KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
1.4 Vooroverleg En Procedure
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Het Plan
2.3 Welstand
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidstoets
3.1 Toetsing Aan Relevant Beleid
3.2 Toetsing Aan De Relevante Milieuaspecten
3.3 Toetsing Aan De Relevante Overige Omgevingsaspecten
3.4 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Erfinrichtingstekening
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 3 Waterbergingsgebied
Bijlage 4 Landschapstypen En Koesteransichten
Bijlage 1 Principeverzoek Initiatiefnemer
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Waterbuffergebied Landgoed ‘T Slöttelmös

Weerseloseweg 352

Bestemmingsplan - Gemeente Enschede

Vastgesteld op 25-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Weerseloseweg 352 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP20127-0003 van de gemeente Enschede.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw:

een uitbreiding van een hoofdgebouw op maaiveldniveau, met een rechtstreekse verbinding vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.7 ambachtelijke bedrijvigheid:

kleinschalige consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd.

het leveren van goederen is toegestaan, mits:

  • dit naar aard en omvang een ondergeschikte activiteit is, en;
  • de goederen verband houden met de betreffende bedrijfsactiviteit.

tot 'ambachtelijke bedrijvigheid' kunnen in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten worden gerekend: fietsenmaker, schoen- en/of kledingreparatie, modeontwerp, kledingmakerij, woningstoffeerderij, lijstenmakerij, naai-atelier, wasserette, sleutelmakerij, klompenmakerij, uurwerkreparatie, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, computerservice, digitale en informatietechnische bedrijvigheid, grafische vormgeving, decorbouw, goud- en/of zilversmederij, beoefening van scheppende en beeldende kunst en opslag van goederen voor particulieren.

1.8 ander geluidsgevoelig gebouw:

een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning of zelfstandige, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:

  1. a. een onderwijsgebouw;
  2. b. een ziekenhuis;
  3. c. een verpleeghuis;
  4. d. een verzorgingstehuis;
  5. e. een psychiatrische inrichting;
  6. f. een kinderdagverblijf,

met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere gebruiksfunctie en/of bestemming hebben dan verblijfsruimten.

1.9 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch of anderszins en veelal kortdurend verblijf, met de mogelijkheid tot het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geëxploiteerd door de bewoners van de betreffende woning.

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:

een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt en/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.16 bedrijfswoning:

een woning of zelfstandige wooneenheid in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.

1.17 beheergebouw

een gebouw ten behoeve van opslag van materieel en materiaal, met ondermeer een werkplaats, voor het onderhoud van een landgoed, alsmede kantoor- en archiefruimte ten behoeve van landgoedbeheer.

1.18 beperkt kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  3. c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  4. d. winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  5. e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar kunnen worden aangemerkt;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.19 beroep of bedrijf aan huis:

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, digitaal of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten of een ambachtelijk bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij:

  1. a. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en;
  2. b. degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.20 beschermde boom:

een op het door burgemeester en wethouders vastgestelde bomenoverzicht weergegeven boom of boomgroep en alle gemeentelijke bomen die niet op dit overzicht zijn weergegeven, waarvoor in de Verordening kwaliteit leefomgeving (Vkl), of diens rechtsopvolger, een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden verplicht is gesteld.

1.21 bestaand kamerverhuurpand:

een kamerverhuurpand dat voor 24 december 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit "Onzelfstandige Bewoning 2017") aantoonbaar onzelfstandig werd bewoond en dit gebruik niet voor een periode langer dan een jaar is onderbroken.

1.22 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig of rechtmatig in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een verleende omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 bijgebouw:

een bij een hoofdgebouw behorend, op maaiveldniveau staand vrijstaand gebouw of een uitbreiding van een hoofdgebouw zonder rechtstreekse verbinding vanuit het hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.27 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

1.35 cultuurhistorisch deskundige:

door burgemeester en wethouders benoemde persoon of groep van personen die expert is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie.

1.36 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.37 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.38 dakopbouw:

een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorspronkelijke dak.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.41 eigen terrein als bedoeld in de regelingen voor parkeren en bergen van hemelwater:

het terrein en/of bouwwerk dat de aanvrager in eigendom of in gebruik heeft en waarover hij kan beschikken en die bij het te realiseren (bouw)plan en/of het bouwwerk horen.

1.42 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.43 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening en zoals nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Toetsingskader evenementenvergunningen', waaronder mede wordt verstaan:

  1. a. een herdenkingsplechtigheid;
  2. b. een braderie;
  3. c. een themamarkt;
  4. d. een beurs;
  5. e. een grootschalig verkoopevenement in een evenementenhal;
  6. f. een optocht op de weg niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 APV;
  7. g. een besloten bijeenkomst voor zover die plaatsvindt op een doorgaans voor het publiek toegankelijke plaats, of waarvoor publiekelijk kaarten worden verkocht en/of publiekelijk reclame wordt gemaakt;
  8. h. tentfeesten;
  9. i. vechtsportgala's waarbij activiteiten in het kader van vecht- of verdedigingssporten worden georganiseerd;
  10. j. het afsteken van vuurwerk door professionele vuurwerkbedrijven;
  11. k. een feest met een besloten karakter met meer dan 50 personen, waarbij in de directe omgeving van het feest een grootschalig evenement plaatsvindt.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 geluidsgevoelige ruimte:

ruimte binnen een woning / zelfstandige wooneenheid voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.46 geluidsgevoelig terrein:

een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.

1.47 geluidzone - industrie:

een geluidszone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.48 geluidzoneringsplichtige inrichting:

bedrijfsmatige inrichting zoals bedoeld in artikel 2.1, 3e lid van het Besluit omgevingsrecht, met bedrijfsactiviteiten welke in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.49 gezoneerd industrieterrein:

een industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, zijn toegelaten, welke in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.50 grenswaarde:

grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.51 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.52 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, anderegeluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.54 horecabedrijf:

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.55 huishouden:

een verzameling van één of meerdere personen die samen één zelfstandige huishouding voeren die zich kenmerkt door continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.56 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van die woning.

1.57 infrastructureel kunstwerk:

een bouwwerk ten behoeve van verkeersdoeleinden en/of de waterhuishouding, zoals een viaduct, een brug, een dam, een duiker, een sluis, beschoeiingen en remmingswerken, met uitzondering van (aanleg)steigers.

1.58 invloedsgebied:

gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.59 kamerverhuurpand:

een woning die wordt gebruikt door drie of meer personen die ieder afzonderlijk één huishouden vormen dan wel in totaal drie of meer afzonderlijke huishoudens vormen. De woning/ wooneenheid kenmerkt zich doordat één of meer van de voorzieningen (keuken, toilet, badkamer) niet uitsluitend voor privégebruik (dus voor gezamenlijk gebruik) is, en/of één of meer van de voorzieningen (keuken, toilet, badkamer) bereikt kunnen of moeten worden door het verlaten van de eigen privéruimte.

In afwijking van deze definitie wordt een kamer in een verzorgings- of verpleeghuis niet aangemerkt als onzelfstandige bewoning in een kamerverhuurpand.

1.60 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor zakelijke dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.61 kelder:

het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.

1.62 kwetsbare objecten:

de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.63 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt, waarbij de ene horizontale zijde bevestigd is aan de buitenzijde van een gebouw en de daar tegenoverliggende zijde vrij dragend is.

1.64 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.65 maatschappelijke basisfuncties

buurt- of wijkgerichte functies met geen of zeer beperkte invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Deze functies zijn hoofdzakelijk alleen op weekdagen en tijdens kantooruren en/of gedurende een deel van de avond in gebruik/toegankelijk (geen overnachting).

Hieronder vallen in dit bestemmingsplan uitsluitend:

  • apotheek;
  • bibliotheek;
  • praktijkruimte, zoals artsenpraktijk en fysiotherapeut;
  • gebruik door/voor activiteiten van een buurtvereniging/wijkraad, culturele vereniging, sportvereniging, toneelclub en daarmee vergelijkbare organisaties (telkens voor zover verenigbaar met de woonomgeving).

1.66 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.67 niet zelfstandige horeca:

horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.

1.68 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.69 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.70 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.71 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.72 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.73 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet zijnde een luifel.

1.74 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.75 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.76 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.77 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.

1.78 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard te vergelijken gebied.

1.79 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.80 richtwaarde:

richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).

1.81 risicovolle inrichting:

  1. 1. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  2. 2. een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, waarop het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) van toepassing is.

1.82 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.83 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.84 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, constructies en objecten voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en andere, met de hiervoor genoemde gelijk te stellen bouwwerken, constructies en objecten.

1.85 tijdelijk toegestaan bouwwerk:

een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning waarbij is bepaald dat het bouwwerk uitsluitend aanwezig mag zijn gedurende de in de omgevingsvergunning genoemde periode.

1.86 uitbouw:

een uitbreiding van een hoofdgebouw op maaiveldniveau, met een rechtstreekse verbinding vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.87 verblijfsgebied:

openbaar toegankelijk gebied dat is bestemd voor (de aanleg en instandhouding van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.

1.88 verblijfsruimten:

de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:

  1. a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  2. b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  3. c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  4. d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  5. e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.89 verdieping:

iedere voor mensen toegankelijke ruimte in een gebouw die is gesitueerd boven de ruimte(en) op de begane grond.

1.90 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.91 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.

1.92 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, anderegeluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.93 vuurwerk:

vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

1.94 vuurwerkbedrijf:

inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.

1.95 vuurwerkbesluit:

besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;

1.96 warmte-koude opslag:

energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.97 winkel:

een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.98 wonen

iedere vorm van huisvesting in een woning/ zelfstandige wooneenheid.

1.99 woning / zelfstandige wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw / een complex van ruimten met woonfunctie, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van en het gebruik door één afzonderlijk huishouden. Waarbij alle voorzieningen (keuken, badkamer en toilet) aanwezig en direct bereikbaar zijn zonder daarvoor eerst een gemeenschappelijke verkeersruimte te moeten betreden.

1.100 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.2 de bouwdiepte van een bouwwerk:

tussen de voorgevel en de achtergevel, gemeten ter hoogte van het peil.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 minimum/maximum bebouwingspercentage:

het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.

2.8 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):

de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

2.9 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):

de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.

2.10 gebruiksoppervlak van een woning / wooneenheid of appartement:

de gemeten vloeroppervlakte tussen de dragende muren van de ruimte of groep van ruimtes in een woning, wooneenheid of appartement.

2.11 de plafondhoogte van de benedenverdieping van een gebouw:

de kleinste afstand tussen de begane grondvloer en de bovenliggende bouwkundige constructie van de betreffende ruimte(n).

2.12 de dakhelling:

de hoek van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.13 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.14 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de grens van een bouwperceel.

2.15 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.16 inhoud minimum bergingsopgave hemelwater

het grondoppervlak van de te realiseren bebouwing vermenigvuldigd met het aantal millimeters bergingsopgave per m2, uitgedrukt in kubieke meters: .. m2 x 0,055 m = .. m3 bergingsopgave.

2.17 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.18 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:

  1. a. extensieve recreatie;
  2. b. (openbare) nutsvoorzieningen;
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals faunapassages (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  4. d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen.
  5. e. ter plaatse van de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van waterstaat-waterbergingsgebied" zijn de gronden bestemd voor het bergen van water.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 2 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.
  2. b. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien van houtwallen en het verwijderen/afgraven van bosbodem, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen;
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of welke zijn opgenomen in het Beplantingsplan (bijlage 1);
  3. c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast;
  4. d. Aan de omgevingsvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
  2. b. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensieve recreatie, voorzover de onder a genoemde waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  2. d. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
  2. b. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen.
  3. c. het injecteren van de gronden met mest.
  4. d. het beweiden van landbouwdieren met uitzondering van dieren die bijdragen aan het instandhouden van de natuurlijke waarden, zoals Schotse hooglanders;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het rooien van houtwallen en het verwijderen/afgraven van bosbodem, c.q. het rooien van singels;
    2. 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    5. 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    6. 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    7. 7. het leggen van drainagebuizen;
  2. b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of welke zijn opgenomen in het Beplantingsplan (bijlage 1);
  3. c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast;
  4. d. Aan de omgevingsvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. waterbeheer en waterberging;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. bescherming van landschaps- en natuurwaarden;
  5. e. recreatief medegebruik;
  6. f. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers, (openbare) nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, met uitzondering van kamerverhuurpanden, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken;
  2. c. erven, tuinen, terreinen;
  3. d. in- en uitritten;
  4. e. voorzieningen en activiteiten, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Overige zones

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene bouwregels voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen

9.2 Algemene bouwregels voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de maximum oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 25 m²;
  2. b. de maximum goothoogte van een bouwwerk bedraagt 3 meter;
  3. c. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt 5 meter.

9.3 Zonnepanelen

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

10.2 Beroep of bedrijf aan huis

10.3 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk

Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor de verkoop, opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.

10.4 Verbod op geluidzoneringsplichtige inrichtingen

Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als geluidzoneringsplichtigeinrichtingen.

10.5 Verbod op risicovolle inrichtingen

  1. a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als risicovolle inrichting.
  2. b. Het onder a genoemde verbod geldt niet voor reeds aanwezige risicovolle inrichtingen waarvoor in dit plan een passende planologische regeling is opgenomen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%, met dien verstande dat geen afwijkingen zijn toegestaan ten aanzien van in het plan opgenomen:
    1. 1. maximum inhoudsmaten van wooneenheden;
    2. 2. maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij wooneenheden en bedrijfswoningen.
  2. b. voor het in geringe mate afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, percentages, bouw- en bestemmingsgrenzen voor het realiseren van energie besparende en/of andere voorzieningen in het kader van de klimaatadaptatie;
  3. c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  4. d. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  5. e. voor het realiseren van vlaggenmasten, tot een maximum bouwhoogte van 15 meter;
  6. f. voor het bouwen van een beheergebouw op een landgoed van tenminste 10 ha met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een maximale bouwhoogte van 8 meter, indien daarvoor een duidelijke noodzaak aanwezig is en geen van de op het landgoed aanwezige schuren hiervoor geschikt (te maken) is en beschikbaar is, mits met inachtneming van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden conform de in bijlage 4 opgenomen Landschapstypen en Koesteransichten.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Afwegingskader voor afwijkingsregels

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld in deze regels, geldt als voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • de sociale veiligheid;
  • de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • de milieusituatie;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

13.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de oppervlakte van het bouwwerk in voldoende mate wordt voorzien in voorzieningen voor het bergen en/of in de bodem infiltreren van hemelwater afkomstig van bebouwing, bij voorkeur in combinatie met drainage.
  2. b. De onder a genoemde voorzieningen worden gerealiseerd en in stand gehouden op eigenterrein, in, op, aan of onder de bouwwerken,dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bouwwerken behoort.
  3. c. De minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 55 mm per m2 bebouwd oppervlak.
  4. d. De onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient het (teveel aan) water af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied.
  5. e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

14.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Weerseloseweg 352".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Bij de gemeente Enschede is een plan ingediend voor het realiseren van 1 woning op het landgoed ‘t Slöttelmös, op het perceel Weerseloseweg 352 te Enschede ter plaatse van een bestaande recreatiewoning.

De huidige planologische regeling laat een dergelijke ontwikkeling niet toe. Om woningbouw mogelijk te maken dient hiervoor een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het bestemmingsplan "Weerseloseweg 352" is daarvan het resultaat.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Weerseloseweg 352” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de voormalige militaire vliegbasis Twenthe in het noorden en noordoosten, met huidige invulling als grotendeels bedrijventerrein, vliegveld natuur en evenemententerrein en in het zuiden en westen door de Weerseloseweg (N737) in het buitengebied van de gemeente Enschede.

Op het perceel kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie C, nummer 9039 staat een recreatiewoning. Initiatiefnemer is ook eigenaar van de aangrenzende percelen kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie C , nummers 8482 en 8483. Dit is afgebeeld in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied, ter plaatse van het rode kruisje

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing eigendom ontwikkelingslocatie op luchtfoto

1.3 Geldende Juridische Regelingen

Naam bestemmingsplan Beschrijving Vaststellingsdatum
Buitengebied Noordwest afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0003.jpg"
Het plangebied heeft de bestemming Bos met functieaanduiding recreatiewoning.
De gronden met de bestemming Bos zijn bestemt voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikte functies. Als medebestemming is ter plaatse van de functieaanduiding 'recreatiewoning' een recreatiewoning toegestaan.
Over het gehele perceel loopt de gebiedsaanduiding 'overig - luchthaven Twente'. Ter plaatse mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden toegevoegd, tenzij de bouw een open plek tussen bestaande bebouwing opgevuld of de bouw dient ter vervanging van bebouwing die al op die locatie aanwezig is.
9 november 2015

Naast het bovenstaande bestemmingsplan gelden ook de volgende parapluplannen voor het plangebied:

Naam bestemmingsplan Beschrijving Vaststellingsdatum
Bedrijven met
milieuzones (vuurwerk,
risicovol, geluid)
Het paraplu-bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones
(vuurwerk, risicovol, geluid)" sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'.
18 november 2014
Cultuurhistorie Dit plan bevat regels om cultuurhistorisch erfgoed te beschermen. Ter plaatse zijn op basis van dit bestemmingsplan geen regels opgenomen, waar dit bestemmingsplan rekening mee moet houden. Voor het plangebied gelden op grond van dit bestemmingsplan geen specifieke regels. 6 februari 2017
Voormalige Vliegbasis Twenthe - Zones In het algemeen voorziet dit plan in een zonering van een radar, alsmede een geluidszonering gekoppeld aan het vliegveld. Dit bestemmingsplan regelt voor het plangebied dat de aanduiding zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Noordwest vervalt. 12 maart 2018
Buitengebied - zonnepanelen Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat zonnepanelen op maaiveld kunnen worden gerealiseerd. Ter plaatse van het plangebied ligt de aanduiding “overige zone – zonnepanelen”. Bij bedrijven en andere instellingen geldt een maximum omvang van de zonnepanelen van 150 m2 en bij woningen een maximum omvang van 100 m2. 2 juli 2018
Parkeren Enschede Dit plan zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota
Enschede 2017' (of vervangende beleidsregel) van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied. De relevante regels zijn vertaald in voorliggend plan.
11 maart 2019

1.4 Vooroverleg En Procedure

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en relevante diensten van het Rijk.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Weerseloseweg 352” is de dorpsraad het Buurtschap Lonneker-West actief. Het Buurtschap Lonneker-West, provincie Overijssel, waterschap Vechtstromen en milieuraad Overijssel zijn benaderd voor vooroverleg. Het buurtschap Lonneker heeft aangegeven te kunnen instemmen met de ontwikkeling, mits er geen sprake is van precedentwerking. Het voorliggende plan zet in diverse natuurdoelen en heeft cultuurhistorisch verleden dat met dit plan herleefd wordt. Hiermee is er sprake van een unieke situatie zonder kans op precedentwerking.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Weerseloseweg 352” in voorbereiding te nemen op 11 oktober 2023 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad, het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Weerseloseweg 352” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen wordt gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in het Gemeenteblad.

Zienswijzen

Er zijn over het ontwerpplan geen zienswijzen ontvangen.


Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Enschede, ten noorden van de stad Enschede en ten zuiden van het vliegveld Twente Airport.

De industrialisatie in Twente leidde met name in Enschede tot vele grote familieondernemingen. Met het verdiende geld kocht men in de twee helft van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw, gronden buiten de stad aan. Die gronden werden soms tot een landgoed omgevormd wat niet altijd met de bouw van een landhuis gepaard ging.

Het landgoed ‘t Slöttelmös is eind 19e eeuw gesticht door John Tattersall, een Engelse industrieel in textielmachines die zich vestigde in Enschede. Het ontstaan van het landgoed werd mogelijk gemaakt door de aankoop tussen 1880 en 1897 van heidegronden in de driehoek Enschede-Weerselo-Lonneker, ook wel bekend als 'De Greftenberghoek'. Het landgoed besloeg rond 1900 enkele honderden hectares en kende o.a. een landschapstuin met een buitenverblijf (buitenplaats). Het landgoed was in Engelse landschapsstijl ingericht. Deze landschapsstijl was een reactie op de voorheen populaire Franse geometrische en symmetrische tuin- en parkinrichting. De Engelse stijl werd de heersende trend in de 18e en 19e eeuw en richt zich op een natuurlijk park, waar kronkelende paden, bomengroepen en organisch ogende waterpartijen samenkomen (“Laat de natuur haar gang maar gaan”, klonk het, ondanks de tussenkomst van mensenhanden die voor de aanleg van de parken vereist was). De Engelse landschapsstijl resulteerde in ecologisch zeer waardevolle terreinen.

Na een eerste opzet voor een vliegveld in 1921 in de buurtschap Deurningen in de gemeente Weerselo werd tien jaar later in 1931 met Enschedese industriëlen en de directeur van KLM het vliegveld Twente geopend. Ditmaal gelegen in de gemeente Lonneker aan de Oude Deventerseweg. Gronden behorende bij het landgoed 't Slöttelmös werden mede ingezet voor de realisatie van het vliegveld. Zie figuur 2.1 voor een luchtfoto van de begindagen van het vliegveld Twente.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0004.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto vliegveld Twente omstreeks 1931 (bron: website Vliegclub Twente)

De ontwikkeling van het vliegveld en vererving heeft de omvang van het oorspronkelijke landgoed verkleind. De kern van het landgoed, ruim 12 ha omvat grotendeels bos, met o.a. de oude toegangspoort, een deel van de oorspronkelijke landschapstuin met waterpartijen en het buitenverblijf. Restanten van de oorspronkelijk inrichting zijn nog steeds duidelijk herkenbaar zoals de monumentale beukenlanen, waterpartijen, en de restanten van het arboretum.

Op het terrein stond een commandopost opgericht door de Duitsers. Deze is sinds 2002 geheel gesloopt.

Op het landgoed staat een recreatiewoning. In 1984 werd dit zomerhuisje geheel vernieuwd. Het pand kent derhalve geen cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0005.jpg"

Figuur 2.2 Luchtfoto in vogelvlucht van buitenverblijf perceel Weerseloseweg 352

Het perceel wordt ontsloten via de Weerseloseweg. De weg is doodlopend en sluit aan op de gelijknamige Weerseloseweg, de provinciale N737. De maximum snelheid op de provinciale weg is 80 km/uur, terwijl de doodlopende Weerseloseweg maximaal 60 km/uur toestaat.

2.2 Het Plan

De ontwikkeling is dat ter plaatse van de bestaande recreatiewoning een reguliere woning met een maximale inhoudsmaat van 750 m3 met bijgebouwen gerealiseerd kan worden. De woning zal onder architectuur worden vorm gegeven.

Er zal ook kwaliteit worden toegevoegd aan het landgoed in de vorm van nieuwe natuur. Circa 2 hectare weiland, voorheen in gebruik voor het weiden van koeien, is recentelijk omgezet naar natuur, in de vorm van schraal, bloemrijk grasland. De nu nog agrarische bestemming zal worden omgezet in de bestemming “natuur” om zo de transformatie ook planologisch/juridisch vast te leggen. In een erfinrichtingstekening is afgebeeld welke landschappelijke ingrepen zullen worden uitgevoerd. De erfinrichtingstekening is in de planregels van dit bestemmingsplan geborgd (zie bijlage 1 van de regels) en hieronder in figuur 2.3 afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0006.jpg"

Figuur 2.3 Erfinrichtingstekening

Initiatiefnemer heeft in een onderstaande tabel een overzicht gemaakt van de belangenafweging tussen maatschappelijk belang en privé belang. Deze afweging is nader uitgewerkt in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0007.jpg"

Figuur 2.4 Tabel afweging maatschappelijk belang ten opzichte van privé belang

De erfinrichting is als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Ook de maatregelen in het waterhuishoudingsplan om onder andere een waterretentiegebied in combinatie met natuur te realiseren is opgenomen in de planregels. De maatregelen ten aanzien van de waterhuishouding zijn opgenomen in bijlage 5.

2.3 Welstand

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt de welstandsidentiteit "Vrije landelijke bebouwing". De belangrijkste uitgangspunten en sturingselementen zijn:

Kavel

  • gebouw en tuin moeten een eenheid vormen en bijdragen aan de ruimtelijke opbouw van het landschap
  • de positie en oriëntatie van bebouwing op de kavel moet inspelen op de landschappelijke situatie en zowel vanaf de weg als vanuit het land een mooi perspectief opleveren
  • de positie van het gebouw op de kavel moet een goede compositie vormen met naastgelegen bebouwing
  • de positie van het gebouw op de kavel mag belangrijke doorzichten en uitzichten niet verstoren


Bouwvolume

  • het bouwvolume moet bescheiden zijn en mag het landschap niet domineren
  • het bouwvolume moet variëren ten opzichte van naastgelegen bouwvolumes, maar van gelijke orde van grootte zijn


Gebouwen

  • gebouwen moeten van een landelijk type zijn, generieke nieuw bouwwijktypen, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan
  • gebouwen moeten harmoniëren met gebouwen in de omgeving in stijl, kleur, materiaal en kenmerkende details
  • kleuren moeten een rustig en natuurlijk palet vormen
  • gebouwen moeten zich in architectuur op de landelijke omgeving richten en een ‘gezicht’ maken naar de weg
  • gebouwen moeten naar alle zijden verzorgde gevels hebben en een positieve rol spelen in het landschapsbeeld
  • gebouwen moeten een goede architectuur hebben, met fijnzinnige details of versiering, die bijdraagt aan de (romantische) Twentse sfeer

De welstandstoets vindt plaats bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning.

Om meer specifiek te kunnen sturen op de beeldkwaliteit is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De kaders van voor het beeldkwaliteit is omschreven in het rapport "Woning en schuur Landgoed 't Slöttelmös, Beeldkwaliteitsplan en Landschapsplan" door het Architectenbureau Archimees.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidstoets

3.1 Toetsing Aan Relevant Beleid

3.1.1 Regels van het Rijk

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als structuurvisie. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen.

Het voorliggend plan betreft een lokaal plan gelegen op een bestaand erf. Er zijn op rijksniveau geen belangen benoemd die rechtstreekse doorwerking hebben in het plangebied.

3.1.2 Provinciale regels

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De
Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. Voor het ontwikkelingsgebied geldt de laag: "Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit". De volgende bepalingen zijn hierbij van belang.


Artikel 2.1.2: Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

De voorliggende ontwikkeling komt voort uit een lokale concrete behoefte naar woonruimte. De woningbouwlocatie is gelegen in het buitengebied. Aangezien het gaat om de vervanging van een bestaande recreatiewoning in een reguliere woning behorende bij het landgoed is het redelijkerwijs niet mogelijk dat de woning in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd of geconcentreerd wordt. Het voornemen is dan ook in overeenstemming dit artikel.


Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Aangezien het gaat om vervanging van een bestaande recreatiewoning in een reguliere woning behorende bij het landgoed voldoet het daarmee aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.


Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn, wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Het landgoed is in verval geraakt, een nieuwe invulling draagt bij aan de toekomstbestendigheid. De woning wordt ingezet als financieel middel om het landgoed ook in de toekomst te kunnen beheren.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Ontwikkelingsperspectief

In het kader van de toelichting wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

De locatie ligt in het perspectief: "Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen". Initiatieven in de Groene Omgeving gelegen binnen dit perspectief wil de provincie verbinden aan versterking van de bestaande landgoederenstructuur in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0008.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectieven (bron: Omgevingsvisie, provincie Overijssel)

Het voornemen versterkt de bestaande landgoederenstructuur. Het voornemen draagt bij aan de identiteit en de kwaliteit van het landschap en komt tevens ten goede aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de aantrekkingskracht als vakantie- en dagtochtbestemming van Overijssel. De ontwikkeling is in overeenstemming met het perspectief "Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen".


Gebiedskenmerken

In de toelichting op het bestemmingsplan wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In navolgende motivering is beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de provinciale gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken zijn beschreven in meerdere lagen. Voor het plangebied zijn de volgende lagen van belang:


a. Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in de Natuurlijke laag van de gebiedskenmerken "Dekzandvlakte en ruggen". De ambitie van de provincie in deze gebieden is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan onder andere worden bereikt door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Voorgeschreven is een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het huidige reliëf. Het planvoornemen zal dit niet wijzigen.


b. Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstypes 'Informele trage netwerk'. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.


Met deze uitgangspunten is al rekening gehouden met het in verval geraakte landschap en hoeft dus niet verder uitgewerkt te worden. Bovendien gaat de voorgenomen ontwikkeling uit van het realiseren van één vrijstaande woning met tuin. De kleinschalige ontwikkeling heeft echter geen negatieve gevolgen voor het informele trage netwerk. Het voornemen voorziet geen belemmeringen en is dan ook in overeenstemming met de 'Stedelijke laag'.

c. Agrarische laag

De locatie ligt in jonge heide- en broekontginningslandschap . De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ontwikkeling draagt bij aan de agrarische ontginningslandschap. Het plan draagt bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

d. Laag van beleving

De laag van de beleving geeft voor het plangebied het gebiedskenmerk 'landgoederen en buitenplaatsen' aan. Op landschappelijk of strategisch interessante plekken liggen buitenplaatsen en landgoederen. Deze vertellen een herkenbaar verhaal over hun plek in het landschappelijk patroon en in de tijd waarin ze zijn gebouwd. Velen zijn opengesteld voor publiek en vervullen een belangrijke recreatieve rol. De ambitie is het in stand houden en herstel van bestaande landgoederen. De groene raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden daarbij als deel van het culturele erfgoed beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functionele toevoegingen, zoals recreatieve functies, publieke voorzieningen, eventueel woningen, als deze de kwaliteit versterken.

Het voornemen draagt bij aan het behoud van het landgoed. Het onderhavige plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.


Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien
uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek naar woningbouw.

De ontwikkeling betreft in hoofdzaak een woningbouwontwikkeling. Woningbouwontwikkelingen zijn mogelijk, mits de behoefte aan deze woningen is aangetoond en het woningaantal past binnen de woningbouwafspraken. De behoeftebepaling vindt naast de provinciale omgevingsverordening ook in de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 tweede lid Besluit ruimtelijke ordening) als ook de gemeentelijke Woonvisie zijn grondslag.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één grondgebonden woningen in bestaand stedelijk gebied. Dit project betreft vanwege de woningbouw een stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Woonvisie Enschede is in 2019 vastgesteld en sindsdien jaarlijks geactualiseerd. Deze woonvisie is opgesteld om duidelijkheid te geven over de Enschedese woonopgave. De woonvisie is recent op 3 april 2023 geactualiseerd. De woonvisie maakt onderdeel uit van de regionale Woondeal Twente. Voor Enschede geldt een ambitie tot realisatie van 9.300 woningen, waarvan volgens de voortgangsrapportage 7.758 woningen bestaan uit zachte en harde plancapaciteit. Onderhavig plan maakt onderdeel uit van de zachte plancapaciteit, waar dus rekening mee gehouden is. Zelfs als dat niet het geval is, biedt de ambitie tot realisatie van 9.300 woningen in verhouding tot de plancapaciteit voldoende ruimte om een enkele woning toe te voegen. De woning binnen dit project past dan ook binnen de regionale woningbouwbehoefte.

Ook draagt de toevoeging van deze woningen bij aan één van de vijf strategische opgaven van de stad: het aantrekken en vasthouden van talent. Met de bouw van deze grondgebonden woningen wordt ingezet op doorstroming op de woningmarkt.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Visie landelijk gebied (vastgesteld 6 juni 2021)

De gemeente wil met de Visie landelijk gebied richting geven aan de verandering, houvast bieden bij keuzen en actief bijdragen aan de toekomst van het landelijk gebied. De Visie gaat over het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving in het landelijk gebied.

De Visie Landelijk gebied geeft eerst enkele algemene ambities. Deze vormen een opmaat naar meer concrete uitspraken in het vervolg van de visie. De algemene ambities zijn op dit abstractieniveau niet zodanig vastomlijnd uitgewerkt, dat zij als basis kunnen dienen voor latere besluiten met mogelijke milieueffecten.

Vervolgens geeft de visie vier ontwikkelingsprincipes (de “vier V's”). Deze geven aan of ontwikkelingen bijdragen aan de ambitie van de gemeente voor het landelijk gebied:

  • Versterken groenblauwe structuur: stevige ecologische netwerken en een duurzaam natuurlijk watersysteem t.b.v. behoud van biodiversiteit, natuur en landschap.
  • Vanuit het landschap ontwikkelen: ontwikkelstrategie a.d.h.v. kwaliteit van landschap: inpassen, aanpassen of transformeren.
  • Verbinden stad-land: versterken interactie tussen stad en buitengebied. Kan op veel manieren inhoud krijgen: fysieke projecten, economisch, met kennis, waardering en betrokkenheid. In stadsrand ontmoeting stad en land meest intensief met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en interactie.
  • Vernieuwen: ruimtelijke, economisch, sociaal en bestuurlijk. Vernieuwing is nodig, met behoud van wat goed en waardevol is, aangepast aan de huidige tijd. Experimenten nodig om te zien hoe nieuwe oplossingen er uit zien. Gaat vooral om procesbeschrijving/ gebiedsgericht werken.

Onderstaande Visiekaart verbeeldt drie van deze vier ontwikkelingsprincipes. De ontwikkelprincipes geven enige richting aan hoe naar de wenselijkheid van ontwikkelingen wordt gekeken: om in het 'hier en nu' te kunnen beoordelen of een project, een maatregel of ander initiatief bijdraagt aan het vergezicht. In de visiekaart zijn geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Het is een afwegingskader voor beoordeling van projecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0009.jpg"

Figuur 3.2 Visie landelijk gebied

Toetsing aan de Visie Landelijk gebied

  • Versterken groenblauwe structuur: stevige ecologische netwerken en een duurzaam natuurlijk watersysteem t.b.v. behoud van biodiversiteit, natuur en landschap.

Behoud van biodiversiteit, van natuur en landschap vergt stevige ecologische netwerken en een duurzaam natuurlijk watersysteem: een robuuste groenblauwe structuur. Het plan maakt naast de realisatie van de woning als onderdeel van de erfinrichting een waterretentiegebied mogelijk. De verwezenlijking van de wateropslag met een omvang van meer dan 22 ha draagt bij aan voorkomen van verdroging en wateroverlast. Daarbij biedt het ruimte voor nieuwe natuur.

  • Vanuit het landschap ontwikkelen: ontwikkelstrategie a.d.h.v. kwaliteit van landschap: inpassen, aanpassen of transformeren.

Het plangebied ligt in een oude hoevenlandschap. De erfinrichting richt zich op versterking van het Engelse landschapstype zoals hoe het landgoed is tijdens de hoogtij dagen van de textielindustrie. Uit de visie volgt de landschapsstrategie om het gebied te transformeren. Dit betekent dat het plangebied op basis van de visie een lage landschappelijke kwaliteit heeft. Gezien de ontstaansgeschiedenis van het landgoed wordt ingestoken vanuit de landschapsstrategie inpassen.

  • Verbinden stad-land: versterken interactie tussen stad en buitengebied. Kan op veel manieren inhoud krijgen: fysieke projecten, economisch, met kennis, waardering en betrokkenheid. In stadsrand ontmoeting stad en land meest intensief met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en interactie.

Het plangebied ligt niet in een stadsrandzone. Verbinden van stad-land vormt hierin geen sturing.

  • Vernieuwen: ruimtelijke, economisch, sociaal en bestuurlijk. Vernieuwing is nodig, met behoud van wat goed en waardevol is, aangepast aan de huidige tijd.

De ontwikkeling behelst de realisatie van een woning met behoud van de waarden uit het verleden.

De ontwikkelprincipes dienen in samenhang met uitspraken van de thematische ambities als landgoed te worden beschouwd. De Visie verwijst bij het publiek belang naar natuur, landschap en/of cultuurhistorie en naar de zichtbaarheid en toegankelijkheid van landgoederen. De gemeente heeft voorkeur voor ontwikkelingen die bijdragen aan de duurzame en toekomstgerichte exploitatie. Exacte randvoorwaarden voor individuele initiatieven worden verder vooral uitgewerkt in een nieuwe Gids buitenkans (Gids Buitenkans 2022).

Gids Buitenkans 2022

De Gids Buitenkans 2022 vormt een toetsingskader om de wenselijkheid van initiatieven in het buitengebied te beoordelen. De Gids Buitenkans 2022 kent 4 grote regelingen voor nieuwe ontwikkelingen:

  • Rood voor Groen
  • Rood voor Rood
  • Sloopregistratie
  • Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Het initiatief valt buiten de 4 grote regelingen en is daarom aangemerkt als maatwerk. De beoordeling vindt niet plaats door toetsing aan de regelingen en regels van hoofdstuk 3 en 4 van de Gids, maar door rechtstreeks na te gaan of het initiatief aansluit bij de doelen van het gemeentelijke beleid. De Visie landelijk gebied, andere gemeentelijke visies en diverse gemeentelijke beleidsdocumenten vormen dan de inhoudelijke maatstaf. Maatwerk wordt mogelijk gemaakt in hoofdstuk 5 Maatwerk en gebiedsgerichte aanpak van de Gids Buitenkans 2022.

In paragraaf 2.2 is het plan toegelicht met daarbij een weging van het initiatief tussen maatschappelijk belang en privé belang. Het privé belang beperkt zich tot een woning van maximaal 750 m3, waarbij de woning zal worden ingepast in het landschap en aan het zicht zal zijn onttrokken. De woning zal dienst doen om het beheer en behoud van het landgoed veilig te stellen. Er zal er ook kwaliteit worden toegevoegd aan het landgoed in de vorm van nieuwe natuur. Circa 2 hectare weiland, voorheen in gebruik voor het weiden van koeien, is recentelijk omgezet naar natuur, in de vorm van schraal, bloemrijk grasland. Deze gronden worden in het voorliggende bestemmingsplan omgezet van een agrarische bestemming naar natuur. In de Visie Landelijk Gebied wordt vooral ingezet op het versterken van de groen-blauwe structuur en naast de ontwikkelingsprincipes volgt uit opgave 19 van de Visie Landelijk Gebied het doel tot het vasthouden van water. Water vasthouden is belangrijk middel tegen de verdroging en draagt bij aan de biodiversiteit. Het landgoed biedt mogelijkheden om hieraan een aanzienlijke bijdrage te leveren. Een groot deel van het landgoed ligt laag (30 meter boven NAP - in vergelijking de Oude Markt, centrum Enschede heeft een hoogte van 42 meter boven NAP). De Haverrietbeek loopt over het landgoed. Bij hevige neerslag kent deze beek hoge afvoerpieken. Door een retentiegebied/waterbuffer op het landgoed te realiseren kan deze afvoerpiek aanzienlijk worden afgevlakt, waarmee ook de piekbelasting stroomafwaarts in het watersysteem wordt beperkt. Tevens levert dit retentiegebied een bijdrage aan het tegengaan van ‘verdroging’ c.q. het tegengaan van een dalende grondwaterstand (infiltratie in de bodem).

Water- en klimaatadaptatieplan gemeente Enschede 2022-2026

De gemeenteraad heeft 25 oktober 2021 unaniem het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 aangenomen. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste, klimaatbestendige en biodiverse gemeente in 2050. Enschede wordt nog ‘groener’ en ‘blauwer’ om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke ‘duurzame en groene stad’ waar mensen graag wonen, leven en werken! Nu en in de toekomst.

De nieuwe norm is van toepassing op het plangebied en is als planregel in dit bestemmingsplan opgenomen.


Woonvisie

De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. In de Woonvisie staan belangrijke thema's omschreven zoals het vasthouden van 'talent' en 'werken aan de inclusieve samenleving'. In paragraaf 3.1.2 onder "Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen" is de woningbouwbehoefte ook toegelicht.

3.2 Toetsing Aan De Relevante Milieuaspecten

Deze paragraaf gaat in op de milieuaspecten die mogelijk relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.1 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder en Wet ruimtelijke ordening moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen en in algehele zin of het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone. Voor een weg in het buitengebied bestaande uit een of twee rijstroken geldt een geluidszone van 250 meter. Zoals blijkt uit artikel 74 moet gerekend worden vanaf de as van de weg. De geplande woning ligt met een afstand van circa 260 meter net buiten de geluidszone van de provinciale N737, Weerseloseweg. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet nodig.

Luchtverkeerslawaai

Op het vliegveld is het Luchthavenbesluit Twente Airport van toepassing. Op grond van dit luchthavenbesluit geldt een beperkingengebied in verband met de geluidbelasting voor het realiseren van nieuwe woningen. Het beperkingsgebied houdt in dat binnen de geluidscontour 48dB(A) Lden het toevoegen van nieuwe woningen niet is toegestaan. Het plangebied ligt buiten de benoemde geluidscontour. Zie figuur 3.1. Nader onderzoek naar luchtverkeerslawaai is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0010.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede beperkingsgebied geluidscontour vliegveld (bron: Luchthavenbesluit Twente Airport)

Railverkeer en industrielawaai zijn op dit plan niet van toepassing.

3.2.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

De nadruk op het bodembeleid in Nederland ligt op de mogelijkheden die de bodem en ondergrond bieden om een locatie te gebruiken. Daaronder vallen ook eventuele bodemverontreinigingen. Drie aspecten om te komen tot een veilig en gezond gebruik van de bodem en ondergrond staan daarbij centraal:

  • Het voorkomen van een nieuwe bodemverontreiniging of aantasting van de bodem en ondergrond.
  • Het beheren en/of functiegericht saneren van een bodemverontreiniging bij het wijzigen of toekennen van een functie.
  • Het beheren van overige bodemverontreinigingen. Dit geldt met name voor locaties waar de functie en/of bestemming niet wijzigt, maar waar door vroegere activiteiten een bodemverontreiniging is ontstaan.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem speelt een rol om vast te stellen of een bestemmingsplanwijziging uitvoerbaar is. Dit is geregeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Wet bodembescherming kan hierop eveneens van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Binnen het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd:

  • Dumea, 29 juni 2023, verkennend bodemonderzoek Weerseloseweg 352 te Enschede, kenmerk 2023-132 (bijlage 2)

In zowel de bovenste halve meter van de grond als de bodemlaag daaronder zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater is een concentratie aan nikkel aangetoond die de interventiewaarde overschrijdt. De concentraties aan kobalt en zink overschrijden de toetsingswaarde voor nader bodemonderzoek. Daarnaast zijn concentraties aan cadmium en barium aangetoond die de streefwaarde overschrijden. De zuurgraad van het grondwater is gemeten op 6,1 en 5,1. Bij een lage zuurgraad kunnen de genoemde metalen vanuit de grond oplossen in het grondwater.

Conclusie

Hoewel binnen het plangebied verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater zijn aangetoond, geeft dit geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader grondwateronderzoek. De lage zuurgraad van het grondwater is de oorzaak van deze verhoogde concentraties.

De aangetoonde gehalten in de grond en concentraties in het grondwater vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De rapportage van het bodemonderzoek kan ook gebruikt worden voor de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Of getoetst moet worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit volgt uit NIBM/ Uit de 'Regeling niet in betekenende mate (NIBM)' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. Met de realisatie van een enkele woning wordt ruimschoots minder dan 1.500 woningen gerealiseerd. De realisatie van de woning is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool blijkt dat in Enschede in de zichtjaren 2020 en 2030 aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

3.2.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien is geen vestiging van risicovolle inrichtingen mogelijk in het bestemmingsplan. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

De basis van de regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg. Binnen het plangebied in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Gebruik van luchthavens

De externe veiligheid rond luchthavens beschrijft het risico voor omwonenden om te overlijden door betrokkenheid bij een ongeval met een vliegtuig. De indicator toont waar het plaatsgebonden risico groter is dan eens in de miljoen jaar en eens in de honderdduizend jaar. De risicocontouren liggen voornamelijk in het verlengde van de banen van de luchthaven.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt hemelsbreed op circa 410 meter van het vliegveld Twente gelegen. Het beperkingsgebied externe veiligheid ligt verder van het plangebied af. Zie hiervoor figuur 3.2. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied gering is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0011.jpg"

Figuur 3.2 Beperkingsgebied externe veiligheid vliegveld (bron: Luchthavenbesluit Twente Airport)

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3 Toetsing Aan De Relevante Overige Omgevingsaspecten

3.3.1 Waterhuishouding en klimaatadaptatie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten.

De gemeenteraad heeft op 25 oktober 2021 het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 vastgesteld. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste, klimaatbestendige en biodiverse gemeente in 2050. Enschede wordt nog 'groener' en 'blauwer' om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke 'duurzame en groene stad' waar mensen graag wonen, leven en werken. Nu en in de toekomst. In het plan zijn nieuwe waterbergingsnormen opgenomen.

Bij nieuwbouwplannen worden eisen gesteld aan de hoeveelheid regenwater die op eigen terrein moet worden geborgen. Die eisen zijn vanaf 1 januari 2022 strenger geworden en zijn nu voor alle situaties 55 mm per m2 verhard oppervlak.

De hemelwaterafvoer van de woning dient in de omgeving te worden geborgen zodat deze op de kavel blijft en niet daarbuiten afwentelt. Voorliggend plan ligt in het buitengebied en kan beschikken over voldoende ruimte tot infiltreren in de bodem.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

In de omgeving is geen drukriool aanwezig het project zal uitgevoerd moeten worden met een IBA-systeem.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

De bestaande twee vijvers blijven gehandhaafd en zijn uitgediept. Daarnaast kent het landgoed nog een kikkerpoel, bomkraters, diverse sloten en watergangen, waaronder de Haverietbeek.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik Ontwatering (m – onderkant vloer / maaiveld / as van de weg)
Primaire wegen 0,7 m onder de as van de weg
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen 0,5 m onder de as van de weg
Bouwwerken met kruipruimten 0,7 m onder de onderkant van de vloer
Bouwwerken zonder kruipruimten 0,5 m onder de onderkant van de vloer
Groen 0,5 m onder het maaiveld

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen volgens de systematiek van risicogestuurd beheer. Dat betekent dat beslissingen over waar en hoe maatregelen worden getroffen genomen gaan worden op basis van mogelijke risico's.

Er dient een voldoende hoog bouwpeil in acht genomen te worden, zodat de woning beschermd is ook bij extreme neerslag en het bergingsniveau hierdoor niet wordt belemmerd.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,30 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Het plan draagt bij aan een duurzaamwaterbeheer door in te zetten op het vasthouden van water. Vasthouden-bergen-afvoeren vormen de leidraad in de provinciale deelstroomgebiedsvisies. Over het algemeen wordt in de deelstroomgebiedsvisies waterberging gezien als oplossingsrichting voor het verminderen van wateroverlast. Daarnaast wordt ook gesproken van waterberging als oplossing voor watertekort (seizoensberging). Voor waterberging moet over het algemeen aanzienlijke hoeveelheid ruimte worden gereserveerd voor seizoensberging. Maatregelen die een goede ecologie en waterkwaliteit bevorderen, vragen om ruimte.

Voorliggend plan biedt waterbuffering van 9 mln. liter door een oppervlakte van circa 22.290 m2 van het landgoed hiervoor in te zetten.

3.3.2 Beschermde planten- en diersoorten

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Voor het plangebied is een quickscan Wet natuurbescherming (Wnb), zie bijlage 3, uitgevoerd. De inrichting, gevoerde beheer en de ligging van het plangebied in een bos- en natuurrijke omgeving met onder andere bos en een tuinvijver, maken het plangebied tot potentieel functioneel leefgebied van verschillende beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk de vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdieren of amfibie beschadigd of vernield.

Geadviseerd is geen nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor voorgenoemde soorten, maar direct ontheffing aan te vragen voor het beschadigen en vernielen van de vaste rust- en/of voortplantingsplaats. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel kunnen hiervan ontheffing verlenen. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Europese Habitatrichtlijn. Initiatiefnemer heeft de ontheffing bij de provincie aangevraagd. In het rapport is een indicatie afgegeven dat het verkrijgen van de ontheffing mogelijk is.

3.3.3 Beschermde natuurgebieden

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

Het plangebied ligt omsloten door het NNN heeft geen externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20127-0003_0012.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart Natuurnetwerk Nederland (bron: Provincie Overijssel)

Natura 2000-gebied

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. In de directe omgeving van de planlocatie, namelijk op 1,3 km, ligt het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Het daarop dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal ligt op ruim 6 km afstand. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven.

Ten aanzien van de aanlegwerkzaamheden en de gebruiksfase is stikstofdepositieonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde realisatie van de woningbouw leidt tot een maximale stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j. Een nadere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

3.3.4 Archeologische waarden

De locatie van de geplande woning ligt volgens de archeologische verwachtingenkaart van de Gemeente Enschede in een gebied dat aangemerkt wordt als onderzoeksgebied B. Dat houdt in dat onderzoek noodzakelijk is bij een bodemverstoring (zoals graven) met een diepte van 50 cm of meer over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer. De realisatie van een enkele woning overschrijdt deze waarden niet. Het bestemmingsplan biedt geen bouwmogelijkheid voor een oppervlakte van 2.500 of groter. Het bouwvlak beperkt zich enkel tot realisatie van een woning met bijgebouw.

3.3.5 Cultuurhistorische waarden

Sinds 1 januari 2012 geldt de wettelijke verplichting om in een bestemmingsplan aan te geven hoe in dat plan rekening is gehouden met cultuurhistorisch erfgoed. Deze verplichting is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Met de term cultuurhistorie worden de overblijfselen van de geschiedenis bedoeld die door de mens zijn gemaakt. Hierbij valt te denken aan stedenbouwkundige patronen, landschappelijke structuren en bouwkundig erfgoed.

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- of gemeentelijk monumentale panden. In en om de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren of bouwwerken aanwezig. Cultuurhistorische waarden worden dus niet aangetast.

3.3.6 Fysieke veiligheid

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ook het vliegveld doelwit geweest van bombardementen. Daar zaten zogenaamde blindgangers bij, explosieven die niet tot explosie kwamen en in de grond zijn blijven liggen. Een groot deel van die blindgangers is tijdens de Tweede Wereldoorlog al geruimd. Een deel daarvan kan nog steeds in de grond liggen. Deze onontplofte oorlogsresten (hierna genoemd: OO) vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd.

Het betreffende perceel is verdacht (zie viewer op www.enschede.nl/ondergrond - kies rechts in het menu Explosieven Risicokaart) met betrekking tot het voorkomen van OO. Het gebied is gelegen nabij de voormalige vliegbasis Twente en was ten tijde van de WOII onderdeel van de Fliegehorst Twente. Het gebied is verdacht met betrekking tot het voorkomen van diverse (sub)soorten OO, waaronder afwerpmunitie en geschutmunitie. Nabij heeft ook afweergeschut gestaan in WOII. Ter plaatse van de recreatiewoning die na WOII is opgericht is de grond geroerd. De nieuw te realiseren woning zal echter een groter ruimtebeslag hebben dan de aanwezige recreatiewoning.

Op basis van deze gegevens is het advies om de werkzaamheden in het plangebied voorafgaand te laten onderzoeken op OO. Het is de verantwoording van de initiatiefnemer/opdrachtgever (in het kader van Arbowetgeving) om hieraan gevolg te geven.

3.4 Economische Uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. De gronden in het plangebied zijn eigendom van een particulier.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gronden worden door particulieren en/of een projectontwikkelaar ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten verhaalt middels een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende particuliere ontwikkelaar.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.

Bijlage 1 Erfinrichtingstekening

Bijlage 1 Erfinrichtingstekening

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 2 Lijst van bedrijfstypen

Bijlage 3 Waterbergingsgebied

Bijlage 3 Waterbergingsgebied

Bijlage 4 Landschapstypen En Koesteransichten

Bijlage 4 Landschapstypen en koesteransichten

Bijlage 1 Principeverzoek Initiatiefnemer

Bijlage 1 Principeverzoek initiatiefnemer

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Waterbuffergebied Landgoed ‘T Slöttelmös

Bijlage 5 Waterbuffergebied Landgoed ‘t Slöttelmös