandsnota regelt de uiterlijke verschijningsvorm van woningen. Aangezien deze toelichting betrekking heeft op het bestemmingsplan "Usselo 2012", wordt hier niet ingegaan op de wijziging van de Welstandsnota.

8.2 Vooroverleg

Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan 'Usselo 2012" is getoetst aan de herziene vooroverleglijst van de provincie Overijssel (dd. 15 maart 2011). De voorgenomen ontwikkeling past binnen de categorie "Actualiseringsplannen waarbij het bestaande gebruik/ de bestaande situatie in bestaand bebouwd gebied wordt vastgelegd". In paragraaf 3.2.1 van deze toelichting wordt nader toegelicht dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het beleid van de provincie en daarom vooroverleg niet noodzakelijk is.

Waterschap Regge en Dinkel

In het kader van voorliggend bestemmingsplan vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het betreft uitsluitend het vastleggen van het bestaand planologische kader. Op basis van de digitale watertoets geeft het Waterschap Regge en Dinkel een positief advies.

8.3 Procedure

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis” . Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening dient het ontwerp van het bestemmingsplan "Usselo 2012" gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en in de "Huis-aan-Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis-aan-Huis is tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant is te raadplegen via de website www.officielebekendmakingen.nl. Gedurende deze termijn zijn zes zienswijzen ingediend. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag vervaardigd dat als bijlage 3 aan deze toelichting is toegevoegd.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 1 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 2 Ecologische Quickscan

Bijlage 2 Ecologische quickscan

Bijlage 3 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 3 Nota samenvatting en beantwoording zienswijzen