Wesselerbrink 2015
Bestemmingsplan - gemeente Enschede
Vastgesteld op 31-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wesselerbrink 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00110-0003 van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 afhaalpunt:
een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.
1.7 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.8 ander geluidsgevoelig gebouw:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:
- a. een onderwijsgebouw;
- b. een ziekenhuis;
- c. een verpleeghuis;
- d. een verzorgingstehuis;
- e. een psychiatrische inrichting;
- f. een kinderdagverblijf
met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 autoherstelbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.
1.15 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 beperkt kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.18 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.19 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.20 bestaande woning:
een bestaande woning als bedoeld in het verbod tot bouwkundig splitsen van een woning in meerdere zelfstandige woningen / wooneenheden is een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan feitelijk aanwezig is dan wel na dat tijdstip is of kan worden gerealiseerd overeenkomstig een, al dan niet in afwijking van dit plan, verleende omgevingsvergunning.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.24 bijzondere woonvorm:
een complex van ruimten waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.
1.25 bliksempiek
mast die voorkomt dat gevoelige onderdelen op het schakelstation geraakt worden door bliksem.
1.26 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwmarkt:
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.33 brandstofafgiftepunt voor bedrijven:
een verkooppunt van motorbrandstoffen, niet zijnde lpg, voor alleen zakelijke klanten van op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven.
1.34 consumentverzorgende dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel, makelaar, bankfiliaal, kopieerwinkel, postkantoor, afhaalpunten (van goederen) en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.35 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
1.36 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.37 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.38 detailhandel volumineus:
detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in motorvoertuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.39 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.40 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.41 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.
1.42 garageboxen:
een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.
1.43 gastenverblijf:
een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.
1.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.46 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.47 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.48 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.49 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.50 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.51 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.52 hotel:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.53 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van die woning.
1.54 invloedsgebied:
gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
1.55 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.56 kantooreenheid:
een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.
1.57 kelder:
het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.
1.58 kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.59 ligplaats:
een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.
1.60 luifel:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.61 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.62 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.63 motorvoertuig:
alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.
1.64 niet zelfstandige horeca:
horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.65 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.
1.66 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.67 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.68 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.69 overig bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.
1.70 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.71 perifere detailhandel:
detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.72 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.73 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:
de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.
1.74 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:
de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.
1.75 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.76 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.77 richtwaarde:
richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.78 risicovol bedrijf:
een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen.
1.79 risicovolle inrichting:
- 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
- 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.
1.80 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.81 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.82 sportvoorzieningen:
gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.
1.83 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.84 tunnel:
Een ondergronds infrastructureel voor mensen toegankelijk bouwwerk om tussen twee punten transport, passage of communicatie mogelijk te maken.
1.85 verblijfsgebied:
een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.
1.86 verblijfsruimten:
de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:
- a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.87 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.88 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande.
1.89 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.90 vuurwerk:
vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.
1.91 vuurwerkbedrijf:
inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.
1.92 vuurwerkbesluit:
besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.
1.93 warmte-koude opslag:
energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.
1.94 winkel:
een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.95 woning / wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.96 woongebouw:
een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.97 woonschip:
een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.
1.98 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.99 woonzorgcomplex:
een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
1.100 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.101 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.102 zorgwoning:
Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.6 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.7 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.8 minimum/maximum bebouwingspercentage:
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.9 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):
de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.
2.10 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):
de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.
2.11 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- 2. niet-zelfstandige kantoorfunctie als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
- 3. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG” is een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG toegestaan, en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens artikel 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 3.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 3.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 3.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- e. artikel 3.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
- b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
- c. Bestaande bedrijfsmatige opslag, die afwijkt van het bepaalde in lid 3.4, onder a en/of b, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
- d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 3.1, onder a, op die locatie toegestane bedrijven.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf-garage”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- b. het wijzigen van de bestemming “Bedrijf” in de bestemming “Wonen” alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 (zie algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 6. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 7. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- c. Een wijzigingsplan als bedoeld onder b kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een Afwijken op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. nutsvoorzieningen die zijn genoemd in categorie 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening" is tevens een 110 kV schakelstation toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een nutsvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande nutsvoorziening in een nutsvoorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger van die hoofdgroep, mits die nutsvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1 op die locatie toegestane nutsvoorzieningen;
- b. lid 4.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot een maximum van 3 meter;
- c. lid 4.2.4 onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter;
- d. lid 4.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" in de bestemming "Groen"
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf - Verkoop motorbrandstoffen met lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen met lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen, met dien verstande dat:
- het bestaande lpg-vulpunt niet mag worden verplaatst;
- binnen een afstand van 25 meter tot het gasreservoir geen kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare aanwezig mogen zijn;
- de doorzet ten hoogste 1000 m³ mag bedragen.
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.3 onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 5.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" in de bestemming "Groen"
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de bereikbaarheid van hulpdiensten.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.3 onder c, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 6.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming "Bedrijf - Verkoop motorbrandstoffen zonder lpg” in de bestemming "Groen" ten behoeve van groenvoorzieningen;
- b. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 2. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 3. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
- a. een wijzigingsplan, als bedoeld onder b, kan niet eerder worden vastgesteld nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de functie en dat (eventueel) noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 3. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 4. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 5. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Bedrijventerrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijven, zoals genoemd onder b, c en d, met de daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen alsmede wegen, straten, voet- en fietspaden, straatmeubilair, water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen en een brandstofafgiftepunt voor bedrijven.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- d. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”, zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- e. Ter plaatse van de aanduiding “kantoor” is een zelfstandig kantoor toegestaan;
- f. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt" is een bouwmarkt toegestaan;
- g. Ter plaatse van de aanduiding "sport" zijn sportvoorzieningen toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat sporthallen eveneens zijn toegestaan;
- h. Ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning" zijn culturele voorzieningen toegestaan, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Cultuur en Ontspanning van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- i. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 of 2 uit de Hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van discotheken, muziekcafé's, café's en bars;
- j. Ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG” is een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG toegestaan;
- k. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel volumineus” is detailhandel in auto's en motoren, boten en caravans en/of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, ruwe bouwmaterialen en brand- en explosiegevaarlijke stoffen toegestaan;
- l. In afwijking van het bepaalde onder k is volumineuze detailhandel in vrachtauto's uitsluitend toegestaan indien ter plaatse ook bedrijven uit de hoofdgroep Bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- m. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – vermelding volgnummer” zijn de gronden tevens bestemd voor de bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn omschreven onder het corresponderende cijfer in de bij deze regels behorende Lijst van specifieke bestemmingen (bijlage 2);
- n. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is een bedrijfswoning toegestaan.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de bereikbaarheid van hulpdiensten.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2.1, onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1 op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 7.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- c. lid 7.2.6, voor het uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Opslag op onbebouwde gronden ten dienste van bedrijven is toegestaan, mits deze niet plaats vindt vóór een naar de openbare weg of het openbaar groen gekeerde gevel.
- b. Geen opslag van goederen mag plaatsvinden binnen een afstand van minder dan 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van minder dan 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens, tenzij de opslag van goederen uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert.
- c. Bestaande bedrijfsmatige opslag, die afwijkt van het bepaalde in lid 7.5, onder a en/of b, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.
- d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel; behoudens waar dit expliciet is toegestaan;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca; behoudens waar dit expliciet is toegestaan;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren, behoudens waar dit expliciet is toegestaan;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning; behoudens waar dit expliciet is toegestaan;
- 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- 6. de verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren ter plaatse van een brandstofafgiftepunt voor bedrijven.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1, onder a tot en met d, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder a tot en met d, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 7.1, onder g, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder g, op die locatie toegestane voorziening;
- c. lid 7.1, onder h, ten behoeve van de vestiging van een culturele voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande culturele voorziening in een culturele voorziening dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder h, op die locatie toegestane voorziening;
- d. lid 7.1, onder i, ten behoeve van de vestiging van een horecavoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande horecavoorziening in een horecavoorziening dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel genoemd is in één of ten hoogste twee categorieën hoger, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 7.1, onder i, op die locatie toegestane voorziening.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en verblijfsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- e. De omgevingsvergunningen, zoals genoemd onder c tot en met f, worden bovendien slechts verleend als aannemelijk wordt gemaakt dat het te vestigen bedrijf de verzorgingsstructuur binnen en/of buiten het plangebied vanuit distributie-planologisch opzicht niet onevenredig zal aantasten en dat door de vestiging van het bedrijf de verkeersbelasting en/of de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig zal toenemen;
- f. De omgevingsvergunning, zoals genoemd onder f, wordt slechts verleend als blijkt dat de bedrijfsmatige activiteiten vanuit het oogpunt van externe veiligheid en ramp- en –brandbestrijding verantwoord zijn te achten.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “kantoor”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- b. het verwijderen van de aanduiding “sport”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- c. het verwijderen van de aanduiding "cultuur en ontspanning",
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- d. het verwijderen van de aanduiding "horeca",
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- e. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met uitzondering van een discotheek of muziekcafé;
- f. Het toevoegen van de aanduiding "café" ten behoeve van de vestiging van een café.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woon- en verblijfsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Cultuur En Ontspanning - Speeltuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en Ontspanning - Speeltuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de exploitatie van een speeltuin, met daaraan ondergeschikte horeca-activiteiten, als bedoeld in categorie 1 van de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende bijlage 1 (Lijst van bedrijfstypen);
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speel-, parkeer- en groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2.4, onder a voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 8.2.4, onder b voor een bouwhoogte van speelvoorzieningen tot maximaal 10 meter;
- c. lid 8.2.4, onder d voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 8.2.6 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, anders dan vermeld in lid 8.1 onder a;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Detailhandel
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. detailhandel, met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is een horecabedrijf toegestaan, dat is genoemd in categorie 1 of 2 uit de Hoofdgroep "Horeca" van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van discotheken, muziekcafé's, café's en bars;
- c. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" is consumentverzorgende dienstverlening toegestaan;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "café" is, in afwijking van het genoemde onder sub b, een café toegestaan.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 9.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- c. lid 9.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van perifere detailhandel;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een autoherstelbedrijf.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- d. het verwijderen van de aanduiding “horeca”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- e. het verwijderen van de aanduiding "café",
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- f. toevoegen van de aanduiding "dienstverlening" ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening;
- g. het wijzigen van de bestemming “Detailhandel” in de bestemming “Wonen” alsmede het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 (zie algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 6. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 7. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- h. Een wijzigingsplan als bedoeld onder g kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht is gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een Afwijken op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. (openbare) nutsvoorzieningen;
- e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een duurzame waterhuishouding.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het wijzigen van de bestemming "Groen” in de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" ten behoeve van verkeersvoorzieningen.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Groen - Park
11.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Groen - Park” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- 2. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- 3. speelvoorzieningen;
- 4. recreatief medegebruik;
- 5. parkeervoorzieningen;
- 6. (openbare) nutsvoorzieningen;
- 7. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “cultuur en ontspanning - speeltuin” is een speeltuin toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding "recreatie" zijn recreatieve voorzieningen toegestaan.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een duurzame waterhuishouding.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 11.2.2 onder b voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overig straatmeubilair tot maximaal 7 meter;
- b. lid 11.2.6 voor het uitbreiden van bestaande bebouwing met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die bouwwerken, onder de voorwaarde dat:
- a. de uitbreiding van het bouwwerk uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- b. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarden;
- de milieusituatie;
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van:
- a. detailhandel;
- b. een seksinrichting.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “recreatie”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarden;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "wonen" zijn woningen toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is een horecabedrijf toegestaan, met diens verstande dat discotheken, muziekcafé's, café's en bars niet zijn toegestaan;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "groen" zijn groenvoorzieningen toegestaan;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening" is consumentverzorgende dienstverlening toegestaan;
- f. Ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimten" zijn praktijkruimten toegestaan;
- g. Ter plaatse van de aanduiding "sportzaal" is een sportzaal toegestaan;
- h. Ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne" is een brandweerkazerne toegestaan;
- i. Ter plaatse van de aanduiding "kinderboerderij" is een kinderboerderij met bijbehorende activiteiten- en kantoorruimte, dierenverblijven, opslagruimte en dierenweiden toegestaan;
- j. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf " zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- k. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1); met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- l. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" zijn bedrijven toegestaan, in de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1); met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
- m. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" zijn bedrijven toegestaan, in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 12.2.5, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 12.2.5, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- d. lid 12.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
- 3. lid 12.2.1, onder b, voor het bouwkundig splitsen van een bestaande woning in meerdere zelfstandige woningen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 12.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
- 2. niet zelfstandige horeca en aan de hoofdfunctie sport ondergeschikte en ondersteunende detailhandel, met dien verstande dat discotheken en muziekcafé's niet zijn toegestaan;
- 3. additionele maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 4. ter plaatse van de aanduiding "kinderdagverblijf" is een kinderdagverblijf toegestaan;
- 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 13.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
- b. lid 13.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 13.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 13.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Sport van bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 13.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van de aanduiding “horeca” ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, met uitzondering van discotheken, muziekcafé's, café's en bars.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Verkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wegen met maximaal 2 rijstroken;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. viaducten en bruggen;
- 4. parkeervoorzieningen;
- 5. groenvoorzieningen;
- 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 7. geluidwerende voorzieningen;
- 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
- 9. busbanen en bussluizen;
- 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, de situering en de oppervlakte van verhardingen uitsluitend ten behoeve van een duurzame waterhuishouding, waaronder een goede opvang en afvoer van overtollig regenwater.
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied
15.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. erftoegangswegen;
- 2. woonerven;
- 3. pleinen;
- 4. voet- en fietspaden;
- 5. parkeervoorzieningen;
- 6. groenvoorzieningen;
- 7. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 8. speelvoorzieningen;
- 9. straatmeubilair;
- 10. (openbare) nutsvoorzieningen
- 11. busbanen en bussluizen;
- 12. verkeersvoorzieningen;
- 13. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
- b. Ter plaatse van de aanduiding "cafetaria" is een cafetaria toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding "garagebox" zijn garageboxen toegestaan.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, de situering en de oppervlakte van verhardingen uitsluitend ten behoeve van een duurzamewaterhuishouding, waaronder een goede opvang en afvoer van overtollig regenwater.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “garagebox”,
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit;
- b. het verwijderen van de aanduiding “cafetaria",
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit;
- a. het toevoegen van de aanduiding “tuin” ten behoeve van de realisatie en instandhouding van tuinen.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishouding;
- b. waterbeheer en waterberging;
- c. verkeer te water;
- d. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
- e. recreatief medegebruik;
- f. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers, (openbare) nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” is consumentverzorgende dienstverlening toegestaan;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” is een maatschappelijke voorziening toegestaan, die is genoemd in categorie 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- d. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan, met uitzondering van een supermarkt;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" zijn kantoren toegestaan;
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 17.1, onder c, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening dat niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 17.1, onder c, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 17.2.5 , onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
- c. lid 17.2.5, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
- d. lid 17.2.5, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
- e. lid 17.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
- 3. lid 17.2.1, onder c, voor het bouwkundig splitsen van een bestaande woning in meerdere zelfstandige woningen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van bewoning, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg of als gastenverblijf;
- 3. het gebruik van garageboxen voor iedere vorm van bewoning;
- 4. het gebruik van vrijstaande gebouwen met een functieaanduiding buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 17.1, onder c, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 17.1 , onder c, op die locatie toegestane maatschappelijke voorziening;
- b. lid 17.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende;
- c. lid 17.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
17.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “dienstverlening”
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- b. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- c. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van consumentverzorgende dienstverlening;
- d. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 (algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- e. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder d, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de cultuurhistorische waarde;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen en voor het transporteren van (aard)gas, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de figuur aanduiding 'hartlijn leiding – gas8inh' een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig mag zijn met een diameter van maximaal 8 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
- b. ter plaatse van de figuur aanduiding 'hartlijn leiding – gas12inh' een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig mag zijn met een diameter van maximaal 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
- c. ter plaatse van de figuur aanduiding 'hartlijn leiding – gas24inh' een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig mag zijn met een diameter van maximaal 24 inch en een druk van ten hoogste 80 bar;
- d. ter plaatse van de figuur aanduiding 'hartlijn leiding – gas36inh' een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig mag zijn met een diameter van maximaal 36 inch en een druk van ten hoogste 80 bar.
18.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op gronden met de bestemming "Leiding - Gas" niet worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbaar objecten wordt toegestaan;
- b. ter zake daarvan vooraf toegestaan schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
18.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- 5. het aanbrengen van verhardingen;
- 6. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. het indrijven van voorwerpen in de grond;
- 8. diepploegen;
- 9. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 10. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
- 11. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Artikel 19 Leiding - Hoogspanning
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
- a. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt
gebouwd, mits:
- a. hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding;
- b. hierdoor geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en;
- c. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
19.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze dubbelbestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van onbebouwde gronden als permanente opslag-, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de leidingbeheerder(s) en/of er aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of anderszins;
- 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- 5. het aanbrengen van verhardingen;
- 6. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. diepploegen;
- 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 9. het indrijven van voorwerpen in de grond;
- 10. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 11. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de ondergrondse hoogspanningsleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
19.7 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- 1. het verwijderen van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning", indien er sprake is van het verwijderen dan wel het permanent buiten gebruik stellen van de bestaande ondergrondse hoogspanningsleiding;
- 2. het wijzigen van de situering van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning", indien er sprake is van het verplaatsen van een bestaande leiding.
- b. Burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de cultuurhistorische waarde;
- 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' aanwezige bovengrondse hoogspanningsverbindingen tot maximaal 380 kV, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 60 meter.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding, en: vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Onderkelderen van gebouwen
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
23.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.
23.2 Verbod verkoop en opslag consumentenvuurwerk
- a. Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a is de verkoop met opslag van consumentenvuurwerk wel toegestaan op gronden met de bestemming 'Detailhandel' en op gronden met de functieaanduiding 'detailhandel';
- c. De verkoop met opslag van consumentenvuurwerk als bedoeld onder b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. voor de opslag van consumentenvuurwerk geldt een maximum van 10.000 kg;
- 2. er wordt voldaan aan de minimale veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten die genoemd zijn in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
24.1 Veiligheidszones
24.2 Overige zones
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leeklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
- f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.
De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 27 Algemene Procedureregels
27.1 Procedureregels wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 28 Overige Regels
28.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
28.2 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen
De vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen op gronden die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
29.1 Overgangsrecht bouwwerken
29.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 30 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.
De wet verplicht dat elke 10 jaar een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd.
Binnenkort verloopt de termijn van 10 jaar voor het vigerende bestemmingsplan: “Wesselerbrink 2006”.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Wesselerbrink 2015" een actuele planologisch-juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en legt hoofdzakelijk het bestaande gebruik ter plaatse vast. Het bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen mogelijk gemaakt indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de realisatie van de betreffende ontwikkeling binnen de looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar) zal plaatsvinden en de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling voldoende verzekerd is.
Daarnaast wordt in het plangebied één nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn enkele, bestaande mogelijkheden opnieuw in dit bestemmingsplan opgenomen. In hoofdstuk 4 worden deze ontwikkelingen nader omschreven.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Zuid en maakt deel uit van het grondgebied van de gemeente Enschede.
Afbeelding 1.1. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Wesselerbrink'.
Het gebied waarop het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” betrekking heeft wordt globaal door:
- de Rijksweg A35 aan de noordzijde;
- de Buurserstraat aan de oostzijde;
- de achterperceelsgrenzen van de woningen aan Kostverloren, de Oldenkottebrink, de Rekkenbrink, de Mallumbrink, en de Beltrumbrink, de Wesselerweg, alsmede de achterperceelsgrenzen van de Stokkumbrink en de Herikebrink, en de Geessinkbraakweg en de Broekheurne-ring aan de zuidzijde;
- de westzijde van sportpark Wesselerbrink, de Broekheurne-ring en de Usselerrondweg aan de westzijde.
Afbeelding 1.2. Situering van het plangebied 'Wesselerbrink'.
1.3 Geldende Juridische Regelingen
Het gebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” valt voor het grootste gedeelte onder het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2006”, dat op 25 september 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben het plan goedgekeurd op 19 december 2006. Op 2 maart 2007 is het bestemmingsplan in werking getreden.
Daarnaast omvat het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” de volgende bestemmingsplannen:
- Het Brunink (gedeeltelijk; smalle strook ter hoogte van de Geessinkbraakweg);
- Wesselerbrink Herziening 1;
- Wesselerbrink Herziening 2;
- Het Lang Noord (omvat in totaal 6 locaties ten zuiden van de Vlierstraat);
Voorbereidingsbesluit "Diverse woongebieden 2015"
Op 27 februari 2015 is het voorbereidingsbesluit "Diverse woongebieden 2015" in werking getreden. Een gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" maakt onderdeel uit van dit voorbereidingsbesluit. Reden om voor dit gebied een voorbereidingsbesluit te nemen was dat in delen van de wijken Wesselerbrink en Stroinkslanden woningen door vastgoedontwikkelaars werden aangekocht om deze op te splitsen in meerdere zelfstandige wooneenheden en deze vervolgens particulier door te verkopen of te verhuren. Vanwege de nadelige effecten op de woonomgeving (geluidoverlast, parkeerdruk e.d.) is de verbouw van woonpanden tot zelfstandige woonstudio's ongewenst. Het geldende bestemmingsplan verzet zich niet tegen dergelijke ontwikkelingen.
Het voorbereidingsbesluit moet voorkomen dat gemeentelijke herstructurerings-, verbeterings- en vernieuwingsopgaven voor de woonwijken Wesselerbrink en Stroinkslanden worden belemmerd door het splitsen van woonhuizen in zelfstandige wooneenheden en daarmee het woon- en leefklimaat in de wijken kunnen aantasten.
De vaststelling van een voorbereidingsbesluit is een bevoegdheid van de gemeenteraad. Een voorbereidingsbesluit geldt in principe voor een jaar. Als binnen deze periode een nieuw ontwerp-bestemmingsplan voor dit gebied ter inzage wordt gelegd, neemt het ontwerp-bestemmingsplan de beschermende werking van het voorbereidingsbesluit over. De inzet van een voorbereidingsbesluit is een adequaat juridisch instrument om de genoemde ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
Afbeelding 1.3 De Buurserstraat vormt de oostelijke grens van het plangebied.
1.4 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieueffectrapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is het erkende wijkorgaanWesselerbrinkactief.
De wijkraad Wesselerbrink is gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. In het kader van de adviesvraag is het bestemmingsplan in april en mei 2016 aan de wijkraad voorgelegd. De wijkraad heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen op het bestemmingsplan.
Tevens is het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de wijkraad Wesselerbrink.
Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
Het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg.
Het bestemmingsplan is vooraf besproken in het ruimtelijk overleg met de provincie Overijssel en met het waterschap Vechtstromen. Het Waterschap heeft daarbij aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.
Tevens is het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen. De provincie Overijssel heeft daarbij aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid.
Het ontwerp-bestemmingsplan is tevens toegezonden aan de volgende instanties: Gasunie, Natuur- en Milieuraad Enschede, Rijkswaterstaat Oost-Nederland, TenneT en de wijkraad Wesselerbrink. Rijkswaterstaat Oost-Nederland heeft aangegeven dat het ontwerp-bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot opmerkingen. De Natuur- en Milieuraad Enschede heeft in haar reactie aangegeven geheel in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. TenneT heeft een zienswijze ingediend (zie hieronder).
Daarnaast is er schriftelijk advies gevraagd aan de Brandweer Twente (Veiligheidsregio Twente). Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter en in het plan worden geen nieuwe risicovolle functies mogelijk gemaakt.
Procedure
Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).
In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: “Wesselerbrink 2015” in voorbereiding te nemen op 3 december 2014gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.
Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 22 juni 2016 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Tevens is er op 11 juli 2016 een inloopavond georganiseerd, waarin bewoners en andere belanghebbenden het ontwerp-bestemmingsplan in hebben kunnen zien en vragen over het plan konden stellen.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van 23 juni 2016 tot en met 3 augustus 2016 ter inzage gelegen. In totaal is er één zienswijze (TenneT) ingediend tegen het bestemmingsplan. Van de ingekomen zienswijze, en de gemeentelijke beantwoording daarvan, is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan is gevoegd.
Gewijzigde vaststelling
De naar voren gebrachte zienswijze heeft geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast is aan de gemeenteraad voorgesteld het bestemmingsplan ambtshalve op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard gewijzigd vast te stellen.
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk
Het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” valt niet onder één van de in het beleid en regels van het Rijk genoemde nationale belangen.
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Ruimtelijke ontwikkelingen in plangebied
In dit deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
Het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" betreft een actualisatie van de nu nog geldende bestemmings- plannen en is overwegend conserverend van aard. Daarnaast worden in dit bestemmingsplan enkele kleine ontwikkelingen meegenomen. Voor wat betreft het conserverende deel van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" kan gesteld worden dat de generieke beleidskeuzes van de provinciale omgevingsvisie hierop niet van toepassing zijn.
Generieke beleidskeuzes
De voorgenomen ontwikkelingen in het bestemmingsplan raken geen belangen van andere (buur)gemeenten. De locaties waar nog woningbouw mogelijk is, waren in het voorgaande bestemmingsplan ook als woningbouwlocatie aangewezen. Deze locatie ligt in binnenstedelijk gebied, en is in dit bestemmingsplan nader ingevuld. Er wordt dus geen claim gelegd op gebieden waaraan nu nog een groene functie is toegekend; er wordt gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied.
Ontwikkelingsperspectieven
Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" geldt het ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving. Met Stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Deze vormen de economische motor van de provincie en bieden de (stedelijke) voorzieningen die de land- schappelijke- en recreatieve vestigingsvoorwaarden completeren. De steden zijn de dynamische omgeving die ruimte bieden aan bedrijvigheid en grootstedelijke cultuur. In de stedelijke omgeving is er ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus.
Het grootste deel plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'. Ten aanzien van dit ontwikkelings- perspectief gelden de volgende ambities:
- aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag;
- voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus, die voorzien in de vraag.
Het voorliggende bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is in overeenstemming met het voor dit gebied geldende ontwikkelperspectief en de daarin genoemde ambities.
Een klein gedeelte ligt binnen het perspectief 'Bedrijventerrein' respectievelijk 'Stadsrandgebied'. Het bedrijventerrein De Reulver respectievelijk het Wesselerbrinkpark en de randen langs de A35 zijn gelegen in deze perspectieven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is in deze laag het gebiedskenmerk 'dekzandvlakten en ruggen' van toepassing.
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Bovengenoemde gebiedskenmerken worden met betrekking tot het conserverende gedeelte van dit bestemmingsplan en de ontwikkelingen niet aangetast.
Laag van agrarisch cultuurlandschap
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" en kan in het kader van dit bestemmingsplan beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
De woonwijk Wesselerbrink is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype "woonwijken 1955 - nu". De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, woningen en parken en groenstructuur). De functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden, waarbij het behoud van eigen karakter belangrijk is.
Bovengenoemde gebiedskenmerken worden met betrekking tot het conserverende gedeelte van dit bestemmingsplan niet aangetast. Ook de nieuwe ontwikkelingen passen binnen de stedelijke laag.
Lust en leisurelaag
Voor wat betreft het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" zijn in de Lust en leisurelaag gebieden aangegeven met het gebiedskenmerk "stads- en dorpsranden".
De lust en leisure laag voegt in zijn algemeenheid eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatie- parken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Deze laag is het domein van belevenis, betekenis en identiteit.''
Stads- en dorpsranden:
Met stads- en dorpsranden wordt de overgang tussen de stad en het landelijk gebied aangegeven. Planologische functies die normaliter in de stad voorkomen, komen in het platteland rondom de stad ook voor, vandaar de term “stadsrand”.
Aan de noord- en zuidwestzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan zijn gronden aangemerkt als stads- of doprsrand. Hier bevinden zich onder meer bergingsvijvers in het groen. In het zuidelijk deel van het plangebied, dat als overgangsgebied tussen bebouwd en onbebouwd kan worden beschouwd, bevinden zich groene en recreatieve voorzieningen.
Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is en er sprake is van slechts enkele kleinere ruimtelijke ontwikkelingen, zijn in deze paragraaf de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken voldoende omschreven.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel
De Omgevingsverordening stuurt op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de SER-ladder is de verplichting om in eerste instantie de mogelijkheden te benutten van gebieden die al een stedelijke functie kennen. Pas hierna mag een claim worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Met de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, wordt gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied.
Met het juridisch-planologisch mogelijk maken van enkele (bebouwings)mogelijkheden die het bestemmingsplan nog biedt, wordt aangesloten op het hierboven beschreven provinciaal beleid.
De provincie zet in op een differentiatie in woonmilieus, om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Er wordt een afname voorzien van de groei van de bevolking en een wijziging in de bevolkingssamenstelling, zoals vergrijzing en huishoudensverdunning.
Conclusie:
Gelet op het overwegende conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling(en) in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.
2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies
De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.
De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.
2.3.2 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer grondgebonden woningen . Daarbij ligt de focus op bouwen in de bestaande stad.
De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
2.3.3 Structuurvisies
De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook vijf sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
Woonvisie
Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
In de Woonvisie streven we naar een woningvoorraad die geschikt is voor de toekomst. Een toekomstgeschikte woning is een woning die zodanig goed aansluit bij de ontwikkelende wensen van de woonconsument, dat deze haar waarde behoudt of vergroot in een veranderende markt.
Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Woonvisie is dat er nog slechts een beperkt aantal woningen aan de woningvoorraad van Enschede in de komende jaren behoeft te worden toegevoegd om aan de vraag te voldoen. Daarbij dient iedere nieuwe woning “raak” te zijn. Dit wordt vertaald in “toekomstgeschikt”; dus niet alleen voor de huidige, maar ook voor de toekomstige vraag. Toevoeging in segmenten van de woningmarkt waar reeds te veel van aanwezig is, wordt in principe niet meer voorgestaan.
De woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn gelegen aan de Geessinkweg. Het gaat hier om enkele van in totaal 12 kavels die bebouwd kunnen worden. Deze mogelijkheid is ook al opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan voor deze locatie.
Het betreft de mogelijkheid om grondgebonden woningen te realiseren, binnen de bestaande stad. Het bebouwen van deze kavels is daarmee in overeenstemming met het beleid van de gemeente Enschede.
Detailhandelsstructuurvisie
Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.
Watervisie
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
De Enschedese waterambities zijn:
- Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Structuurvisie Cultuurhistorie
Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.
Enschede heeft groot belang dat bewoners trots zijn op de cultuurhistorische identiteit van hun stad. Bewoners die trots zijn op hun vertrouwde leefomgeving zijn meer bereid om zich in te spannen. Tevens blijken cultuurhistorische waarden een belangrijke vestigingsfactor voor een nieuwe generatie stadsbewoners, voor opkomende bedrijven in de dienstverlening en ook voor recreatie en toerisme.
Enschede wil minder regels waaraan getoetst wordt en meer ruimte voor initiatieven. Daarom is het beleid erop gericht dat leidt tot een samenwerking tussen de initiatiefnemer en de gemeente tijdens de initiatieffase, met een afweging op maat.
Structuurvisie Externe Veiligheid
Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.
Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.
Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.
2.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid
In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" enkele specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.
Het bestemmingsplan is naast de hierboven beschreven beleidskaders gelegd. Het bestemmingsplan en de hierin opgenomen nieuwe ontwikkelingen passen binnen de beleidskaders, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op zowel de ruimtelijke als de functionele, bestaande hoofdstructuur van het gehele plangebied. Het hoofdstuk wordt ingeleid met een passage over de situering van het plangebied.
3.1 Ruimtelijke Structuur
Ontwikkelingsgeschiedenis.
Het bestemmingsplan 'Wesselerbrink 2015' heeft betrekking op de in het midden gelegen wijk van het stadsdeel Zuid. Het Stadsdeel Zuid bestaat uit drie (woon)wijken; Stroinkslanden, Wesselerbrink en Helmerhoek.
De grootschalige stadsuitbreidingen van na de Tweede wereldoorlog vonden plaats aan de zuidzijde van Enschede. Ten zuiden van de huidige A35 werd in het uitbreidingsplan van de gemeente uit 1949 de drie zuidwijken, Wesselerbrink, Stroinkslanden en Helmerhoek, tezamen aangewezen als toekomstig woongebied. Als eerste werd de Wesselerbrink ontworpen en gerealiseerd (jaren '60), daarna Stroinkslanden (jaren '70) en als laatste de Helmerhoek (jaren '80).
Afbeelding 3.1.1 Het Stadsdeel Zuid.
De wijken zijn op enige afstand van de bestaande stad gesitueerd. De ruimtereservering tussen de stad en de wijken was nodig voor de aanleg van Rijksweg 35, een tracé voor hoogspannings- en aardgasleidingen en de toenmalige plannen voor een eventuele doortrekking van het Twentekanaal. Deze reservering is nog zichtbaar.
Omdat de drie wijken in één keer als toekomstig woongebied zijn aangewezen, zijn ook de verbindende en structurerende elementen duidelijk herkenbaar.
- Broekheurne-ring: De hoofdontsluiting verbindt de drie wijken met elkaar. De Broekheurne-ring heeft een breed profiel. De bebouwing keert zich als het ware af van de weg. Hierdoor wordt de Broekheurne-ring als een losliggend en verbindend element in de wijk ervaren.
- Autosnelweg A35: Een ruimtelijke barrière tussen stadsdeel Zuid en de rest van de stad. Hierdoor wordt de afstand van stadsdeel Zuid tot de stad als relatief groot ervaren. Vanuit stadsdeel Zuid is er een aantal verbindende wegen naar het centrum.
- Wesselerbrinklaan: Een lange doorgaande lijn richting het centrum. De Wesselerbrinklaan loopt vanaf de Broekheurne-ring, door de Wesselerbrink, over de autosnelweg richting het centrum. Het kruispunt tussen de Wesselerbrinklaan en de Broekheurne-ring is het knooppunt van stadsdeel Zuid.
Afbeelding 3.1.2 Het Stadsdeel Zuid
Van de drie wijken in stadsdeel Zuid overheerst in Stroinkslanden en Helmerhoek het suburbane woon- milieu en in de Wesselerbrink overheerst het groene wonen.
Wesselerbrink
Als eerste werd de Wesselerbrink gebouwd (ca. 1960 tot 1970). De Wesselerbrink werd ontworpen om de grote naoorlogse woningnood tegen te gaan. De aanleg van de wijk stond in het teken van snel bouwen. Met de intrede van de geprefabriceerde bouw werd het mogelijk in korte tijd veel identieke woningen in gelijksoortige verkavelingpatronen te realiseren.
Deze wijk is sterk verwant aan de in die tijd gangbare stedenbouwkundige ideeën. Voor deze stedenbouwkundige ideeën was het 'nieuwe wonen' uitgangspunt waarbij modernistische idealen als 'licht, lucht en ruimte' het credo waren. Dit heeft geresulteerd in een wijk waarin een ontworpen 'stempel' van verschillende bouwblokken in een rechtlijnige compositie is herhaald; de wijk is letterlijk 'gestempeld'. Bij de stedenbouwkundige vormgeving speelden in de naoorlogse periode de CIAM-denkbeelden een belangrijke rol. Karakteristiek zijn de sterke functiescheiding die is aangebracht en de heldere ruimtelijke opbouw van de hoofdstructuur.
Afbeelding 3.1.3. De Wesselerbrink in vroeger tijden.
Overige wijken
Globaal tussen 1970 en 1980 is de wijk Stroinkslanden gebouwd. In de jaren '70 kwam als reactie op het 'nieuwe wonen' met de herhaling en rechthoekige structuren een meer romantische stedenbouwkundige opzet in zwang; de woonerfwijken. Echter, aanvankelijk werd in Stroinkslanden nog de ontwerpmethodiek van de Wesselerbrink gebruikt, een orthogonaal systeem met brinken. Omdat delen van Stroinkslanden in verschillende jaren zijn ontworpen, is er sprake van een 'verweving' van de stempelstructuur met de woonerfwijken, een soort lappendeken, waardoor het beeld van Stroïnkslanden als geheel het meest die van een woonerfwijk is.
Als laatste is de wijk Helmerhoek gebouwd (ca. 1980 en 1990). Hierbij werd voortgeborduurd op de woonerfwijken uit de jaren '70.
De drie wijken zijn vormgegeven als grootschalige woongebieden met weinig menging van functies. De wijken Helmerhoek en Stroinkslanden bestaan overwegend uit eengezinswoningen.
Stadsdeel Zuid wordt omgeven door het groene buitengebied van de gemeente. De ligging van de zuidwijken aan de Groene Scheg in het oosten en westen en de diverse parken geven het stadsdeel een groene beleving. Verschillende parkachtige gebieden scheiden de wijken onderling van elkaar. De randen van de woongebieden zijn vooral vormgegeven als 'zachte randen' doordat de huizen met de achtertuinen grenzen aan de groene ruimten.
In de loop van de tijd (ca. 1990 en 2000) zijn aan de randen van de drie wijken in stadsdeel Zuid nieuwe woonlocaties gerealiseerd die een eigen ruimtelijke opbouw kennen. Dit zijn onder meer Eikendaal en Park Broekheurne. Ten zuiden van de Wesselerbrink is grotendeels de woonlocatie het Brunink gerealiseerd en is in aansluiting op de wijk Helmerhoek de woonwijk Beekwoude ontworpen.
Ruimtelijke dragers
De Broekheurne-ring en de Wesselerbrinklaan zijn als ontsluitingswegen voor de Wesselerbrink belangrijke ruimtelijke dragers voor de groen-, de verkeers- en de stedenbouwkundige hoofdstructuur. De inrichting van de wegen door middel van bomen versterkt deze functie. In onderstaande tekening is het profiel van de Broekheurn-ring afgebeeld. Bij de zuidelijke invalsweg, eveneens een belangrijke ruimtelijke drager, ontbreekt deze ondersteunende groenstructuur.
Ontsluitingswegen naar de verschillende buurten hebben nog niet allemaal een sterk groen profiel. Uitzondering hierop is bijvoorbeeld de Broekheurnerrondweg als ontsluiting voor Eikendaal.
Buurtgroen
De op buurtniveau structurerende groenelementen, hebben vaak hetzelfde karakter en staan onder een grote gebruiksdruk. Het buurtgroen levert geen grote bijdrage aan identiteit en kwaliteit van de verschillende plekken.
De Reulver
Het bedrijventerrein de Reulver, dat door de aanleg van de Zuidelijke Invalsweg een betere marktpositie heeft gekregen, heeft te kampen met beheersachterstanden. Opwaardering van de openbare ruimte en de aanwezige bebouwing is dan ook noodzakelijk. Het groen kan meer dan nu de stedenbouwkundige structuur versterken en bijdragen aan de identiteit van het bedrijventerrein.
Afbeelding 3.1.4. Bedrijventerrein De Reulver.
Stedenbouwkundige hoofdstructuur en bebouwingsstructuur
De Wesselerbrink wordt door de hoofdontsluitingswegen (Wesselerbrinklaan, Broekheurne-ring) en het Wesselerbrinkpark in vier kwadranten verdeeld. Elk van de woonbuurten (het Lang, het Bijvank, Oosterveld en de Posten) heeft een centrale locatie waar de buurtvoorzieningen als scholen, winkels en gymlokalen zijn gesitueerd. De buurten onderscheiden zich van elkaar wat betreft ontsluiting, verkavelingwijze (de stempels), de dichtheid en bouwvormen.
Afbeelding 3.1.5. Speeltuin ’t Polböske, gelegen in het Wesselerbrinkpark.
Op buurtniveau heeft de tuinstadgedachte vorm gekregen:
- I. Brinken als overzichtelijke woongebiedjes met een stimulerende werking voor burencontacten en saamhorigheid;
- II. Ontsluitingsprincipes, waarbij doorgaand verkeer uit de woongebieden wordt geweerd.
Rond het knooppunt van de beide hoofdontsluitingswegen ligt, grotendeels omgeven door hoogbouw, het stadsdeelcentrum van de zuidwijken. Deze bestaat uit drie deelgebieden:
- I. Het winkelcentrum Zuid met daarbij een kerk, gymlokaal, bibliotheek, gezondheidscentrum;
- II. De 'voorzieningenzone' met voorzieningen als stadsdeelkantoor (o.a. sociale dienst, politie, wijkcoördinatie), twee kerken, sport- en spelpark, wijkcentrum en een school;
- III. De kop van het Wesselerbrinkpark.
De Wesselerbrink heeft, evenals vergelijkbare jaren '60 wijken elders, een heldere verkeersstructuur. De hoofdwegen liggen in een gridvorm met een maaswijdte van 800 a 1000 meter. De verkeersstructuur kenmerkt zich verder door een indeling in wegen met een afnemende verkeersfunctie en toenemende verblijfsfunctie. Volgens de gangbare functie-indeling uit die tijd zijn de zogenaamde wijkverzamelwegen, buurtverzamelwegen, buurtstraten en woonstraten te herkennen. De functie van de straat komt in het algemeen tot uitdrukking in de breedte en de inrichting van de straatprofielen.
In het noordoostelijk deel van het plangebied is het bedrijventerrein de Reulver gelegen op korte afstand van de Rijksweg A35. Op het terrein zijn verschillende bedrijven gevestigd. De totale oppervlakte van het bedrijventerrein bedraagt 21 hectare, waarvan 7 hectare in gebruik is voor infrastructuur.
Aan de noordwestzijde van het plangebied liggen twee woonbuurten van later datum; het gaat daarbij om het ten zuiden van de Broekheurnerrondweg gelegen Park Broekheurne en het noordelijke gelegen Eikendaal.
Park Broekheurne is in het begin van de jaren negentig gerealiseerd in een gebied dat lange tijd is gereserveerd voor maatschappelijke doeleinden. Voor dit gebied is gezocht naar een planopzet, die het zelfstandige karakter van dit wat vrij liggende complex vrije sector woningbouw ondersteunt. De wat grillige bouwvorm die bij dit type bebouwing hoort is gecompenseerd door een helder stratenpatroon.
Eikendaal ligt ingeklemd tussen de Rijksweg 35 en de Broekheurnerrondweg. Bij de ontwikkeling van Eikendaal is er bewust voor gekozen om dit gebied een eigen karakter mee te geven. Eikendaal bestaat in feite uit twee delen, die van elkaar gescheiden worden door een fietspad, dat de Wesselerbrink met de wijk Boswinkel verbindt. Karakteristiek voor Eikendaal is de moderne, ten dele, experimentele architectuur, die is toegepast.
Aan de zuidzijde van de wijk Wesselerbrink is een nieuw woongebied Het Brunink ontstaan, waar momenteel nog bouwmogelijkheden aanwezig zijn. Het Brunink speelt in op de behoefte van particulier opdrachtgeverschap. Het Brunink bestaat uit 6 woonvelden, die onderling gescheiden worden door houtwallen en als geheel door de stadsrandzone met de Wesselerbrink.
Verkeerssstructuur
De verkeersstructuur in de Wesselerbrink wordt gekenmerkt door een rastervormig patroon van gebiedsontsluitingswegen (verkeersaders, 50 km/uur) waartussen de verblijfsgebieden gelegen zijn. Alle verkeersaders bestaan uit twee rijstroken, één voor iedere rijrichting (uitgezonderd opstelstroken bij kruispunten). Bij de Broekheurne-ring en de Wesselerbrinklaan zijn deze rijstroken gescheiden door een groene middenberm met bomen.
3.2 Functionele Structuur
Verkeersfuncties
Verblijfsgebieden
In de Wesselerbrink liggen tussen de verkeersaders woongebieden. Deze woongebieden zijn volledig aangewezen als 30 km/uur-zones. In de woongebieden kan onderscheid gemaakt worden tussen woonstraten (de Brinken) en de ontsluitingswegen voor de woongebieden. Deze laatste categorie wegen onderscheid zich duidelijk door een breder profiel en de langere rechtstanden ten opzichte van de smallere en bochtige brinken. Met name op de brede wegen in de woongebieden komt de inrichting (nog) niet overeen met die van een weg waar vanzelfsprekend 30 km/uur wordt gereden. In een aantal gevallen worden de brede wegen door de woongebieden gebruikt door bussen van de vervoerder.
Openbaar vervoer
Door de Wesselerbrink loopt een HOV-as, het betreft de route van (de huidige) lijn 2 over de Buurserstraat, Broekheurne-ring, Geessinkweg, Geessinkbraakweg, de busbaan door de Helmerhoek en het laatste stuk over de Haarspithoek, Dubbelinckhoek en de Disselhoek en vice versa. Op de busbaan door de Helmerhoek na, is deze HOV-as nog niet als zodanig ingericht. Er moet echter rekening worden gehouden met de aanleg van een busbaan in de toekomst. De andere buslijn die door de Wesselerbrink loopt is de huidige lijn 1. Deze buslijn maakt gebruikt van de bredere wegen door de verblijfsgebieden en legt daarmee beperkingen op aan mogelijke herinrichting van deze wegen.
Fietsnetwerk
Alle verkeersaders in de Wesselerbrink maken deel uit van het primaire netwerk voor de fietsers. Dit primaire netwerk wordt aangevuld met enkele secundaire verbindingen door de verblijfsgebieden, het betreft met name enkele verbindingen exclusief voor fietsers zoals aangegeven op de kaart. De fietstunnel onder de A35 vormt een verbinding met een verblijfsgebied in Enschede-West en biedt een verkeersveilige route richting de Singels, losgekoppeld van de hoofdinfrastructuur voor gemotoriseerd verkeer. Door de ontwikkeling van de stadsrandzone zal het fietsnetwerk voor de Wesselerbrink in de toekomst uitgebreid worden. De Wesselerbrink wordt gekenmerkt door veel doorsteken voor fietsers, die het voor fietsers mogelijk maakt om zonder om te rijden door de Wesselerbrink te rijden, deze doorsteken maken echter geen onderdeel uit van het fietsnetwerk zoals dat in het mobiliteitsplan is opgenomen. De fietsverbindingen in de Wesselerbrink worden niet alleen door utilitair fietsverkeer gebruikt, maar ook door recreatief fietsverkeer van en naar het buitengebied ten zuiden van Enschede.
Groenstructuur
Kenmerkend voor de Wesselerbrink is de aanwezigheid van een groot stadspark en de nabijheid van het buitengebied. Het groen in de wijk heeft een ondersteunende functie voor de stedenbouwkundige hoofdstructuur (brinken). Het kenmerk van de Wesselerbrink als een groene wijk ontstaat doordat de achterkanten van de gebouwen naar de ontsluitingswegen gekeerd zijn en de buurten door middel van groenstroken (bosplantsoen) en achtertuinen van het openbare gebied gescheiden zijn.
Buurtontsluitingen die ondersteunend zijn voor de stedenbouwkundige hoofdstructuur hebben nog niet allemaal een begeleidende groenstructuur. Voorbeelden voor groene buurtontsluitingen zijn de Wesselerbrinklaan en de Broekheurne-ring.
Wesselerbrinkpark
Het Wesselerbrinkpark is in de jaren zeventig aangelegd en een belangrijk stadsdeelpark voor de zuidwijken. Het park ligt op de grens tussen stad en buitengebied. Hoewel de onderdelen van dit park erg aantrekkelijk zijn en merendeels uniek voor Enschede (grote waterpartij, sledeheuvel, kinderboerderij), wordt het als park door de burgers minder gewaardeerd. Er is nog niet overal een goede relatie met de aangrenzende buurten, zowel ruimtelijk als functioneel. Mede daarom heeft een deel van het park het te kampen met sociaal onwenselijke situaties en vandalisme. De gemeente werkt op dit moment aan een verjonging van het park.
Afbeelding 3.2.1. Kinderboerderij de Wesseler in het Wesselerbrinkpark.
Stadsranden
Het landschap aan de zuidzijde van de stad is zowel ruimtelijk als ecologisch van hoge kwaliteit. Tevens functioneert het goed als uitloopgebied voor de wijk en de stad. Het is zeer geschikt om te wandelen en te fietsen en heeft een daartoe geëigend padenstelsel.
3.3 Cultuurhistorie
Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied
Op basis van historisch kaartmateriaal is te zien dat het plangebied gedurende de 19e eeuw in een hoofdzakelijk uitgestrekt heidegebied ten zuiden van de toenmalige bebouwing van de stad Enschede lag en die rond 1850 zich beperkte tot het huidige stadscentrum (het zogenaamde ei)
Afbeelding 3.3.1 Het plangebied omstreeks 1908.
De textiel industrie ontwikkelde zich in de twee helft van de 19e eeuw. Op het kaartbeeld van 1908 is een belangrijke spoorverbinding met Ahaus te zien. Op dit oude spoorwegtracé is de huidige Zuiderval aangelegd en sluit aan op de huidige Buurserstraat (kaart 2015).
Afbeelding 3.3.2. Het plangebied in 2015
De eerste verstedelijking van het plangebied heeft in de jaren '30 van de twintigste eeuw plaatsgevonden. In die periode heeft textielfabrikant Abraham Ledeboer opdracht gegeven tot de bouw van het tuindorp Broekheurne. Het tuindorp vormde in die periode een kleine dorpse enclave midden in het buitengebied. De wijk is in de jaren '50 nog uitgebreid met enkele duplex- en eengezinswoningen. Lange tijd heeft het 'dorp' haar geïsoleerde positie kunnen behouden, maar door de aanleg van het Boswinkel in de jaren '50 en de Wesselerbrink in de jaren '60 werd de wijk geheel omsloten.
Afbeelding 3.3.3. Het plangebied in 1937
De grootschalige stadsuitbreiding van na de Tweede Wereldoorlog vond plaats aan de zuidzijde van Enschede. Ten zuiden van de huidige rijksweg A35 werd in het uitbreidingsplan van de gemeente uit 1949 de drie zuidwijken Wesselerbrink, Stroinkslanden en Helmerhoek tezamen aangewezen als toekomstig woongebied. Als eerste werd de Wesselerbrink (globaal jaren 60) ontworpen en gerealiseerd, daarna Stroïnkslanden (globaal jaren 70) en als laatste de Helmerhoek (globaal jaren 80).
Afbeelding 3.3.4. Het plangebied in 1977
De cultuurhistorische waardenkaart
Zoals aangehaald in paragraaf 2.3.3 van deze toelichting heeft de gemeente Enschede er een belang bij dat bewoners trots zijn op de cultuurhistorische identiteit van hun stad. Voor het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid is een waardenkaart voor de heel Enschede opgesteld. Deze waardenkaart is gebaseerd op bestaande inventarisaties en bestaande onderzoeken. In deze waardenkaart zijn alle objecten en structuren opgenomen die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en eerder dan 1965 zijn gebouwd en/of aangelegd. De waardenkaart is dynamisch en zal tot een dialoog met de stad leiden wat in de loop der jaren wel of niet op deze kaart opgenomen of verwijderd dient te worden.
Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn voor het gebied van de Wesselerbrink de volgende locaties opgenomen:
- I. Het tuindorp Broekheurne: Het tuindorp is met een vlak aangegeven, overig - hoge attentiewaarde;
- II. Het tracé van de voormalige spoorlijn Enschede - Ahaus: het tracé is aangegeven met een lijn - attentiewaarde;
- III. Het pand Wesselerweg no. 15: aangegeven met een vlak- attentiewaarde;
- IV. Het pand Buurserstraat 386: aangegeven met een vlak- attentiewaarde
Opname van bovengenoemde cultuurhistorische elementen op de cultuurhistorische waardenkaart heeft verder geen invloed op de verbeelding.
Monumenten in het plangebied
Rijksmonumenten
In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich geen monumenten die aangewezen zijn als rijksmonument.
Wel bevindt zich op enige afstand van het plangebied het rijksmonument Stroinksweg 88 (Het Stroink). Het betreft een fraai boerderij-complex, bestaande uit een boerderij, waarvan het woongedeelte deels typisch 19e eeuws, deels gemoderniseerd is, een landarbeiderswoninkje onder schilddak en twee houten schuren, waarvan de meest forse overstekende houten topschilden heeft.
Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op het rijksmonument Stroinksweg 88.
Gemeentelijke monumenten
In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich geen monumenten die aangewezen zijn als gemeentelijk monument.
Beschermwaardige bomen in het plangebied
In het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink" zijn relatief weinig, vrijstaande monumentale- en daarmee beschermingswaardige bomen aanwezig. Wel zijn er, verspreid over het plangebied van dit bestemmingsplan, gebieden aanwezig die zijn aangemerkt als een beschermingswaardig boomgebied.
De locaties van beschermingswaardige bomen en bomengebieden zijn te vinden op de interactieve bomenkaart die te raadplegen is op de website van de gemeente Enschede; www.bomen.enschede.nl
In het bestemmingsplan "Wesselerbrink" is geen planologische beschermingsregeling opgenomen voor monumentale- en beschermingswaardige bomen en boomgebieden. De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Voor beschermingswaardige boomgebieden buiten de bebouwde kom is overigens de Boswet van toepassing.
Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied
In het plangebied bevinden zich verder geen aanwezige cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en bouwwerken zonder monumentstatus.
3.4 Archeologie
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat in het plangebied "Wesselerbrink " gebieden aanwezig zijn die zijn gelegen in archeologisch onderzoeksgebied A of zijn gelegen B.
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied deels is gelegen in onderzoeksgebied B. De onderzoeksgebieden B kennen een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor wat betreft archeologie. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 2500 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord, geldt een onderzoeksplicht. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is dit gebied met een gebiedsaanduiding aangegeven.
Er zijn ook gedeelten van het plangebied die worden aangeduid als onderzoeksgebied A. In dit type archeologisch gebied worden bewoningsresten verwacht van de eerste erven van Enschede. Het betreft gebieden met oude erven of verdwenen oude erven. Op de verbeelding zijn deze gebieden eveneens aangegeven met een gebiedsaanduiding. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 250 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord geldt een onderzoeksplicht.
De aanwezigheid van mogelijke archeologische waarden is daarmee voldoende geborgd. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied gerealiseerd zullen worden en waarvoor in dit bestemmingsplan een passende bestemmingsregeling is opgenomen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat is beschreven in de Structuurvisie en/of andere ruimtelijk relevante gemeentelijke beleidsnota's.
4.1 Ontwikkelingsmogelijkheden En Nieuwe Initiatieven
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” zijn de volgende (her)ontwikkelingslocaties en/of kleine ontwikkelingen gelegen:
- Mogelijkheid tot realisatie van woningen op de nog onbebouwde kavels aan de Geessinkweg;
- Een nieuwe invulling voor het pand Het Bijvak 87 (voormalige Multimate-pand);
- Mogelijkheid tot realisatie van een tankstation aan de Wesselerbrinklaan.
De genoemde ruimtelijke ontwikkelingen worden in het resterende deel van deze paragraaf beschreven.
4.1.1 Geessinkweg
Aan de Geessinkweg wordt op enkele locaties de mogelijkheid geboden om op de nog onbebouwde kavels woningen te realiseren. Het gaat hier om enkele van in totaal 12 kavels die bebouwd kunnen worden. Deze mogelijkheid is ook al opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan voor deze locatie.
Het betreft de mogelijkheid om grondgebonden woningen te realiseren, binnen de bestaande stad. Het bebouwen van deze kavels is in overeenstemming met het beleid van de gemeente Enschede. In de Woonvisie streven we naar een woningvoorraad die geschikt is voor de toekomst. Een toekomstgeschikte woning is een woning die zodanig goed aansluit bij de ontwikkelende wensen van de woonconsument, dat deze haar waarde behoudt of vergroot in een veranderende markt.
Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Woonvisie is dat er nog slechts een beperkt aantal woningen aan de woningvoorraad van Enschede in de komende jaren behoeft te worden toegevoegd om aan de vraag te voldoen. Daarbij dient iedere nieuwe woning “raak” te zijn. Dit wordt vertaald in “toekomstgeschikt”; dus niet alleen voor de huidige, maar ook voor de toekomstige vraag. Toevoeging in segmenten van de woningmarkt waar reeds te veel van aanwezig is, wordt in principe niet meer voorgestaan.
4.1.2 Het Bijvank 87
De exploitant is voornemens de bestaande bebouwing aan Het Bijvank 87 tot herontwikkeling te brengen. Er wordt de mogelijkheid geboden tot bedrijfsunits. In deze units wordt dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen (t/m categorie 2) bedrijven (t/m categorie 2) en praktijkruimten toegestaan.
De bestemming van het gebouw wordt verruimd, en wordt geen ruimte geboden voor uitbreiding van het bestaande pand. Het betreft louter het intern verbouwen van de bestaande gebouwen en eventueel een gevelwijziging. Detailhandel is op deze locatie uitdrukkelijk niet toegestaan.
Er vindt geen verzwaring plaats ten opzichte van de huidige, toegestane planologische functies die al zijn toegestaan in het huidige bestemmingsplan.
Het gebied rondom Het Bijvank is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied waarin een matige tot sterke functiemenging aanwezig is. Direct naast woningen kunnen andere functies voorkomen, zoals praktijkruimten en (kleine) bedrijven.
Gelet op de milieubelasting en de typen toegestane bedrijven zijn de functies vergelijkbaar en inpasbaar in de omgeving.
4.1.3 Wesselerbrinklaan
Aan de Wesselerbrinklaan is opnieuw de mogelijkheid opgenomen op deze locatie een tankstation te realiseren. Deze mogelijkheid is ook opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Het tankstation zal binnen het aangegeven bouwvlak gerealiseerd moeten worden. tevens zijn er regels opgenomen voor bijvoorbeeld erfafscheidingen. De locatie is gelegen net ten noorden van het huidige winkelcentrum Zuid.
Het gebied rondom de Wesselerbrink is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied waarin een matige tot sterke functiemenging aanwezig is. Direct naast woningen kunnen andere functies voorkomen, zoals praktijkruimten en (kleine) bedrijven.
Tevens wordt voldaan aan de voorgeschreven afstanden tussen een mogelijk tankstation en aangrenzende woningen.
Gelet op de milieubelasting en de typen toegestane bedrijven zijn de functies vergelijkbaar en inpasbaar in de omgeving.
Wanneer de realisatie van een tankstation geen doorgang zal vinden, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming op deze locatie te wijzigen naar groen.
4.2 Welstand En Beeldkwaliteit
In deze paragraaf wordt globaal beschreven welke welstandsidentiteiten en (eventuele) beeldkwaliteitsplannen in het plangebied van toepassing zijn, met de daarbij behorende belangrijkste uitgangspunten en sturingselementen.
Welstandsnota "Bouwen aan identiteit'
In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink" gelden de welstandsidentiteiten:
- Vrije landelijke bebouwing,
- Bedrijventerreinen
- Regenboogwijken
- Stratenrijtjes;
- Vrije kavelwijken;
- Woonerfwijken;
- Stempelwijken;
- Representatieve werklocaties; (o.a. langs de Wesselerbrink)
- Buitenplaatsen/landgoederen;
- Boerenerven;
- Modern Enschede;
- Dorpse linten (deel langs de Buursestraat);
- Woonerfwijken;
- Vrije landelijke bebouwing.
Daarnaast geldt voor het gedeelte aan de Geessinkweg een beeldkwalteitsplan.
Het grootste gedeelte van het plangebied Wesselerbrink omvat de volgende welstandscategorieën: Stempelwijken, woonerfwijken en regenboogwijken.
Deze welstandscategorieën worden hieronder beknopt omschreven.
Stempelwijken
Na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood groot. Daarom werden aan alle kanten van Enschede nieuwe wijken gebouwd. Voor sommige van die wijken werden stedenbouwkundigen en architecten aangetrokken die gedreven gingen werken aan 'het nieuwe wonen'. In dit modernistisch ideaal was 'licht, lucht en ruimte' het credo, als reactie op de benauwde en soms ongezonde traditionele woningbouw van voor de oorlog. Dit heeft geresulteerd in wijken waarin een ontworpen 'stempel' van verschillende bouwblokken in een rechtlijnige compositie letterlijk is herhaald; de wijk is 'gestempeld'. De gebouwen lopen in volume uiteen. Binnen een stempel worden portiekgebouwen van drie of vijf lagen afgewisseld met flats van zes tot twaalf lagen. Er komen ook complexe volumes van één laag voor met scholen of andere voorzieningen. Gebouwen zijn gestandaardiseerd en prefab gebouwd. Vandaar dat dit soort wijken in heel Nederland sterk op elkaar lijken en vooral karakteristiek zijn voor die tijd.
In Enschede zijn sommige stempels fraai vormgegeven, met mooi gedetailleerde gebouwen. De uniformiteit van de bouwblokken is hier de kracht van de wijk. Mekkelholt en Deppenbroek zijn daar voorbeelden van. Andere stempels bestaan uit sobere, utilitaire bouwblokken waarbij de uniformiteit in een nadeel omslaat. De bouwblokken in de stempelwijken zijn van alle kanten zichtbaar, er is in hun plaatsing en architectuur geen verschil tussen 'voorkant' en 'achterkant'. Een continu en openbaar groen 'landschap' vloeit aan alle zijden rond de gebouwen en soms zelfs er onderdoor. De verkeersstructuur daarin bestaat uit een spel van paden, pleinen, straten en hoofdwegen. De paden zijn belangrijke, informele ontsluitingsroutes die door grasvelden en plantsoenen tussen en om de gebouwen slingeren.
Tegenwoordig worden veel tuintjes uitgegeven aan de bewoners van de onderste lagen van de gebouwen. Zij schermen hun tuinen soms met schuttingen en hoge hagen af. Er ontstaan daardoor 'dode achterkanten' aan de openbare ruimte waar die nooit waren bedoeld. Zo komt het voor dat openbare pleintjes die van oorsprong werden omringd door alzijdige gebouwen nu zijn omringd door schuttingen. Dit levert onprettige ruimtes op.
Veel bewoners van de stempelwijken wonen er met plezier. Sommige wijken zijn door vandalisme, sociale spanningen en groot verloop echter tot de 'onderkant' van de stad gaan horen. De gemeente en woningbouwcorporaties willen deze neerwaartse trend stoppen door sloop, nieuwbouw en renovatie. Ook worden corporatiewoningen aan particulieren verkocht.
Woonerfwijken
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zijn de woonerfwijken gebouwd. Ze moesten de gezelligheid en veiligheid bieden die in de stempelwijken werd gemist. Eengezinswoningen werden gegroepeerd rond ingesloten openbare ruimte met veel groen, waar de auto te gast was. Intieme woonerven in plaats van straten, wonen aan speelruimte in plaats van aan verkeersruimte was het credo. De woonerven zijn aan elkaar geschakeld in kronkelende 'bloemkoolachtige' structuren, waar het makkelijk verdwalen is. Enkele brede doorgaande verkeerswegen verbinden de wijk met de stad.
De eengezinswoningen hebben een of twee etages en een fors dak dat soms zelfs tot op de grond reikt. Alle huizen zien er hetzelfde uit. De detaillering en het materiaalgebruik zijn eenvoudig, er is geen bijzondere ritmiek of belijning. Kenmerkend voor woonerfwijken is dat de woningen niet echt een herkenbare voor- en achterkant hebben. Aan de 'voorkant' van het huis ligt vaak een carport of een garage en een schuur. De 'achterkant' met tuin is gericht op de doorgaande wegen. Hoge schuttingen en brede groenzones isoleren de wijk letterlijk van de omgeving.
De woonerfwijken zijn niet kenmerkend voor Enschede, maar zijn in alle steden gebouwd. Ze hebben soms wel elementen van het onderliggende landschap in zich opgenomen. Een voorbeeld zijn de door volwassen eiken omzoomde fietspaden in de Helmerhoek: oude boerenwegen hebben zo een nieuwe functie gekregen. De wijk is een beetje Enschedees geworden.
Veel woningen voldoen inmiddels niet meer aan de woonwensen. De woningbouwcorporaties die veel van de huurwoningen in deze wijken beheren, zullen gaan renoveren. Particuliere eigenaren willen verbouwen. Het verbouwen en uitbreiden van de woning betekent dat mensen langer tevreden in de wijk kunnen wonen. Sommige erven lijken weinig (meer) op de gezellige intieme speelruimte waar volgens het ideaal omheen gewoond moest worden. Blind dichtgebouwde carports en kale schuren verhinderen het contact tussen woning en erf, dat soms meer met auto's en verharding is gevuld dan met groen. Maar in andere erven is de levendigheid juist toegenomen, omdat bewoners door aanpassingen en uitbreidingen hun woning meer naar het erf hebben geopend en het erf zelf met zorg wordt beheerd. Hier is goed te zien waarom gezinnen met jonge kinderen in de woonerfwijken veel van hun gading vinden: rust en een overzichtelijke woonomgeving waar kinderen veilig buiten kunnen spelen en mensen elkaar spontaan ontmoeten.
Regenboogwijken
In de laatste twee decennia is in de nieuwste wijken veel aandacht besteed aan de architectuur van woningen. Deze wijken danken hun naam 'Regenboogwijk' als categorie aan de opvallend vormgegeven, bontgekleurde huizenblokken die zich hier aaneenrijgen.
De huizen zijn in serie onder architectuur gebouwd. Per blok of straatwand is gekozen voor een uitgesproken ontwerp. Per straat of straatwand is er daardoor een eenheid in architectuur, maar tussen de straten onderling zijn grote verschillen. De wijken hebben een heldere stedenbouwkundige structuur, waarin de openbare ruimte van straten, lanen, pleinen en singels voor samenhang zorgt. Het grondpatroon en de architectuur verschilt van wijk tot wijk.
De bebouwing bestaat uit rijtjes woningen met twee of drie lagen, twee-onder-een-kapwoningen, enkele 'urban villa's' en op markante plekken appartementenblokken. De huizen hebben altijd een achtertuin en soms een voortuin. De kavels zijn niet groot. De bewoners bakenen hun terrein af met stevige, soms hoge erfscheidingen. Soms zijn deze mee-ontworpen, vaak ook niet. De openbare ruimte is zorgvuldig ingericht, met veel groen. De tuinbeplanting en het openbaar groen zijn nog jong. In de loop van de tijd zullen de Regenboogwijken dan ook steeds groener worden
Geessinkweg
Voor de nog onbebouwde kavels aan de Geessinkweg geldt het Beeldkwaliteitsplan Geessinkweg. In dit gebied is ruimte voor de realisatie van eengezins woningen in het kader van particulier opdrachtgeverschap.
In dit gebied is de richting van de stempelstructuur als uitgangspunt genomen, zowel voor de ontsluiting als voor de plaatsing van de woningen.
De invulling bestaat uit een woonstraat, met een aansluiting op de Geessinkweg waaraan verschillende kavels zijn gelegen. Deze doodlopende woonstraat eindigt bij een groenzone met ontmoetingsplek. Aan de noordzijde liggen twee kavels direct ontsloten aan de Geessinkweg met een gemeenschappelijke inrit. Deze woningen zullen in dezelfde hoofdrichting van de stempelstructuur worden geplaatst.
De woningen mogen zowel aaneengebouwd, halfvrijstaand of als vrijstaande woningen ontwikkeld worden en hebben een kubistische uitstraling.
Wijziging welstandsidentiteit en procedure wijziging Welstandsnota
De in dit hoofdstuk genoemde ontwikkelingen passen en kunnen gerealiseerd worden binnen de ter plaatse geldende welstandsidentiteiten. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen wijziging voorzien van de thans geldende welstandsidentiteiten binnen het plangebied.
De (huidige) welstandscategorieën die in dit gebied van toepassing zijn, blijven dan ook in het kader van dit bestemmingsplan gehandhaafd.
4.3 Duurzaamheid
Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.
4.3.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid
In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:
Energie Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie. | Eigen organisatie Zelf het goede voorbeeld geven. | ||
Biodiversiteit Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving | Groene groei Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water, bodem, grondstoffen en biodiversiteit. | ||
Circulaire economie Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval. | Klimaatadaptatie Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten. | ||
Duurzame mobiliteit Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's. | WEconomy Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame doelstellingen. |
Aanpak van het duurzaamheidsbeleid
Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.
Duurzame daden
De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.
Duurzame deals
Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.
Duurzaam Doen
Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.
Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.
4.3.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan
In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
Algemeen
Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.
Energie:
Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
Klimaatadaptatie:
Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
Circulaire economie:
Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.
Biodiversiteit:
Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.
Overige actiepunten:
Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
5.1 Milieu
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
5.1.1 Milieueffectrapportage
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
- 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
- 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
- 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het Besluit m.e.r. en het plangebied “Wesselerbrink”
Het bestemmingsplan “Wesselerbrink” maakt de ontwikkeling van (nieuwe) woningen mogelijk. Dit zijn activiteiten waarvoor geen verplichting geldt om te beoordelen of het uitvoeren van een milieueffectrapportage noodzakelijk is, omdat de activiteit (ruim) onder de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden blijft. Voor deze activiteit dient echter wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.
Projectbeschrijving
Voor een beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 1.3 en 4.1, waarin het project nader wordt omschreven.
Locatie
Voor een beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 1.3. In deze paragraaf wordt de ligging en de begrenzing van het plangebied nader omschreven.
Huidig grondgebruik
De gronden waar ontwikkelingen mogelijk zijn, liggen op dit moment nog braak, en kennen op dit moment (nog) geen bebouwing; op de aangrenzende percelen is bebouwing gerealiseerd.
Cumulatie met andere projecten
Voor dit bestemmingsplan is er geen sprake van (mogelijke) cumulatie met andere (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten.
Toetsing relevante milieu- en omgevingsaspecten
Zie paragrafen 5.1.2 (Milieuhinder bedrijven en inrichtingen), 5.1.3 (Bodemkwaliteit), 5.1.4 (Wet geluidhinder), 5.1.5 (Luchtkwaliteit), 5.1.6 (Externe Veiligheid) 5.2 (Waterhuishouding), 5.3 (Natuur), van deze toelichting voor een uitvoerige beschrijving van de toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen aan de betreffende milieu- en omgevingsaspecten.
Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieu- en omgevingsaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.
5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen
Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering
In het kader van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.
Aan de hand van veld- en dossieronderzoek is met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied en in een straal van 200 meter rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige bebouwing aangegeven.
Aan de hand van nader dossieronderzoek is beoordeeld in hoeverre de (bedrijfs)activiteiten in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de milieugevoelige functies en bestemmingen in de omgeving en of terugschaling mogelijk is. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage Bedrijven- en milieu-inventarisatie bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015”, in de bijlagen bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” geen of zeer geringe milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
Beoordeling bedrijvigheid binnen en buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink"
Uitgangspunt (voor de bestaande situatie) is dat bedrijven en voorzieningen van categorie 1 en 2 doorgaans toelaatbaar zijn in een woonomgeving.
Bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied
Binnen het plangebied bevinden zich diverse bedrijven c.q. voorzieningen (zie bijlage 2). Deze bedrijven c.q. voorzieningen worden vrijwel allemaal ingedeeld in categorie 1 of 2. Er zijn enkele bedrijven of voorzieningen aanwezig met een hogere categorie.
Een aantal bedrijven zitten in een hogere categorie. Deze zijn nader omschreven in bijlage 2). De milieubelasting van bovengenoemde bedrijven is nader uitgewerkt. De uitwerking heeft geen bijzonderheden gegeven.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de aanwezige bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen belemmeringen opleveren voor het plangebied Wesselerbrink
Bedrijven en voorzieningen buiten het plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven en voorzieningen gelegen (zie bijlage 2). Uit een nadere beschouwing (zie bijlage 2) blijkt echter dat deze bedrijven geen knelpunten opleveren voor het plangebied.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de aanwezige bedrijven en voorzieningen in de omgeving van het plangebied geen belemmeringen opleveren voor het plangebied Wesselerbrink.
Gebiedsgericht geluidbeleid
Het BARIM (Activiteitenbesluit) maakt het mogelijk om gebiedsgericht geluidbeleid voor inrichtingen als bedoeld in de Wm vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij de vaststelling van de Geluidnota Enschede 2009-2012. Dit beleid is vastgesteld in april 2009 en in april 2011 op onderdelen gewijzigd en voor onbepaalde tijd verlengd. Het beleid geldt alleen voor nieuwe inrichtingen. Bij het beleid hoort een gebiedstypenkaart waarop per te onderscheiden gebied, meestal een wijk of buurt, richtwaarden zijn vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen direct duidelijk.
Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Bodemkwaliteit
Bodemkwaliteit algemeen
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.
Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015"
Het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is conserverend van karakter. Dit houdt in dat in dit plan de bestaande situatie wordt vastgelegd. Omdat de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed, is het niet noodzakelijk om na te gaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn. Het is bekend dat door historisch gebruik in verstedelijkt gebied zoals Enschede, er locaties aanwezig zijn of kunnen zijn waar de bodem verontreinigd is.
Hiermee dient rekening gehouden te worden bij eventuele herontwikkelingen binnen het gebied. Uit het bodemonderzoek dat is verricht op het terrein aan de Geessinkweg zijn geen milieuhygiënische belemmeringen met betrekking tot de bodemgesteldheid naar voren gekomen.
Initiatieven en functiewijzigingen
Het is bekend dat er binnen het plangebied lokaal sprake is of kan zijn van bodemverontreiniging. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreinigingen niet belemmerd. De betreffende bodemverontreinigingen vormen of geen belemmering of kunnen functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd.
Afhankelijk van het tijdstip van realisatie en de aard en omvang van een herontwikkeling, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek volgens de NEN 5470 uitgevoerd dient te worden.
Conclusie bodemkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Geluid
In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
In het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” wordt de mogelijkheid geboden om op vier kavels aan de Geessinkweg een woning te realiseren. De vier kavels zijn gelegen binnen de zone van de Geessinkweg en de Broekheurne-ring. De geluidsbelasting vanwege deze wegen is relevant.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.
Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.
Woningen Geessinkweg
De vier kavels waarop binnen het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” een woning kan worden gerealiseerd zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh).
Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld.
Akoestisch onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de nog te realiseren woningen zullen ondervinden vanwege het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Wesselerbrink 2015, Enschede, Wegverkeerslawaai” van 10 december 2015. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (bijlage 3)
Onderzoeksresultaten
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op de Geessinkweg de geluidsbelasting op de kavels (kavel 1 en 4) die direct grenzen aan de Geessinkweg 52 dB bedraagt. Op de kavels (kavel 2 en 3) die niet direct grenzen aan de Geessinkweg bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 46 dB. Daarmee wordt op de twee kavels die direct grenzen aan de Geessinkweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. Wel wordt voldaan aan de ten hoogste vast te stellen hogere waarde van 63 dB.
Vanwege het wegverkeer op de Broekheurne-ring bedraagt de geluidsbelasting op de kavels ten hoogste 41 dB. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het rapport blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende effect hebben of bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard.
Railverkeerslawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.
Industrielawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.
Conclusie geluid
De realisatie van woningen op de kavels aan de Geessinkweg is alleen mogelijk als vanwege het wegverkeer op de Geessinkweg een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan.
Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan is de procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden. Het ontwerp-besluit heeft gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.5 Luchtkwaliteit
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
- e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.
Luchtkwaliteit en het plangebied “Wesselerbrink 2015”
Het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Ontwikkellocaties
Het bestemmingsplan Wesselerbrink 2015 betreft voornamelijk een conserverend plan. De enige voor luchtkwaliteit relevante ontwikkeling binnen het plangebied is de realisatie van vier woningen op nog lege kavels aan de Geessinkweg.
Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van maximaal 4 woningen is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2014 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2015, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.
Conclusie luchtkwaliteit
De realisatie van 4 woningen binnen het bestemmingsplan Wesselerbrink 2015 valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 Wm, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geenbelemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.6 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” zijn bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is. Binnen het plangebied is het tankstation Broekheurne aan de Broekheurne-ring 1080 gelegen. Het bedrijf kent een 10-6 contour van 45 meter en een invloedsgebied van 150 meter. Binnen deze risico-afstanden vinden geen wijziging plaats met betrekking tot de bestemming of het aantal aanwezigen. Aan de noordoostzijde, op 250 meter van het plangebied, is aan de Kuipersdijk het LPG tankstation Kuipersdijk gelegen. De risico-afstanden van dit tankstation reiken niet over onderhavig plangebied.
Het Bevi vormt ten aanzien van dit plangebied geen belemmeringen
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” zijn 6 buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Binnen het plangebied is dit de A670 (36”/80 bar) leiding van de Gasunie. En direct ten noorden van het plangebied zijn dit drie 24” leidingen met 80 bar: de K-583-KR-002 van Zebra, de M&R Enschede-Duitse grens van NUON en de A646 van de Gasunie. En 2 leidingen van 40 bar van de Gasunie, de N528-57 van 9” en de N528-50 van 14”. De leidingen kennen ter plaatse van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour.
De maatgevende effectafstand van 470 meter reikt over het plangebied. Berekeningen laten zien dat er met betrekking tot het groepsrisico (rapport Carolaberekeningen Enschede van september 2013) geen belemmeringen zijn. Daarnaast gaat het binnen deze effectafstand om een hoofdzakelijk conserverend plan en vinden er geen significante wijzigingen plaats ten aanzien van het aantal aanwezigen. De ligging van deze hogedruk aardgasleidingen vormen op grond van het BevB geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Wel is aan de noordzijde van het gebied de A35 gelegen. De weg kent geen 10-6 –contour. Met betrekking tot het aantal aanwezigen vinden er geen significante wijzigingen plaats binnen het invloedsgebied van deze weg. Het plan heeft derhalve ten aanzien van het groepsrisico geen consequenties (zie ook bijlage 4).
Basisnet Water
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is hemelsbreed op ca. 8000 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Watervisie
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de nieuwe watervisie voor Enschede vastgesteld. De watervisie is in samenwerking met verschillende partners (o.a. waterbeheerders, woningbouwverenigingen, kennisinstellingen) tot stand gekomen.
De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities. Knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel;
- Grondwateroverlast;
- Problemen met waterkwaliteit.
Enschede heeft de volgende waterambities:
- Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool;
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken;
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen;
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar;
- Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad;
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2012 tot 2015. Het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in oktober 2011.
De gemeentelijke watertaken zijn:
- I. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- II. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
- III. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort.
Waterhuishouding algemeen
De gemeente Enschede zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar de rioolwaterzuivering. Daar waar geen gescheiden riolering aanwezig is wordt het afvalwater samen met het hemelwater aangeleverd. De watervisie (2013) geeft aan waar voor een gescheiden en waar voor een gemengd systeem is gekozen. Op de locaties waar een nu een gemengd systeem is en straks een gescheiden systeem komt is voorzien in de aanleg van een (stads)beek. Op deze locaties dient na renovaties en herinrichting het afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden worden aangeboden en het hemelwater geborgen worden om te snelle, en wateroverlast benedenstrooms, afvoer te voorkomen..
Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. In de Wesselerbrink is een gescheiden riolering aanwezig met bergingsvijvers uitgelegd op 40 mm. Bij toename van verharding is het noodzakelijk of het bestaande systeem het voldoende kan verwerken of dat middels een aanpassing dit mogelijk is. Water bergen op eigen terrein is een mogelijkheid maar niet een vereiste.
Hemelwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding.
Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.
Grondwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen ten gevolge van een hoge grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Natuur
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Wesselerbrink 2015”
Het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Het Witte Veen” zijn op ca. 3 kilometer ten oosten respectievelijk ca. 3 kilometer ten zuiden van het plangebied gelegen.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” conserverend van aard is en slechts enkele kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt kan een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet achterwege blijven.
Passende Beoordeling en plan-m.e.r.
Voor dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een Passende Beoordeling op te stellen. Wel is in het kader van dit bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie paragraaf 5.1.1)
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet en het plangebied “Wesselerbrink 2015”
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” conserverend van aard is en slechts enkele kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, worden de locaties kort beschreven:
Voor het pand aan Het Bijvank zijn enkele functie-aanduidingen toegevoegd. De mogelijkheid om functies in het pand te vestigen, wordt verruimd.
Er vinden in het kader van de functieverruiming behoudens een interne verbouwing(en) geen (ver)bouw- of sloopactiviteiten plaats. Mochten er beschermde soorten voorkomen (de kans hierop wordt zeer klein geacht), dan heeft functiewijziging hier geen invloed op.
Dit kan eventueel anders worden indien er (ver)bouw- of sloopactiviteiten gaan plaatsvinden; in dat geval zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning moeten worden beoordeeld of er al of niet mogelijk sprake zou kunnen zijn van belemmeringen op grond van de Flora- en faunawet.
Voor andere genoemde locaties worden incidenteel gedeeltelijk gebruikt voor de opslag van bouwmaterialen. De terreinen kennen geen beplanting en bebouwing. Er zijn geen waterpartijen aanwezig en de terreinen bestaan gedeeltelijk uit pioniersvegetatie en gedeeltelijk uit grasveld.
De ecologische waarden zijn zeer beperkt. Op het terrein aan de Geessinkweg zijn inmiddels woningen in aanbouw.
Conclusie Flora- en faunawet
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het NNN beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. Het NNN valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. Het NNN is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De EHS en het plangebied “Wesselerbrink 2015”
Het plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” is niet gelegen binnen een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.
Conclusie EHS
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wesselerbrink omvat een gebied met woonwijken en gebieden met bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen, met bestaande bebouwing en bestaande (ruimtelijke) structuren (verkeersgebieden, groenzones, waterpartijen en dergelijke). Het ligt dan ook voor de hand om hier, ook in verband met de rechtszekerheid van de bewoners van de wijk alsmede die van overige belanghebbenden, voor een gedetailleerd, grotendeels beheersgericht bestemmingsplan te kiezen, temeer daar het nog geldende bestemmingsplan voor deze wijk ook al een gedetailleerd bestemmingsplan betrof. Ook voor wat betreft de nieuwe ontwikkeling zijn deze vanwege de concreetheid van deze plannen in het bestemmingsplan vrij gedetailleerd in deze actualisatie van dit bestemmingsplan mee opgenomen.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is gekozen.
6.2 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
- b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
- c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
- d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
6.3 Beschrijving Van Het Plan
De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2015” zijn bestemd voor:
- Bedrijf - Garage;
- Bedrijf - Nutsvoorziening;
- Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
- Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg;
- Bedrijventerrein;
- Cultuur en ontspanning - Speeltuin;
- Detailhandel;
- Groen;
- Groen - Park.
- Maatschappelijk;
- Sport;
- Verkeer;
- Verkeer - Verblijfsgebied;
- Water;
- Wonen.
Daarnaast ken dit bestemmingsplan een aantal zogenaamde dubbelbestemmingen, te weten:
- Leiding - Gas;
- Leiding - Hoogspanning;
- Leiding - Hoogspanningsverbinding.
Tenslotte is in dit bestemmingsplan de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
- archeologisch onderzoeksgebied a;
- archeologisch onderzoeksgebied b;
- veiligheidszone - lpg.
Bestemming "Bedrijf"
De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan enkele in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen, garagebedrijven en vuurwerkbedrijven. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen.
Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan. Hiervoor is dus een aparte procedure vereist.
Bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening"
Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Kleinschalige nutsvoorzieningen van geringe omvang, zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die ten hoogste in milieucategorie 2 voorkomen, worden in beginsel niet afzonderlijk bestemd, maar worden bij recht als ondergeschikte voorziening toegestaan in de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming.
Bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg"
De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen alsmede de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
Aangezien er ook verkoop van lpg plaatsvindt, is er daarom een gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg" opgenomen op de verbeelding.
Bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg"
De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen, inclusief lpg, en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen alsmede de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
Bestemming "Bedrijventerrein"
De bestemming “Bedrijfventerrein" is toegekend aan het in het plangebied gelegen terrein De Reulver. Binnen de bestemming "Bedrijfventerrein " zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen.
Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een afwijking worden toegestaan. Hiervoor is dus een aparte procedure vereist.
Middels functieaanduidingen op de plankaart zijn er op een aantal locaties bedrijven in een hogere categorie toegestaan.
Bestemming "Cultuur en ontspanning - Speeltuin"
Deze bestemming is specifiek gericht op de functie als speeltuin.
Bestemming "Detailhandel"
Deze bestemming is specifiek gericht op detailhandelsfuncties. Middels functieaanduidingen op de plankaart zijn er op een beperkt aantal locaties ook andere functies toegestaan.
Bestemming "Groen"
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" is, in vergelijking met andere wijken in de stad Enschede, relatief veel groen aanwezig, zoals groenstroken, plantsoenen, bosschages en dergelijke, die gezamenlijk de groene ruggegraat en structuur van de wijk bepalen.
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
- groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- speelvoorzieningen;
- (openbare) nutsvoorzieningen.
- Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
Bestemming "Groen - Park"
In het zuidwestelijk deel van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" bevindt zich een aaneengesloten gebied met veel groen en houtopstanden en voor omliggende wijken de functie van een wijkpark vervult. Dit wijkpark is in het bestemmingsplan bestemd als "Groen - Park".
De voor “Groen - Park” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
- een park met groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- in- en uitritten, ontsluitingswegen, wandel- en fietspaden;
- speelvoorzieningen;
- recreatief medegebruik;
- evenementen;
- (openbare) nutsvoorzieningen;
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
Middels functieaanduidingen op de plankaart zijn er op een beperkt aantal locaties ook andere functies toegestaan.
Bestemming "Maatschappelijk"
Verspreid over het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" bevinden zich een aantal maatschappelijke voorzieningen die in dit bestemmingsplan bestemd zijn voor "Maatschappelijk". Bij de bestemming "Maatschappelijk" moet men onder meer denken aan voorzieningen als schoolgebouwen en wijkcentra.
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn in het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij de regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van de regels);
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
Middels functieaanduidingen op de plankaart zijn er op een beperkt aantal locaties ook andere functies toegestaan.
Bestemming "Sport"
De bestemming "Sport" is toegekend aan de binnen het plangebied gelegen sportaccommodaties. Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1), met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals kantines, kleedruimtes en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming "Sport" is ondergeschikt medegebruik ten behoeve van niet-zelfstandige detailhandel, niet-zelfstandige horeca, welzijnswerk, kinderopvang en sociaal-cultureel werk toegestaan.
Op de verbeelding is aangegeven of sportvoorzieningen in een hogere categorie op de betreffende locatie ook zijn toegestaan.
Bestemming "Verkeer":
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Deze bestemming geldt binnen het plangebied alleen voor de hoofdwegen in het plangebied.
Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied"
De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Bestemming "Water"
De bestemming "Water" is bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen waterpartijen, waterlopen en vijvers die een structurerende of beeldbepalende functie hebben en/of een belangrijke schakel zijn in het systeem van waterhuishouding en waterbeheersing.
Bestemming "Wonen"
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen bij gestapelde woningen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorziening.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:
- a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m²;
- b. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- c. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- d. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
- e. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Bij een beroep aan huis kan worden gedacht aan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied. Het gaat hierbij om beroepsmatige activiteiten die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
Middels functieaanduidingen op de plankaart zijn er op een beperkt aantal locaties ook andere functies toegestaan.
Dubbelbestemming "Leiding - Gas"
In het noordelijkoostelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015", ten zuiden van de Rijksweg A35, loopt een (ondergrondse) aardgastransportleiding dat in dit bestemmingsplan is aangegeven met de dubbelbestemming "Leiding - Gas". Ook ten noorden van de Rijksweg 35 zijn gronden met deze dubbelbestemming aangegeven.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen. De ligging van deze aardgastransportleidingen zijn middels de figuur "hartlijn leiding - gas" aangegeven.
Dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning"
In het noordelijkoostelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015", bevindt zich het tracé van een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze ondergrondse hoogspanningsleiding is middels een dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan op de verbeelding opgenomen.
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De ligging van deze ondergrondse hoogspanningsleiding is middels de figuur "hartlijn leiding - hoogspanning" op de verbeelding aangegeven.
Dubbelestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding"
Eveneens in het noordelijk deel van het bestemmingsplan, ten noorden van de Rijksweg 35, zijn gronden als gevolg van een bovengrondse hoogspanningsverbinding, voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding".
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op de verbeelding (plankaart) is een belemmeringenstrook opgenomen van 60 meter opgenomen (30 meter vanaf het hart). Binnen deze zone is in principe geen bebouwing toegestaan en altijd schriftelijke toestemming voor werkzaamheden van de netbeheerder noodzakelijk. Deze zone is opgenomen om onder meer onderhoud aan de leidingen te kunnen plegen.
Gebiedsaanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a" en Gebiedsaanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b"
Delen van het plangebied van het bestemmingsplan "Wesselerbrink 2015" kennen een gebiedsaanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a" of een gebiedsaanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b".
Archeologisch onderzoeksgebied a
Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m². Op deze bepaling mag onder voorwaarden van worden afgeweken.
Archeologisch onderzoeksgebied b
Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m². Op deze bepaling mag onder voorwaarden van worden afgeweken.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie opgenomen (zie hierboven).
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotregel.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
Concrete projecten en nieuwe initiatieven
Dat neemt niet weg dat in het voorliggende plan ook één concreet project mogelijk worden gemaakt. Het gaat daarbij om de herontwikkeling van het voormalige Multimate-pand. Het betreft hier een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden.
Met de ontwikkelaar is een exploitatieovereenkomst afgesloten waarin het kostenverhaal is geregeld en waarin tevens bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van planschades.
Exploitatieplan
In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Specifieke Bestemmingen
Bijlage 2 Lijst van specifieke bestemmingen
Bijlage 1 Overzicht Bijlagen En Onderzoeksrapporten
Bijlage 1 Overzicht bijlagen en onderzoeksrapporten
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek