KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasstation
Artikel 4 Bedrijf - Garage
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Gemengd - 1
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water - Vaarweg
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Leiding - Gas
Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 21 Algemene Procedureregels
Artikel 22 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
1.4 Wettelijk Kader
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.3 Regionaal Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
2.4 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Functionele Structuur
3.3 Cultuurhistorie
3.4 Monumenten
3.5 Archeologie
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
4.1 Projecten En Nieuwe Initiatieven
4.2 Ontwikkelingsmogelijkheden Bestaande Bebouwing
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Welstand En Beeldkwaliteit
4.5 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Natuur
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Planregels
6.3 Beschrijving Bestemmingen
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bedrijfsbestemmingen
Bijlage 3 Cultuurhistorisch Attentiegebied
Bijlage 4 Gezoneerd Industrieterrein
Bijlage 1 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 2 Inventarisatie Bedrijven
Bijlage 3 Lijst Specifeke Bedrijven
Bijlage 4 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 5 Raadsbesluit

Havengebied - Westerval Noord

Bestemmingsplan - gemeente Enschede

Vastgesteld op 19-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Havengebied - Westerval Noord met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00087-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 afhaalpunt

een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.

1.7 ander geluidsgevoelig gebouw:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:

  1. a. een onderwijsgebouw;
  2. b. een ziekenhuis;
  3. c. een verpleeghuis;
  4. d. een verzorgingstehuis;
  5. e. een psychiatrische inrichting;
  6. f. een kinderdagverblijf

met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 autoherstelbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.14 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:

een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.16 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  3. c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  4. d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  5. e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare zijn, en
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.17 beroep of bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.18 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.19 bestaande (bedrijfs)woning:

een bestaande (bedrijfs)woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van een woning in meerdere zelfstandige woningen / wooneenheden is een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.23 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.26 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 cultuurhistorisch attentiegebied:

een gebied gekenmerkt met een cultuurhistorisch waardevolle structuur, een waardevol stedenbouwkundig patroon en/of een gebied met een karakteristieke ruimtelijke samenhang.

1.32 cultuurhistorisch beeldbepalend gebouw :

een gebouw dat door zijn architectonische waarde(n) en/of zijn cultuurhistorische waarde de specificiteit en herkenbaarheid van zijn omgeving verhoogt.

1.33 cultuurhistorisch deskundige:

door burgemeester en wethouders benoemde persoon of groep van personen die expert is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

1.34 cultuurhistorisch structuurbepalend gebouw:

een gebouw dat bjidraagt aan de ritmiek van de bebouwing in een straat voor wat betreft vormgeving, stedebouwkundige verschijningsvorm (bv. twee-onder-één kap of rijtjeswoningen), volume en functie (wonen, bedrijf, cultureel) en cultuurhistorische waarde heeft.

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.37 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorsponkelijke dak.

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.40 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.41 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.

1.42 garageboxen:

een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 geluidgevoelig terrein:

een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.

1.45 geluidluwe gevel

een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.

1.46 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.47 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.48 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.49 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.50 grootschalige detailhandel

Verkoop aan particulieren van goederen in kleine hoeveelheden, maar op grote verkoopsoppervlakten zoals bijvoorbeeld grootschalige speelgoedwinkels en grootschalige dierenzaken.

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.53 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.54 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.55 kantooreenheid:

een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.

1.56 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.57 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.58 ligplaats:

een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.

1.59 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.60 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.

1.61 motorvoertuig:

alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

1.62 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.63 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.64 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.65 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.66 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.67 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.68 perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.

1.69 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.70 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.71 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.

1.72 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.73 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.74 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.75 risicovol bedrijf:

een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen.

1.76 risicovolle inrichting:

  1. 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  2. 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.

1.77 samengesteld plat dak:

plat dak bestaande uit tenminste twee verschillende bouwhoogten.

1.78 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.79 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.80 tuincentrum:

een al dan niet overdekte verkoopruimte waar artikelen bedrijfsmatig te koop worden aangeboden, waarbij het hoofdassortiment bestaat uit artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie en het nevenassortiment uit dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, sfeerartikelen, tuinmeubelen, tuinkleding en -schoeisel, met uitzondering van modische, sport- of vrijetijdskleding en zwembadmaterialen.

1.81 verblijfsgebied:

een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.82 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  1. a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  2. b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  3. c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  4. d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  5. e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.83 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.84 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande.

1.85 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.86 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

1.87 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.88 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.89 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.90 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.91 woning:

een gebouw of een deel van een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.92 woongebouw:

een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.93 woonschip:

een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.

1.94 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.

1.95 zelfstandig kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.

1.96 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.8 minimum / maximum bebouwingspercentage:

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden; voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.9 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.10 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Gasstation

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Gasstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een gasdrukregel- en meetstation categorie B of C als bedoeld in de hoofdgroep bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage1 de aanleg, de instandhouding en de bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen en voor het transporteren van (aard)gas;
  2. b. met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en in- en uitritten.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Bedrijf - Garage

4.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Bedrijf - Garage" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. 1. garagebedrijven, waarbij de bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt tot categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).
  2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

4.2 toegestane medegebruik ter plaatse van functieaanduiding

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is een bedrijfswoning toegestaan;
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2", zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de hoofdgroep 'Bedrijven' van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  4. d. Ter plaatse van de aanduidingen “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg“ is een bedrijf ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen met lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. het bestaande LPG-vulpunt niet mag worden verplaatst;
    2. 2. binnen een afstand van 25 meter tot het gasreservoir geen kwetsbare en/of beperkt objecten aanwezig mogen zijn;
    3. 3. de doorzet ten hoogste 1000 m³ mag bedragen.

4.3 Bouwregels

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.3.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    6. 6. de verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren ter plaatse van een brandstofafgiftepunt voor bedrijven;

tenzij een specifieke aanduiding is opgenomen in de verbeelding of daartoe door met een omgevingsvergunning is van afgeweken.

4.6 Afwijken van gebruiksregels

  1. a. lid 4.1, onder a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 4.1 onder a, ten behoeve van 'ondergeschikte detailhandel' bij een bedrijf en met dien verstande dat de detailhandelsactiviteiten niet meer mogen beslaan dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) met een maximum van 100 m2 (vvo), en waarbij de detailhandelsactiviteiten in directe relatie staan met de aanwezige bedrijfsvoering en/of het de verkoop betreft van door het bedrijf zelf geproduceerde of bewerkte producten;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf - garage” in de bestemming “Bedrijf”, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1 op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 5.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 5.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
  4. d. lid 5.2.6, voor het uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. In afwijking van het bepaalde in lid 5.1, onder a zijn risicovolle bedrijven niet op een afstand van minder dan 30 meter van woningen of andere milieugevoelige bebouwing toegestaan.
  4. d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend :
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van(ondergeschikte) detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    6. 6. de verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren ter plaatse van een brandstofafgiftepunt voor bedrijven;

tenzij een specifieke aanduiding is opgenomen in de verbeelding of daartoe door met een omgevingsvergunning is van afgeweken.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.1.1, onder a tot en met h ten behoeve van de vestiging van bedrijfsactiviteiten dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1, onder a tot en met e, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 5.1.1 onder a, ten behoeve van 'ondergeschikte detailhandel' bij een bedrijf en met dien verstande dat de detailhandelsactiviteiten niet meer mogen beslaan dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) met een maximum van 100 m2 (bvo), en waarbij de detailhandelsactiviteiten in directe relatie staan met de aanwezige bedrijfsvoering en/of het de verkoop betreft van door het bedrijf zelf geproduceerde of bewerkte producten;
  3. c. de leden 5.1.1 ten behoeve van de volumineuze detailhandel of perifere detailhandel of indien ze vallen onder de categorieen:
  • auto's, boten, caravans en motorvoertuigen.
  • Chemische bestrijdingsmiddelen in volumineuze verpakking.
  • Chemische grondstoffen of producten.
  • Dieren (o.a. siervissen) , dierbenodigheden en veevoeders
  • Drukkerijproducten ten behoeve van eenmalige opdrachten.
  • Fusten en vaten.
  • Generatoren, transformatoren, één en ander van volumineuze omvang.
  • Glasproducten van volumineuze omvang zoals ruiten, thermische of akoestische ramen (met uitzondering van huishoudelijke artikelen)
  • Houtbewerkingmachines
  • Kringloopbedrijf; inname en reparatie van goederen en verkoop van ingenomen of gerepareerde goederen
  • Kunstharsen
  • Kunstmeststoffen
  • Landbouwmachines
  • Metaalbewerkingsmachines
  • Natuursteenproducten en tuindecoraties
  • Tuinartikelen ten behoeve van tuinaanleg en -onderhoud, met uitzondering van bloemen, planten en zaden
  • Verbrandingsmotoren
  • watersportartikelen inclusief hengelsport
  • Zand- en grindhandel, betonmortel
  • Zeilen en dekkleden
  1. d. de leden 5.1.1, onder a tot en met h ten behoeve van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woon- en verblijfsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De omgevingsvergunningen, zoals genoemd onder c tot en met d, worden bovendien slechts verleend als aannemelijk wordt gemaakt dat het te vestigen bedrijf de verzorgingsstructuur binnen en/of buiten het plangebied vanuit distributie-planologisch opzicht niet onevenredig zal aantasten en dat door de vestiging van het bedrijf de verkeersbelasting en/of de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig zal toenemen;

de omgevingsvergunning, zoals genoemd onder e, wordt slechts verleend als blijkt dat de bedrijfsmatige activiteiten vanuit het oogpunt van externe veiligheid en ramp- en –brandbestrijding verantwoord zijn te achten.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - vermelding volgnummer” en het verwijderen daarvan van de bij deze regels behorende bijlage 2,
  1. 1. indien het bedrijf met de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  1. b. het verwijderen van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”,
  1. 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  1. c. het verwijderen van de aanduiding “risicovolle inrichting”,
  1. 1. indien uit nader onderzoek is gebleken dat de ter plaatse gevestigde risicovolle inrichting gedurende tenminste een half jaar buiten werking is gesteld en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de inrichting op korte termijn opnieuw in gebruik wordt genomen;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  1. d. het toevoegen van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” ten behoeve van detailhandel in motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG;
  2. e. het toevoegen van de aanduidingen “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg” en "vulpunt lpg" ten behoeve van de vestiging van een LPG-tankstation die dient voor het afleveren van LPG en overige brandstoffen aan motorvoertuigen voor het wegverkeer, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. het LPG-vulpunt mag uitsluitend aanwezig zijn ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
    2. 2. binnen een afstand van 25 meter tot het gasreservoir mogen geen kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn;
    3. 3. de doorzet mag ten hoogste 1000 m³ bedragen.
  3. f. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met uitzondering van middelzware horeca (zoals een bierhuis, biljartcenrum, café, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur) en zware horeca (zoals een dancing - discotheek, nachtclub,
    partycentrum) en horeca ten behoeve van overnachting;
  4. g. het toevoegen van de aanduiding “risicovolle inrichting” ten behoeve van de vestiging van een risicovolle inrichting met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. de toepasselijke grenswaarden respectievelijk richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en de risico-afstanden ten opzichte van kwetsbare objecten respectievelijk beperkt kwetsbare objecten in acht worden genomen;
    2. 2. voor zover van toepassing een verantwoording van het groepsrisico dient te worden gegeven;
    3. 3. de PR 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting dient te zijn gelegen.

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woon- en verblijfsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen, garagebedirjven en vuurwerkbedrijven;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen alsmede wegen, straten, voet- en fietspaden, straatmeubilair, water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 6.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
  2. b. lid 6.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 6.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 6.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. artikel 6.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
  2. b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
  3. c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.

Artikel 7 Gemengd - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Gemengd - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    2. 2. bedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. kantoren die zijn genoemd uit de hoofdgroep Kantoren van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) met dien verstande dat deze functie beperkt is tot maximaal 350 m² bruto-vloeroppervlak per bouwperceel;
    4. 4. maatschappelijke voorzieningen waaronder atelier, cursusruimte en expositieruimte met bijbehorende activiteiten met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    5. 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een categorie 1 of 2;
  2. b. lid , 7.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
  3. c. lid 7.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 7.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.1, onder a sub 1, ten behoeve van de vestiging van dienstverlening;
  2. b. lid 7.1, onder a sub 2, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven. mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijfs uit categorie 1 die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijf van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1 ;
  3. c. lid 7.1, onder a sub 2, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits de maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen. mits de maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een maatschappelijke voorziening uit categorie 1 die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1 ;
  4. d. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende;
  5. e. lid 7.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) , mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding “atelier”,
  1. 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  2. b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  3. c. speelvoorzieningen
  4. d. (openbare) nutsvoorzieningen;
  5. e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. wegen;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. viaducten en bruggen;
    4. 4. parkeervoorzieningen;
    5. 5. groenvoorzieningen;
    6. 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    7. 7. geluidwerende voorzieningen;
    8. 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    9. 9. busbanen en bussluizen (optionele variabele);
    10. 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregel

  1. a. Geen opslag van goederen waaronder handelswaar mag plaatsvinden op de bestemming verkeer.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. woonerven;
  3. c. pleinen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. (openbare) nutsvoorzieningen
  11. k. verkeersvoorzieningen ;
  12. l. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Water - Vaarweg

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor “Water-Vaarweg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. waterhuishouding;
    2. 2. waterbeheer en waterberging;
    3. 3. verkeer te water;
    4. 4. laad- en loswal ten behoeve van opslag, overslag en het laden en lossen van goederen;
    5. 5. uitoefening van de roeisport;
    6. 6. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, kades, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers, nuts- en groenvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”, zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 t/m 4.2 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.1”, zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 t/m 5.1 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.2”, zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 t/m 5.2 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' is de ligging van maximaal één vaartuig, niet zijnde een zee- of binnenschip, met een maximaal bruto vloeroppervlak van 100 m2 toegestaan, bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 2 en 3.1 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1).

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 11.2.2, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter.
  2. b. De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
    2. 2. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van bewoning;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    4. 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
    5. 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    6. 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning: afwijken van het bepaalde in lid 11.1, onder b, c, d en d ten behoeve van de wijziging of aanpassing van bestaande bedrijfsactiviteiten in bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits de bedrijfsactiviteiten, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 11.1, onder respectievelijk b, c of d op die locatie toegestane bedrijfsactiviteiten;
  2. b. De afwijkingen, zoals genoemd onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    2. 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bjlage 1);
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen" zijn garageboxen toegestaan.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding "atelier" zijn de gronden tevens bestemd voor atelier, cursusruimte en expositieruimte met bijbehorende activiteiten;
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" is detailhandel toegestaan met uitzondering van supermarkten en verkoop van etenswaren zoals groenten, vlees, vis en andere levensmiddelen.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 12.2.3 onder d, bouwwerken in het achtererfgebied buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m²;
  2. b. lid 11.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
  3. c. lid 12.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
  4. d. lid 12.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
  5. e. lid 12.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
  6. f. lid 11.2.1 onder c, voor het bouwkundig splitsen van bestaande woningen, niet zijnde woningen in een bestaand woongebouw, in meerdere zelfstandige woningen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    2. 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
    3. 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    5. 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
    2. 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. a. lid 12.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. lid 12.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  1. 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding "maatschappelijk".
  1. 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
  1. b. het verwijderen van de aanduiding “atelier".
  1. 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  2. 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.;

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en bescherming van in totaal vier hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:
    1. 1. een gastransportleiding met een maximale diameter van 6 inch;
  2. b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:
    1. 1. 40 bar voor de leidingen van 4 en 6 inch.

13.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. ten behoeve van onderhoud of vervanging is het toegestaan de buisleidingen te vervangen in dezelfde diameter en dezelfde gasdruk. Tevens zijn een kleinere diameter en lagere gasdruk toegestaan. Het groepsrisico dient gelijk te zijn of minder te worden;
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  4. d. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter, een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m².

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, onder a en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, mits de functionaliteit van de leiding niet nadelig wordt beïnvloedt en de realisatie van het bouwwerk vanuit een oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

De beheerder van de aardgasleiding wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over het voornemen een afwijking toe te staan.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning op een strook grond met een breedte van 5 meter, ter weerszijden van de in het plan aangegeven lijn 'leiding - gas', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    5. 5. het aanleggen en verharden van wegen en paden, het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. diepploegen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    10. 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.5 ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats, voor zover dit niet tot gevolg heeft dat de leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 50 meter;
  3. c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Onderkelderen van gebouwen

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

17.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

17.2 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk

  1. a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemmingen met de functieaanduiding 'detailhandel'.
  3. c. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
    2. 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objectendie genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

18.1 Geluidzones

18.2 Milieuzones

18.3 Veiligheidszones

18.4 Vrijwaringszones

18.5 Overige zones

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  5. e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leeklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. voor het aanpassen vande Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
  2. b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
  3. c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  4. d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  5. e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  6. f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 21 Algemene Procedureregels

21.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 22 Overige Regels

22.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  4. d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.

22.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

  1. a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.
  2. b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.

22.3 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen

De vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen op gronden die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

23.2 Overgangsrecht gebruik

23.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord".

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het Twentekanaal en het havengebied van Enschede.

Al in de 18e eeuw wordt de noodzaak onderkend om Twente, met name ook ten behoeve van de opkomende textielnijverheid, door middel van scheepvaartwegen beter te ontsluiten. In 1771 al laat Carel Georg graaf van Wassenaer Obdam, eigenaar van Twickel, voor eigen rekening een vaart graven van Delden (Carelshaven) tot Enter. De vaart is dan – alleen in het natte jaargetijde – bevaarbaar voor zompen.

De eerste plannen voor de aanleg van een kanaal vanaf de IJssel naar Twente dateert uit het midden van de 19e eeuw. In het begin van de 20e eeuw slagen samenwerkende gemeenten en de provincie Overijssel erin bij het Rijk de noodzaak van een goede waterverbinding met Hengelo en Enschede aan te tonen.De vraag was om welke verbinding het moest gaan: een vaarverbinding van Twente met Deventer, Zwolle, Zutphen of die met Arnhem. Gekozen wordt uiteindelijk (in 1928) voor de aanleg van het Twenthekanaal naar Hengelo/Enschede met een zijtak naar Almelo vanaf de IJssel bij Eefde (Zutphen). Als gevolg van overheidsbezuinigingen duurt het echter tot 1930 voor de eerste spade de grond in gaat. De aanleg van dit kanaal betrof overigens tevens een werkverschaf fingsproject uit de crisisjaren van de vorige eeuw waar talloze werklozen uit die tijd te werk werden gesteld. Grote delen van het Twentekanaal zijn door toenmalige werklozen met de schop en kruiwagen, handmatig gegraven. Binnen de huidige begrenzing van de Gemeente Enschede (toendertijde grotendeels Gemeente Lonneker) worden voor de aanleg van het kanaal 455 percelen grond onteigend, alsmede 59 huizen en 2 fabrieken afgebroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0001.jpg"

Foto: het handmatig graven van het Twentekanaal.

Het economisch belang van de aanleg van het Twentekanaal bestond primair uit een ontsluiting van Twente middels een vaarweg en de verbetering van de aanvoer van grondstoffen voor de Twentse textielindustrie van o.a. katoen en steenkolen. Overigens wordt de vaarweg niet alleen van belang geacht voor de aanvoer van bulkgoederen maar speelt deze vaarverbinding tevens een belangrijke rol in de waterhuishouding van Twente.

Op 6 mei 1936 kunnen de eerste schepen Enschede bereiken. In de stad zijn dan een petroleumhaven, een industrie- en een jachthaven aangelegd. Eveneens wordt in 1936 door de gemeente Enschede en een aantal fabrikanten de Scheepvaart-, Expeditie-, Sleepvaart- en Agentuurmaatschappij opgericht (beter bekend staand als 'de SESAM'). Aan de Handelskade–Noord worden een kraanbaan, drie grijperkranen, twee stukgoedkra- nen en loodsen geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0002.jpg"

Foto: krantenknipsel uit: 'Eigen Erf' van de officiële opening van de Enschedese haven door de toenmalige minsiter Van Lidt de Jeude van Waterstaat.

Na de Tweede Wereldoorlog vestigt zich aan de haven de N.V. Vredestein bandenfabriek. In 1952 wordt langs dit bedrijf een nieuwe haventak aangelegd. Op de Twentekanalen varen aan het begin van de 21e eeuw 15.000 schepen per jaar. Daarvan tot Enschede ruim 500 vaartuigen. Naar Enschede worden dan groten- deels bouwmaterialen en aardolieproducten vervoerd. De retourvracht betreft oude metalen.

Het industrieterrein Havengebied in Enschede, aan het einde van het Twentekanaal, is een belangrijk maar deels verouderd bedrijventerrein. Het oorspronkelijke bedrijventerrein Havengebied beslaat een bruto oppervlakte van ca.200 hectare, met daarop circa 350 bedrijven en bijna 6.000 arbeidsplaatsen. De bedrijvigheid en de werkgelegenheid in het Havengebied zijn van groot belang voor de gemeente Enschede, mede vanwege het type arbeidsplaatsen dat goed aansluit op de samenstelling van de Enschedese beroepsbevolking. Het is bij uitstek een geschikte vestigingsplaats voor traditionele bedrijvigheid en één van de weinige terreinen in Enschede waar zich bedrijven in de hogere milieucategorieën kunnen vestigen. Er is havengebonden bedrijvigheid te vinden: de haven wordt gebruikt als loshaven en in beperkte mate als laadhaven.

Het gebruik van het terrein in termen van werkgelegenheid is in de loop der jaren minder intensief geworden. Anderzijds is het Havengebied steeds beter gefaciliteerd voor de zwaardere milieucategorieën en dat biedt nieuwe kansen.

1.1 Aanleiding Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

De wet verplicht dat elke 10 jaar een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Havengebied - Westerval Noord" een actuele planologisch-juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en legt hoofdzakelijk het bestaande gebruik ter plaatse vast. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen mogelijk gemaakt indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de realisatie van de betreffende ontwikkeling binnen de looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar) zal plaatsvinden en de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling voldoende verzekerd is.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" betrekking heeft, wordt globaal begrensd door de NS spoorlijnverbinding Enschede-Hengelo aan de noordzijde, de Volksparksingel aan de oostzijde, de Westerval aan de zuidzijde en tenslotte de Auke Vleerstraat aan de westzijde. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het stadsdeel West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0003.jpg"

Ligging plangebied in het stadsdeel West

1.3 Geldende Juridische Regelingen

a. Bestemmingsplan "Havengebied 2002"

Voor het grootste deel van het nieuwe bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" geldt op dit moment nog het bestemmingsplan "Havengebied 2002". Dit nog geldende bestemmingsplan is op 10 mei 2005door de gemeenteraad van Enschede gewijzigd vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben het plan op 12 december 2005 goedgekeurd waarbij opgemerkt dient te worden dat zij aan een aantal onderdelen van dit bestemmingsplan hun goedkeuring hebben onthouden. Het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten is bij uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2007 vernietigd. Op 23 oktober 2007 hebben Gedeputeerde Staten opnieuw besloten het bestemmingsplan "Havengebied 2002" (gedeeltelijk) goed te keuren. In september 2008 is dit bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden.

In dit geldende bestemmingsplan zijn de betreffende gronden bestemd voor:

  • Bedrijven
  • Kanaal
  • Verkeersdoeleinden categorie 1
  • Verkeersdoeleinden categorie 5
  • Groenvoorziening.

Bedrijven:

Gronden met deze bestemming zijn in dit geldende bestemmingsplan bestemd voor bedrijven genoemd in de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 en 5.2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en die als bijlage aan de voorschriften is toegevoegd. Middels functieaanduidingen op de verbeelding is aangegeven voor welke gebiedsdelen de maximaal toegestane bedrijfscategorie geldt.

Kanaal:

De in dit geldende bestemmingsplan voor 'Kanaal' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterstaatsdoeleinden en voor het verkeer over water met bijbehorende oevers en kaden.

Verkeersdoeleinden categorie 1:

Deze gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor (de aanleg van) wegen, fiets- en voetpaden, uitritten, parkeerplaatsen, watergangen, bermen en groenvoorzieningen alsmede voorzieningen ter voorkoming dan wel beperking van geluidshinder.

Verkeersdoeleinden categorie 5:

Deze gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor (de aanleg van) bedrijfsontsluitingswegen, paden, in- en uitritten, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, laad- en losruimtes alsmede voor voorzieningen van openbaar nut.

Groenvoorziening:

In het geldende bestemmingsplan zijn gronden met de bestemming "Groenvoorziening" aangewezen voor (de aanleg van) berm(sloten), groenstrook of plantsoen en voor (de aanleg van) voet- en schouwpaden en toegangswegen.

b. Bestemmingsplan "Westerval Noord"

Voor een deel van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord", het gedeelte van het bestem- mingsplan dat is gelegen ten oosten van de Parkweg, geldt momenteel het bestemmingsplan Westerval Noord. Dit bestemmingsplan is op 18 december 2006 door de gemeenteraad van Enschede (gewijzigd) vastgesteld. Op 20 maart 2007 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel dit bestemmingsplan goedgekeurd.

In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemmingen:

  • Bedrijven
  • Garagebedrijven
  • Gemengde voorzieningen
  • Verblijfsdoeleinden
  • Verkeersdoeleinden
  • Wonen

Bedrijven:

In het bestemmingsplan "Westerval Noord" zijn gronden die zijn aangewezen voor "Bedrijven" bestemd voor bedrijven in de categorieën 2 tot en met de op de plankaart aangegeven maximaal toegestane categorieën en zoals deze in de bijlage A (Lijst van bedrijfstypen- hoofdrubriek bedrijven) van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften zijn opgenomen, alsmede voor de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals laad- los- en manoeuvreerruimte, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Garagebedrijven:

De gronden, die in dit geldende bestemmingsplan zijn aangewezen voor "Garagebedrijven", zijn bestemd voor garagebedrijven in de categorieën 1 tot en met de op de plankaart aangegeven maximaal toegestane categorieën en zoals deze in de bijlage A (Lijst van bedrijfstypen- hoofdrubriek garagebedrijven) van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften zijn opgenomen, alsmede voor de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Gemengde voorzieningen 1:

Gronden die in dit geldende bestemmingsplan zijn aangewezen voor "Gemengde voorzieningen" zijn bestemd voor gebouwen waarvan de begane grondlaag mag worden gebruikt voor woondoeleinden, het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bij woningen behorende voorzieningen als: bergingen en trappenhuizen met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen, garageboxen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Op eventuele bovenverdiepingen zijn functies toegestaan als woondoeleinden eventueel in combinatie met een beroep aan huis.

Verblijfsdoeleinden:

Gronden met deze bestemming zijn in dit geldende bestemmingsplan bestemd voor: ontsluitingswegen, buurt- en woonstraten, woonerven, pleinen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing alsmede voor speelvoorzieningen, straatmeubilair en nutsvoorzieningen.

Verkeersdoeleinden:

Gronden met deze bestemming zijn in dit geldende bestemmingsplan bestemd voor wegen met de functie van hoofdontsluiting, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, overige verkeersvoorzieningen, groenstroken, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede busbanen en bussluizen.

Wonen:

In het geldende bestemmingsplan zijn gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor woondoeleinden, het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten en/of het uitoefenen van een beroep aan huis met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals tuinen, in- en uitritten alsmede nutsvoorzieningen.

c. Bestemmingsplan "Binnenhaven en De Ossenboer"

Voor een gebied langs de De Ossenboer en langs de haventakken van het Twentekanaal is op 11 november 2013 het bestemmingsplan 'Binnenhaven en De Ossenboer" door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld en inmiddels onherroepelijk van kracht geworden.

In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemmingen:

  • Bedrijventerrein
  • Water- Vaarweg

Bedrijventerrein:

De in het bestemmingsplan "Binnenhaven en De Ossenboer" voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 en 5.2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en die als bijlage aan de regels is toegevoegd. Middels functieaanduidingen op de verbeelding is aangegeven voor welke gebiedsdelen de maximaal toegestane bedrijfscategorie geldt. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor;

  • niet zelfstandige kantoorfuncties;
  • bedrijfsgebonden horeca in de vorm van een bedrijfskantine of bedrijfsrestaurant;
  • bij deze doeleinden behorend bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen alsmede wegen, straten, voet- en fietspaden, water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen en daarbij behorende bouwwerken, zoals straatmeubilair.

Water- Vaarweg:

De in dit bestemmingsplan voor "Water- Vaarweg" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de waterhuishouding;
  • waterbeheer en waterberging;
  • verkeer te water;
  • laad- en loswal ten behoeve van opslag, overslag en het laden en lossen van goederen;
  • bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, kades, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers, nuts- en groenvoorzieningen.

1.4 Wettelijk Kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In arfikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van de gemeente, de provincie en het Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing wordt vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).

1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” valt, voor het gebied ten westen van de Parkweg en ten noorden van de Westerval, onder het werkingsgebied van de erkende Wijkraad Stadsveld. Dit wijkorgaan is uitgenodigd om aanwezig te zijn op de informatiezitting met betrekking tot de tervisielegginge van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" .

Voor het overige deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" is geen wijkraad of een ander wijkorgaan actief. Wel is er op het Havengebied de Belangenvereniging Ondernemers Havengebied (BOH) actief. Het betreft hier echter geen erkend (wijk)orgaan in het kader van de Regeling Wijkorganen 2003 en die met betrekking tot dit bestemmingsplan om advies moet worden gevraagd. Wel zullen zij, alsmede ondernemers, bewoners en anderszins betrokkenen in het plangebied en voordat het bestemmingsplan als ontwerp ter visie wordt gelegd, over dit bestemmingsplan worden geïnformeerd.

Voor het gehele plangebied is in mei 2014 een folder verspreid met de aankondiging dat de gemeente een nieuw bestemmingsplan maakt voor het havengebied en Westerval-Noord.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Aangezien het een actualisatie betreft waarbij geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn is afgezien van vooroverleg. Wel is Gasunie benaderd om de ligging van de leidingen op de verbeelding te controleren.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

Het voornemen om voor het Havengebied van Enschede en het aansluitende gebied ten noorden van de Westerval tot aan de Volksparksingel een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding te nemen is op 23 april 2014 in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis", als ook op de website van de gemeente Enschede, bekend gemaakt.

Daarnaast is er een folder vervaardigd waarin de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan voor het Havengebied en het aansluitende gebied ten noorden van de Westerval tot aan de Volksparksingel, naast overige algemene informatie, staat aangekondigd. Deze folder is huis aan huis bij de ondernemers en bewoners in het plangebied van dit bestemmingsplan bezorgd.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.

De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord" en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen zal gepubliceerd worden in de "Huis aan Huis", de Staatscourant en op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl. Tevens zijn er twee informatiebijeenkomsten georganiseerd tijdens de terinzagelegging.

Zienswijzen

Van de vier ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage 1 bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Gewijzigde vaststelling

De naar voren gebrachte zienswijzen, leiden tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig

Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:

  • Concurrentiekracht verbeteren;
  • Bereikbaarheid verbeteren;
  • Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.


Deze drie doelstellingen worden hieronder nader toegelicht:

Concurrentiekracht verbeteren

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.

Bereikbaarheid verbeteren

De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:

  • Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling;
  • Meer keuzemogelijkheden bieden;
  • Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn.


Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen, zoals individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.


Nationale belangen

De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.

  • Een excellent ruimtelijk- economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Deze nationale belangen moeten worden gerealiseerd en juridisch geborgd. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • Financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).


In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

In relatie tot het plangebied wordt er in het rijksbeleid aandacht besteed aan het Twentekanaal, dat is benoemd als hoofdvaarweg in het hoofdvaarwegennet. Het rijk heeft de sluizen bij Hengelo en Eefde aangemerkt als capaciteitsvraagstuk waar verder onderzoek naar gedaan moet worden naar de optimalisatie van de doorstroming op het kanaal.

Deze door het rijk geinitieerde ontwikkeling is positief voor de ontwikkeling van het Enschedese Havengebied. Het rijksbeleid heeft op dit punt als doel een betere en snellere bereikbaarheid van de havengebieden die gelegen zijn aan het Twentekanaal.

2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0004.jpg"

Generieke beleidskeuzes:

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'Ladder duurzame vestedelijking"die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Uitgangspunt is dat de provincie restrictief beleid voert ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen, tenzij de gemeente kan aantonen dat ontwikkeling van nieuwe terreinen noodzakelijk is. De provincie Overijssel heeft in de Omgevingsvisie nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen. Hierin is sprake van een versterkte inzet op de herstructurering van verouderde terreinen en een zorgvuldige planning en programmering van eventuele nieuwe terreinen. Hoofdlijn van dit beleid (volgens de provinciale Leidraad met samenvatting Omgevingsvisie en verordening) luidt als volgt:

“Regionale markt voor bedrijventerreinen primair bedienen vanuit stedelijke netwerken, buiten stedelijke netwerken onder voorwaarden ruimte voor de eigen groei van lokaal gewortelde bedrijven, bijzondere positie voor streekcentra, toepassen SER-ladder, inzet op herstructurering, bovenlokale/regionale afstemming werklocaties, specialisatie en clustering vooral van kennisintensieve maakindustrie.”

Ontwikkelingsperspectieven:

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsper- spectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken:

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

  • Onderdeel generieke beleidskeuzes:

Het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" heeft betrekking op een reeds bestaand bedrijventerrein. Tevens voorziet dit bestemmingsplan niet in een uitbreiding van dit bedrijven- terrein maar betreft het hier een aktualisatie van geldende bestemmingsplannen, voortvloeiende uit de Wet ruimtelijke ordening.

In de Visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente (zie ook paragraaf 2.3.1 van deze toelichting) is het Haven- gebied van Enschede als een herstructureringsgebied aangemerkt. Sinds 2005 (en deels ook al daarvoor), worden er in het havengebied projectgewijs herstructureringsprojecten uitgevoerd. Centrale doelstelling hierbij is het herontwikkelen van het Havengebied tot een concurrerend bedrijventerrein voor tenminste de komende dertig jaar. Gesteld kan worden dat de aktualisatie van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" voor wat betreft de generieke beleidskeuzes, hiermee in overeenstemming is.

  • Onderdeel ontwikkelingsperspectieven.

In het geval van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.

In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van o.a. bedrijfslocaties te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel - het plangebied van het bestemmings- plan "Havengebied- Westerval Noord" is met een gele lijn aangegeven.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'bedrijven- terrein'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief gaat het om 'bestaande bedrijventerreinen en harde plannen', waar ruimte is voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieu's.

De Westerval aan de zuidzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan is aangemerkt als een stadsas. Hierbij gaat het veelal om verbindingen tussen stationsgebieden en autosnelwegen/ autowegen, in dit geval tussen het stationsgebied van Enschede en de A35 aan de westkant van de stad. Deze gebieden zijn voor- keurslocaties voor ontwikkelingen die een bovenlokale mobiliteit meebrengen

Het Twentekanaal is aangeduid als een 'vaarweg'. De provincie Overijssel richt zich in zijn algemeenheid op het verbeteren van vaarwegen, havens, kades en overslagfaciliteiten.

  • Onderdeel gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" geldt grotendeels het gebiedskenmerk 'dekzandvlakte' met daarnaast, in de omgeving van de Ir. Hanlostraat en de Usselerhalte (De Giem) het gebiedskenmerk 'beekdalen en natte laagtes'.

De dekzandvlakten kenmerken zich door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Voor de dekzandruggen en -vlaktes geldt dat vanuit de omgevingsvisie een bestemmings- regeling wordt gevraagd gericht op het beschermen en instandhouden van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Ten aanzien van de beekdalen en natte laagtes dient de instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit te worden geborgd.

  • Binnen het plangebied hebben in het verleden op grote schaal werkzaamheden plaatsgevonden die een verstorend effect hebben gehad op de natuurlijke laag. De genoemde kwaliteiten zijn als zodanig niet meer aanwezig.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap:

  • Ten aanzien van het gebiedskenmerk 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' zijn in de omgevingsvisie voor het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" geen specifieke kwali- teitsvoorwaarden benoemd.

Stedelijke laag:

In de stedelijke laag is het plangebied van dit bestemmingsplan aangemerkt als een 'Bedrijventerrein 1955-nu'. Het Twentekanaal zelf is hierin opgenomen als 'Kanalen en vaarten'.

Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebie- den, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel en vaak eenvoudig en eenvormig, maar soms karakteristiek en historisch.

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De ambitie is om vitale werklocaties te verkrijgen. Een vernieuwings- en herstructureringsproces op gang te brengen, waardoor:

  • de interne structuur verbetert;de aansluiting op het landschap verbetert;
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaatsvindt;
  • eventuele culturele/historische waarden worden benut;
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig grondgebruik).

Als er ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkings- patroon.

Lust & leisurelaag:

  • Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn ten aanzien van de Lust & leisurelaag in de omgevings- visie geen specifieke kwaliteitsvoorwaarden benoemd.

2.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Overijssel wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Het (conserverende) bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals dat in de provinciale omgevingsvisie is verwoord alsmede de in de omgevingsverordening opgenomen regels.

2.3 Regionaal Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid

2.3.1 Visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente

a. Aanleiding voor de bedrijventerreinenvisie

Vijf Twentse gemeenten Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal vormen samen de Netwerkstad Twente waarin samenwerking, organisatie en coördinatie centraal staat op uiteenlopende werkvelden. Hierop inspelend wil Netwerkstad Twente een gezamenlijke Bedrijventerreinenvisie opstellen om inzicht te verkrijgen in de huidige en toekomstige bedrijventerreinenmarkt. Met deze visie wordt op regionale schaal invulling gegeven aan de uitvoering van de bedrijventerreinprogrammering volgens de zogenoemde SER-ladder, waardoor de intergemeentelijke afstemming en de flexibiliteit kan worden vergroot. Tevens sluit deze aanpak aan bij de geactualiseerde Ruimtelijk-Economische Ontwikkelingsagenda zoals die voor de Netwerkstad in 2009 is vastgesteld.

Daarnaast heeft de provincie Overijssel aan gemeenten en regio’s gevraagd ten behoeve van de provinciale structuurvisie een bedrijventerreinenvisie op te stellen. Een Bedrijventerreinenvisie is een (gemeentelijk) document waarin staat hoe de bedrijventerreinenprogrammering (binnen de gemeente) zal worden ingevuld en dat tot stand komt in onderlinge afstemming met buurgemeenten.

b. Afspraken tussen Netwerkstadpartners

Voor de Netwerkstad fungeert de geactualiseerde Ruimtelijke-Economische Ontwikkelingsagenda Netwerkstad als beleidsvisie. Deze visie is vastgesteld door alle 5 gemeenteraden. In deze REO-agenda zijn afspraken gemaakt over wonen en werken, waaronder het voornemen om afstemming van de werklocaties binnen de verstedelijkingsopgave vorm te geven.

Wonen en Werken

  • De Netwerkstadpartners bundelen de transformatie- en herstructureringsopgaven ten behoeve van de Verstedelijkingsafspraken met het Rijk. De Netwerkstadpartners geven prioriteit aan de binnenstedelijke ontwikkelingen.
  • De Netwerkstadpartners zorgen voor afstemming en jaarlijkse monitoring van de woningbouw, bedrijvenlocaties en kantorenontwikkeling. Zo kunnen gezamenlijke en afzonderlijke afspraken met publieke en private partners voor financiering van (her)ontwikkeling en transformatie in het stedelijk netwerk worden onderbouwd.

Hoogwaardige vestigingsmilieus

  • De Netwerkstadpartners bundelen de gebiedsontwikkelingen Centraal Station Twente/Hart van Zuid, Kennispark Twente en Gebiedsontwikkeling Luchthaven tot een samenhangende ontwikkeling met gemeenschappelijke investeringen. De onderlinge bereikbaarheid binnen de Innovatiedriehoek is één aspect van dit programma.
  • Ten behoeve van werving en acquisitie werken de Netwerkstadpartners met Regio Twente aan een gezamenlijke marketing en branding, waarin onder andere de synergie tussen Kennispark, Centraal Station Twente/Hart van Zuid en Gebiedsontwikkeling Luchthaven wordt geprofileerd.

c. afspraken Rijk:

Met het Rijk is afgesproken dat provincies en gemeenten de SER-ladder consequent toe zullen toepassen. Van belang is dat de SER-ladder in feite op drie niveaus kan worden toegepast:

  • het regionale niveau: nagaan of er mogelijkheden zijn voor regionale aanpak: gezamenlijke ontwikkeling van terreinen, afspraken over segmentering, andere vormen van samenwerking en afstemming; de verkenning hiervan past in dit onderdeel ’beleidskaders’;
  • toepassing op gemeentelijk niveau: mogelijkheden voor intensievere benutting, benutting restruimtes, eventuele segmentering tussen kernen/verschillende bedrijventerreinen;
  • toepassing op kavelniveau: het ‘Osse protocol’ voor de ontwikkelingen van bedrijventerreinen is hier een sprekend voorbeeld van;

Het doel van de SER-ladder is de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen te verhogen en het beslag van nieuwe bedrijventerreinen op de schaarse groene ruimte zo veel mogelijk te beperken. Het uitgangspunt is dat nieuwe bedrijventerreinen pas worden aangelegd als de ruimte op bestaande terreinen optimaal is benut en het ruimtegebruik daar is geïntensiveerd.

d. Het Havengebied van Enschede en de Visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente.

Herstructurering en behoud van bestaande bedrijventerreinen zijn een zeer belangrijk onderdeel van het ruimtelijke beleid van de gemeente Enschede. Dit is in het verleden op meerdere manieren door de gemeenteraad vastgelegd. In 2010 heeft een lokaal rekenkameronderzoek uitgewezen dat er in de afgelopen jaren in Enschede veel aandacht is geweest voor bestaande terreinen en de SER-ladder in feite is gehanteerd.

Het Havengebied is de grootste herstructureringslocatie van Enschede en een belangrijk bedrijventerrein in de Enschedese economie, vanwege:

  • de omvang, 200 ha met daarop 300 bedrijven met ruim 6.000 werknemers;
  • de functionaliteit, het enige bedrijventerrein waar ook ruimte is voor bedrijven uit de zwaarste milieucategorie;
  • de ligging aan de westkant van de stad, aan het Twentekanaal, met goede ontsluiting op de A35.

e. Herijking visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente.

In navolging van de visie Bedrijventerreinen Netwerkstad Twente heeft er in 2013 een herijking van deze visie plaatsgevonden. Uit de herijking bedrijventerreinvisie blijkt dat er op Netwerkstadniveau geen sprake is van een kwantitatief overaanbod op de lange termijn tot 2040. De berekeningen zijn uitgegaan van de gehele bestaande voorraad, harde (en zachte) plannen. Gezien de verwachtingen in de Netwerkstad op (middel)lange termijn zijn de gehele bestaande voorraad en harde plannen nodig. Enschede kan dus geen voorraad uit de markt nemen daar dit zou leiden tot een onderaanbod op lange termijn. Gezien de verwachtingen voor de korte termijn is het wel noodzakelijk de bestaande planvoorraad uit te faseren. Dit komt overeen met het door de gemeenteraad genomen besluit om uit te faseren naar een gemiddelde uitgifte van 3,5 ha. per jaar. De inzet op herstructurering blijft overigens noodzakelijk om de bestaande voorraad op de gevraagde kwaliteit te brengen en vooral om - in het geval van het Havengebied - te kunnen voldoen aan de verwachtingen op het gebied van vraag naar de zgn. ‘natte kavels’.

2.4 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.4.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.4.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.4.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook vijf sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de produktie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.4.4 Masterplan Enschede-West

De gemeente Enschede heeft aan de westzijde van de stad veel te bieden voor het bedrijfsleven. Er is hier een breed scala aan bedrijfsmilieus te vinden, van havenbedrijven tot nanotechnologie-bedrijven. Enschede-west is de bedrijvenmotor van Enschede, moet dat tot in lengte van jaren blijven en kent een belangrijke opgave voor de groei van de werkgelegenheid in Enschede. Circa 12.000 van de 15.000 nieuwe arbeidsplaatsen die Enschede ambieert moeten in Enschede-west ‘landen’. De doelstelling voor Enschede-west, opgenomen in de toekomstvisie, is een duurzame ontwikkeling van de economie, een forse groei van de werkgelegenheid en een gezond investeringsklimaat voor ondernemers. Om aan deze doelsteling invulling te geven is voor Enschede-west een Masterplan opgesteld. Dit Masterplan, door de gemeenteraad vastgesteld op 30 maart 2009, bevat een visie op de ontwikkeling van Enschede-west en de bedrijventerreinen die daar onderdeel van uitmaken. Daarnaast is een integrale projectenagenda opgenomen om deze visie vorm te geven. Waar mogelijk is hierbij aangesloten op bestaande ideeën, plannen of ontwikkelingen en waar nodig worden deze bijgestuurd om voor het totale gebied een hogere meerwaarde te ontwikkelen.

In dit door de gemeenteraad vastgestelde masterplan zijn de deelgebieden Havengebied-haven, Havengebied Twekkeler Es en Havengebied -Vredestein, tesamen het Havengebied, aangemerkt als bedrijventerreinen met het profiel A. Op deze terreinen ligt de nadruk op 'machines, productie en proces'. Op basis van de kaders uit dit Masterplan worden in een periode van naar verwachting 10 tot 15 jaar, projectgewijs herstructureringsprojecten per deelgebied uitgevoerd. Centrale doelstelling is het herontwikkelen van het Havengebied tot een concurrerend bedrijventerrein voor tenminste de komende dertig jaar.

Sinds vaststelling van het Masterplan zijn meerdere deelprojecten opgepakt en inmiddels voor een groot deel afgerond. Dit betreft:

  • Project Verbetering Handelskade inclusief verbetering infrastructuur;
  • Project Herstructurering De Ossenboer;
  • Project Herstructurering (en uitgifte van grond) zuidzijde H. ter Kuilestraat;
  • Project Woonarken;
  • Project Binnenhaven e.o.

2.4.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" is niet in strijd met de uitgangspunten zoals die in het gemeentelijk beleid zijn verwoord en vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke Structuur

Aan het begin van de 20e eeuw is het Twentekanaal tussen Zutphen en Enschede aangelegd, grotendeels met de hand gegraven door arbeiders afkomstig uit de textielindustrie. Vanaf 1936 varen de eerste schepen naar Enschede. Transport- en opslagbedrijf Sesam NV was een van de eerste en belangrijkste bedrijven die zich vestigt in de haven. In 1947 komt daar bandenfabriek Vredenstein bij, die voor veel werkgelegenheid in Enschede zorgt. Dit is het begin van de ontwikkeling van het bedrijventerrein rondom de haven. Enkele oude bos-elementen, zoals het bosje aan de ir Schiffstraat, zijn restanten van het landschap voordat het gebied als bedrijventerrein in gebruik werd genomen. In het havengebied zijn nog enkele van deze oude boselementen te vinden.

Het Havengebied is gelegen aan de westzijde van Enschede, centraal tussen de Enschede en Hengelo. Het Twentekanaal kenmerkt het Havengebied en verbindt daarmee Enschede over water met Hengelo en andere steden in de regio.

De Westerval verbindt het Havengebied enerzijds met de A35 en anderzijds met de Singel. De A35 is samen met de A1 een zeer belangrijke verkeersader voor de regio Twente. De Singel is van groot belang voor de interne ontsluiting van de stad. Aan de Westerval liggen ook de bedrijvenlocaties Josink Es en Marssteden. In de toekomst kunnen de locaties Kop van Marssteden en de Usseleres ook als bedrijventerreinen ontwikkeld worden.

De Auke Vleerstraat begrenst het Havengebied aan de westzijde. Dit is een belangrijke verbinding tussen de Westerval en het Kennispark Twente. Dit is een innovatiecampus waaronder ook het B&S park en de Universiteit Twente vallen. Dit zijn belangrijke economische pijlers voor de stad. Deze werkgebieden hebben geen ruimtelijke relatie met het Havengebied. Echter de bedrijven in het Havengebied grenzend aan de Auke Vleerstraat zijn wel belangrijke zichtlocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0006.jpg"

Afbeelding 1

Aan de noordzijde wordt het Havengebied begrenst door de spoorlijn Enschede/Hengelo, die zorgt voor een goede treinverbinding met het nationale spoorwegennet. Het spoor ligt een dijklichaam, waardoor dit een visuele barrière vormt, met name vanuit de naastgelegen woonwijk Twekkelerveld.

De hoofdstructuur van het Havengebied wordt enerzijds bepaald door de twee havenarmen en anderzijds door belangrijkste wegen: de Hendrik ter Kuilestraat, Kanaalstraat en de Ir ELC Schiffstraat. De knooppunten die ontstaan waar een weg het water kruist of passeert geven aanleiding tot het creëren van een bijzondere plek. De handelskade is zo'n prominente plek in gebied. Hier trekken de grote hijskranen de aandacht, is een houten steiger aanwezig om bij het water te kunnen komen en er is een horecavoorziening gesitueerd. Er is wijds zicht over het water, dit geldt ook voor de kop van de 2e havenarm en de brug van de Auke Vleerstraat over het kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0007.jpg"

Afbeelding 2

Er zijn in het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" 4 deelgebieden te onderscheiden. Als eerste onderscheidt zich het terrein van Vredestein door de aanwezigheid van grootschalige gebouwen en grote onbebouwde ruimtes. Het gebied rondom de havenarmen kenmerkt zich ook door grootschalige bebouwing, maar minder groot als de bebouwing van Vredestein. Er komt ook veel goederenopslag in de openlucht voor. De kopse kanten van de bebouwing zijn hier veelal gericht op de haventakken. Bedrijven kunnen zich presenteren aan het water en sommigen maken gebruik van een kade. Niet overal vormt de bebouwing een wand langs het water, met name bij de kavels aan de Kanaalstraat ontbreekt bebouwing en 'vallen er gaten'. Het gebied tussen de Ir ELC Schiffstraat, de Hendrik ter Kuilestraat en de Auke Vleerstraat wordt 'de Twekkeleres' genoemd en heeft een kleinschalige bebouwingsstructuur. Er is hier relatief veel detail- en groothandel te vinden. Dit deelgebied wordt ontsloten door een aantal straten die liggen tussen de Ir ELC Schiffstraat en de Hendrik ter Kuilestraat in noordzuid richting. Het gedeelte langs het spoor en de Westerval wordt ook gekenmerkt door kleinschalige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0008.jpg"

Afbeelding 3

Verkeersstructuur

In het Mobiliteitsplan 2004-2015 zijn de wegen van de gemeente Enschede gecategoriseerd. De wegen die van directe en grote betekenis zijn voor het Havengebied zijn de aan het gebied grenzende Westerval en Auke Vleerstraat. De Westerval is in het Mobiliteitsplan aangewezen als 'stroomweg' (100 km/uur) en de de Auke Vleerstraat als verkeersader. Deze wegen vormen de verbinding met het landelijk hoofdwegennet (Rijksweg 35).

Binnen het plangebied zijn de Hendrik ter Kuilestraat en de Parkweg aangewezen als verkeersaders en spelen een belangrijke rol in de doorstroming van het verkeer in het gehele stedelijke netwerk. Daarnaast vervullen laatstgenoemde wegen eveneens een functie in de afwikkeling van het plaatselijke verkeer.

De overige wegen in het plangebied dienen ter ontsluiting van de verschillende deelgebieden in het Havengebied. Binnen deze laatste groep onderscheiden de Kanaalstraat, de Ir. Schiffstraat/De Hoeveler en in mindere mate de Twekkeleres zich door hun ontsluitende functie voor het gehele Havengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0009.jpg"

Afbeelding 4

Openbaar vervoer

Het Havengebied is per openbaar vervoer slechts beperkt ontsloten.

Het dichtstbij gelegen spoorwegstation is de halte 'Enschede-Drienerlo' op het Business and Science Park, een bedrijventerrein gelegen ten noord-westen van het Havengebied. De afstand van dit station tot de dichtstbijgelegen bebouwing op het Havengebied bedraagt ongeveer 550 meter.

Het Havengebied wordt per bus bediend door lijn 6 die éénmaal per uur vanaf het station Centraal in Enschede, via het Havengebied (Kanaalstraat, Auke Vleerstraat, Twekkeler-es en Hendrik ter Kuilestraat) en industrieterrein de Marssteden naar Boekelo rijdt.

Daarnaast voert Regiotaxi Twente op telefonische afroep een dienst uit voor ritten naar en van het Havengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0010.jpg"

Afbeelding 5

Fietsnetwerk

Ten behoeve van het fietsverkeer is de 'Fietsvisie 2012-2020' vastgesteld, waarin de gewenste fietsstructuren zijn aangegeven. Het primaire fietsnetwerk – het fietsnetwerk langs hoofdwegen - in en rond het Havengebied bestaat uit fietsvoorzieningen langs de Auke Vleerstraat, Hendrik ter Kuilestraat en Parkweg.
Naast dit primaire netwerk wordt ook een ontvlochten fietsnetwerk opgebouwd dat bestaat uit fietsroutes die niet via hoofdwegen lopen. In het Havengebied maakt de Kanaalstraat onderdeel uit van dit ontvlochten fietsnetwerk. Er vindt nog onderzoek plaats of de Lonnekerbrugstraat eveneeens hiertoe moet behoren of dat er vanuit het Havengebied aansluiting gezocht wordt op de fietssnelweg F35 die via de Twekkelerzoom loopt.
Voor fijnmaziger ontsluiting en verbinding is tenslotte een aanvullend fietsnetwerk aangewezen; voor het Havengebied zijn daarvoor de fietsvoorziening langs de Ir. Schiffstraat/De Hoeveler opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0011.jpg"

Afbeelding 6

Parkeren

Het parkeren in het Havengebied vindt grotendeels op eigen terrein of op parkeervoorzieningen langs wegen plaats. Door verschillende omstandigheden kan de situatie zich voordoen dat de parkeerbehoefte groter is dan de aanwezige parkeergelegenheid. Om bedrijven in de gelegenheid te stellen toch in hun parkeerbehoef- te te voorzien wil de gemeente onder voorwaarden toestaan dat er parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in de wegbermen op het Havengebied. In principe is dit onder voorwaarden toegestaan op alle wegen in het Havengebied met uitzondering van de Auke Vleerstraat, Hendrik ter Kuilestraat en Parkweg.

In het voorliggende bestemmingsplan hebben nagenoeg alle wegen de bestemming "Verkeer" (m.u.v. de Borstelweg) waar de aanleg van parkeervoorzieningen in de bermen tot de mogelijkheden behoort, dus ook langs de Auke Vleerstraat, Hendrik ter Kuilestraat en de Parkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0012.jpg"

Afbeelding 7

Groenstructuur

Een kwalitatief goede groenstructuur geeft een enorme meerwaarde aan de beleving van een gebied. Beplanting verzacht de overwegend stenige en 'harde' uitstraling van een bedrijventerrein. Daarnaast versterkt groen de stedenbouwkundige en infrastructurele structuur. In het Havengebied bestaat de hoofdgroenstructuur uit een aantal lijnen gekoppeld aan de belangrijkste infrastructuur. Deze groenstructuur is op veel plekken wel versnipperd doordat groenstroken verhard zijn ten behoeve van aangrenzende bedrijvigheid. Dit is met name aan de Ir ELC Schiffstraat en de Kanaalstraat aan de orde. Er zijn ook een aantal restanten bos in het Havengebied aanwezig die nog een zekere ecologische waarde hebben. Uit ecologisch onderzoek komt naar voren dat in ieder geval in twee van deze oude boselementen een vleermuizen kolonie is aangetroffen. Het gaat om het bosje aan de Ir ELC Schiffstraat en het bosje ten zuiden van Het Lenfert. De vleermuizen gebruiken de groenstructuren als wegbeplanting om zich op te oriënteren. Ook andere soorten als bosuil en steenmarter zijn aangetroffen in de oude boselementen.

In 2007 is de visie 'Groen Havengebied' vastgesteld. Op basis van een inventarisatie is aangewezen welke groengebieden gehandhaafd worden en welke locaties als bedrijventerrein ontwikkeld kunnen worden. Dit is op bijgevoegd kaartje te zien. Groen wat hiervoor moest zijn elders in het Havengebied gecompenseer. De locaties die hiervoor zijn aangewezen zijn: bomenstructuur langs de Ir Schiffstraat, bomen en heesters langs de Binnenhaven en bomen en bosplantsoen langs de Lonnekerbrugstraat.

Naast de functie van beleving en structureren heeft groen ook een recreatieve (gebruiks-) functie. Op wens van , de werknemers is vanuit het project Leefbaarheid Havengebied wandelpadenaangelegd.In het bestaande groen en is bij de kop van de 2e havenarm een ontmoetingsplek gecreeërd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0013.jpg"

Afbeelding 8

3.2 Functionele Structuur

Bedrijven:

Het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door bedrijvigheid. Het gaat hierbij om een mix van zowel grootschalige bedrijvigheid als ook kleinschalig en bedrijvigheid in diverse milieucategorieën. Er is sprake van leegstand in met name oudere bedrijfspanden. Via de herstructureringsprojecten heeft er echter ook veel 'kavelruil' plaatsgevonden en hebben een groot aantal ondernemers flink in hun panden geïnvesteerd.

De plaatsen waar grootschalig goederen in de open lucht worden opgeslagen, komen voor een groot deel overeen met die plaatsen in het havengebied die in aanmerking komen voor intensivering van het ruimte- gebruik. Met uitzondering van de (huidige) buitenopslag aan de De Ossenboer, het gebied waar ooit ruimte was gereserveerd voor de aanleg van een derde haventak, vindt de buitenopslag hoofdzakelijk plaats langs de beide haventakken.

Wonen:

In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich relatief weinig (burger)woningen. Deze functie concentreert zich hoofdzakelijk in het meest oostelijk deel van dit bestemmingsplan, in de omgeving van de Borstelweg- Parkweg-Volksparksingel. Daarnaast bevinden zich verspreid in het havengebied een aantal bedrijfswoningen.Momenteel bevinden zich op dit industrieterrein geen woonboten meer.

Recreatie:

Het is bijna vanzelfsprekend dat het element water in het havengebied een grote aantrekkingskracht uitoefent op de bewoners van Enschede aangezien er in de stad en omgeving nauwelijks grote wateroppervlaktes aanwezig zijn. Aan de Handelskade Zuid, ten noorden van de Hendrik ter Kuilestraat, bevindt zich een kleine jachthaven voor de pleziervaart. Ook zijn hier voorzieningen om plezierboten te repareren en te overwinteren. Onlangs is, om de recreatieve functie van het havengebied met betrekking tot het element water te verhogen, de Handelskade Zuid opnieuw bestraat en ingericht en is het voor de pleziervaart mogelijk om via een aangelegde vlonder aan deze kade aan te leggen. De bestaande kleinschalige horecavoorziening draagt bij aan de recreatieve functie van dit gebied.

Tot voor enige jaren legde aan deze kade ook de plezierboot van het pretpark De Waarbeek uit Hengelo aan. Om verschillende redenen is deze verbinding voor het toerische verkeer gestaakt. Het ligt overigens in de bedoeling om vanaf 2015 weer geregeld tussen De Waarbeek en de haven van Enschede te varen waardoor de recreatieve betekenis van het gebied aan de Handelskade Zuid toeneemt.

Aan de Auke Vleerstraat aan de westzijde van het plangebied, ter hoogte van de brug over het Twentekanaal, bevinden zich aan de zuidzijde van het kanaal de opstallen en aanlegsteigers van een roeivereniging. Een andere roeivereniging is gevestigd aan de Ir. E.L.C. Schiffstraat, nabij de kruising van deze straat met De Hoeveler. Verder heeft een lokale visvereniging ligplaatsen in de haven.

In het oostelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan en min of meer buiten het eigenlijke havengebied gelegen, is aan de Parkweg een voorziening aanwezig in de vorm van een sportschool.

Overigens is het vanzelfsprekend dat de recreatieve functie van het havengebied en aangrenzende bedrijventerreinen een ondergeschikte functie betreft en deze bedrijventerreinen primair een bedrijfsfunctie behouden.

Groothandel en detailhandel:

Verspreid over het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich een aantal groothandels- en detailhandelsbedrijven. Met name de aanwezigheid van detailhandel heeft veel invloed op de verkeersstromen binnen het plangebied, omdat deze functie in de praktijk meer bezoekers trekt dan de reguliere bedrijvigheid. Deze vormen van detailhandel zijn overigens redelijk over het plangebied verspreid. Opvallend is dat een relatief groot deel van de bedrijven naast hun bedrijfsmatige hoofdactiviteit, handel van hun produktenl als nevenactiviteit heeft

3.3 Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0014.jpg"

De kernboodschap

Door het verleggen van de focus op de bestaande stad speelt erfgoed een steeds prominentere rol in de ontwikkeling van de hedendaagse stad. Voor veel grote beeldbepalende gebouwen en veel maatschappelijk vastgoed dreigt leegstand en achterstallig onderhoud. Enschede heeft dit opgepakt en een nieuwe oriëntatie op de identiteitsdragers bepaald.

De stad heeft groot belang dat bewoners trots zijn op de identiteit van hun stad. Bewoners die trots zijn op hun vertrouwde leefomgeving zijn meer bereid om zich in te spannen. Tevens blijkt erfgoed een belangrijke vestigingsfactor voor een nieuwe generatie stadsbewoners, voor opkomende bedrijven in de dienstverlening en ook voor recreatie en toerisme. Omdat het maatschappelijk belang hoog is, ligt hier dus een taak voor de overheid.

Enschede wil minder regels waaraan getoetst wordt en meer ruimte voor initiatieven. Tegelijkertijd kennen wij de zorgen om ons erfgoed als een cultuurhistorisch gebouw gesloopt dreigt te worden. De dreigende sloop wordt pas openbaar als een proces van planvorming al ver gevorderd is. Daarom heeft Enschede een cultuurhistorisch beleid dat leidt tot een tijdige samenwerking tussen burgers, ondernemers en de gemeente met een afweging op maat.

De cultuurhistorische waardenkaart

De basis voor het cultuurhistorisch beleid is een waardenkaart opgesteld voor de hele stad en het buitengebied van Enschede. Deze waardenkaart is gebaseerd op bestaande inventarisaties en bestaande onderzoeken. In de waardenkaart zijn alle objecten en structuren opgenomen die eerder dan 1965 zijn gebouwd. De waardenkaart is dynamisch en zal tot een dialoog met de stad leiden wat in de loop der jaren wel of niet op deze kaart opgenomen of verwijderd dient te worden.

In de waardenkaart zijn infrastructuurlijnen, gebouwen, bijzondere objecten en gebieden gewaardeerd. Gebouwen en objecten zijn globaal gewaardeerd en niet op de specifieke kenmerken. Er is dus niet gewaardeerd welke elementen een gebouw waardevol maken. De waardering is ingedeeld in hoge attentiewaarden en attentiewaarden. Een element heeft een hoge attentiewaarde als het op een criterium heel hoog scoort of bovengemiddeld scoort op alle criteria. Een gemiddelde score resulteert in een attentiewaarde. Ook deze elementen hebben zeker cultuurhistorische waarde. Niet alle 1000 gebouwen uit de MIP inventarisatie zijn afzonderlijk beoordeeld. Omdat deze gebouwen in de jaren '80 geen status als monument hebben gekregen, hebben de objecten algemeen geen hoge attentiewaarde gekregen. Dat leverde niet altijd het juiste beeld op. Bij ontwikkelingen zal met dit feit rekening worden gehouden.

Voor de gebieden is de CBS indeling gekozen als begrenzing. Niet alles binnen een CBS gebied heeft dezelfde waarde, ook hier dient nog nader worden gekeken en eventueel een gebied worden verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0015.jpg"

Afbeelding waardenkaart

De elementen zijn beoordeeld op de criteria kenmerkendheid, zeldzaamheid, gaafheid en ensemblewaarde.

  • Kenmerkendheid: van betekenis voor de ontstaansgeschiedenis van Enschede
  • Zeldzaamheid: op lokaal, regionaal en nationaal vlak
  • Gaafheid: niet mooi en lelijk maar authentiek en origineel, rijk aan details
  • Ensemblewaarde: grote onderlinge samenhang

De ambitie en doelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0016.jpg"

Afbeelding structuurvisiekaart

  • Koesteren

Het doel is dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het uitgangspunt behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden wordt vertaald naar het bestemmingsplan.

Een karakteristiek pand is geselecteerd vanwege de rol die het pand speelt in het stadsbeeld en voor het karakter van een wijk. Samen met monumenten representeren deze panden het historische stadsbeeld. Cultureel erfgoed in een wijk vertegenwoordigt de ontwikkelingsgeschiedenis en is daarmee een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van een gebied. Mensen hechten aan hun wijk omdat zij de ontwikkeling hebben meegemaakt of bewust voor de kwaliteiten hebben gekozen. Cultuurgeschiedenis is daarvan een belangrijk onderdeel.

Enschede wil haar cultuurhistorische identiteiten en dragers behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Dit ambitieniveau noemen we “koesteren”. In het stedelijk gebied speelt dit vooral in het binnensingelgebied en langs de hoofdstructuur. Ingezet wordt op actieve samenwerking met initiatiefnemers om behoud door ontwikkeling te faciliteren. Het cultuurhistorisch beleid zoekt hierbij nadrukkelijk de koppeling met ruimtelijke ontwikkeling, stedenbouw en landschapsontwikkeling.

Het gebied rondom de Borstelweg heeft cultuurhistorische waarde vanwege de bebouwingsstructuur als een dorps lint. Er staan woonhuizen uit de periode 1910-1930. Opvallend gelegen is de Volksparkschool (openbare lagere school) aan het einde van de Borstelweg en tevens grenzend aan de Volksparksingel. Het gebouw dateert uit het eerste kwart van de 20e eeuw en is een gemeentelijk monument. Deze school is van algemeen belang vanwege de architectonische en stedenbouwkundige waarden die tot uitdrukking komen in het type openbare, lagere school, de beeldbepalende ligging en de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.

Langs de Volksparksingel staat een aantal stadsvilla's die kenmerkend zijn voor de bebouwing langs de Singels van Enschede.

  • Basishouding

Niet alle aangetroffen waarden worden vertaald naar het bestemmingsplan. Voor deze gebieden heeft Enschede een basishouding geformuleerd.

Weten van de cultuurhistorische waarden, herkennen van deze waarden en ermee bewust omgaan, is de basishouding die wij nastreven. Wij willen dit zelfs doen als het niet in de waardenkaart is opgenomen. Het opstellen van een (cultuurhistorische) ruimtelijke analyse bij nieuwe ontwikkeling dient ter inspiratie en verhoogt de kwaliteit van plannen. Oog voor cultuurhistorie leidt tot beter herkenbare plannen die bijdragen aan de identiteit van Enschede en breed draagvlak creëren. Wij willen deze werkwijze niet voorschrijven. Wel willen wij er naar streven deze basishouding te verankeren in het ontwikkelingsproces van Enschede.

De aanleg en structuur van de twee havenarmen is kenmerkend voor de periode van na de oorlog, waarin Enschede zich ook op andere industrie ging richten dan alleen de textielindustrie. De aanwezigheid van een haven was belangrijk voor de economische ontwikkeling van Enschede en dit werd zo zorgvuldig mogelijk ingepast in het bestaande stedelijk weefsel van die tijd. Aan de haven kwamen verschillende percelen voor bedrijven met plek voor installaties en bedrijfshallen. De haven heeft voornamelijk waarde door de kenmerkende stedenbouwkundige structuur (vorkstructuur van de haven) en de manier waarop het bedrijventerrein daaraan gepositioneerd werd. Op gaafheid scoort de structuur van de haven redelijk hoog, waardoor het gebied attentiewaarde heeft.

De villa aan de Hendrik ter Kuilestraat, gelegen aan het water, was de woning van de havenmeester, gebouwd in 1928. Aan de Binnenhaven ligt een aantal panden, gebouwd in de periode 1950-1960, met attentiewaarde. Het gaat onder andere om een zeefdrukfabriek, een portiershuisje van Sesam en andere bedrijfsgebouwen. Een oude machinefabriek uit 1962 genaamd 'Rondhuis' is te vinden aan de Lonnekerbrugstraat en een tankopslag van Avia aan de Kanaalstraat.

3.4 Monumenten

Monumenten in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" bevindt zich aan de Borstelweg 29 een gemeentelijk monument. Het is het enige monument in het plangebied van dit bestemmingsplan.

Het gaat hierbij om de Volksparkschool die is gebouwd in het eerste kwart van de 20e eeuw. De school is opvallend gelegen aan de oostzijde van de Borstelweg en ten westen van de Volksparksingel.

Beschrijving:

De school is opgetrokken vanuit een rechthoekige plattegrond in baksteen, over één bouwlaag en heeft een met pannen gedekt schilddak. Daaronder bevindt zich een goot op houten gootklossen.

De ingangspartij bevindt zich in de middenas van de voorgevel en wordt geflankeerd door twee erkers met bovenlicht. De voordeur is omgeven door een venster met houten kozijnen en roedeverdeling. Daarboven een tegeltableau met het opschrift 'Openbare lagere school'. In het rechtopgaande gevelstuk bevinden zich twee halfronde driedelige vensters met houten kozijnen en roedeverdeling. De voorgevel wordt beëindigd door opgemetselde torentjes aan weerszijden en een frontachtige vorm in de middenas.

De dakvlakken aan de zijgevels bevatten vier dakkapellen, waarvan de eerste en de laatste de onderdorpel hebben ter hoogte van de dakrand. De middelste twee zitten hoger in het dakvlak en bevatten ieder drie vensters met houten kozijnen. In de zijgevels bevinden zich op de begane grond vier vensterpartijen, samengesteld uit drie delen onder strek en met een roedeverdeling en bovenlicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0017.jpg"

Waardering monument:

De Volksparkschool is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden die tot uitdrukking komen in:

  • het type openbare lagere school uit het eerste kwart van de 20e eeuw;
  • de beeldbepalende ligging aan de Borstelweg aan de zijde van het Volkspark;
  • de gaafheid van de hoofdvorm en de detaillering.

3.5 Archeologie

Op de archeologische verwachtingskaart zijn archeologische vondsten, archeologisch waardevolle terreinen en de ligging van gebieden met een hoge, een middelhoge en een lage verwachtingswaarde weergegeven.

Archeologie en het plangebied "Havengebied - Westerval Noord"

Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de Gemeente Enschede blijkt dat het gebied “Havengebied – Westerval Noord” vooral een middelhoge archeologische verwachtingswaarde met daarnaast gebieden met een hoge verwachtingswaarde. Dit zijn de zogenaamde “archeologische onderzoeksgebieden”.

Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt binnen het plangebied grotendeels het beleidstypen de onderzoeksgebieden A en B. Voor gebieden die vallen onder het beleidstype "Onderzoeksgebied B" is het noodzakelijk dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht wordt opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. In het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" is deze onderzoeksverplichting geborgd in de planregels en via aanduidingen op de verbeelding.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van de archeologie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. In het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten en waardevolle archeologische terreinen waarvoor een bescherming via het bestemmingsplan noodzakelijk is. Mochten in het gebied bij activiteiten met bodemverstoring toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de monumentenwet een meldingsplicht bij de gemeente. Het archeologische onderzoeksproces treedt dan alsnog in werking.

Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt waarvoor een archeologisch onderzoek verplicht is gesteld kan volstaan worden met het opnemen van de gebruikelijke bepalingen ten aanzien van archeologie in de planregels.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied gerealiseerd zullen worden en waarvoor in dit bestemmingsplan een passende bestemmingsregeling is opgenomen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat is beschreven in de Structuurvisie en/of andere ruimtelijk relevante gemeentelijke beleidsnota's.

4.1 Projecten En Nieuwe Initiatieven

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Uitgangspunt voor de vervaardiging van het bestemmingsplan is een actuele planologisch-juridische regeling te geven voor het gebied Havengebied-Westerval Noord in het kader van de wettelijke verplichting voortvloeiende uit de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast worden met het geldende bestemmingsplan strijdige situaties middels dit nieuwe bestemmingsplan niet gelegaliseerd.

4.2 Ontwikkelingsmogelijkheden Bestaande Bebouwing

Met het programma 'Economie en Werk' en de economische visie 'Enschede in sterk Twente' (2012) blijft het creëren van fysieke ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda staan waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels/terreinen en om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Hiermee volgen wij de ladder voor duurzame verstedelijking. Ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid is nodig voor het uitvoeren van de Toekomstvisie: behoud van het bestaande en ruimte geven aan vernieuwing. Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad/regio en een stevige economische basis wordt gelegd.

De gemeenten van de Netwerkstad Twente hebben in 2010 gezamenlijk een bedrijventerreinenvisie opgesteld. Er is voor gekozen om via het nauw op elkaar afstemmen van de ontwikkeling van bedrijventerreinen,overcapaciteit te voorkomen. Doel is om alle typen bedrijvigheid in de gemeente te accommoderen. In 2013 heeft een herijking van de bedrijventerreinenvisie Netwerkstad plaatsgevonden. De conclusie van de herijking was dat er kwantitatief voldoende aanbod is van bedrijventerreinen in de Netwerkstad. In beide visies nam herstructurering van bestaande terreinen een belangrijke plaats in om onder meer nieuwe uitleglocaties te voorkomen. Nu wordt er weer een herijking opgesteld, deze keer op regionaal niveau.


Voor Enschede is het Havengebied een belangrijke locatie: zij is het grootste en oudste bedrijventerrein in de stad en biedt veel werkgelegenheid. Mede hierom is in 2005 overgegaan tot actieve herstructurering van het gebied waarbij ook veel aandacht is geweest voor het stimuleren van goederenvervoer over water. Het Havengebied maakt ook deel uit van de Twentse havens die qua beheer zijn ondergebracht in het Gemeenschappelijk Havenbeheer Twentekanalen. Daarmee maakt zij deel uit van het logistieke netwerk Oost-Nederland.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Aan het begin van de 20e eeuw is het Twentekanaal tussen Zutphen en Enschede aangelegd, grotendeels met de hand gegraven door arbeiders afkomstig uit de textielindustrie. Vanaf 1936 varen de eerste schepen naar Enschede. Transport- en opslagbedrijf Sesam NV was een van de eerste en belangrijkste bedrijven die zich vestigt in de haven. In 1947 komt daar bandenfabriek Vredenstein bij, die voor veel werkgelegenheid in Enschede zorgt. Dit is het begin van de ontwikkeling van het bedrijventerrein rondom de haven. Enkele oude bos-elementen zoals het bosje aan de ir Schiffstraat zijn restanten van het landschap voordat het gebied als bedrijventerrein in gebruik werd genomen. In het havengebied zijn nog enkele van deze oude boselementen te vinden.

Het Havengebied is gelegen aan de westzijde van Enschede, centraal tussen de Enschede en Hengelo. Het Twentekanaal kenmerkt het Havengebied en verbindt daarmee Enschede over water met Hengelo en andere steden in de regio maar ook met de havens van Rotterdam en Amsterdam.

De Westerval verbindt het Havengebied enerzijds met de A35 en anderzijds met de Singel. De A35 is samen met de A1 een zeer belangrijke verkeersader voor de regio Twente. De Singel is van groot belang voor de interne ontsluiting van de stad. Aan de Westerval liggen ook de bedrijvenlocaties Josink Es en Marssteden. In de toekomst kunnen de locaties Kop van Marssteden en de Usseleres ook als bedrijventerreinen ontwikkelt worden.

De Auke Vleerstraat begrenst het Havengebied aan de westzijde. Dit is een belangrijke verbinding tussen de Westerval en het Kennispark Twente. Dit is een innovatiecampus waaronder ook het B&S park en de Universiteit Twente vallen. Dit zijn belangrijke economische pijlers voor de stad. Deze werkgebieden hebben geen ruimtelijke relatie met het Havengebied. Echter de bedrijven in het Havengebied grenzend aan de Auke Vleerstraat zijn wel belangrijke zichtlocaties.

Afbeelding 1 Ligging

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0018.jpg"

Aan de noordzijde wordt het Havengebied begrenst door de spoorlijn Enschede/Hengelo, die zorgt voor een goede treinverbinding met het nationale spoorwegennet. Het spoor ligt op een dijklichaam, waardoor dit een visuele barrière vormt, met name vanuit de naastgelegen woonwijk Twekkelerveld.

De hoofdstructuur van het Havengebied wordt enerzijds bepaald door de twee havenarmen en anderzijds door belangrijkste wegen: de Hendrik ter Kuilestraat, Kanaalstraat en de Ir ELC Schiffstraat. De knooppunten die ontstaan waar een weg het water kruist of passeert geven aanleiding tot het creëren van een bijzondere plek. De handelskade is zo'n prominente plek in gebied. Hier trekken de grote hijskranen de aandacht, is een houten steiger aanwezig om bij het water te kunnen komen en er is een horecavoorziening gesitueerd. Er is wijds zicht over het water, dit geldt ook voor de kop van de 2e havenarm en de brug van de Auke Vleerstraat over het kanaal.

Afbeelding 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0019.jpg"

Er zijn 4 deelgebieden te onderscheiden. Als eerste onderscheidt zich het terrein van Vredenstein door de aanwezigheid van grootschalige gebouwen en grote onbebouwde ruimtes. Het gebied rondom de havenarmen kenmerkt zich ook door grootschalige bebouwing, maar minder groot als de bebouwing van Vredenstein. Er komt ook veel goederenopslag in de openlucht voor. De kopse kanten van de bebouwing zijn hier veelal gericht op de haventakken. Bedrijven kunnen zich presenteren aan het water en sommigen maken gebruik van een kade. Niet overal vormt de bebouwing een wand langs het water, met name bij de kavels aan de Kanaalstraat ontbreekt bebouwing en 'vallen er gaten'. Het gebied tussen de Ir ELC Schiffstraat, de Hendrik ter Kuilestraat en de Auke Vleerstraat wordt 'Twekkeleres' genoemd en heeft een kleinschalige bebouwingsstructuur. Er is hier relatief veel detail- en groothandel te vinden. Dit deelgebied wordt ontsloten door een aantal straten die liggen tussen de Ir ELC Schiffstraat en de Hendrik ter Kuilestraat in noordzuid richting. Het gedeelte langs het spoor en de Westerval wordt ook gekenmerkt door kleinschalige bebouwing.

Afbeelding 3 De deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0020.jpg"


Verkeersstructuur

In het Mobiliteitsplan 2004-2015 zijn de wegen van de gemeente Enschede gecategoriseerd. De wegen welke van directe en grote betekenis zijn voor het Havengebied zijn de aan het gebied grenzende Westerval en Auke Vleerstraat. De Westerval is in het Mobiliteitsplan aangewezen als 'stroomweg'(100 km/uur) en de Auke Vleerstraat als verkeersader. Deze wegen vormen de verbinding met het landelijk hoofdwegennet (Rijksweg 35).

Binnen het plangebied zijn de Hendrik ter Kuilestraat en Parkweg aangewezen als verkeersaders en spelen een belangrijke rol in de doorstroming van het verkeer in het gehele stedelijke netwerk. Daarnaast vervullen laatstgenoemde wegen eveneens een functie in de afwikkeling van het plaatselijke verkeer.

De overige wegen in het plangebied dienen ter ontsluiting van de verschillende deelgebie-den in het Havengebied. Binnen deze laatste groep onderscheiden de Kanaalstraat, Ir. Schiffstraat/De Hoeveler en in mindere mate de Twekkeleres zich door hun ontsluitende functie voor het gehele Havengebied.

Afbeelding 4 Wegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0021.jpg"

Waterwegen


In de afgelopen jaren is veel geinvesteerd in het gebruik van het kanaal voor vervoer van goederen. In het Havengebied is 1500 strekkende meter nieuwe kade aangelegd, verdeeld over het gehele gebied. Daarnaast is de gehele haven gebaggerd en zijn de oevers opgeknapt. Met Rijkswaterstaat en de andere havengemeenten in de regio zal binnenkort worden gestart aan het verbreden en verdiepen van de gehele Twentekanalen (V-a krap) Ook zullen alle sluizen worden gerenoveerd of uitgebreid (sluis Eefde). Via 'bediening op afstand' kunnen de sluizen vanaf 2018 nagenoeg 24/7 worden gebruikt.

Openbaar vervoer

Het Havengebied is per openbaar vervoer slechts beperkt ontsloten. Het dichtstbij gelegen spoorwegstation is de halte 'Enschede-Drienerlo' op het Business and Science Park, een bedrijventerrein gelegen ten noord-westen van het Havengebied.

De afstand van dit station tot de dichtstbijgelegen bebouwing op het Havengebied bedraagt ongeveer 650 meter.

Het Havengebied wordt per bus bediend door lijn 6 die éénmaal per uur vanaf het station Centraal in Enschede, via het Havengebied (Kanaalstraat, Auke Vleerstraat, Twekkeler-es en Hendrik ter Kuilestraat) en industrieterrein de Marssteden naar Boekelo rijdt.

Daarnaast voert Regiotaxi Twente op telefonische afroep een dienst uit voor ritten naar en van het Havengebied.

Afbeelding 5 Treinverbinding en busroute

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0022.jpg"

Fietsnetwerk

Ten behoeve van het fietsverkeer is de 'Fietsvisie 2012-2020' vastgesteld, waarin de gewenste fietsstructuren zijn aangegeven. Het primaire fietsnetwerk – het fietsnetwerk langs hoofdwegen - in en rond het Havengebied bestaat uit fietsvoorzieningen langs de Auke Vleerstraat, Hendrik ter Kuilestraat en Parkweg.
Naast dit primaire netwerk bestaat wordt ook een ontvlochten fietsnetwerk opgebouwd dat bestaat uit fietsroutes welke niet via hoofdwegen lopen. In het Havengebied maakt de Kanaalstraat onderdeel uit van dit ontvlochten fietsnetwerk. Er vindt nog onderzoek plaats of de Lonnekerbrugstraat eveneeens hiertoe moet behoren of dat er vanuit het Havengebied aansluiting gezocht wordt op de fietssnelweg F35 die via de Twekkelerzoom loopt.
Voor fijnmaziger ontsluiting en verbinding is tenslotte een aanvullend fietsnetwerk aangewezen; voor het Havengebied zijn daarvoor de fietsvoorziening langs de Ir. Schiffstraat/De Hoeveler opgenomen.

Afbeelding 6 fietsnetwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0023.jpg"

Parkeren

Het parkeren in het Havengebied vindt grotendeels op eigen terrein of op parkeervoorzieningen langs wegen plaats. Door verschillende omstandigheden kan de situatie zich voordoen dat de parkeerbehoefte groter is dan de aanwezige parkeergelegenheid. Om bedrijven in de gelegenheid te stellen toch in hun parkeerbehoefte te voorzien wil de gemeente onder voorwaarden toestaan dat er parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in de wegbermen op het Havengebied. In principe is dit onder voorwaarden toegestaan op alle wegen in het Havengebied met uitzondering van de Auke Vleerstraat, Hendrik ter Kuilestraat en Parkweg.

Afbeelding 7

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0024.jpg"

Groenstructuur

Een kwalitatief goede groenstructuur geeft een enorme meerwaarde aan de beleving van een gebied. Beplanting verzacht de overwegend stenige en 'harde' uitstraling van een bedrijventerrein. Daarnaast versterkt groen de stedenbouwkundige en infrastructurele structuur. In het Havengebied bestaat de hoofdgroenstructuur uit een aantal lijnen gekoppeld aan de belangrijkste infrastructuur. Deze groenstructuur is op veel plekken wel versnippert doordat groenstroken verhard zijn tbv aangrenzende bedrijvigheid. Dit is met name aan de Ir ELC Schiffstraat en de Kanaalstraat aan de orde. Er zijn ook een aantal restanten bos aanwezig in het Havengebied die nog een zekere ecologische waarde hebben. Uit ecologisch onderzoek komt naar voren dat in ieder geval in twee van deze oude boselementen een vleermuizen kolonie is aangetroffen. Het gaat om het bosje aan de Schiffstraat en het bosje ten zuiden van Het Lenfert. De vleermuizen gebruiken de groenstructuren als wegbeplanting om zich op te oriënteren. Ook andere soorten als bosuil en steenmarter zijn aangetroffen in de oude boselementen.

Afbeelding 8 Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0025.jpg"

In 2007 is de visie 'Groen Havengebied' vastgesteld. Op basis van een inventarisatie is aangewezen welke groengebieden gehandhaafd worden en welke locaties als bedrijventerrein ontwikkeld kunnen worden. Dit is op bijgevoegd kaartje te zien. Groen wat hiervoor moest verdwijnen zijn deels al elders in het Havengebied


gecompenseerd. De locaties die hiervoor zijn aangewezen zijn: bomenstructuur langs de Ir Schiffstraat, bomen en heesters langs de Binnenhaven en bomen en bosplantsoen langs de Lonnekerbrugstraat.


Naast de functie van beleving en structureren heeft groen ook een recreatieve (gebruiks-) functie. Op wens van , de werknemers is vanuit het project Leefbaarheid Havengebied wandelpadenaangelegdin het bestaande groen en is bij de kop van de 2e havenarm een ontmoetingsplek gecreeërd. .

4.3 Cultuurhistorie

Monumenten Aan het gemeentelijk monument aan de Borstelweg 29 is in dit bestemmingsplan geen juridische betekenis toegekend. De bescherming van dit object vindt plaats op grond van de gemeentelijke Monumentenverordening.

Cultuurhistorische structuren en objecten

De cultuurhistorische structuren en objecten zijn opgenomen op de cultuurhistorische beleidskaart (zie paragraaf. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden is het uitgangspunt behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden (koesteren).

In het plangebied zijn verschillende objecten aanwezig die een attentiewaarde hebben. Deze gebouwen zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding "karakteristiek". In de regels van de verschillende bestemmingen waarbinnen deze objecten gelegen zijn, is een sloopvergunningstelsel opgenomen. Doel van het vergunningenstelsel is om sloop van cultuurhistorische waardevolle objecten, zonder dat eerst de gevolgen voor de cultuurhistorische waarden in beeld zijn gebracht, te voorkomen.

4.4 Welstand En Beeldkwaliteit

Op grond van artikel 12a van de Woningwet dient de gemeenteraad een Welstandsnota vast te stellen, waarin beleidsregels worden vastgelegd op grond waarvan ingekomen aanvragen om omgevingsvergunningen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. De Welstandsnota Enschede "Bouwen aan identiteit" is op 14 juni 2004 door de Raad van de Gemeente Enschede vastgesteld.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied-Westerval Noord" gelden volgens de Welstandsnota de volgende welstandsidentiteiten:

  • Dorpse linten;
  • Rijke stadsvilla's;
  • Bedrijventerreinen;
  • Industriële complexen.

1. "Dorpse Linten" .

Voor een gebiedje aan de oostzijde van het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord", in de omgeving van de Borstelweg en een gedeelte langs de Parkweg, geldt de welstandsidentiteit "Dorpse linten".

In de Middeleeuwen was Enschede een kleine kern, door een spinnenweb van lange zandpaden verbonden met de buurtschappen in de omgeving. Door de eeuwen heen werden langs deze zandpaden huizen en bedrijfjes gebouwd. Zo groeiden ze uit tot lange linten aaneengesloten bebouwing. Inmiddels zijn de linten ingesloten in de stad maar als zodanig nog steeds goed herkenbaar.

In gebieden waar deze identiteit geldt kenmerkt de bebouwing zich door een grote variatie in bouwstijlen en materiaal. Elk pand is anders. Tegelijkertijd vertoont de bebouwing binnen een lint overeenkomst in hoogte en type. De panden zijn allemaal hoger dan breed en hebben meestal twee bouwlagen, al dan niet met een kap. De voordeuren zijn op straatniveau, de voorgevels hebben ramen. Een belangrijk kenmerk is ook dat de meeste panden direct aan de straat staan. In een paar linten komen panden voor die wat van de rooilijn afstaan en een voortuintje hebben. Door dit alles bieden de linten een gevarieerd maar samenhangend beeld en een levendig maar ontspannen sfeer. Kortom, ze hebben nog steeds een dorps karakter.

De kwaliteit van de bebouwing is wisselend. Sommige linten hebben een fraai voorkomen, andere zien er minder verzorgd uit. Monumentjes staan naast panden die rijp zijn voor afbraak, hoogstandjes van architectuur worden afgewisseld met gewone huisjes. Maar de dorpse linten zijn hoe dan ook een kweekvijver van bouwactiviteiten. Hierdoor blijven ze zich aanpassen aan de eisen van de tijd.

Doel welstandszorg:

De linten bieden veel vrijheid voor individuele bouwinitiatieven. De welstandszorg is erop gericht die vrijheid de ruimte te geven en toch de dorpse sfeer en de eenheid in verscheidenheid te handhaven. Daarbij is het de bedoeling dat de linten die minder verzorgd ogen een betere kwaliteit krijgen en dat de fraaiere linten hun aanzien in ieder geval behouden.

Welstandstoets:

De welstandscommissie ziet erop toe dat een bouwplan voldoet aan de criteria als volume, hoogte en individualiteit. Voor de invulling daarvan is veel ruimte. Maar er is ook een algemeen belang. De commissie toetst daarom altijd of het bouwplan bijdraagt aan de sfeer en kwaliteit van het hele lint. Daarom gelden voor sommige straten hogere welstandseisen dan voor andere, afhankelijk van het niveau van de architectuur, de aanwezigheid van historische panden en het belang van de straat als verkeersroute. De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van de welstandszorg en de kenmerken van de categorie.

2. Rijke stadsvilla's.

Aan de oostzijde van het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" bevindt zich een strook langs de westzijde van de Volksparksingel die in de Welstandsnota is aangeduid met de welstandsidentiteit "Rijke stadsvilla's".

Enschede heeft 23 straten met rijke villa's. De oudste dateren uit 1850-1900 toen de welgestelden en notabelen zich in en rond de M.H. Tromplaan en de Hengelosestraat gingen vestigen in villa's van klassieke allure, met hoge verdiepingen, ornamenten en zuilen.

Gebieden met de welstandsidentiteit "Rijke stadsvilla's" hebben een gevarieerde en bijzondere architectuur: expressief en met oog voor detail, maar nooit opdringerig. De voorgevels tonen zich trots naar de straat en ook de zij- en achtergevels zijn mooi ontworpen. Elke villa is uniek, maar omdat alle panden ongeveer even groot zijn en min of meer op één lijn staan, vormen ze toch een eenheid. Die harmonie wordt nog bevorderd doordat de villa's in materiaal en kleur harmoniëren. De materialen zijn bovendien van goede kwaliteit en de kleuren rustig en natuurlijk. Veel van de villa's staan bij elkaar in lommerrijke straten. De tuinen rondom de villa's met hun bomen en sierbeplanting zorgen ervoor dat deze straten er groen en weelderig uitzien.

De villa's geven de stad allure maar ze zijn zeldzaam. De laatste jaren zijn sommige villa's omgebouwd tot kantoorruimte waarbij tuinen zijn veranderd in parkeergelegenheid. Hierdoor is een deel van de eigenheid en rijkdom verloren gegaan. Nieuwe woonvilla's worden nauwelijks gebouwd, daarvoor wordt nu eerder een andere locatie buiten de stad gezocht. Drukke wegen als de Lasondersingel, de Oliemolensingel en de Hengelosestraat zijn nog wel in trek voor nieuwe kantoorvilla's, maar de architectuur hiervan is vaak weinig individueel en gevarieerd.

Doel welstandszorg:

De welstandszorg is erop gericht het hoge architectuurniveau, de 'eigentijdsheid' en de uniciteit van elke villa te behouden of, bij nieuwe villa's, te stimuleren in harmonie met de andere villa's. Daarnaast is er aandacht voor de tuinen van de villa's, zij dragen veel bij aan de allure van het gebied. Scholen, kerken of andere bijzondere gebouwen mogen vanwege hun functie of eigen kwaliteit afwijken van de villa's (bijvoorbeeld qua grootte). Wel moeten zij zoveel mogelijk de kenmerken van de identiteit dragen, zoals ze bijdragen aan de eenheid binnen de categorie. Voor winkels en andere bedrijven die hun producten of naam willen exposeren, is uiterste terughoudendheid vereist en grote zorg en aandacht voor materialen en vormgeving. De esthetische kwaliteit van de panden en de allure van de straat worden streng bewaakt.

Welstandscriteria:

Bij bestaande villa's toetst de stadsstedenbouwer of aanpassingen bijdragen aan de architectuur, of de materialen van hoge kwaliteit zijn en of de totale compositie harmonieus is. Bij nieuwbouw toetst de stadsstedenbouwer het ontwerp op architectuur en materiaalgebruik en of de nieuwbouw harmonieert met de villa's in de omgeving. Daarnaast wordt bekeken in hoeverre het ontwerp inderdaad een 'villa' is. De stadsstedenbouwer let op de plaatsing van de nieuwbouw op de kavel en toetst de invloed daarvan op de ruimte rondom de villa en op de samenhang met de villa's in de omgeving. Bij bijzondere gebouwen wordt getoetst of de ingreep aan zoveel mogelijk criteria voldoet en daar alleen van afwijkt op basis van hun bijzondere functie of kwaliteit. De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van de welstandszorg en de kenmerken van de categorie.

3. Bedrijventerreinen:

In het gebied tussen de Parkweg en de bebouwing ten westen van de Borstelweg, alsmede in de strook ten noorden van de Westerval en ten zuiden van de spoorlijnverbinding Enschede-Hengelo, liggen gebieden die in de Welstandsnota aangemerkt worden met de welstandsidentiteit "bedrijventerreinen".

Enschede was lange tijd een industriestad. Grote fabriekscomplexen grensden aan het centrum en hoge schoorstenen domineerden de skyline. Na de teloorgang van de textielindustrie werden veel fabrieken aqfgebroken. Er bleven zodoende grote 'gaten' achter. Een paar van deze gaten zijn geleidelijk ingevuld als bedrijventerrein waar kleine en middelgrote ondernemingen goederen produceren of verhandelen. Ook aan de randen van de stad zijn bedrijventerreinen ontstaan, vaak bewust gepland. Omdat het bij de meeste bedrijven om machinale productie gaat en er geen directe verkoop is aan particulieren, komt er niet veel publiek. Op de terreinen vindt voornamelijk transport en zakelijk verkeer plaats. Deze locaties zijn daarom gebaat bij voldoende ruimte voor flinke gebouwen en distributie en een goede bereikbaarheid.

De meeste bedrijven hechten niet bijzonder aan een collectieve uitstraling of een op verblijfskwaliteit ingerichte buitenruimte. Slechts op enkele nieuwe terreinen wordt hier actief aandacht aan besteed. Wel belangrijk is een representatief voorkomen van gebouwen en buitenruimte en het uitstralen van een eigen imago. Dit wordt bereikt door te investeren in een goed bedrijfsgebouw met een verzorgde entree en een tuin met een duidelijk naambord erin. De meeste bedrijventerreinen zijn niet esthetisch of bijzonder te noemen. Op de oudere bedrijventerreinen hebben de meeste gebouwen een onopvallende architectuur. Op de nieuwe bedrijventerreinen, aan de rand van de stad, komen ook gebouwen met opvallende architectuur en kleurgebruik voor. Opdringerig gekleurde gebouwen kunnen op deze locaties conflicteren met hun omgeving, vooral in landelijk gebied.

Doel welstandszorg:

De bedrijven moeten een representatieve, maar functionele uitstraling hebben. Gestreefd wordt naar een architectuur die past bij de typische bedrijfsvoering, met toepassing van materialen in hun eigen natuurlijke kleuren. Dit doet recht aan het industriële verleden van Enschede, toen functionele gebouwen eenvoudig maar bewust werden vormgegeven. Het past bovendien in het profiel van kenniscentrum dat de stad nastreeft.

Welstandstoets:

Bij bedrijven die geen prominente plek innemen in de stad, is de welstandstoets gericht op het handhaven van de kwaliteit van de gebouwen en het terrein als totaal. Vergroting van de architectonische kwaliteit wordt aangemoedigd. Aan bedrijven op representatieve plekken worden hogere eisen gesteld. Bij renovatie en verbouw toetst de stadsstedenbouwer of het materiaal en kleurgebruik aansluiten bij, en harmoniëren met de omgeving. Goede architectonische kwaliteit wordt vereist. Bij nieuwbouw wordt bovendien gelet op het ruimtebeslag en de positionering ten opzichte van de straat. Bij bedrijven met een afgesloten erf dat aan de straatkant zichtbaar is, wordt getoetst of het erf en de erfscheiding geen afbreuk doen aan het straatbeeld. De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van de welstandszorg en de kenmerken van de categorie.

4. Industriële complexen:

In de Welstandsnota is voor de aan de haventakken aangrenzende gebieden van het Twentekanaal de welstandscategorie "Industriële complexen" toegekend. Ook ten oosten van de Parkweg tot aan de westelijke bebouwing aan de Borstelweg zijn gebieden aangewezen met deze welstandsidentiteit.

Rond 1795 vestigden zich ondernemers als Blijdenstein, Cromhoff, Van Heek, Ter Kuile, Ten Cate en Stroink in de stad, namen die nog steeds in de stad doorklinken en ontwikkelde Enschede zich als een machtige industriestad. Overal verschenen er grote bakstenen fabrieken met een krachtige, aan de Engelse stijl refererende architectuur en esthetische uitstraling. Ze stonden pal om het oude centrum en domineerden met hun schoorstenen de skyline van Enschede.

Van de meeste complexen resteren slechts foto's en herinneringen. Na de teloorgang van de textielindustrie kregen een aantal fabrieksgebouwen een nieuwe bestemming als museum, cultureel centrum of wooncomplex. Het grootste gedeelte werd echter gesloopt en bleven er grote agten in de stad achter. Een aantal van deze gaten is ingevuld met nieuwe industriële complexen. ook aan de randen van de stad, aan de haven en de snelweg, zijn industriële complexen ontstaan, vaak bewust gepland. Er vindt voornamelijk grootschalige machinale productie, transport en zakelijk verkeer plaats. In de moderne fabrieken werken niet meer zoveel mensen als vroeger en er komt nauwelijks publiek. Omdat ze echter zo hoog en herkenbaar zijn, spelen ze toch een belangrijke rol in het (landschaps)beeld van de stad. Vooral het kleurgebruik bepaalt of een complex detoneert of harmonieert met de omgeving.

Nieuwe industrie heeft vaak een technischer en functioneler vormgeving en uitstraling dan de oude industrie. Er woren modernere en lichtere materialen gebruikt dan baksteen, de veelheid aan ramen is er niet meer en versieringen en niet-functionele details worden niet meer toegepast. Toch kunnen ok nieuwe industriële gebouwen met een sobere en bewuste vormgeving een krachtige uitstraling hebben. Architectuur speelt een net zo grote rol als vroeger maar op een eigentijdse manier. Op complexen waar gebouwen uit verschillende perioden staan, kunnen zo interessante contrasten bestaan binnen de eenheid van volumes. Die eenheid kan worden versterkt door een erfscheiding die kleine objecten en opslag op maaiveld aan het zicht onttrekt. Zodoende bepalen alleen de grote volumes die erboven uitsteken het beeld.

Doel welstandszorg:

Industriële complexen fungeren als oriëntatiepunten, brengen schaal aan en geven de stad en omgeving structuur. Ze moeten daartoe een herkenbare eenheid (blijven) vormen die opvalt en tegelijk harmonieert. Monumentaliteit is een voorwaarde voor die belangrijke rol. Bij industrieel erfgoed moet die behouden blijven, bij nieuwe industrie worden vormgegeven. Gestreefd wordt naar een hoge kwaliteit van architectuur die past in de tijd en bij de typische bedrijfsvoering: versierd en aangekleed bij industrieel erfgoed, technisch en functioneel bij nieuwe industrie. Enschede is geen industriestad meer maar haar industrieel verleden moet sprekend blijven en doorwerken in het heden.

Welstandstoets:

Bij alle bouwplannen wordt de invloed op de samenhang en monumentaliteit van het complex getoetst. Gelet wordt op de positie van gebouwen in de totaalcompositie en hun bijdrage in het silhouet. Ook wordt getoetst of materialen en kleuren van de gebouwen op elkaar aansluiten en of het geheel harmonieert in de omgeving. Hoge architectonische kwaliteit wordt vereist voor alle bouwwerken die zichtbaar zijn vanuit de omgeving. Met industrieel erfgoed moet extra zorgvuldig worden omgegaan. Eigentijdse toevoegingen kunnen het geheel verrijken, mits ze de bestaande kwaliteiten respecteren en daarop voortbouwen. Extra aandacht wordt gegeven aan de afbakening van het terrein in de omgeving en de kwaliteit van de erfscheiding(en). De commissie toetst alle bouwwerken die niet expliciet in de criteria worden genoemd 'in de geest van de identiteit' aan het doel van de welstandszorg en de kenmerken van de categorie.

4.5 Duurzaamheid

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In het vervolg van deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt aansluitend ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's. In het laatste deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op duurzaamheid in relatie tot het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord".

Wettelijk kader

De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.

Landelijke energieprestatieafspraken

Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:

  • de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
  • de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.

De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.

Energie- en klimaatambities gemeente Enschede

Nieuwe energie voor Enschede

Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:

  • in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
  • in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
  • in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
  • In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.

Woonvisie Enschede 2025

In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:

  • Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
  • Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
  • Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd.
  • Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
  • Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
  • De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.

Coalitieakkoord 'Duurzaam, Samen, Sterker!'

In het coalitieakkoord 2014-2018, 'Duurzaam, Samen, Sterker!' is duurzaamheid een centraal thema. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu; duurzaam gedrag staat in het coalitieakkoord synoniem voor niet teren op de zak van toekomstige generaties. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. In de voorgaande collegeperiode werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem geen aandacht was, maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake.

Actieplan Duurzaamheid

De wens om een meer omvattend duurzaamheidsbeleid te voeren, dat richtinggevend is voor het gemeentelijk handelen, vraagt om kaderstelling. Hiertoe wordt het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord"

Het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" draagt hooguit op indirecte wijze bij aan het realiseren van de gemeentelijke duurzaamheidsdoelen.

Zo stimuleert het bestemmingsplan in een groot deel van het plangebied door de flexibele wijze van bestemmen hergebruik van bestaande panden, daarmee draagt het bestemmingsplan bij aan de circulaire economie.

Het bestemmingsplan draagt niet bij aan energiebesparing. In dat verband wordt opgemerkt dat de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingplan niet in de weg staan dat energiebesparende maatregelen aan panden getroffen kunnen worden en dat het realiseren van zonnepanelen op daken vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd. De bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan staan er ook niet aan in de weg dat bij nieuw- of verbouw van panden groene daken kunnen worden gerealiseerd. Dat is gunstig voor de afvoer van hemelwater maar zorgt ook voor verkoeling in de stad op warme zomerdagen.

Ondernemers in het gebied voeren zelf ook een actief beleid binnen hun bedrijfsvoering. Dit wordt door het bestemmingsplan niet tegengegaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  1. 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  2. 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  3. 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling bestemmingsplan

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Het Besluit m.e.r. en het plangebied “Havengebied - Westerval Noord

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. op 1 april 2011 voor de activiteiten waarbij de drempelwaarde voor de m.e.r.- beoordelingsplicht niet wordt gehaald, geldt er de zogenaamde vergewisplicht. Het is de plicht van het bevoegde gezag om te beoordelen of de activiteiten zodanige gevolgen heeft dat er op grond van de Europese richtlijnen toch een m.e.r.- beoordeling moet worden uitgevoerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan "Havengebied-Westerval Noord" maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord"

Het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Omdat de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloedt, is het niet nodig om na te gaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn. Opgemerkt wordt dat er binnen het bestemmingsplangebied wel enkele locaties bekend zijn waar sterk verhoogde gehalten voorkomen in grond of grondwater. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij herontwikkelingen binnen het gebied.

Conclusie bodemkwaliteit

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door de milieuhygiënische bodemgesteldheid.

5.1.3 Geluid

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen (woningen bijvoorbeeld) of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord" en in de directe omgeving daarvan zijn diverse op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig.

Het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord" betreft een conserverend plan. Binnen de onderzoekszones van de gezoneerde wegen worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Tevens voorziet het plan niet in de aanleg van nieuwe gezoneerde wegen. Het wegverkeer vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" is gelegen langs de op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn Enschede-Hengelo. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Enschede- Hengelo. Het railverkeer vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Industrielawaai

Binnen de grenzen van het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" is het gezoneerde industrieterrein Havengebied/Usselerhalte gelegen. Het deelgebied Havengebied maakt deel uit van het industrieterrein "Havengebied/Usselerhalte". Binnen het deelgebied van het bestemmingsplan mogen zich geluidzoneringsplichtige inrichtingen vestigen. De vestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen in het deelgebied "Westerval Noord" van het bestemmingsplan is niet mogelijk.

Het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord" is conserverend van aard. De planologisch toelaatbare situatie wijzigt niet.

Rond het industrieterrein "Havengebied/Usselerhalte" is een geluidszone gelegen. Deze blijft ongewijzigd. De gezamenlijke geluidsbelasting vanwege alle inrichtingen op het industrieterrein mag niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde op de zonegrens. Daarmee blijft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein ongewijzigd.

Het deelgebied Westerval Noord van het bestemmingsplan "Havengebied – Usselerhalte" is gedeeltelijk gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein "Havengebied/ Usselerhalte". Binnen de geluidszone worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Industrielawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord" is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld. Luchtvaartlawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord".

5.1.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  1. a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  2. b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het betreffende project niet in betekenende mate is. 'Niet in betekenende mate' is in het besluit gedefinieerd als 3% van de in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. Daarbij gaat het uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, er vindt geen toetsing plaats aan andere in de wet genoemde luchtverontreinigde stoffen.

In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM) is een lijst met categorieën en gevallen van ruimtelijke ontwikkelingen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen waaran de realisatie in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • de realisatie van 1.500 woningen met één enkele ontsluitingsweg;
  • de realisatie van 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • de realisatie van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak kantoorruimte met één enkele ontsluitingsweg.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet is genoemd in de categorieën van gevallen als bedoeld in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. Aangetoond moet dan worden dat de bijdrage aan NO2 en PM10 minder is dan de grenswaarde van 3%.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen beoogt mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. In het besluit zijn zones opgenomen die voor 'gevoelige bestemmingen' minimaal dienen te worden aangehouden ten opzichte van rijkswegen en provinciale wegen. Onder 'gevoelige bestemmingen' worden in het besluit begrepen: scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen of klinieken zijn nadrukkelijk geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in dit besluit.

Bij rijkswegen geldt voor gevoelige bestemmingen een zone van 300 meter en bij provinciale wegen geldt een zone van 50 meter. Indien gevoelige bestemmingen als bedoeld in het besluit binnen deze zones moeten worden gerealiseerd is een toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen noodzakelijk.

Luchtkwaliteit en het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord"

Het bestemmingsplan voor de gebieden "Havengebied" en "Westerval Noord" wordt geactualiseerd. In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het plan is conserverend van aard en is er op gericht de bestaande situatie ter plaatse vast te leggen.

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  1. a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  2. b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). De planologisch toelaatbare situatie wijzigt niet. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit, zodat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Havengebied – Westerval Noord".

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” zijn onderstaande 8 inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen en een invloedsgebied over het plangebied hebben.

Apollo Vredestein, Ir. E.L.C. Schiffstraat 370:

Dit bedrijf valt vanwege haar PGS-opslagen (grondstoffenmagazijn en LPG) onder het Bevi. Het bedrijf kent 10-6 contouren van respectievelijk 50 en 24 meter en invloedsgebieden van 300 en 190 meter. De 10-6 contouren en invloedsgebieden liggen binnen het plangebied. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Duivelaar BIM, Hendrik ter Kuilestraat 195:

Dit bedrijf valt vanwege haar bovengrondse opslag LPG-opslag onder het Bevi. Het bedrijf kent een 10-6 contour van 120 meter en een invloedsgebied van 150 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen grotendeels binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen.De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Bleko, Het Lentfert 3:

Dit bedrijf valt vanwege haar 2 PGS-opslagen onder het Bevi. Het bedrijf kent een 10-6 contour van 20 meter en een invloedsgebied van 90 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Praxair/Rhee Indugas BV, Twekkeler-Es 8:

Dit bedrijf valt vanwege haar bovengrondse LPG-opslag onder het Bevi (BRZO). Het bedrijf kent vanwege de bovengrondse opslag een 10-6 contour van 60 meter en een invloedsgebied van 380 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Avia Sefservice Weghorst, Twekkeler-Es 53:

Dit bedrijf kent vanwege haar LPG-opslag een 10-6 contour van 45 meter en een invloedsgebied van 150 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Johnson BV, Rembrandtlaan 414:

Dit bedrijf kent vanwege haar 3 PGS-opslagen een 10-6 contour van 20 meter en een invloedsgebied van 90 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen grotendeels binnen het plangebied. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Sesam BV, Sesamstraat 1:

Dit bedrijf kent vanwege haar opslagen in silo's geen 10-6 contour maar wel een invloedsgebied van 80 meter. Het invloedsgebied ligt over het plangebied. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Rogal, Handelskade Noord 9

Rogal: Rogal aan de Handelskade West 5. Het bedrijf kent geen 10-6 contour en een geen invloedsgebied. Er zijn derhalve geen consequenties ten aanzien van externe veiligheid.

Shell Roadrunner, Parkweg 98:

Dit bedrijf kent een 10-6 contour van 45 meter en een invloedsgebied van 150 meter. De 10-6 contour en het invloedsgebied liggen grotendeels binnen het plangebied. Het plan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot de 10-6 contour en het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” zijn twee buisleidingen (N-569-69 en N-528-75) aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Het betreffen een 4"- en 6" hogedruk aardgasleiding met beiden een werkdruk van 40 bar. De leidingen kennen geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico, de invloedsgebieden van respectievelijk 65 en 95 meter liggen binnen het plangebied. Het plan maakt geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk en leidt niet tot een wijziging van het aantal aanwezigen. De consequenties met betrekking tot het groepsrisico zijn derhalve niet relevant.

Conclusie: De ligging van deze aardgasleidingen vormen op grond van het BevB geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Berekening via het rekenmodel CAROLA (Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas) voor de gehele gemeente Enschede bevestigt dit beeld.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” is een deel van het Twentekanaal gelegen, die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Dit kanaal kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico en geen invloedsgebied/ plasbrand-aandachtsgebied.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” is hemelsbreed op ca. 5 kiklometer kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt, kan worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord".

5.1.6 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in het plangebied en die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijven. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Hieruit is naar voren gekomen dat veruit de meeste inrichtingen (bedrijven) binnen de op de verbeelding aangegeven milieuzonering passen. Slechts een relatief klein aantal bedrijven liggen deels of in hun geheel binnen een milieuzonering die een lagere milieucategorie kent dan het bedrijf zelf. Deze bedrijven zijn op de verbeelding aangegeven met een specifieke bedrijfsbestemming en een verwijzing (middels een volgnummer) naar bijlage 2 van de regels waarin deze bedrijven specifiek zijn beschreven en op hun aanvaardbaarheid zijn beoordeeld.

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit het oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Waterhuishouding

Inleiding

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe een duurzaam watersysteem binnen het gebied van het bestemmingsplan “Havengebied -Westerval Noord en in een groter verband gewaarborgd en ontwikkeld kan worden. Hiertoe wordt eerst de huidige situatie van het gebied beschreven. Daarnaast is een toelichting opgenomen van de Watervisie Enschede, gericht op het gebied. Aansluitend op de huidige situatie en de watervisie zijn randvoorwaarden en aandachtspunten voor het watersysteem geformuleerd.

Huidige situatie

Hoogte

Het gebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” ligt ten westen van het centrum van Enschede en aan de twee doodlopende armen van het Twentekanaal. Wegens de ligging ten opzichte van de Enschedese stuwwal daalt het gebied richting het westen enkele meters (figuur 1).

Bodem

De bodemopbouw wordt bepaald door de formatie van Twente. Kenmerkend voor deze formatie is de aanwezigheid van een deklaag dikker dan 2 meter, bestaande uit zeer fijn-, matig fijn- en matig grof zand. Deze dekzandlaag is goed waterdoorlatend. In de zuidwesthoek van het gebied ligt de formatie van Drente. Dit houdt in dat onder een minder dan 2 meter dikke dekzandlaag een laag ligt bestaande uit slecht waterdoorlatend keileem en grindhoudend lemig zand en leem van minstens 30 cm dik.

Grondwater

In 1991 zijn voor een onderzoek naar grondwateroverlast de grondwaterstanden van de gemeente Enschede in kaart gebracht. Met behulp van interpolatie is een groot deel van de gemeente ingedeeld in grondwaterstandcategorieën.

Over het algemeen liggen de grondwaterstanden dieper dan 2 meter minus maaiveld. Aan de oostkant en noordkant van het gebied komen zones voor met een grondwaterstand tussen de 0,65 en 2 meter minus maaiveld. De aangegeven grondwaterstanden kunnen twee maal per jaar gedurende 14 dagen overschreden worden.

In de gemeente Enschede worden de grondwaterstanden sterk beïnvloed door verschillende grondwateronttrekkingen, zoals de onttrekking voor Grolsch en de Westerval. Het onderzoek “Duurzaam oplossen grondwateroverlast Enschede” laat zien dat het stopzetten van de onttrekking voor de Westerval in het Havengebied een verhoging van de grondwaterstand tot gevolg heeft.

Vanwege de ligging en het hoogteverloop van het gebied stroomt het grondwater in de natuurlijke situatie richting het westen. In de huidige situatie wordt de grondwaterstroming sterk beïnvloed door de grondwateronttrekking.

Oppervlaktewater

Naast de twee armen van het Twentekanaal ligt in de zuidrand van het gebied de Twekkelerbeek (20-9-2), die richting het westen afwatert en uitkomt in een retentievijver “cristinalust” aan de auke vleerstraat, die op haar beurt afwatert in de watergangen 20-0-8-1 en 20-9-9-2. De Twekkelerbeek vormt een belangrijke afvoer uit de stad zijnde een van de twee grote overstorten van het gehele gemengde stelsel (850 ha). Ten westen van het Havengebied en ten zuiden van het Twentekanaal ligt de Schoolbeek (20-0-9-4) en ten westen van het Havengebied en ten noorden van het kanaal de Elsbeek (20-12-0-1). De beken, de watergangen en de vijver zijn in eigendom van het waterschap Vechtstromen. Op deze oppervlaktewateren is de keur van het waterschap van toepassing. Ook voor activiteiten in de nabije omgeving van het kanaal, dat eigendom is van Rijkswaterstaat, gelden bepaalde eisen.

Riolering

Met uitzondering van het binnengebied (rioolgebied 22) is in het Havengebied een gescheiden rioolstelsel toegepast, dat dateert uit de jaren zeventig en tachtig. In het middengebied ligt een gemengd rioolstelsel dat dateert uit de jaren veertig. De regenwaterafvoer van het gescheiden stelsel heeft op meerdere locaties een regenwateroverlaat. Het gebied ten zuidwesten van het kanaal (rioolgebied 61) heeft een overlaat op de retentievijver en de Schoolbeek. De zone ten noordoosten van het kanaal (rioolgebied 66) heeft een overlaat op het kanaal en de Elsbeek. Naast regenwater wordt via de Elsbeek het effluent van de rioolwaterzuiverings- installatie afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0026.jpg"

Overzicht watergangen en riolering (bruin: gemengd en geel: gescheiden).

In het middengebied zal het gemengd stelsel afgekoppeld worden door de dakoppervlakken rechtstreeks te laten afwateren op het kanaal.

Randvoorwaarden en uitgangspunten voor het plangebied van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord)

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding(watervisie 2013) is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet doelmatig is, mag het hemelwater worden afgevoerd naar een aanwezig oppervlaktewater in de nabije omgeving en daar geborgen. De bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurig te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt, gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord

Het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd geldt de huidige waterhuishoudingssituatie, zoals deze is beschreven in paragraaf 3.1 (Ruimtelijke structuur) van deze toelichting.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

Conclusie Natuurbeschermingswet 1998

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Conclusie Flora- en faunawet

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Zie ook bijlage 4 van de toelichting.

5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

Conclusie EHS

Op grond van het voorgaande en bijlage 4 van de toelichting kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  1. a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  2. b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  3. c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  4. d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het havengebied van Enschede betreft een bestaand bedrijventerrein en binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" betreft een aktualisatie van de geldende bestemmingsplannen "Havengebied 2002" en "Westerval Noord", waarbij gekozen is voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Havengebied - Westerval Noord" is gekozen.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  2. b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  3. c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  4. d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Havengebied - Westerval Noord”. In artikel 1 (Begrippen) zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 (Wijze van meten) geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  2. b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  3. c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  4. d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  5. e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  6. f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  8. h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  9. i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving Bestemmingen

De gronden begrepen in het bestemmingsplan“Havengebied - Westerval Noord” zijn bestemd voor:

  • Bedrijf;
  • Bedrijf-Garage
  • Bedrijventerrein;
  • Gemengd-1:
  • Groen;
  • Verkeer;
  • Verkeer - Verblijfsgebied;
  • Water- Vaarweg;
  • Wonen.

Algemeen:

In verband met de voorbereiding en het opstellen van het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" heeft in de maanden juli - augustus 2014 een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in het plangebied en die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is tevens onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijven. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door de verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009, van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Deze bedrijveninventarisatie is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

a. Bedrijfsbestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein'

Het industrieterrein "Havengebied" is het grootste en belangrijkste industrieterrein van de stad Enschede. Het industrieterrein bevindt zich aan de westzijde van de stad en aan weerszijden van het Twentekanaal. Het is dan ook vanzelfsprekend dat veruit het grootste gedeelte van het plangebied van dit bestemmingsplan een bedrijvenbestemming heeft gekregen. Er is in dit bestemmingsplan gekozen voor zowel de bestemming 'Bedrijven' als ook de bestemming 'Bedrijventerrein'. Na de tervislegging van het plan is gekozen om ook voor bijgebouwen een maximumhoogte van 20 meter te hanteren. De eerst opgenomen hoogte van 4,5 meter kan namelijk te laag zijn gezien de activiteiten van het bedrijventerrein en er zijn geen stedebouwkundige belemmeringen om de maximumhoogte van 20 meter aan te houden.

De bestemming 'Bedrijf' geldt voor een aantal bedrijfsvestigingen en inrichtingen in de omgeving van de Parkweg en de Borstelweg, een gebiedje dat gekenmerkt wordt door een mix van functies en waarbij de functie 'wonen' overheerst. Betreffende bedrijven zijn op de verbeelding voorzien van een bij dat bedrijf behorende milieucategorie. Middels een maatvoeringsaanduiding is op de verbeelding de maximale bouwhoogte van het betreffend bedrijf aangegeven. Daar waar afwijkende functies binnen de bestemming 'Bedrijf' toelaatbaar zijn, zijn deze middels functieaanduidingen aangegeven.

Veruit het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd voor 'Bedrijventerrein'. Het gaat hierbij om een passende bestemming voor aaneengesloten gebieden van bedrijfskavels die functioneel gezien één geheel vormen. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is middels een inwaartse milieuzonering aangegeven waar binnen het plangebied welke soort bedrijven zijn toegestaan. De zwaarte van de toegestane milieuactiviteit is door middel van een functieaanduiding aangegeven. Middels een maatvoeringsaanduiding is aangegeven wat de maximale bouwhoogten zijn en wat het maximale bebouwingspercentage. Daar waar binnen de de bestemming 'Bedrijventerrein' afwijkende functies toelaatbaar zijn, zijn deze middels een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

De afwijkende functies die binnen de bestemming "Bedrijf" en "Bedrijventerrein" voorkomen en middels een functieaanduiding op de verbeelding staan aangegeven zijn:

  • atelier
  • bedrijfswoning (bw)
  • detailhandel (dh)
  • dienstverlening (dv)
  • dierenasiel (ds)
  • horeca (h)
  • kantoor (k)
  • maatschappelijk (m)
  • specifieke vorm van bedrijf -autodemontage
  • specifieke vorm van bedrijf - volgnummmer 01, 02 etc.
  • sport (s)
  • sportcentrum (spc)
  • verkooppunten motorbrandstoffen met lpg (vml)
  • verkooppunten motorbrandstoffen zonder lpg ((vm).

Inwaartse zonering gebied met de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Het grotendeels voor 'Bedrijventerrein' bestemde plangebied kent een inwaartse milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Door middel van deze zonering, gemeten vanaf milieugevoelige bestemmingen in en rondom het plangebied, zijn op de verbeelding, binnen de bestemming 'Bedrijf- bedrijventerrein', gebieden aangegeven waar en welke milieucategorie maximaal toelaatbaar is.

Voor de bepaling van de gebieden waarvoor een bepaalde milieucategorie geldt zijn in het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" de volgende afstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009 aangehouden:

  • voor de milieucategorie 1 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 10 meter;
  • voor de milieucategorie 2 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 30 meter;
  • voor de milieucategorie 3.1 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 50 meter;
  • voor de milieucategorie 3.2 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 100 meter.
  • voor de milieucategorie 4.1 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 200 meter;
  • voor de milieucategorie 4.2 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 300 meter;
  • voor de milieucategorie 5.1 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 500 meter;
  • voor de milieucategorie 5.2 geldt een afstand tot milieugevoelige bestemmingen van 700 meter.

Er kan geconcludeerd worden dat de meeste bedrijven in het plangebied van dit bestemmingsplan, voor wat betreft hun milieucategorieën, niet conflicteren met de milieuzone waarin zij zijn gelegen. Het komt echter voor dat een bedrijf is gevestigd op gronden waarvoor volgens de gehanteerde milieuzonering bedrijven uit een lagere categorie zijn toegestaan. Het gaat hierbij om bestaande bedrijven die volgens de gehanteerde milieuzonering, gemeten vanaf milieugevoelige functies, dichter bij deze gevoelige functies zijn gelegen dan in feite toelaatbaar is. In dit bestemmingsplan hebben deze bedrijven, voor zover zij gelegen zijn binnen een zone en waarvoor een lagere categorie geldt, een specifieke aanduiding gekregen. Deze specifieke vorm van bedrijf zijn op de verbeelding voorzien van een volgnummer.

Deze wijze van bestemmen regelt dat het betreffende bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering op de betreffende locatie mag voortzetten. Zodra het bedrijf op genoemde locatie zijn activiteiten daar beëindigt, mag binnen deze specifieke aanduiding uitsluitend het huidige bedrijfstype of een bedrijfstype met een lagere milieucategorie terugkomen. Op deze manier wordt het bestaande bedrijf in zijn huidige bedrijfsvoering niet belemmerd en wordt de mogelijkheid open gelaten om, op termijn, een verzachting in milieucategorieën voor betreffende gronden veilig te stellen. Ten aanzien van deze specifieke vormen van bedrijvigheid heeft overigens een nader onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van deze bedrijven op betreffende locaties.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00087-0003_0027.jpg"

Garagebedrijven:

Volgens artikel 1 van de regels behorende bij dit bestemmingsplan ('Begrippen') dient onder een garage- bedrijf te worden verstaan: 'een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen'.

Daarnaast wordt in dit artikel onder het begrip 'motorvoertuigen' verstaan: 'alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegen- verkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicapten- voertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.

In het plangebied komt, verspreid liggend over het plangebied, een aantal garagebedrijven voor. Deze bedrijven worden in tegenstelling tot het geldende bestemmingsplan "Havengebied 2002", niet meer specifiek op de plankaart aangegeven. Voor deze vormen van bedrijvigheid wordt verwezen naar de bij de regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' (bijlage 1 van de regels).

Verkooppunten motorbrandstoffen:

Verspreid over het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan komt een aantal benzinepomp- stations voor. In een drietal gevallen wordt, naast de verkoop van reguliere motorbrandstoffen, tevens LPG (Liquid Petrol Gas) aangeboden. Deze verkooppunten van motorbrandstoffen zijn middels een functieaanduiding (vm) op de verbeelding aangegeven met de toevoeging of bij het betreffende verkooppunt wel of geen verkoop van LPG is toegestaan. Bij verkooppunten motorbrandstoffen waar tevens LPG wordt aangeboden zijn op de verbeelding de daarbij behorende 'veiligheidszones lpg' aangegeven en zijn hiervoor tevens bepalingen in de regels opgenomen.

Detailhandel: In overeenstemming met het in de detailhandelsstructuurvisie verwoorde beleid wordt (reguliere) detailhandel in het plangebied niet toegestaan. Reeds bestaande, legaal gevestigde detailhandelsbedrijven binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn overigens, vanwege verworven rechten, wel toegestaan en zijn middels een functieaanduiding 'detailhandel' op de verbeelding aangegeven. Dit zijn elf bedrijven. Een verdere uitbreiding van detailhandel in het plangebied kan daarmee worden voorkomen.

Detailhandel in de volumineuze artikelen auto's, boten, caravans, motoren, zijn in dit bestemmingsplan overeenkomstig de detailhandelsstructuurvisie niet zondermeer toegestaan. In de detailhandelsstructuurvisie staat echter dat deze vormen van detailhandel slechts mogelijk zijn na verlening van een 'ontheffing'.

In de detailhandelsstructuurvisie is gesteld dat internetverkoop (webwinkels), inclusief logistieke activiteiten, vanaf een bedrijfslocatie is toegestaan. Hierbij is wel gesteld dat een afhaalbalie, showroom of winkelfunctie (ruimtelijke uitstraling) alleen in beperkte mate mogelijk is. Ging men in de detailhandelsstructuurvisie er vanuit dat internetverkoop, afgezien van afhaalbalies, showrooms of winkelruimtes, een meer bedrijfsmatige functie betreft die op een bedrijventerrein als passend kan worden aangemerkt, kan deze benadering door jurisprudentie als achterhaald worden beschouwd. Zo heeft o.a. de Raad van State geoordeeld dat webwinkels en bedrijven die zich primair met internetverkoop bezig houden als volwaardige vormen van detailhandel dienen te worden beschouwd. In het licht van deze uitspraak is de vestiging van een webwinkelop het Havengebied dus niet meer als passend aan te merken.

Zover bekend, zijn in het plangebied een aantal legaal gevestigde webwinkels aanwezig. Aangezien webwinkels (internetverkoop) als reguliere detailhandel moet worden aangemerkt, zijn deze detailhandelsactiviteiten in het plan bij recht enkel toegestaan als nevenactiviteit bij een bedrijf of daar waar deze op de verbeelding middels een functieaanduiding zijn aangegeven.

Horeca:

De vestiging van (nieuwe) zelfstandige horecabedrijven is in het plangebied niet gewenst. Dit standpunt is daarmee in overeenstemming met het horecabeleid van de gemeente Enschede. Aan de Hendrik ter Kuilestraat, aan de zuidzijde van de oostelijke haventak van het Twentekanaal bevindt zich een horecavestiging in de vorm van een snackbar. Deze horecavestiging is hier legaal gevestigd en heeft in het bestemmingsplan daarom de functieaanduiding "horeca" gekregen. In de regels worden de toegestane horeca-activiteiten beperkt tot die van horecabedrijven zoals die zijn genoemd in de categorie 1 van de hoofdgroep 'Horeca' van de 'Lijst van bedrijfstypen' dat als bijlage 2 bij de regels is gevoegd. Daarnaast zijn in de regels een aantal horeca-activiteiten uitgesloten waarbij ten aanzien van het horecabedrijf aan de Hendrik ter Kuilestraat maatwerk wordt geleverd.

Overigens dient hier wel opgemerkt te worden dat in zijn algemeenheid (ondergeschikte) horeca-activiteiten bij bedrijven, in de vorm van bijv. bedrijfsrestaurants en/of -kantines, etc., wel toelaatbaar zijn. Wel zijn in de regels bepalingen opgenomen dat een dergelijke voorziening niet groter mag zijn dan 10% van het bedrijfsvloeroppervlak van het bedrijf .

Gemengd 1:

Langs de Volksparksingel zijn gronden, vanwege de hier aanwezige mix van functies, bestemd voor "Gemengd-1". Het betreft hier een gebiedje met een aantal onderscheidende functies waaronder woningen, een praktijkruimte, een advocatenkantoor, atelierruimte etc. De bestemming "Gemengd-1" wordt veelal toegekend aan gronden waarbij de volgende functies bepalend zijn:

  • kantoren;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • bedrijven in categorie 1;
  • wonen.

Kantoren:

Het bestemmingsplan "Havengebied- Westerval Noord" voorziet niet in de vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren en is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Bestaande legaal gevestigde kantoren zijn middels een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven. Het gaat hierbij om een kantoorpand op de hoek van de Auke Vleerstraat en De Hoeveler alsmede een kantoorpand aan de Rembrandtlaan, nabij de brug over de Westerval. Kantoorruimten als bedrijfsgebonden onderdeel van een bedrijf zijn uiteraard wel toegestaan.

Verkeer:

De wegen gelegen in het plangebied hebben grotendeels de bestemming 'Verkeer' gekregen. Uitzondering hierop is de Borstelweg in het oostelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze straat vervult primair de functie van een woonstraat en heeft daardoor in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'.

Parkeren:

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is het uitgangspunt dat parkeermogelijkheden en voorzie- ningen ten behoeve van werknemers en bezoekers primair op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van parkeren in de openbare ruimte binnen de gerealiseerde verkeersbestemming. In de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer- Verblijfsgebied' is het onderdeel parkeren onderdeel van de bestemmingsomschrijving en behoort de aanleg van (nieuwe) parkeervoorzieningen, indien wenselijk en/of noodzakelijk, tot de mogelijkheden.

Water:

In het plan zijn de beide haventakken van het Twentekanaal bestemd voor 'Water-Vaarweg'. Binnen deze bestemming is middels een functieaanduiding een gebied aangegeven waar kades kunnen worden aangelegd ten behoeve van aan het water grenzende bedrijven.

Groen:

Verspreid over het plangebied komen groenvoor- zieningen voor in de vorm van groenstroken en bosschages. Voor zover deze groenvoorzieningen kunnen worden aangemerkt als structureel groen en/of groenvoorzieningen die een rol vervullen ten aanzien van flora en fauna, zijn deze gronden in dit bestemmingsplan, waar mogelijk, bestemd voor 'Groen'.

Wonen:

In het oostelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan, in de omgeving van de Borstelweg, zijn gronden in overeenstemming met de huidige functies en gebruik, bestemd voor 'Wonen'. Het gaat hierbij om gewone (burger)woningen in een overwegend woonmilieu. Met de aanwezigheid van deze woningen als milieugevoelige functie is bij de bepaling van de milieuzonering van het aangrenzende gebied met de bestemming 'Bedrijf" of 'Bedrijventerrein' rekening gehouden.

Het grootste gedeelte van het plangebied ligt echter binnen een gezoneerd industrieterrein ingevolge de Wet geluidhinder, waarbinnen geen reguliere (burger)woningen zijn toegestaan. Wel zijn binnen deze zonering bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Binnen deze zonering zijn dan ook geen gronden bestemd voor 'wonen'.

Aardgasleidingen

Binnen het plangebied zijn twee buisleidingen gelegen voor het transport van gas. Het gaat hierbij om een 4"- aardgasleiding en een 6"- aardgasleiding.

De 6"-aardgasleiding loopt grotendeels parallel aan de noordzijde van de Lonnekerbrugstraat. De 4"-aardgasleiding bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. Deze aardgasleiding buigt ter hoogte van het Twentekanaal oostwaarts af tot aan de tweede haventak van het kanaal.

Het gaat hierbij om hogedruk aardgasleidingen met beide een werkdruk van 40 bar.

Beide aardgasleidingen zijn voor wat betreft hun ligging op de verbeelding als een 'figuur' aangegeven. Ook is middels een dubbelbestemming 'Leiding- Gas' een belemmeringenstrook aangegeven. Het gaat hierbij om een strook van 4 meter breed aan weerszijden van de aardgasleidingen en gemeten vanuit het hart van deze leidingen. Voor laatstgenoemde strook is in de regels van dit bestemmingsplan een artikel opgenomen met bepalingen die de continuïteit van de energievoorziening dienen te garanderen alsmede bescherming van de aardgasleidingen.

Hoogspanningsleidingen

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt het tracé van een bovengrondse 110 KV-hoogspanningsleiding. Deze leiding loopt verder in noordelijke richting naar de Westerval en buigt nabij de Parkweg noordwaarts af in de richting van de aan de noordzijde van de spoorlijn gelegen wijk Twekkelerveld. Voor wat betreft het tracé van deze hoogspanningsleiding is deze op de verbeelding middels een 'figuur' aangegeven. De bij deze hoogspanningsleiding behorende belemmeringenstrook met een breedte van 40 meter aan weerszijden van de hoogspanningsleiding, waarbij is gemeten vanuit het hart van de leiding, is middels een dubbelbestemming 'Leiding- Hoogspanningsverbinding' aangegeven. Voor laatstgenoemde strook is in de regels van dit bestemmingsplan een artikel opgenomen met bepalingen die de continuïteit van de energievoorziening dienen te garanderen alsmede bescherming van de hoogspanningsleiding.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid.

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bedrijfsbestemmingen

Bijlage 2 Lijst van specifieke bedrijfsbestemmingen

Bijlage 3 Cultuurhistorisch Attentiegebied

Bijlage 3 Cultuurhistorisch Attentiegebied

Bijlage 4 Gezoneerd Industrieterrein

Bijlage 4 Gezoneerd industrieterrein

Bijlage 1 Nota Samenvatting En Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 1 Nota Samenvatting en beantwoording zienswijzen

Bijlage 2 Inventarisatie Bedrijven

Bijlage 2 inventarisatie bedrijven

Bijlage 3 Lijst Specifeke Bedrijven

Bijlage 3 lijst specifeke bedrijven

Bijlage 4 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 4 Flora- en faunaonderzoek

Bijlage 5 Raadsbesluit

Bijlage 5 Raadsbesluit