KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Ecologische Waarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarden
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Leiding - Gas
Artikel 9 Leiding - Leidingstrook
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
1.4 Wettelijk Kader
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Landschappelijke Omgeving
3.2 Landmarks En Markante Landschappelijke Elementen
3.3 Landschappelijke Kenmerken Huidige N18
3.4 Functionele Structuur Huidige N18
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Omschrijving Nieuwe Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Natuur
5.4 Archeologie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Planregels
6.3 Beschrijving Van Het Plan
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-enschede 20-08-2013
Bijlage 2 Inventariserend Veldonderzoek Dmv Proefsleuven Erf 2 En Erf 6
Bijlage 3 Proefsleuvenonderzoek Erf 1 En 12 N18

N18 - gedeelte Enschede

Bestemmingsplan - gemeente Enschede

Vastgesteld op 08-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan N18 - gedeelte Enschede met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00123-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.10 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.17 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.20 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.21 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.23 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.24 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.25 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.26 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.27 tijdelijk toegestaan bouwwerk:

een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning waarbij is bepaald dat het bouwwerk uitsluitend aanwezig mag zijn gedurende de in de omgevingsvergunning genoemde periode.

1.28 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.8 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede het behoud van landschapselementen, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  2. b. agrarisch natuurbeheer;
  3. c. extensieve recreatie;
  4. d. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
  5. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water;
  6. f. bouwwerken;
  7. g. erven;
  8. h. terreinen en
  9. i. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen buiten het bouwvlak gedurende langer dan zes maanden per jaar;
  2. b. het gebruik van grond als volkstuin;
  3. c. het winnen van zand.
  4. d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  2. b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Ecologische Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. agrarisch natuurbeheer,
  2. b. extensieve recreatie,
  3. c. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  4. d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en van bergen,
  5. e. bouwwerken,
  6. f. erven,
  7. g. terreinen en
  8. h. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen gedurende een aaneengesloten periode van meer dan zes maanden per jaar;
  2. b. het gebruik van grond als volkstuin;
  3. c. het winnen van zand;
  4. d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen.
  2. b. De onder a genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. agrarisch natuurbeheer,
  2. b. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  3. c. extensieve recreatie,
  4. d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water,
  5. e. bouwwerken,
  6. f. erven,
  7. g. terreinen en
  8. h. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  2. b. het gebruik van grond als volkstuin;
  3. c. het winnen van zand.
  4. d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  2. b. De onder a van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  2. b. landschappelijke waarden;
  3. c. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  4. d. (openbare) nutsvoorzieningen;
  5. e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
  6. f. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. opslag op onbebouwde gronden;
  2. b. een gebruik als parkeerterrein.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. 1. wegen;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. tunnels, viaducten en bruggen;
    4. 4. parkeervoorzieningen;
    5. 5. groenvoorzieningen;
    6. 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    7. 7. geluidwerende voorzieningen;
    8. 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    9. 9. busbanen en bussluizen;
    10. 10. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hogedruk aardgastransportleidingen, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" zijn toegestaan een hogedruk aardgastransportleiding(en) met een maximale diameter van 24 inch en 36 inch en een druk van 80 bar.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op gronden met de bestemming "Leiding - Gas" niet worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, onder de voorwaarde dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbaar object wordt toegestaan.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    3. 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    4. 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    5. 5. het aanbrengen van verhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. diepploegen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    10. 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 9 Leiding - Leidingstrook

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Leidingstrook aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming (en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende belemmeringenstroken en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  3. c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter, een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m².
  4. d. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken buisleiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de buisleiding

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    2. 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    3. 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    4. 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    5. 5. het aanbrengen van verhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. diepploegen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
    10. 10. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de buisleiding betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Onderkelderen van gebouwen

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

12.2 Verbod verkoop en opslag consumentenvuurwerk

Het is verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Geluidzones

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  5. e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  3. c. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  4. d. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Algemene Procedureregels

16.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  1. a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  2. b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging wordt omkleed;
  3. c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's overeenkomstig de parkeerkencijfers van het CROW in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  4. d. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.

17.2 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen

De vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen op gronden die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en voor zover dit in de regels van de betreffende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is uitgesloten, is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

18.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Bestemmingsplan

Aanleiding

Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken het Tracébesluit voor de N18 Varsseveld – Enschede vastgesteld. Het Tracébesluit is als separate bijlage bij de toelichting gevoegd.

Op 21 februari 2014 is een wijziging van het Tracébesluit (een verdiepte ligging van de nieuwe N18 ter hoogte van de Geukerdijk/Museumbuurt-spoorlijn in Haaksbergen en een paar kleine wijzigingen) vastgesteld. Vervolgens is op 15 december 2014 nog een wijziging (aanpassing van de kruising van de Kolenbranderweg met de verbindingsweg naar de Stepelerveldweg in Haaksbergen) van het Tracébesluit vastgesteld. Deze wijzigingen hebben dus geen betrekking op het grondgebied van de gemeente Enschede.

Het Tracébesluit is bij uitspraak van de Raad van State van 8 april 2015 onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 13, tiende lid van de Tracéwet is de gemeenteraad van de gemeente waarop het Tracébesluit betrekking heeft, verplicht binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit een bestemmingsplan overeenkomstig het Tracébesluit vast te stellen. Zolang aan deze verplichting geen gevolg is gegeven, blijft het onherroepelijke Tracébesluit van kracht. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan dus een uitvloeisel is van het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede en daarmee dus ook een project vanuit het Rijk. De gemeente Enschede werkt mee aan deze procedure door het bestemmingsplan in procedure te brengen en vast te stellen.

Het Tracébesluit voor de N18 Varsseveld – Enschede heeft betrekking op de volgende gemeenten:

  • Oude IJsselstreek;
  • Oost Gelre;
  • Berkelland;
  • Haaksbergen;
  • Enschede.

De gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre en Berkelland zijn gelegen in de provincie Gelderland. De gemeenten Haaksbergen en Enschede zijn gelegen in de provincie Overijssel.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologisch/juridische regeling voor de gemeente Enschede.

Doelstelling van het onherroepelijke Tracébesluit

De N18 is een belangrijke verkeersader voor Twente en de Achterhoek. Bij Varsseveld sluit de N18 aan op de A18, en vormt zo de belangrijkste verbinding van de steden in Twente met de steden Doetinchem, Arnhem en Nijmegen. De N18 is circa 45 kilometer lang en is onderdeel van het Nederlandse hoofdwegennet. De N18 is ook een belangrijke weg voor het regionale en lokale verkeer. De N18 is nu ingericht met 1x2 rijstroken en merendeels gelijkvloerse kruisingen. De N18 wordt ervaren als een langzame, onveilige weg, die bovendien veel overlast geeft, zeker waar de weg door de bebouwde kom loopt. Daarnaast vormt de N18 een barrière omdat hij niet makkelijk is over te steken. De inrichting en de vormgeving van de N18 voldoen niet meer aan de richtlijnen van deze tijd en aan de eisen die het toegenomen verkeer stelt. De vele gelijkvloerse kruisingen, de grote hoeveelheid verkeer en de vermenging van snel en langzaam verkeer zorgen voor gevaarlijke situaties en voor lange reistijden. Daarnaast neemt het verkeer in de toekomst verder toe waardoor er meer verkeersonveilige en slechte leefbaarheidssituaties ontstaan. Om de knelpunten op en rond de N18 weg te nemen moeten er maatregelen genomen worden en is een procedure op grond van de Tracéwet in gang gezet die inmiddels heeft geleid tot een onherroepelijk Tracébesluit.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan N18 - gedeelte Enschede” betrekking heeft is gelegen in het zuidwesten van Enschede. Ter hoogte van de Hagmolenbeek (gemeentegrens met Haaksbergen) en de zandwinplas loopt het nieuwe tracé door het buitengebied van Enschede en gaat richting de aansluiting met de A35.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied

Het plangebied komt overeen met het Tracébesluit, in die zin dat ook de percelen zijn meegenomen die door de aanleg van de N18 een functiewijziging hebben ondergaan. Het gaat dan om percelen waar voorheen een woonfunctie mogelijk was. Door de aanleg van de N18 kan dit niet meer. Deze gronden hebben een agrarische bestemming gekregen zonder de mogelijkheid van de bouw van een (dienst)woning.

1.3 Geldende Juridische Regelingen

Het plangebied valt onder de volgende juridische planvormen (in volgorde van vaststelling):

  • Bestemmingsplan De Marssteden 2005, dat op 28 juni 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan heeft de nieuwe weg een groen-, verkeers-, en waterbestemming.
  • Bestemmingsplan "Usseler-es 2008", dat op 14 maart 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan heeft de nieuwe weg voornamelijk een agrarische bestemming.
  • Beheersverordening Buitengebied Noordwest, dat op 24 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en inmiddels onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan Buitengebied Noordwest, dat op 10 maart 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan heeft de nieuwe weg voornamelijk een agrarische bestemming als ook een woon-, bos-, bedrijf'-. of verkeersbestemming.
  • Bestemmingsplan "Usselo 2012", dat op 30 juni 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan ligt nu ook een verkeersbestemming.

1.4 Wettelijk Kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is echter primair een vertaling van het Tracébesluit N18 Varsseveld-Enschede van 20 augustus 2013 voor zover dat van toepassing is op het grondgebied van de gemeente Enschede.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro). In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan N18 - gedeelte Enschede” is het erkende wijkorgaanDorpsraad Boekeloactief.

Dit bestemmingsplan betreft het inpassen van het Tracébesluit voor de N18 Varsseveld – Enschede. Er worden geen andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet op de aard van dit bestemmingsplan is afgezien van adviesvraag aan het wijkorgaan Dorpsraad Boekelo.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

De voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is niet in strijd met het rijksbelang maar juist ingegeven door een onherroepelijk geworden Tracébesluit. Bij de totstandkoming van dat Tracébesluit heeft al uitgebreid bestuurlijk vooroverleg plaatsgevonden (zie onder meer hoofdstuk 2 en 5 van deze toelichting). Niettemin zal het voorontwerp-bestemmingsplan aan de provincie Overijssel via het snelloket aangeboden worden en daarna het vooroverleg formeel bevestigd kan worden in de hamerlijst van het Ruimtelijk Overleg.

In het voortraject is met de betrokken partijen (gemeenten, provincies en waterschappen) een plan waterhuishouding Tracébesluit N18 opgesteld , waarin ook een waterparagraaf is opgenomen. Het waterschap Vechtstromen wenst het bestemmingsplan in kader van vooroverleg nog wel te ontvangen.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: N18 - gedeelte Enschede” in voorbereiding te nemen op 12 juli 2017 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede. Omdat het hier gaat om een bestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een onherroepelijk Tracébesluit, is daarbij aangegeven dat in het verloop van de procedure geen zienswijzen en geen beroep kan worden ingesteld voor zover de zienswijzen of het beroep betrekking hebben op dat Tracébesluit.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan N18 - gedeelte Enschede” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede" heeft van 2 november tot en met 13 december 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging is er 1 zienswijze naar voren gebracht bij de gemeenteraad

Vaststelling

De naar voren gebrachte zienswijzen hebben niet geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Wel is de gemeenteraad voorgesteld het bestemmingsplan ambtshalve op een onderdeel gewijzigd vast te stellen.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend over het ontwerp-bestemmingsplan nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het Tracébesluit kunnen zienswijzen en dus ook beroepsgronden geen betrekking hebben op dat deel van het bestemmingsplan (zie artikel 13, tiende lid van de Tracéwet).

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Als één van de dertien belangen formuleert de SVIR het realiseren van “een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen” (Nationaal belang 5). Deze ambitie is weergegeven op de 'kaart ambitie 2040 hoofdwegennet' (zie hieronder), terwijl de SVIR aangeeft dat dat het Rijk de reserveringsgebieden voor nog te realiseren rijksinfrastructuur vastlegt in amvb's en ministeriële regelingen. Op deze manier is het tracé, waarvoor inmiddels een onherroepelijk Tracébesluit geldt, ingebed in het Rijksbeleid en de landelijke regelgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0002.jpg"

Afbeelding 2: Ambitie hoofdwegennet (bron: SVIR)

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro. Dit geldt ook voor het nieuwe N18-tracé.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

De op het Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) kende tot 1 oktober 2015 een overzichtskaart met het reserveringsgebied voor het nieuwe N18-tracé. Daarbij hadden de detailkaarten 10 en 11 betrekking op het grondgebied van de gemeente Enschede. Deze reserveringsgebieden kwamen overeen met het plangebied van het eerder in 2015 onherroepelijk geworden Tracébesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0003.jpg"

Afbeelding 3: Reserveringsgebied N18 (bron: Barro)

In 2013 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld, en vervolgens juridisch verankerd in het Barro en uitgewerkt in de Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). In de Rarro is een zone van ca 250 meter als zoekgebied voor het tracé aangehouden. De gemeenten dienen deze nader uit te werken tot een strook van minimaal 45 meter breed en op te nemen in hun bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0004.png"

Afbeelding 3a: Buisleidingenstrook van nationaal belang (Rarro)

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan voorziet in de aanleg van een weg met bijbehorende voorzieningen. De aanleg van een weg wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro (zie onder andere zaak nr. 201400570/1/R6). Gelet hierop is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

2.1.4 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen is van nationaal belang. De aanleiding voor dit bestemmingsplan vloeit voort uit dit rijksbeleid, namelijk de aanleg van een nieuw tracé voor de N18. In het kader van de verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid op en rond de rijksweg N18 wordt het bestaande tracé aangepast. De aanleg van een nieuw tracé voor de N18 draagt bij aan het realiseren van deze doelstelling doordat het leidt tot een verbetering van de bereikbaarheid en vormt zo de belangrijkste verbinding van de steden in Twente met de steden Doetinchem, Arnhem en Nijmegen.

Even voorbij de kruising met de Badweg loopt de buisleidingenstrook. De ligging van de buisleidingenstrook is in overeenstemming met het Barro en de Rarro.

2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 12 april 2017. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0005.jpg"

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Toetsing plan aan provinciale Omgevingsvisie

Generieke beleidskeuzes

De N18 vanuit Enschede via Arnhem naar Zuid-Nederland is onderdeel van de hoofdinfrastructuur. Voor de hoofdinfrastructuur geldt volgens de Omgevingsvisie de volgende bereikbaarheidskwaliteit:

  • opheffen van knelpunten en creëren van inhaalmogelijkheden en extra capaciteit (waar nodig);
  • beperken van het aantal aansluitingen en verbeteren van de doorstroming en de veiligheid van de resterende ongelijkvloerse aansluitingen, leidend tot de volgende bereikbaarheidskwaliteit:
      1. 1. (inter)nationale autosnelwegen (120 km/uur);
      2. 2. autosnelwegen tussen stedelijke centra (100 km/uur): met een gemiddelde trajectsnelheid van minimaal 50 km/uur in de ochtend- en avondspits en een intensiteit/capaciteitsverhouding van maximaal 0,8 in de spits;
      3. 3. autowegen van stedelijke centra naar streekcentra (100 km/uur): met een gemiddelde trajectsnelheid van minimaal 50 km/uur in de ochtend- en avondspits en een intensiteit/capaciteitsverhouding van maximaal 0,85 in de spits.

Het project Varsseveld – Enschede (N18) betreft een rijksweg van stedelijk centrum (Enschede) naar de aansluiting met de A18 bij Varsseveld welke vervolgens verbinding zoekt met steden als Doetinchem, Arnhem en Nijmegen en is hiermee in overeenstemming.

Ontwikkelingsperspectieven

Binnen de ontwikkelingsperspectieven wordt onderscheid gemaakt tussen de Groene en de Stedelijke omgeving.

Groene omgeving

  1. 1. Groene en blauwe hoofdstructuur

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

  1. 2. Vitaal platteland - accent agrarische productie

Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen.

  1. 3. Vitaal platteland - accent veelzijdige gebruiksruimte

Gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Stedelijke omgeving

  1. 4. Steden als motor

Herstructurering, transformatie, inbreiding, uitbreiding van het stedelijk gebied inzetten om de kwaliteit en de veerkracht van het stedelijk woon-, werk- en voorzieningenmilieu te garanderen en te versterken.

  1. 5. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus

Bestaande woon- en werkmilieus in de dorpen en kernen op zo'n manier herstructureren en zulke nieuwe woon- en werkmilieus toevoegen, dat de veelzijdigheid van de dorpse leefmilieus wordt versterkt en de karakteristiek van het betreffende dorp/ kern wordt gediend.

  1. 6. Veilige hoofdinfrastructuur op snelheid

Hoofdstructuur van snelwegen, regionale doorgaande wegen, spoorlijnen en kanalen,inclusief knoop- en uitwisselingspunten, die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijkste vervoersrelaties bedient.

In de omgevingsvisie is de huidige N18 aangeduid als autoweg. Deze loopt vanaf de stadsas van Enschede zuidwaarts door een zone waar een aaneengesloten structuur van natuurgebieden wordt gerealiseerd.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de bij de Omgevingsvisie behorende Catalogus Gebiedskenmerken zijn enerzijds algemene kwaliteitsambities opgenomen en anderzijds worden in deze catalogus per laag verschillende gebiedstypen onderscheiden en per gebiedstype worden de kenmerken, de ontwikkelingen, de ambities en de sturing beschreven. Bij 'sturing' is sprake van norm en/of richting en/of inspiratie. In het 'Landschapsplan – Tracébesluit N18' die behoort bij het Tracébesluit is hieraan uitwerking gegeven. Hieruit blijkt dat het project N18 op evenwichtige wijze bijdraagt aan de realisatie van de beleidsambities

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

De provincie heeft ter bescherming van natuur-, landschaps- en waterwaarden zonering opgenomen in de provinciale verordening die bepalen of en onder welke voorwaarden nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan. De zonering is vertaald naar de Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Ondernemen met Natuur en Water (ONW). De nieuwe N18 doorsnijdt een aantal ecologische verbindingszones. In paragraaf 5.3.4 wordt hier uitvoerig bij stilgestaan. Geconcludeerd kan worden dat in het licht van het grote openbare belang en rekening houdend met het compensatiebeginsel het project doorgang kan hebben.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid

Het gemeentelijk beleid in dit bestemmingsplan beperkt zich tot de structuurvisie omdat het hier een inpassing betreft van een besluit van de rijksoverheid. Het beschrijven van sectoraal gemeentelijk beleid voegt in dat kader niet veel toe.

2.3.1 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit diverse gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze concretere randvoorwaarden bevatten dan de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

N18

Voor de bovenregionale bereikbaarheid, wordt in de RO visie 2001 voor het eerste gesproken over het aanleggen van de N18 als autoweg, inclusief een aansluiting op de afslag Enschede-West op de A35. Inmiddels heeft het Rijk besloten tot de aanleg en hiervoor een project gestart. Het tracé van de nieuwe N18 in de structuurvisie is, conform het rijksbesluit, het voorkeurstracé inclusief de inpassingszone.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de landschappelijke omgeving, landmarks en markante landschappelijke elementen, de landschappelijke elementen van de huidige N18 en de functionele structuur. De tekst is ontleend aan de bijlagen bij het onherroepelijk geworden Tracébesluit zoals onder meer het Landschapsplan.

Aspecten als bodem, water, natuur en archeologie komen in hoofdstuk 5 van deze toelichting aan de orde. Dit hoofdstuk beschrijft wel (op hoofdlijnen) de analyse van de cultuurhistorische waarden.

De gebiedsbeschrijving beschrijft het tracé van de N18 in zijn geheel. Dit omdat een en ander niet los van elkaar kan worden gezien. In het volgende hoofdstuk wordt de planbeschrijving in algemene zin beschreven maar ook de ontwikkeling per gemeente.

3.1 Landschappelijke Omgeving

Karakteristiek

De omgeving van de N18 kan men grofweg indelen in het Oost-Nederlands plateau ten oosten van de huidige N18 en het dekzandgebied aan de westzijde. De N18 ligt op de overgang van deze gebieden.

Het dekzandgebied kan men verder onderverdelen in een zuidelijk deel (globaal het Achterhoeks deel; relatief vlakke rivierafzettingen van de Rijn met daarover een patroon van dekzandkopjes en grotere open vlakten), een middendeel (dekzandgebied doorsneden door beekdalen met brede overstromingsvlakten), en een noordelijk deel (globaal Twente; zwak golvend landschap met keileem en smeltwaterafzettingen dicht aan het oppervlak en doorsneden door kleinere beekjes).

Essen en esdorpen liggen vooral op de overgang van plateau naar dekzandgebied. Langs deze dorpen is de huidige N18 'ontstaan'. De latere kampontginningen zijn te vinden op de wat hogere delen in het dekzandgebied: een dekzandrug ten westen van Lichtenvoorde, een uitspoelingswaaier ten westen van Groenlo en de hogere delen naast de beken. De jonge ontginningen liggen in het tussenliggende lagergelegen gebied. Het verschil tussen het kampenlandschap en de jonge ontginningen is te herkennen aan de kenmerkende verkavelingspatronen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0006.jpg"

Afbeelding 5: Nieuw grootschalig en oud kleinschalig cultuurlandschap langs de N18

De karakteristieke patronen en structuren veranderen door de tijd relatief weinig. Samen vormen zij het landschappelijk basispatroon en zijn ze de structuurdragers voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De huidige weg met alle daaraan gekoppelde (stedelijke) functies neemt een bijzondere positie in binnen het landschappelijk basispatroon. Rond 1850 was de weg verbonden met het landschappelijke basispatroon op alle abstractieniveaus. Die weg had daardoor een grote “landschappelijke logica”. Door de ligging op de rand van het plateau is de huidige N18 nog steeds verbonden met het landschappelijk basispatroon. Maar de binding van de weg met het onderliggende landschap op de lagere niveaus is in de loop van de tijd steeds losser geworden. De bochten en knikken in de weg, vaak reacties op de lokale terreingesteldheid, zijn sterk afgezwakt en er is een aantal omleidingen rond de dorpen gekomen. Hier reageert de weg niet direct op het onderliggende landschap, maar bijvoorbeeld ook op de stedelijke uitbreidingen.

Vanwege de aantrekkingskracht voor bepaalde (stedelijke) functies is de weg steeds meer patroonvormend geworden. Ze heeft zich los van het landschappelijk basispatroon als een soort extra laag onderscheiden. De oorzaak hiervan ligt in de sterk veranderende functie van de weg (het sterkere doorgaande karakter) en de daarbij behorende schaalvergroting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0007.jpg"

Afbeelding 6: Bedrijventerrein De Laarberg aan de N18 (Groenlo)

Visueel-ruimtelijke structuur

In het landschap kunnen de volgende grotere structuren onderscheiden worden:

  • grootschaligere nieuwe ontginningen (m.n. heideontginningen), met name tussen Varsseveld en Groenlo;
  • oudere (kleinschalige) ontginningen met relatief veel bos en landschappelijke beplantingen, met name tussen Eibergen en Enschede;
  • vele beken met de hoofdrichting haaks op de huidige en nieuwe N18;
  • dekzandruggen met verschillende essen en kampen;
  • woonwerkgebieden.

Het gebied kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan waardevolle landschapstypen; essen, kampen, heideontginningen en beekdalen. Het Achterhoekse landschap is opgebouwd uit een unieke lappendeken van historisch gegroeide (agrarische) cultuurlandschappen waarin woonboerderijen, buurtschappen en dorpen zijn gelegen. De dorpen en buurtschappen worden verbonden door een diffuus en fijnmazig stelsel van lokale en provinciale wegen. Ondanks schaalvergroting van agrarische bedrijven en verstedelijking blijft het authentieke landschapsbeeld hier herkenbaar. Dit waardevolle landschap tussen Lichtenvoorde en Groenlo is benoemd tot 'Nationaal Landschap Winterswijk'.

Ook het Twentse landschap kenmerkt zicht door afwisselingen. Het coulisselandschap bestaat hier uit bossen, weiden, houtwallen en beken. De oude kleinschalige gebieden kennen een fijn vertakt stelsel van veelal onverharde wegen.

Zo zijn in het gebied meerdere landschapselementen duidelijk zichtbaar. Voorbeelden hiervan zijn meerdere essen (zoals de Hupselse es en de Usseler Es) als ook de aanwezigheid van de vele beken, die in visuele zin opvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0008.jpg"

Afbeelding 7 Hoogteverschil van de Hupselse es (ter hoogte van Hupselse Esweg)

Voorts valt het verschil in tracering en dichtheid tussen de oudere kampenlandschappen en de jongere ontginningen op. Ten slotte zijn in de omgeving van de N18 enkele woonwerkgebieden herkenbaar.

3.2 Landmarks En Markante Landschappelijke Elementen

In de omgeving van de N18 is een aantal landmarks en markante landschappelijke elementen. Kenmerkend zijn:

  • beëindiging van de A18 met vijf rijen beuken aan weerszijden en het kunstwerk 'Man met de Varushelm' in de binnenbocht vanaf de A18 de N18 op (dit kunstwerk is bij de aanleg van de A18 geschonken door de Varsseveldse Industriële Vereniging in verband van het belang van deze weg voor de Varsseveldse bedrijvigheid);
  • diverse essen;
  • diverse beken haaks op de N18;
  • de Berkel (rivier);
  • het museumspoor;
  • piramiden van de A35;
  • zouthuisjes nabij de aansluiting op de A35 / Westerval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0009.jpg"

Afbeelding 8: Kunstwerk 'Man met Varushelm'

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0010.jpg"

Afbeelding 9: Museumspoor langs de Geukerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0011.jpg"

Afbeelding 10: Piramiden van de A35

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0012.jpg"

Afbeelding 11: Karakteristieke zouthuisjes langs de A35

3.3 Landschappelijke Kenmerken Huidige N18

Belangrijke kenmerken van de bestaande N18 zijn:

  • de ligging op maaiveld met lokaal de uitzonderingen van de spoorkruising bij Lievelde en de passages van Groenlo en Haaksbergen;
  • de tracering om de dorpskernen heen. Uitzondering vormen Eibergen, Haaksbergen en Usselo, waar de N18 het dorp doorsnijdt;
  • het (nagenoeg) ontbreken van geluidwerende voorzieningen.

Voor de verschillende deelgebieden gelden afwijkende kenmerken:

  • de discontinue aanwezigheid van de parallelverbinding die bovendien niet continu evenwijdig aan de N18 liggen en de wisselende berminrichtingen langs de N18 en parallelwegen die geen eenduidig beeld opleveren, met name tussen Varsseveld en Groenlo;
  • het afwijkende beeld tussen Groenlo en Eibergen waar ondanks hetzelfde wegprofiel als tussen Eibergen en Enschede geen doorgaande laanbeplanting aanwezig is. Naast een enkel restant van bomenrijen, staan hier restanten van oude grove dennenopstanden in verbrede bermen tussen de N18 en aanliggende fietsvoorzieningen;
  • het relatief eenduidige beeld tussen Eibergen en Enschede waar de N18 beplant is met oudere bomen, behalve wanneer de weg ligt aan verhoogd liggende essen;
  • de aanwezigheid van bedrijventerreinen die de entree van de dorpskernen bepalen.

3.4 Functionele Structuur Huidige N18

In functioneel-ruimtelijk opzicht speelt de huidige N18 een belangrijke rol. Vrijwel alle grotere kernen in het gebied zijn door de huidige N18 met elkaar verbonden. Rondom de kernen vallen de steeds meer uitgroeiende bedrijventerreinen op. De entrees van de dorpen worden grotendeels bepaald door de bedrijven langs de N18.

Eibergen, Haaksbergen en het buurtschap Usselo zijn door de huidige N18 doorsneden.

Er is sprake van barrièrewerking en aantasting van de leefbaarheid. De huidige N18 gaat langs de dorpen Varsseveld, Lichtenvoorde en Groenlo. Varsseveld is vanaf de N18 nauwelijks waarneembeer. Ook van Lichtenvoorde merk je vanaf de weg niet veel, anders dan kleinschalige bedrijfslocaties. Groenlo is daarentegen duidelijk aanwezig door geluidweringen, een tuincentrum en het steeds groter wordende bedrijventerrein.

Verspreid, langs de gehele N18, ligt - meestal in kleine clusters - woonbebouwing, vaak gekoppeld aan agrarische bedrijven en in enkele gevallen gekoppeld aan een landgoed.

In het gebied speelt naast de landbouw de recreatie een belangrijke rol. Recreatieve routes voor wandelaar, fietsers en ruiters zijn aanwezig. In de omgeving is een aantal recreatieve voorzieningen. In Groenlo en Eibergen liggen verblijfsrecreatieve parken dicht bij het toekomstig tracé. In Hupsel heeft een horecagelegenheid nabij één van deze recreatieparken ook een functie voor het buurtschap. Paardenevenementen vinden plaats bij Boekelo en nabij Partycentrum De Radsteke te Heelweg. Kanoën is mogelijk op de Berkel. Ten noorden van Eibergen ligt een sportpark (de Bijenkamp).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Onderstaand zijn de belangrijkste bestaande (landschappelijke) opgaven genoemd die meegenomen zijn bij de inpassing van de nieuwe N18 en als zodanig al zijn verwoord in het Landschapsplan bij het onherroepelijke Tracébesluit van 20 augustus 2013.

Veilige hoofdinfrastructuur en een herkenbaar wegbeeld

De veiligheid op de bestaande N18 is onvoldoende, zowel voor verkeer op de weg, als voor verkeer dat deze route kruist. Zowel in de kernen als in het buitengebied bestaan gevaarlijke kruispunten en oversteken. Een goede landschappelijke inpassing van de N18 draagt bij aan de oriëntatie van de weggebruiker door een eenduidig, rustig, overzichtelijk en leesbaar wegbeeld, en daarmee aan de verkeersveiligheid.

Leefbare dorpen en buurtschappen

Infrastructuur is een bepalend onderdeel van de leefbaarheid van dorpen en buurtschappen. De ligging van de huidige N18 door dorpen en kernen heeft negatieve effecten op het leefmilieu en de veiligheid. Een goede inpassing van de N18 draagt bij aan de leefbaarheid door beperking (of voorkomen) van (milieu)hinder en barrièrewerking.

Herkenbare landmarks en landschapselementen

Een aantal landschapselementen heeft de potentie om als landmark te dienen. Dit betreffen bijvoorbeeld essen en beekdalen. Maar ook cultuurhistorische waarden en kenmerkende bebouwing kunnen dienen als landmark. Ten behoeve van de oriëntatie, de landschapsbeleving en de waardering van de omgeving dienen deze kenmerken bij de inpassing van de weg versterkt en/of herkenbaar te worden.

Herkenbare kernen

Entrees van de kernen aan de N18 en het contrast tussen dorp en ommeland kunnen versterkt worden. Een duidelijke overgang tussen het woonwerklandschap in de bebouwde kom en het agrarische of natuurlandschap daarbuiten draagt bij aan de karakterisering van de kernen en het ommeland en aan de verkeersveiligheid in de kern.

Een goede landschappelijke inpassing van de N18 draagt bij aan de herkenbaarheid van de kernen en verduidelijken van het onderscheid tussen kern en de omgeving.

Sturing van de stedelijke ontwikkeling

De groei van de dorpen in de omgeving van de N18 drukt een stempel op de omliggende landschappen. Met hoofdinfrastructuur kan vorm worden gegeven aan stedelijke ontwikkeling, waaronder die van nieuwe bedrijventerreinen.

Versterken van de ecologische hoofdstructuur

Het inrichten en het functioneren van de beken als (robuuste) ecologische verbindingszone is een opgave voor de komende periode, die gezamenlijk met de inpassing van de weg kan worden opgepakt.

Beleefbare cultuurhistorie

De N18 speelt een rol in de beleving van cultuurhistorische waarden, zoals de cultuurhistorische landschapstypologieën, de Circumvallatielinie en het museumspoor.

Visie

Deze opgaven, richtlijnen en visies, beleidskeuzes, uitgangspunten en vereisten (bijvoorbeeld mitigatie van effecten op natuur en inpassing van wateropvang) vormen samen de bouwstenen voor de nieuwe N18 als autoweg. Op basis daarvan is in het Tracébesluit de volgende visie ontwikkeld voor het ontwerp:

"Kleurrijk parelsnoer van de Achterhoek en Twente. De N18 is een weg voor en door de regio. Meanderend door de Achterhoek en Twente is de N18 een verbindend 'snoer' waaraan contrastrijke landschappen, historisch en modern, natuurlijk, agrarisch en stedelijk, zich als kleurrijke parels manifesteren".

Deze visie is de basis geweest voor het Landschapsplan dat bij het Tracébesluit hoort.

4.2 Omschrijving Nieuwe Ontwikkeling

De omschrijving van de nieuwe ontwikkeling start bij de gemeentegrens met Haaksbergen (ter hoogte van de Hagmolenbeek en de zandwinplas) en gaat richting de aansluiting met de A35. Alhoewel de ecopassage niet gelegen is binnen de gemeentegrens start daar wel de omschrijving vanwege de duidelijke overloop waarvan sprake is. De beschreven nieuwe ontwikkeling is al vastgelegd in het onherroepelijk geworden Tracébesluit, en dan met name in het Landschapsplan, en wordt nu vertaald in een gemeentelijk bestemmingsplan. In dat opzicht is dus eigenlijk geen sprake van een nieuwe ontwikkeling omdat het Tracébesluit de uitvoering van het vernieuwde N18-tracé al toelaat.

Weg

Voor het Enschedese deel is sprake van een nieuwe tracé voor de N18 met twee rijbanen met elk twee rijstroken. De maximum snelheid op dit gedeelte wordt 100 km/u. De N18 sluit aan op de aansluiting Enschede-West/ knooppunt Westerval. Deze aansluiting wordt aangepast ten behoeve van een goede afwikkeling van de verkeersstromen. De aansluiting Enschede-West wordt geregeld door middel van verkeerslichten. Bij de aansluiting Enschede-West is de N18 hooggelegen, waarbij de N18 over de A35 en de Boekelosestraat heen gaat. De Badweg gaat door middel van een viaduct over de N18 heen. Bij de Tesinklandenweg wordt de N18 gekruist door een fietstunnel.

Als gevolg van de aanleg/ aanpassing van de N18 moeten bestaande wegen en fietspaden worden aangepast. Ook wordt een aantal ongelijkvloerse kruisingen en nieuwe (parallelle) verbindingen gerealiseerd en worden enkele overige maatregelen getroffen. Deze bijkomende voorzieningen en maatregelen dienen met name voor het lokale en langzame verkeer. Voorbeelden hiervan zijn aanpassingen aan de Badweg, Baltinkweg en de Brouwerslaan. Een andere belangrijke aanpassing betreft de opheffing van de ontsluiting van de bestaande zandwinning direct op de bestaande N18, deze wordt opgeheven met de aanleg van de nieuwe N18. Als nieuwe ontsluiting van de zandwinning op de openbare weg wordt een in-/uitrit gerealiseerd aan de Rutbekerveldweg.

Te verwijderen opstallen

Voor de aanleg van het nieuwe tracé van de N18 moeten op 17 adressen gebouwen worden verwijderd. Het gaat om 7 adressen aan de Haaksbergerstraat, één aan de Tesinkweg, één aan de Badweg, drie aan de Tesinklandenweg, twee aan de Broekmaatweg en drie aan de Boekelosestraat. Dit betreffen hoofdzakelijk gebouwen die gesitueerd zijn onder het nieuwe tracé voor de N18 of in de zeer directe nabijheid daarvan liggen.

Landschap

Alhoewel de ecopassage niet gelegen is binnen de gemeentegrens start daar wel de omschrijving vanwege de duidelijke overloop waarvan sprake is.

Ecopassage Hagmolenbeek

De Hagmolenbeek is een kleinschalige beek en heeft in de huidige situatie geen herkenbaar breed beekdal. Dit blijft onveranderd na aanleg van de nieuwe N18. Ter plaatse van de kruising van de beek is langs de N18 geen beplanting voorzien. Onder de N18 komt een duiker met looprichels voor de beek en kleine fauna en een droge ecopassage. Omdat de N18 op maaiveld ligt, wordt de ecopassage onder het grondwaterniveau en beekpijl in een 'bak' met natuurlijke ondergrond gerealiseerd. De toeloop naar de duiker en de ree-passage heeft voor de geleiding van wild een zandlopervorm die aan de noordzijde aansluit bij de Hagmolenbeek en aan de zuidzijde aansluit op begeleidende beplanting. Ten oosten van de N18 vindt geleiding van wild plaats via een bestaande bossage langs de Hagmolenbeek. Bij de Hagmolenbeek zijn ree-kerende rasters om wild naar de ecopassage toe te leiden. Deze rasters sluiten in het westen aan op de rasters vanaf de Kolenbranderweg en het museumspoor en lopen in oostelijke richting door tot de A35. De rasters staan onderaan het talud van de N18 en worden opgenomen in het aanwezige groen. Met de ecopassage wordt geanticipeerd op een ecologische verbinding langs deze beek, tussen Twickel, Zonnebeek en de natuurgebieden bij Boekelo en Buurse.

De oude laan van de N18 tussen de Hagmolenbeek en de Baltinkweg

Vanaf de Hagmolenbeek tot aan de Rutbeek liggen de huidige en nieuwe N18 bijeen. De huidige N18 is aan weerszijden begeleid door een enkele bomenrij die onderbroken wordt ter plaatse van het open beekdal van de Rutbeek. Ten oosten van de weg zijn bos en houtwallen kenmerkend. Ten westen ligt naast de weg een zandwinning.

Om de ligging naast de huidige N18 visueel-ruimtelijk te versterken komt tussen de nieuwe N18 en de huidige beplanting van de huidige N18 een driedubbele rij van linden. Tussen de N18 en de zandwinplas komen in los (natuurlijk) verband bomen te staan. Vanaf de N18 is, onder en tussen de bomen door, zicht op de huidige zandwinplas die in de toekomst waarschijnlijk een recreatieve of natuurfunctie krijgt. Langs de waterplas komt een brede doorgetrokken ecologische oeverzone met natte ruigte. Tussen de dubbele bomenrij staat aan weerszijden van de nieuwe N18 een ree-kerend raster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0013.jpg"

Afbeelding 12: Doorsnede / aanzicht N18 ter hoogte van de zandwinplas

De Rutbeek wordt met een ecoduiker gekruist. De bomenrijen langs de N18 worden onderbroken, er is vrij zicht op het beekdal vanaf de weg en vanuit de omgeving wordt het dal zo min mogelijk verstoord. De Rutbeek krijgt ten oosten van de nieuwe N18 een kleine slinger zodat deze haaks onder de N18 kan passeren. De ecoduiker wordt hiermee zo kort mogelijk. Restruimte tussen de huidige en nieuwe N18 wordt met natte ruigte ter begeleiding van de beek gevuld.

Lokaal verkeer uit de omgeving van de weg wordt afgewikkeld via de Badweg, over de nieuwe N18 naar de huidige N18. De Baltinkweg wordt door middel van een parallelvoorziening aan de Badweg gekoppeld. De parallelvoorziening en de verhoogde ligging van het kunstwerk en de toe- en afritten worden door middel van bos (tevens hopover) voor het zicht aan de omgeving onttrokken. Dit sluit aan bij de bossen van het Usselerveld en voorkomt dat het kunstwerk vanuit de omgeving te zeer wordt beleefd. Bovendien versterkt de bosschage op deze locatie de beleving van de overgang van de bundeling met de huidige N18 naar de bocht door het kleinschalig landschap bij Usselo.

Het kleinschalige landschap; Tesinklandenweg tot en met de Boekelosestraat

Bij de Tesinklandenweg heeft de nieuwe N18 de parallelle ligging aan de huidige N18 verlaten. Voor de (recreatieve) ontsluiting van het gebied komt hier een fietstunnel. De tunnel komt gezien vanuit de omgeving zo neutraal mogelijk in het landschap en heeft onder de grondwaterspiegel uiteen wijkende wanden. Daarboven is een breed grastalud ten behoeve van de lichtinval en sociale veiligheid. Langs de aangepaste verbinding komt een bomenrij.

Ten noorden van de Tesinklandenweg is het landschap kleinschalig en bevat het veel bospercelen en houtwallen. Doorsneden groenstructuren worden waar mogelijk tot onderaan het talud van de nieuwe N18 hersteld (met aandacht voor doorzicht en verkeersveiligheid).

Ten westen van de nieuwe N18 komt een verbinding tussen de Boekelosestraat en Broekmaatweg, onderaan het talud voor de N18, in het verlengde van het fietspad tussen de Boekelosestraat en het bedrijventerrein aan de A35. Deze nieuwe parallelweg verbindt beplante wegen en beplante elementen en krijgt aan weerszijden een niet continue bomenrij, waarmee het zicht op de N18 vanuit de omgeving beperkt wordt.

De Tesinkbeek en de Broekheurnebeek worden met een ecoduiker gekruist. Om de lengte van de kruising met de Tesinkbeek te beperken, kruist deze haaks de weg en is ten zuiden van de N18 de loop aangepast. Benodigde watergangen - onder andere ter verbinding van de knoop met de A35 met de Broekheurnebeek - liggen onderaan het talud, achter een onderhoudspad.

De N18 kruist de A35 bovenlangs en is hier zodoende verhoogd. De Boekelosestraat kruist de N18 ongelijkvloers en onderlangs. De afstand van deze weg tot de verbindingsweg naar de A35 is beperkt. Op de taluds van de N18 komen bosschages die voor de weggebruiker een groene poort vanaf de A35 verbeelden. De poort is de grens tussen de stedelijke omgeving van Enschede en de landschappelijke omgeving van Twente.

Bovenlangs het talud van de N18 nabij de Boekelosestraat komt aan de oostzijde een begroeid geluidscherm, passend in het beeld van de groene poort voor de weggebruiker.

Het scherm is voor de omgeving vanwege de aanwezige bosschage op het talud afgeschermd. Op het viaduct over de Boekelosestraat komt een transparant geluidscherm, waarmee de visuele barrière voor de bewoners en gebruikers van deze straat wordt beperkt.

Aansluiting op de A35

Voor de vormgeving van de aansluiting van de N18 op de A35 en de aanpassingen aan de in- en uitvoegstroken van de A35 wordt aangesloten op de bestaande vormgevingsprincipes van de A35. De zuidelijke landhoofden - de basaltpiramiden - langs de A35 blijven zoveel als mogelijk behouden zonder de vormgeving te veranderen.

De uitvoeger vanaf de A35 snijdt beperkt in op de westelijke piramiden. Hier wordt in aansluiting op het materiaalgebruik van de piramiden een kerende basaltwand gerealiseerd. Het geluidscherm van de N18 sluit aan bij dit kunstwerk. Dit scherm is geheel transparant om de vormgeving van de piramiden en de zichtrelatie in de rijrichting van de A35 zo min mogelijk te verstoren.

Het geluidscherm langs de A35, ten zuidwesten van de knoop, wordt verlengd langs de toe- en afrit naar de N18. De nieuwe verbindingsweg komt verhoogd en voorzien van geluidschermen op korte afstand van de Boekelosestraat. Voor een 'relatief' rustige vormgeving wordt de vormgeving van de bestaande schermen (absorberend groen scherm, deels op wal) langs de A35 hier doorgetrokken op een minimale afstand van de A35 en maximale afstand van de woningen. Ten behoeve van de belevingswaarde van de woningen aan de Boekelosetraat komt op het talud tussen het geluidscherm en de Boekelosestraat opgaande beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00123-0003_0014.jpg"

Afbeelding 13: Vogelvlucht aansluiting A35

Waterberging ter vervanging van de berging van het bedrijventerrein ten noordoosten van de aansluiting wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande (te verplaatsen) verbindingsweg N18/A35-Almelo. Deze berging komt hiermee binnen het nieuwe knooppunt te liggen. Door het landschap tussen deze verbindingsweg en de A35 in hoogte te variëren kunnen zowel waterberging en een geschikt biotoop voor nu ter plaatse van de verbindingsweg aanwezige flora gerealiseerd worden. Aan de oostzijde van de aansluiting wordt de beplanting langs de te verleggen Keuperweg hersteld.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede" getoetst aan de belangen van milieu, natuur, archeologie en waterhuishouding.

Het bestemmingsplan maakt naast de maatregelen aan de N18 als beschreven in het Tracébesluit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op deze plaats worden kort de belangrijkste punten aangehaald. Voor een volledige weergave van de vereiste (milieu)onderzoeken wordt daarom kortheidshalve verwezen naar het Tracébesluit (met name de bijbehorende onderzoeksbijlagen) en de bijbehorende Milieu Effect Rapportage. Een Milieu Effect Rapportage is in het kader van het Tracébesluit uitgevoerd en dus niet (nog eens) voor dit bestemmingsplan.

Het Tracébesluit, de Milieu Effect Rapportage en de bijbehorende stukken/onderzoeken zijn terug te vinden via de volgende website: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/n18-varsseveld-enschede/tracebesluit-2013/documenten/index.aspx

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede"

In het kader van de voorgenomen realisatie van de N18 is een historisch onderzoek conform NEN 5725 verricht. Het historisch onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het toekomstige tracé van de N18. Uit gemeentelijke gegevens en aanvullende informatie van de provincie blijkt dat er geen locaties binnen het tracé zijn waar nader/specifiek onderzoek benodigd is. Aan de hand van deze informatie zijn er geen belemmeringen voor mens en milieu, en is de bodem geschikt voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Wet geluidhinder

In het kader van het Tracébesluit heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de invloed van de weg op in de omgeving van de weg liggende geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen). De Wet geluidhinder geeft de ten hoogste toelaatbare waarden aan voor de door het wegverkeer veroorzaakte, geluidsbelasting. Het gaat hier om de waarden op de gevel van de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen langs de weg, die binnen de zogenaamde geluidzone liggen.

Bij de aanleg van een nieuwe weg geldt dat een geluidniveau tot en met 48 dB zondermeer is toegestaan bij woningen. Geluidbelastingen van meer dan 58 dB zijn niet toegestaan.

Geluidbelastingen tussen de 48 dB en 58 dB zijn enkel toegestaan wanneer geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zullen zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dit geval kan de Minister van Infrastructuur en Milieu een zogenaamde hogere waarde vaststellen.

De volgende geluidsreducerende maatregelen worden getroffen:

  • Maatregelen aan de bron

Op de nieuw aan te leggen N18 wordt enkellaags ZOAB toegepast. Als maatregel aan de bron wordt op diverse locaties tweelaags ZOAB toegepast. Ook op diverse delen van het onderliggende wegennet wordt het wegdek vervangen door dunne geluidreducerende deklagen.

  • Schermen

Op een aantal locaties is het doelmatig en kosteneffectief om schermen te plaatsen of te verplaatsen. Dit leidt vanuit het maatregelencriterium tot een pakket aan maatregelen. De geluidafschermende maatregelen worden met een absorberende werking uitgevoerd.

Uit onderzoek blijkt dat, na het treffen van deze geadviseerde geluidsreducerende maatregelen, als gevolg van de voorgenomen realisatie van de N18 de grenswaarde van 48 dB bij ruim 150 geluidsgevoelige bestemmingen wordt overschreden.

Voor deze geluidsgevoelige gebouwen zijn, in het kader van het Tracébesluit, hogere grenswaarden (geluid) vastgesteld door de Minister. Binnen de gemeente Enschede zijn voor 49 geluidsgevoelige bestemmingen hogere grenswaarden vastgesteld. Deze zijn benoemd in het Tracébesluit van 20 augustus 2013 zodat de hogere grenswaarden tegelijkertijd met dat Tracébesluit onherroepelijk zijn geworden. Bij de vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan hoeven geen nieuwe hogere grenswaarden te worden vastgesteld omdat het bestemmingsplan de vertaling vormt van het onherroepelijke Tracébesluit.

De Wet geluidhinder stelt aanvullend (in artikel 111a) grenswaarden voor de geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelig gebouw. Door de wegbeheerder zal bij alle geluidsgevoelige gebouwen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld onderzoek worden uitgevoerd naar de gevelisolatie. Indien de grenswaarden worden overschreden zal de initiatiefnemer (Rijkswaterstaat) een aanbod doen om de geluidsisolatie van de gevel te verbeteren. Rijkswaterstaat is de wegbeheerder van de (nieuwe) N18 en de rol van de gemeente is daardoor beperkt.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

'een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'.

Luchtkwaliteitseisen worden benoemd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Het NSL is een samenwerkingsprogramma van het Rijk, provincies en gemeenten om samen de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het bevat een pakket aan zowel (generieke) Rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.

Een belangrijk onderdeel is de AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen'. Uitgangspunt is dat als een project minder dan 3% van de grenswaarde voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, het project doorgang kan vinden. Deze projecten hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

Het project is echter als geplande ruimtelijke ontwikkeling opgenomen in het NSL. Voor ontwikkelingen die zijn opgenomen in het NSL is geen afzonderlijke beoordeling van de effecten op de luchtkwaliteit meer nodig. De met het onherroepelijk Tracébesluit mogelijk gemaakte ontwikkeling hoeft voor dit aspect dan ook niet nader te worden onderzocht in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

5.1.4 Externe veiligheid

Inleiding

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in een keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die transportroute.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen. In dit kader wordt ingegaan op de laatste categorie omdat er over de N18 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Onderzoek en resultaten

Over de N18 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In dat kader is bij de voorbereiding van het onherroepelijk geworden Tracébesluit al onderzoek verricht naar de externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De 10-8-contour neemt beperkt toe op alle wegen in de autonome situatie. De toename van het plaatsgebonden risico wordt veroorzaakt door de autonome groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen conform het groeiscenario dat daarvoor bij het Tracébesluit is aangehouden. Geconcludeerd is dat wordt voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Groepsrisico

Het groepsrisico is beoordeeld per kilometer waar deze het hoogste is. Tevens is in het verrichte onderzoek een beoordeling gegeven van het groepsrisico van het gehele traject. Daarbij bleek het volgende:

  • Het maximale groepsrisico per kilometer blijft in de huidige en autonome situatie gelijk. In de toekomstige situatie waarbij de nieuwe N18 wordt gerealiseerd neemt het maximale groepsrisico per kilometer af.
  • Het groepsrisico van het gehele traject blijft in de huidige en autonome situatie gelijk. In de toekomstige situatie waarbij de nieuwe N18 wordt gerealiseerd neemt het groepsrisico voor het gehele tracé af. De tracéwijziging zorgt voor een afname van het groepsrisico.
  • Bij alle berekende varianten blijft het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde.

In de externe veiligheidsrapportage bij het Tracébesluit is geconcludeerd dat voor het aspect externe veiligheid de normen uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet worden overschreden.

Buisleidingen

De N18 kruist op een aantal plekken diverse hogedruk aardgasleidingen. Deze leidingen zijn weergegeven op de verbeelding, inclusief een zakelijk rechtstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Voor de wegaanpassingen zijn de externe veiligheidsrisico's van de hogedruk aardgastransportleidingen niet relevant. De reden hiervoor is dat transportassen niet voorzien in permanent aanwezige personendichtheden, zoals dat bij nieuwe woningen bijvoorbeeld het geval is. Oftewel: wegen zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Wel dient rekening gehouden te worden met eventuele leidingverleggingen. Conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, welke op 1 januari 2011 in werking is getreden, geldt voor aardgasleidingen een bebouwingsvrije afstand van vijf meter. Deze bebouwingsvrije afstanden zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Met de leidingbeheerder heeft in het kader van het Tracébesluit overleg plaatsgevonden.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen


Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
Wel loopt het tracé van de buisleidingenstrook uit het Barro door het plangebied. Het betreft een reserveringsstrook. Het is nog niet bekend wat voor leidingen (waarschijnlijk aardgas) hierin aangelegd zullen worden.
Omdat de stof(fen), de condities en het aantal leidingen niet bekend zijn kan er geen onderzoek naar veiligheidsaspecten van de reserveringsstrook gedaan worden. Dat betekent dat als de leidingen aangelegd en in gebruik worden genomen er onderzoek gedaan moet worden naar de veiligheidsaspecten. Er zal aan de wettelijke regels (Bevb) moeten worden voldaan. Zo nodig zullen er op kosten van de leidingeigenaar maatregelen getroffen moeten worden.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

In dit kader is tijdens de Tracéwetprocedure al een watertoetsprocedure doorlopen dat resulteerde in een Plan Waterhuishouding TB N18. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Dit heeft tot doel te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

In het Plan Waterhuishouding TB N18 is geconcludeerd dat het ontwerp grotendeels grondwaterneutraal (NBW) is en een stap vooruit maakt ten aanzien van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' (WB21). Er is geen verslechtering voor natte natuur, grond-, oppervlaktekwaliteit (KRW, EHS, EVZ). Daarnaast is de eerste aanzet gedaan voor het realiseren van de beleidsopgaven voor natte natuur (migratie en natuurvriendelijke oevers). Bescherming van het grondwater (drinkwaterwinning) is in het grondwaterbeschermingsgebied gewaarborgd. Vanwege de aanleg van de nieuwe N18 door het grondwaterbeschermingsgebied, dienen compenserende maatregelen getroffen te worden. Deze liggen buiten het plangebied van het Tracébesluit en van dit bestemmingsplan maar worden meegenomen bij de lopende bestemmingsplanprocedure voor het overige Berkellandse buitengebied.

Geconcludeerd is dan ook dat het ruimtelijk ontwerp van de N18 voldoet aan de vigerende wet- en regelgeving voor water en er voldoende ruimte is gereserveerd om te komen tot een inrichting die past binnen de normen vanuit het huidige beleid.

5.3 Natuur

Dit bestemmingsplan is een uitvloeisel van het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede. Aan het begin van dit hoofdstuk is aangegeven dat kort de belangrijkste punten van de diverse omgevingsaspecten worden beschreven zoals die voortvloeien uit dit Tracébesluit. Om die reden is in deze paragraaf geen rekening gehouden met het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming zoals dit sinds 1 januari 2017 is vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

Inleiding

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

In het kader van het Tracébesluit is een milieueffectrapportage gevoerd waarbij een Passende beoordeling is opgesteld die deel uitmaakt van het Natuurrapport TB N18.

Gebieden

De aanleg en het gebruik van deze rijksweg N18 zal het verkeerspatroon in de regio en de verkeersintensiteit veranderen. De toename van uitstoot van stikstof en geluid kan mogelijk leiden tot negatieve effecten op natuurgebieden in de directe omgeving van de N18.

Binnen de directe en indirecte invloedssfeer van de N18 liggen verschillende natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000, waaronder ook een gebied in Duitsland.

Onderzoeken

De toekomstige N18 gaat niet direct door Natura 2000 gebieden. Omdat significante effecten op voorhand echter niet kunnen worden uitgesloten, is er op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een Passende Beoordeling uitgevoerd.

Resultaten

De aanpassingen en toekomstig gebruik van de N18 leiden tot effecten van stikstofdepositie op een aantal Natura 2000 gebieden in de omgeving van de nieuwe N18 en het onderliggend wegennet. De bevindingen van de toets, welke is uitgevoerd voor een zevental Natura 2000 gebieden, hebben geresulteerd in het nemen van beheermaatregelen voor de volgende Natura 2000 gebieden:

  • Buurserzand & Haaksbergerveen (opschonen venranden in combinatie met maaien en kleinschalig plaggen, verwijderen houtopslag vochtige heide en vrijstellen jeneverbesstruwelen);
  • Aamsveen (kappen van bos en verwijderen van opslag);
  • Dinkelland (maatregelen t.b.v. schrale habitattypen zoals schapenbegrazing en uitbreiding van stroomdalgraslanden en alluviale bossen.

Op grond van de toetsing van de andere gebieden is geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van habitattypen en -soorten niet worden aangetast en het bereiken van een goede staat van instandhouding niet wordt belemmerd. Het betreft de volgende Natura 2000 gebieden:

  • het Duitse deel Amtsvenn und Hündfelder Moor;
  • Bekendelle
  • Korenburgerveen
  • Willinks Weust

Conclusie

Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de Tracéwetprocedure is gebleken dat voor een drietal gebieden het nemen van beheermaatregelen noodzakelijk is. Voor de andere vier Natura 2000 gebieden worden de natuurlijke kenmerken van habitattypen en -soorten niet aangetast en wordt het bereiken van een goede staat van instandhouding niet belemmerd.

5.3.2 Gebiedsbescherming: Boswet

De Boswet heeft tot doel om bossen te beschermen. In het kort zegt de Boswet: wat bos is, moet bos blijven. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan elders (compensatie). Alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt valt onder de Boswet.

Op grond van de Boswet dient voor het gehele tracé in totaal 28,3 hectare bos gecompenseerd te worden, waarvan 23,2 hectare loofbos,4,7 hectare gemengd bos en 0,40 hectare naaldbos (exclusief toeslag op grond van provinciale beleidsregels). In dit kader (mede ten behoeve van inpassingsmaatregelen en mitigerende maatregelen) zorgen Rijkswaterstaat en het Ministerie van EZ voor de aanplant van circa 40 hectare bos en circa 19 hectare bomen/ bomenrijen plaats. Deze verplichting voor boscompensatie is ingevuld in het Landschapsplan bij het Tracébesluit door nieuwe aanplant van 59 ha.

5.3.3 Flora- en faunawet

Inleiding

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar het voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Onderzoek

Er zijn diverse stappen doorlopen. Allereerst zijn er diverse brononderzoeken uitgevoerd. De volgende stap betrof het effectenonderzoek. Op basis van deze stappen zijn conclusies getrokken met betrekking tot eventuele overtredingen van verbodsbepalingen zoals genoemd in de Flora- en faunawet art. 75, en de te nemen vervolgstappen (mitigerende en compenserende maatregelen). Ook vanuit de zorgplicht worden mitigerende maatregelen voorgesteld. Voor een volledige beschrijving van de voorkomende beschermende flora en fauna, de effecten van de N18 op de voorkomende flora en fauna en of een ontheffingsplicht geldt wordt verwezen naar het natuurplan (verschillende delen) dat onderdeel uitmaakt van het Tracébesluit.

Resultaten

Binnen het bestudeerde gebied zijn diverse beschermde soorten en soortgroepen aanwezig. Het gaat met name om algemeen beschermde soorten (tabel 1 - soorten) en soorten uit de middengroep (tabel 2 -soorten). Uit de strikt beschermde groep (tabel 3) zijn de Gewone dwergvleermuis, de Laatvlieger, broedvogels (o.a. Steenuil, Kerkuil, Huismus, Roek, Buizerd en Sperwer) met jaarrond beschermde nesten, Boomkikker, Bittervoorn, Hazelworm en het Heideblauwtje aanwezig.

Vanuit de zorgplicht zijn diverse mitigerende maatregelen noodzakelijk. Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen (zoals hop-overs en landschappelijke inpassing) wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet worden overtreden. Compensatie in bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe verblijfplaatsen vind ook plaats. Daarnaast zijn er ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk (voor zowel flora als fauna).

Voor een volledig overzicht van de voorkomende beschermende flora en fauna, de effecten van de N18 op de voorkomende flora en fauna en de vraag of een ontheffingsplicht geldt, wordt verwezen naar het natuurplan welke onderdeel uitmaakt van het Tracébesluit.

De grondslag voor het verkrijgen van de ontheffing is een dwingende reden van openbare veiligheid en of volksgezondheid. Hiervan is sprake bij dit project. In het natuurplan (deel 1) is de gunstige staat van instandhouding beoordeeld en geconcludeerd dat deze voor de betreffende soorten niet in het geding is, indien de voorgeschreven maatregelen worden uitgevoerd. Bij het vaststellen van het Tracébesluit mocht daarom worden aangenomen dat de benodigde ontheffingen zouden worden verleend.

5.3.4 Ecologische Hoofdstructuur

Inleiding

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat dit tijdens de Tracéwetprocedure al heeft plaatsgevonden door opstelling van een Natuurplan dat onder meer voorzag in onderzoek en een Mitigatie- en Compensatieplan.

Onderzoek

De provinciale beleidskaders ten aanzien van de EHS vormen het uitgangspunt voor het toetsen van de effecten van aanleg van de N18 op aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden (toetsingskader). Er heeft een kwalitatieve/ kwantitatieve beoordeling plaatsgevonden van de directe effecten van de N18 aan de hand van effectparameters: vernietiging, verstoring, verdroging en versnippering. Deze parameters vinden hun grondslag in de door de provincie Gelderland opgestelde kernkwaliteiten en omgevingscondities en de door provincie Overijssel vastgelegde streefbeelden voor de betreffende ecologische verbindingszones (EVZ).

Gevolgen voor EHS

Zoals beschreven verschillen de beleidskaders op provinciaal niveau. Van dit gegeven wordt hier dan ook uitgegaan.

Gelderland

Tussen Varsseveld en de provinciegrens met Overijssel worden door de N18 acht ecologische verbindingszones (in Gelderland 'Groene ontwikkelruimte') doorkruist, waardoor ruimtebeslag optreedt met een netto verlies aan EHS van circa 27,5 hectare.

De N18 kruist de Boven Slinge met een ruimtebeslag van 4,52 ha. Vervolgens worden de Veengoot, Baakse beek en Lievelderbeek gepasseerd. Omdat de huidige situatie hier gehandhaafd blijft - er vinden geen aanpassingen aan de huidige N18 plaats die effect op de EHS hebben - treedt er ook geen ruimtebeslag van de EHS op. Dit geldt eveneens voor de Buurserbeek, omdat het gebied ter hoogte van de kruising met de N18 niet als EHS begrensd is. Het ruimtebeslag bij de Berkel is het grootst, gevolgd door Hupselsebeek en Groenlose Slinge en Hupselsebeek.

Overijssel

In Overijssel doorsnijdt de nieuwe N18 twee kleine beekdalsystemen bij de Hagmolenbeek en de Rutbeek rondom de zandwinplas en een aantal landschapselementen ten oosten van Boekelo met de EHS status (o.a. Brunninksbeek). Het omvat de EHS categorieën bestaande en nieuwe natuur en beheersgebied met een totale oppervlakte van circa 5,2 hectare.

In de verbinding Hagmolenbeek gaat als gevolg van de N18 2.64 ha verloren waarvan 2.2 ha bestaande natuur. Dit betreft het productiebos dat tussen de zandwinplas en de 'oude' N18 ligt. Verder wordt als gevolg van barrièrewerking de kwaliteit van de ecologische verbindingszones aangetast.

Bij de Hagmolenbeek wordt er een faunapassage aangelegd onder de nieuw aan te leggen N18. Hierdoor ontstaat er een knelpunt met de bestaande N18. Omdat de snelheid op de oude N18 omlaag gaat (naar 60 km/u) en er minder voertuigen zullen rijden, wordt de situatie voor overstekend wild (o.a. reeën) naar verwachting minder ongunstig.

Conclusie

Aan de hand van de parameters ruimtebeslag en barrièrewerking zijn de effecten van de N18 op de kernkwaliteiten van de EHS uitgewerkt en beoordeeld in het Natuurplan bij het onherroepelijk geworden Tracébesluit.

Als gevolg van de aanleg van de N18 vinden de volgende effecten op de EHS plaats:

  1. 1. Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos-, en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarische natuur;
  2. 2. Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS;
  3. 3. Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AmvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet.

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de ruimtelijke ingreep N18 wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur worden aangetast. Door deze aantasting komen de EHS-doelen verbinden, vergroten (eenheid en aaneengeslotenheid) en kwaliteitsverbetering onder druk te staan.

Omdat de uitwisselingsmogelijkheden tussen leefgebieden door de aanleg van de N18 afnemen, worden er mitigerende maatregelen genomen om dat te herstellen. Deze maatregelen verbeteren tevens het leefgebied van de soorten die bescherming genieten op grond van de Flora- en faunawet. De maatregelen zijn nader uitgewerkt in het Mitigatie- en Compensatieplan N18. Door mitigatie alleen kan de aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden niet geheel worden opgeheven, omdat als gevolg van de N18 (ruimtebeslag) ook de natuurlijke eenheid en aaneengeslotenheid van het gebied wordt verminderd.

Er is sprake van een compensatieopgave. De EHS opgave N18 wordt ruim gecompenseerd. De gebieden zijn nader geconcretiseerd aan de hand van een overzicht met natuurbeheertypen, oppervlakten en maatregelen.

De compensatie- en mitigatiemaatregelen uit deze EHS toetsing, maar ook uit de andere toetsingen (FFWet, Boswet, Natuurbeschermingswet), zijn uitgewerkt in het Mitigatie- en Compensatieplan N18. Hierin is ook invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering van de leefgebieden van beschermde soorten op grond van de Flora- en faunawet.

Volgens het beoordelingsschema van initiatieven in de EHS vormt de 'nee, tenzij'- benadering geen belemmering voor de aanleg van de N18.

Omdat er sprake is van een groot openbaar belang en er geen natuurvriendelijkere alternatieven zijn die de beekdalen met een EHS doel niet zouden doorsnijden (MER), kan het project doorgang vinden mits het compensatiebeginsel wordt toegepast. Hierdoor worden de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk beperkt en de resterende effecten gecompenseerd. De borging van de compensatie vond plaats in het TB.

5.4 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 hebben de Europese Ministers van cultuur het Verdrag van Malta (Valletta) ondertekend. Het verdrag heeft tot doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Grondgedachte is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden in situ. Als behoud niet mogelijk is, moet ervoor worden gezorgd dat het bodemarchief (de informatie die in de bodem zit), niet verloren gaat. Dit houdt een onderzoeksverplichting in, die kan leiden tot een volledige, wetenschappelijke opgraving van de aanwezige resten.

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 heeft geleid tot de wijziging van onder meer Monumentenwet 1988.

Onderzoek

Ter plaatse van het tracé van de toekomstige N18 is eerst archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek dat gevolgd is door een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase). Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek is voor in totaal 29 locaties (18 vindplaatsen en 11 erven) een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuven of een waarderend booronderzoek (of beide).

Vervolgens heeft er een waarderend booronderzoek plaatsgevonden, een proefsleuvenonderzoek, een karterend onderzoek en zones waar archeologische begeleiding dient plaats te vinden zijn in beeld gebracht.

Het waarderend booronderzoek heeft plaatsgevonden voor vier mogelijke steentijdvindplaatsen (vindplaatsen 2, 7, 11 en 17). Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodemopbouw binnen de onderzochte zones grotendeels verstoord is en weinig kans bestaat op de aanwezigheid van een intacte steentijdvindplaats. Derhalve is geadviseerd deze locaties vrij te geven voor wat betreft archeologisch vervolgonderzoek, met uitzondering van vindplaats 11 waar eveneens een proefsleuvenonderzoek diende te worden uitgevoerd.

Door een tussentijdse aanpassing van het tracé (OTB naar TB) zijn twee archeologische vindplaatsen komen te vervallen (vindplaats 3 en 12).

In totaal zijn 16 locaties (5 erven en 12 vindplaatsen) door middel van proefsleuven onderzocht. Hierbij zijn tien archeologische vindplaatsen aangetroffen. Op basis hiervan is bepaald dat deze locaties behoudens waardig zijn. Er is dan ook behoud in situ geadviseerd. Indien dit niet mogelijk is, dient te worden overgegaan tot een archeologische opgraving. Het betreffen vindplaats 1, vindplaats 4 / erf 7, vindplaatsen 5, 6. 9, 10, 13-II en 14 en erf 8 en 11 (alleen het deel rondom werkput 5).

De overige zes locaties zijn vrij gegeven. Het betreffen vindplaats 8, 11, 15 en 18 en erf 9 en 10.

Naar aanleiding van ontwerpwijzigingen in het TB is binnen vier locaties een karterend booronderzoek uitgevoerd. Er is geconcludeerd dat binnen twee locaties geen archeologische resten zijn aangetroffen. Voor één locatie (parallelweg te Harreveld) is geadviseerd een waarderend veldonderzoek uit te laten voeren. Voor de andere locatie (bij Groenlo) is geadviseerd de graafwerkzaamheden ter plaatse archeologisch te laten begeleiden.

Archeologische begeleiding

Voor een aantal zones geldt dat er weliswaar geen directe aanwijzingen zijn voor een archeologische vindplaats, maar de aanwezigheid van een archeologische vindplaats niet kan worden uitgesloten. Hier zal tijdens de uitvoering archeologische begeleiding moeten plaatsvinden. In totaal gaat het om 23 zones.

Maatregelen – vervolgonderzoek

Een aantal vindplaatsen zijn vrijgegeven voor wat betreft archeologisch vervolgonderzoek. Daarnaast moet een aantal locaties nader worden onderzocht. Het gaat hierbij om drie typen onderzoeken: waarderend booronderzoek, opgraving (beide vóór uitvoeringsfase) en archeologische begeleiding (tijdens uitvoeringsfase). Ten aanzien van de archeologische begeleiding is geadviseerd om de wijze waarop dit wordt vormgegeven nog nader te specificeren (actieve/ passieve begeleiding). Een ander advies is om op de vier afgeschreven steentijdvindplaatsen een check te doen op het moment dat daar gegraven wordt, bedoeld als evaluatie van het vooronderzoek. Ten slotte dient nog vooronderzoek plaats te vinden waar betredingstoestemming ontbrak.

Op 3 locaties zou nog een proefsleuvenonderzoek moeten plaatsvinden (erf 3, 4 en 5). Deze onderzoeken werden in overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed doorgeschoven naar de uitvoeringsfase.

In februari 2015 is inventariserend veldonderzoek gedaan naar vindplaats 13-I (gelegen ten zuiden van de Ruiterweg, een zijweg van de huidige N18, ten noordoosten van de kern van Groenlo in de gemeente Berkelland) en 16 (gelegen circa 400 meter ten zuiden van vindplaats 13-I in een akker langs de N18 in de gemeente Oost Gelre. In het onderzoek wordt vindplaats 13-I overigens ten onrechte gesitueerd in de gemeente Oost Gelre.

Vindplaats 13-I kan als behoudenswaardig worden aangemerkt. In eerste instantie wordt behoud in situ geadviseerd. Op de onderzoekslocatie van vindplaats 16 zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Deze locatie is vrij gegeven.

In februari 2015 is erf 2 (gelegen aan de Baltinkweg te Enschede) en erf 6 (gelegen aan de Beltshofweg te Haaksbergen) onderzocht). Het inventariserend veldonderzoek is als separate bijlage bij de toelichting gevoegd. In het onderzoek zijn abusievelijk de gemeentes met elkaar verwisseld. Beide locaties zijn vrij gegeven. Voor een nadere uiteenzetting wordt verwezen naar het onderzoek.

In oktober 2015 is erf 1 (gelegen aan de Broekmaatsweg te Enschede) en erf 12 (gelegen langs een leegstaand (modern) boerenerf circa 200 meter ten zuidwesten van de Schoolkaterdijk, ten westen van Haaksbergen) onderzocht door middel van een proefsleuvenonderzoek. Het onderzoek is als separate bijlage bij de toelichting gevoegd. In beide sleuven zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een erf. Uit nader onderzoek aan de hand van een minuutplan is gebleken dat er ter plekke van deze locatie geen boerderijerf was gelegen. Gebleken is dat er in 2009, bij uitvoering van het bureauonderzoek, een vergissing is gemaakt bij het georefereren van historische kaarten.

Ook de nog te onderzoeken historische erven erf 3, 4 en 5 blijken als gevolg van deze afwijking abusievelijk als historisch erf te zijn aangemerkt. Voor deze locaties vervalt dan ook de noodzaak tot het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek.

Hiermee zijn alle locaties in het kader van de Tracéwetprocedure al onderzocht zodat voor het nu voorliggende bestemmingsplan geen nader archeologisch onderzoek hoeft te worden verricht.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande mag de conclusie worden getrokken dat de aanleg van de N18 niet leidt tot grootschalige verstoringen van het bodemarchief.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  1. a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  2. b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  3. c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  4. d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede" is gekozen voor een gedetailleerd (beheergericht) bestemmingsplan, aangezien dit bestemmingsplan is opgesteld om het Tracébesluit in te passen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Enschede" is gekozen.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. a. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  2. b. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  3. c. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  4. d. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan N18 - gedeelte Enschede”. In Artikel 1 ('Begrippen') zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 ('Wijze van meten') geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  2. b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  3. c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  4. d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  5. e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  6. f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  8. h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  9. i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving Van Het Plan

6.3.1 Bestemmingen

Agrarisch, Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden, Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden (artikel 3, 4 en 5)

Door de aanleg van de N18 worden op verschillende locaties bestaande (bouw)percelen doorsneden. Het is onwenselijk dat die zogenaamde "restpercelen" de oorspronkelijke bestemming behouden met dito bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit geldt ook voor een aantal percelen waarvan alle opstallen worden verwijderd maar wel in het geheel buiten het tracé van de weg liggen. Vandaar dat die percelen de bestaande omliggende bestemming hebben gekregen. Deze percelen hebben zodoende veelal een agrarische bestemming gekregen. Op die percelen zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen, met uitzondering van het perceel aan de Broekmaatweg 60-62. De bestaande bebouwing van de manege is blijven staan. De daarbij behorende woning is in verband met de aanleg van de N18 wel geamoveerd. Op het perceel is geen woonfunctie toegstaan. Dit is aangegeven met de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

Groen (artikel 6)

Een klein deel op de grens met de gemeente Haaksbergen heeft de bestemming "Groen" gekregen omdat dit deel anders niet tot een bestemmingsplan toe behoort. Gelet op de typering van het gebied is dit een passende bestemming. Gebouwen zijn hier niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tot 5 meter toegestaan als zij gebouwd worden ten dienste van de bestemming.

Verkeer (artikel 7)

Het tracé van de N18 heeft de bestemming "Verkeer" gekregen. De bestemming “Verkeer” is bedoeld voor wegen, voet- en fiets, viaducten en bruggen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en geluidwerende voorzieningen. Eén en ander met de bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen. De maximum bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 15 meter.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Er is sprake van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Dubbelbestemmingen in de vorm van een lijn of een punt komen niet voor.

Leiding - Gas (artikel 8)

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Binnen het bestemmingsvlak gelden er beperkingen ten aanzien van het bouwen en andere werkzaamheden.

Leiding - Leidingstrook (artikel 9)

Door het gebied loopt het buisleidingentracé van nationaal belang zoals dat is opgenomen in het Barro. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningsvereiste opgenomen.

6.3.3 Gebiedsaanduidingen

Geluidzone - industrie (artikel 13)

In de Algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen voor de geluidzone voor het Industrielawaai als gevolg van het nabijgelegen bedrijventerrein.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De N18 Varsseveld - Enschede wordt aangelegd door het Rijk en wordt bekostigd uit de Rijksbegroting. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Planschade (tegemoetkoming schade)

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. In dit geval wordt enige planschade, voor zover hier op grond van een nader onderzoek sprake van is, veroorzaakt door het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede. Artikel 22 van het Tracébesluit biedt een grondslag voor het vragen van een vergoeding bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor schade welke wordt geleden ten gevolge van de aanleg/ wijziging van de N18. Het bepaalde in artikel 22, tweede lid van de Tracéwet is om deze reden van toepassing, wat betekent dat in het kader van dit bestemmingsplan geen planschade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden gevraagd voor zover dit betrekking heeft op ontwikkelingen welke op grond van het Tracébesluit mogelijk worden gemaakt.

Geen exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Bro dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

Dit bestemmingsplan maakt op zichzelf geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vormt de wettelijk verplichte doorvertaling van een Tracébesluit in een bestemmingsplan. Gelet op de aard van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding om aanvullend op dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-enschede 20-08-2013

Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-Enschede 20-08-2013

Bijlage 2 Inventariserend Veldonderzoek Dmv Proefsleuven Erf 2 En Erf 6

Bijlage 2 Inventariserend veldonderzoek dmv proefsleuven erf 2 en erf 6

Bijlage 3 Proefsleuvenonderzoek Erf 1 En 12 N18

Bijlage 3 Proefsleuvenonderzoek Erf 1 en 12 N18