Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg
Bestemmingsplan - gemeente Enschede
Vastgesteld op 26-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg met identificatienummer NL.IMRO.0153.R20190020-0003 van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch of anderszins en veelal kortdurend verblijf, met de mogelijkheid tot het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geëxploiteerd door de bewoners van de betreffende woning.
1.10 beroep of bedrijf aan huis:
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, digitaal of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten of een ambachtelijk bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij:
- a. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en;
- b. degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.11 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.15 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.21 eigen terrein als bedoeld in de regeling voor parkeren en laden en lossen:
het terrein en/of bouwwerk dat de aanvrager in eigendom of in gebruik heeft en waarover hij kan beschikken en die bij het te realiseren (bouw)plan en/of het bouwwerk horen.
1.22 extensieve dagrecreatie:
medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 geluidwerende voorziening:
een voorziening die geluid vanwege een geluidbron in het kader van de Wet geluidhinder reduceert.
1.25 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaal-, congres- en vergaderaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.26 infrastructureel kunstwerk:
een bouwwerk ten behoeve van verkeersdoeleinden en/of de waterhuishouding, zoals een viaduct, een brug, een dam, een duiker, een sluis, beschoeiingen en remmingswerken, met uitzondering van (aanleg)steigers.
1.27 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.28 motorvoertuig:
alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.
1.29 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.
1.30 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.31 omheining:
een afscheiding van agrarische gronden.
1.32 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.33 overig bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorend bouwwerk zijnde.
1.34 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.35 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.36 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.37 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, constructies en objecten voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en andere, met de hiervoor genoemde gelijk te stellen bouwwerken, constructies en objecten.
1.38 tunnel:
Een ondergronds infrastructureel voor mensen toegankelijk bouwwerk om tussen twee punten transport, passage of communicatie mogelijk te maken.
1.39 verblijfsgebied:
openbaar toegankelijk gebied dat is bestemd voor (de aanleg en instandhouding van) erfontsluitingswegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, (openbare) nutsvoorzieningen, waterlopen en -partijen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, overig straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen.
1.40 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.41 vuurwerk:
vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.
1.42 vuurwerkbedrijf:
inrichting of bedrijf voor de vervaardiging, verwerking en/of opslag van vuurwerk en/of groothandel in vuurwerk.
1.43 vuurwerkbesluit:
besluit houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk;
1.44 woning / zelfstandige wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.45 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen appartementen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.46 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 minimum/maximum bebouwingspercentage:
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.7 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):
de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.
2.8 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:
Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.
2.10 de afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.11 inhoud minimum bergingsopgave hemelwater
het grondoppervlak van de te realiseren bebouwing vermenigvuldigd met het aantal millimeters bergingsopgave, uitgedrukt in kubieke meters ( .. m2 x 0,02 m of 0,04 m = .. m3), waarbij als volgt wordt gerekend:
- hoofdregel: grondoppervlak te realiseren bebouwing x 0,02 = m3 bergingsopgave;
- bij vervangende nieuwbouw met een groter grondoppervlak dan de oorspronkelijke bebouwing: grondoppervlak oorspronkelijke bebouwing x 0,02 + grondoppervlak uitbreiding x 0,04 = m3 bergingsopgave.
2.12 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.13 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het weiden van vee;
- b. alsmede voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, zoals opgenomen in de koesteransichten die zijn opgesteld voor de verschillende landschapstypen en als Bijlage 1 onderdeel uitmaken van deze regels;
met daaraan ondergeschikt:
- c. agrarisch natuurbeheer;
- d. de winning van zout, voor zover daarvoor een concessie is gegeven;
- e. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
- f. extensieve recreatie;
- g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water;
- h. erfontsluiting;
- i. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 3.2.1 voor de bouw van een zouthuisje, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m2;
- b. 3.2.2 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het winnen van zand.
- b. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
- 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- b. Het onder a van dit lid bedoelde verbod zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wegen;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. infrastructurele kunstwerken zoals bruggen;
- 4. parkeervoorzieningen;
- 5. groenvoorzieningen;
- 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 7. geluidwerende voorzieningen;
- 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
- 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.2.3 voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum van 7 meter.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt:
- a. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
- b. bed and breakfast met een maximum oppervlakte van 150 m2;
- c. mantelzorg;
met de daarbij behorende:
- d. bouwwerken;
- e. erven;
- f. terreinen en
- g. voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de algemene gebruiksregels van artikel 7.1.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor iedere vorm van wonen, anders dan als huisvesting in verband met mantelzorg;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Beroep of bedrijf aan huis
7.2 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk
- a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor de verkoop, opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
7.3 Verbod op risicovolle inrichtingen
- a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als risicovolle inrichting.
7.4 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving is verleend.
Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten. Tot een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
- b. het gebruik van grond als volkstuin;
- c. het gebruik en/of exploitatie van gronden ten behoeve van prostitutieen/of een seksinrichting;
- a. de verkoop, opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Archeologisch onderzoeksgebied b
- a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m².
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken of uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden ten behoeve van de daar voorkomende bestemming(en), indien uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel indien daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aanwezige archeologische waarden.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afzien van het laten uitvoeren van archeologisch vooronderzoek als bedoeld onder b indien zij van oordeel zijn dat door bodemingrepen het terrein ter plaatse reeds zodanig is verstoord dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van mogelijke aantasting van archeologische waarden.
- d. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- 1. de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. aan gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toe te kennen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden aanwezig zijn waarvoor op grond van de Erfgoedwet in het bestemmingsplan een beschermende bestemmingsregeling dient te worden opgenomen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting van het bouwperceel of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
- d. voor het bouwen van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten, met uitzondering van antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van een antenne-installatie voor zendamateurs, tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en antenne-installaties.
9.2 Toepassingscriteria
- a. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 onder d wordt getoetst aan de volgende criteria:
- 1. De installatie is noodzakelijk voor het kunnen (blijven) garanderen van 100% dekking;
- 2. Medegebruik van bestaande installaties is redelijkerwijs niet mogelijk;
- 3. Plaatsing is alleen toegestaan nabij bestaande bebouwing en/of infrastructuur;
- 4. Een antennemast met bijbehorende installatie dient op een zorgvuldige wijze landschappelijk en stedenbouwkundig te worden ingepast;
- 5. Er wordt voor het overige voldaan aan de bepalingen in het Antenneconvenant 2010 dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een nieuw convenant, aan het gewijzigde respectievelijk nieuwe convenant.
- b. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt niet verleend voor plaatsing van een antennemast en/of antenne-installaties op de hierna genoemde locaties:
- 1. Op en/of nabij monumenten, indien daardoor (het zicht op) het monument wordt of kan worden geschaad;
- 2. In of nabij natuurgebieden;
- 3. In landschappelijk waardevolle gebieden en open landschappen;
- 4. In of nabij historische stadsparken;
- 5. Op of nabij begraafplaatsen.
- c. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 onder e wordt getoetst aan de beleidsregel 'Beleid Antenne Installaties Zendamateurs' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Afwegingskader voor afwijkingen
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld in deze regels, geldt als voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
- de milieusituatie;
- de cultuurhistorische waarde;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren en laden en lossen
11.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
Bij (vervangende) nieuwbouw gelden in aanvulling op het bepaalde elders in de regels van dit plan de volgende regels:
- a. hemelwater afkomstig van bebouwing dient op het bij die bebouwing behorende terrein dan wel in of op de te realiseren bebouwing zelf te worden geborgen en/of in de bodem geïnfiltreerd, bij voorkeur in combinatie met drainage;
- b. de minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 0,04 m;
- c. de onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient het (teveel aan) water af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied;
- d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” heeft als doel de aanpassing van het kruispunt van de N733 met de Oude Deventerweg/Landweerweg juridisch planologisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om van dit kruispunt een rotonde te maken ter bevordering van de verkeersveiligheid en de doorstroming. Het huidige kruispunt verdwijnt en ongeveer 75 meter ten noorden van het kruispunt wordt een rotonde aangelegd. De aansluiting op de Oude Deventerweg en de Landweerweg wordt daarmee ook in noordelijke richting verplaatst.
In voorliggende toelichting wordt het plan nader omschreven en wordt aangetoond dat het plan ruimtelijk verantwoord is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het gebied waarop het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” betrekking heeft bestaat uit een deel van de N733 (Oldenzaalsestraat) en een deel van de Oude Deventerweg en Landweerweg met omliggende gronden. Het plangebied heeft betrekking op de kadastrale percelen, bekend als gemeente Lonneker, sectie AM, nummers 183, 823, 1280 en 1376. Het plangebied ligt in het Buitengebied van de gemeente Enschede, ten noorden van de kern Lonneker. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Noordwest
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" dat is vastgesteld op 9 november 2015. Het plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Bedrijf'. Een rotonde en doorgaande wegen zijn binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Bedrijf' niet toegestaan, daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
1.3.2 Paraplu bestemmingsplannen
Naast het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest", geldt nog een aantal parapluplannen voor het plangebied.
Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid) (vastgesteld 18 november 2014)
Het paraplu bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn deze verboden overgenomen. De werking van het paraplu bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" vervalt met de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.
Cultuurhistorie (vastgesteld 6 februari 2017)
Het bestemmingsplan "Cultuurhistorie" beoogt een planologisch-juridische regeling te geven voor cultuurhistorisch erfgoed. Sinds 1 januari 2012 geldt de wettelijke verplichting om in een bestemmingsplan aan te geven hoe in dat plan rekening is gehouden met cultuurhistorisch erfgoed. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan geen specifieke aanduiding, waardoor bij voorliggend plan geen rekening hoeft te worden gehouden met dit bestemmingsplan.
Buitengebied - zonnepanelen ( vastgesteld 2 juli 2018)
Het paraplu bestemmingsplan "Buitengebied - zonnepanelen", zorgt ervoor dat zonnepanelen op maaiveld in het buitengebied mogelijk kunnen worden gemaakt.
De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Buitengebied - zonnepanelen" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.
Parkeren Enschede (vastgesteld 11 maart 2019)
Het paraplu bestemmingsplan "Parkeren Enschede", zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied.
De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van het bestemmingsplan "Parkeren Enschede" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.
1.4 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” is de erkende Dorpsraad Lonneker actief. De provincie heeft diverse malen contact gehad met de dorpsraad en heeft ook contact gehad omwonenden en Stichting Lonnekerberg STIL over dit plan. Tijdens deze overleggen werd positief gereageerd op de plannen. Nader overleg en/of adviesaanvraag bij de wijkraad is daarom niet nodig.
Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
Voorliggend plan is opgesteld op verzoek van de provincie Overijssel (wegbeheerder van de N733). De provincie heeft aangegeven dat vooroverleg achterwege kan blijven. Verder zijn er geen vooroverlegpartners die bij dit plan betrokken dienen te worden.
Procedure
Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. De vooraankondiging wordt voorafgaand aan de ruimtelijke procedure gepubliceerd in de "Huis aan Huis".
Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 18 december 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 december 2019 tot en met 30 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken zijn geen zienswijzen op het plan naar voren gebracht. Het plan kan ongewijzigd worden vastgesteld.
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk
Met voorliggend plan wordt een aanpassing aan een bestaand kruispunt mogelijk gemaakt. Dit betreft een kruispunt tussen een provinciale weg en gemeentelijke weg. Hierbij wordt geen Rijksbelang geraakt. Voorliggend plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden. Vervolgens zijn de visie en verordening geactualiseerd. Voorliggend plan wordt getoetst aan de meest actuele versie van de visie en verordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken).
In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.
Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
De Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:
- Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
- Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken (hoe)
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.
2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies
De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.
De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.
2.3.2 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
2.3.3 Richting aan Ruimte
Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.
afbeelding: het 'RAR kompas'
2.3.4 Structuurvisies
De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Herijking ruimtelijke ontwikkelingsvisie - Binnenstadvisie - Mobiliteitsvisie 2009
In deze herijking worden diverse visies geactualiseerd. Voor voorliggend plan is de actualisatie van de Mobiliteitsvisie 2009 van belang. Daarom wordt hierna alleen nader ingegaan op deze visie.
In de Herijking wordt onder andere beschreven dat de bereikbaarheid van de stad Enschede belangrijk is en verbeterd moet worden middels de radialen. De radialen zijn de invalswegen die van oudsher vanuit plaatsen in de omgeving rechtstreeks naar de binnenstad leiden. De gemeente wil de binnenstad beter bereikbaar maken door voor bezoekers van buiten en vanuit de wijken die buiten de singels gelegen zijn, door de doorstroming op deze radialen te verbeteren en door de bereikbaarheid van parkeerplaatsen te verbeteren. Hiertoe wil de gemeente integrale plannen ontwikkelen voor de verbetering van de doorstroming op de radialen in combinatie met het kruisen van de singel en een optimale afstelling van verkeerslichten.
Voorliggend plan heeft tot doel om de radiaal Oldenzaalsestraat te verbeteren ter bevordering van de doorstroming. Dit plan past hiermee binnen de herijking van de Mobiliteitsvisie.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
(ontwerp)Mobiliteitsvisie Enschede
Op het moment dat dit ontwerpbestemmingsplan wordt opgesteld, ligt een ontwerp van de mobitliteitsvisie Enschede ter inzage. In deze mobiliteitsvisie wordt ingezet op het anders omgaan met mobiliteit. De gemeente wil meer ruimte bieden voor voetgangers en fietsers waarbij bestemmingsverkeer de stad goed kan bereiken, maar waarbij doorgaand gemotoriseerd verkeer wordt verplaatst naar de randen van de stad. Vanuit de radialen, zijn de parkeergarages in de stad goed bereikbaar. Verkeersveiligheid is een randvoorwaarde voor alle aanpassingen in het wegennet. Bij elk project komt verkeersveiligheid terug.
De Oldenzaalsestraat is de belangrijkste en drukste invalsweg vanaf de A1 en Noordoost Twente. In de Mobiliteitsvisie wordt aangegeven dat het aantal verkeersbewegingen op de Oldenzaalsestraat naar verwachting zal toenemen.
Met voorliggend plan wordt ingespeeld op deze toename van het aantal verkeersbewegingen. Om de veiligheid van deze belangrijke radiaal te verbeteren, wordt het kruispunt N733/Oude deventerweg-Landweerweg aangepakt. Voorliggend plan past hiermee binnen het ontwerp Mobiliteitsvisie Enschede.
Watervisie
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
De Enschedese waterambities zijn:
- Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Structuurvisie Externe Veiligheid
Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.
Gebiedsgerichte uitwerking structuurvisie luchthaven2009
Met de sluiting van de luchtmachtbasis Twenthe in 2008, onstonden er mogelijkheden voor een ander gebruik van dit gebied. De eerste gedachten gingen uit naar een commerciele burgerluchthaven, woon- en werkparken en EHS (nu NNN). In juli 2014 bleek dat een commerciële burgerluchthaven niet haalbaar was, waardoor nieuwe plannen ontwikkeld moesten worden. Deze plannen zijn uitgewerkt in de aangepaste Gebiedsgerichte uitwerking structuurvisie luchthaven 2009 welke in 2016 is vastgesteld.
In deze visie zijn functies uitgewerkt die mogelijk zijn binnen het gebied. Hierbij valt te denken aan thema's bedrijvigheid, leisure/evenementen, horeca, verblijfsaccommodatie, natuur en water. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld. Er worden kansen geboden om de start van Technologie Base Twente richting te geven. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen.
In deze visie is onder andere voor 'bereikbaarheid' aangegeven dat dit een belangrijk aspect is en verder uitgewerkt moet worden. Voorliggend plan draagt bij aan de bereikbaarheid van het luchthaven gebied en draagt hiermee bij aan de ontwikkelingsmogelijkheden van dit gebied.
2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid
In de strategische beleidsdocumenten en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd. De uitvoering van voorliggend plan staat de uitvoering van het omschreven beleid niet in de weg.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Enschede, ten noorden van het dorp Lonneker. Het plangebied bestaat uit de kruising van de N733 met de Landweerweg-Oude Deventerweg en de gronden ten noorden van de kruising. Deze wegen en de kruising vormen de structuurdragers van deze omgeving.
3.1 Ontstaansgeschiedenis
De Oldenzaalsestraat (N733) is een oude wegverbinding tussen Oldenzaal en Enschede welke op kaarten van 1800 al te zien is. Op de kaart van 1900 is ook de spoorlijn Enschede-Oldenzaal te zien die hier in het verleden heeft gelegen. Vanaf 1910 is een steenfabriek ontwikkeld op de gronden nabij het plangebied. Deze steenfabriek is gelegen aan de spoorlijn. Rond die tijd ontstaat tevens de eerste bebouwing in en om het plangebied. Vanaf 1930 ontstaat meer bebouwing aan de N733. De steenfabriek breidt uit naar het westen. De gronden grenzend aan de N733 worden meer gecultiveerd en omgezet naar agrarische gronden.
Vanaf 1975 wordt aangegeven dat de goederen spoorweg niet meer in gebruik is en vanaf 1990 is deze spoorlijn van de kaart verdwenen. De steenfabriek wordt vanaf 1955 niet meer specifiek aangegeven en de bebouwing wordt steeds kleiner. Vanaf 2005 is de bebouwing van de voormalige steenfabriek niet meer terug te zien op de kaart. Afbeelding 3.1 geeft de topografische kaarten weer van 1900, 1950 en 2015.
Afbeelding 3.1: Topografische kaarten vlnr 1900, 1950 en 2015
De spoorlijn is niet meer fysiek aanwezig in het landschap. Echter vanwege het gebruik van de gronden is op sommige plaatsen de structuur van de voormalige spoorlijn wel te herkennen in bijvoorbeeld de aanwezigheid van een wandelpad.
3.2 Functionele Structuur
Zoals eerder aangegeven bestaat het plangebied uit de genoemde wegen en direct aangrenzende gronden. De bebouwing aan deze weg bestaat hoofdzakelijk uit woongebouwen met bijbehorende bijgebouwen en hier en daar een bedrijf. Ten noorden van het plangebied is een horecabedrijf (restaurant) gevestigd en ten zuiden van het plangebied ligt een autobedrijf.
De onbebouwde gronden aan de N733 en de gronden achter de woonpercelen (met uitzondering van de gronden behorende bij de woonpercelen) hebben hoofdzakelijk een agrarische functie. Uitzondering hierop zijn de gronden direct ten westen van het plangebied waar voorheen de steenfabriek was gevestigd. Op deze gronden is inmiddels een bosgebied ontwikkeld waarin tot voor kort nog een houtzagerij/houthandel was gevestigd. Tegenwoordig hebben deze gronden nog wel een bedrijvenbestemming, maar is er geen bedrijf meer gevestigd.
In dit bosgebied zijn in de tijd natuurwaarden ontstaan. Hierdoor is een deel van dit gebied (net buiten het plangebied) aangewezen als Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Ten westen van het NNN (op ongeveer 1 km afstand van het plangebied) ligt het evenemententerrein van de Vliegveld Twenthe.
Midden in het plangebied ligt één woonperceel. Dit woonperceel ligt precies tussen de bestaande kruising en de nieuwe rotonde.
3.3 Verkeerssituatie
De N733 is onderdeel van het regionale wegennet en de weg is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg. Voor het opstellen van het 'Plan in Hoofdlijnen' door Royal Haskoning, zijn de betrokken wegbeheerders benaderd met de vraag wat in de huidige situatie en in de toekomst (2020) de verwachte knelpunten zijn op het kruispunt in het plangebied. In deze paragraaf zijn deze punten in de beleving van de wegbeheerders kort weergegeven.
Gemeente Enschede:
- Lange wachttijden vanaf de Oude Deventerweg: de verkeersstromen op de Oldenzaalsestraat zijn in de spitsuren zo groot dat het moeilijk is de N733 op te rijden of over te steken. Met name tijdens evenementen op het voormalige vliegveldterrein kan dit tot opstoppingen en gevaarlijke situaties leiden.
- Sluiproute tussen N733 en N737 van/naar Enschede Kennispark: het gebruik van de route Oude Deventerweg–Vliegveldweg–De Braakweg–Weerseloseweg (N737)–Horstlindelaan tussen Oldenzaal/A1 en Enschede Kennispark moet zoveel mogelijk worden ontmoedigd.
- Boom die zicht op fietsers ontneemt: op de hoek van de Oude Deventerweg–N733 staat een boom die het zicht voor automobilisten vanaf de Oude Deventerweg op (brom) fietsers vanuit Oldenzaal ontneemt.
Provincie Overijssel:
- Het kruispunt Landweerweg heeft onvoldoende capaciteit. In de spits en bij evenementen op de voormalige luchthaven ontstaan er stagnaties in de afwikkeling van het verkeer naar en vanuit de Oude Deventerweg. Ook ontstaan er files op de doorgaande weg tussen Enschede en Oldenzaal/A1.
- De verkeersveiligheid op deze kruising staat onder druk. Door de hoge intensiteit op de doorgaande richting nemen gemotoriseerd verkeer en (brom-)fietsers onacceptabele risico’s om over te steken of tegemoetkomende verkeerstromen te kruisen.
Fietsverkeer:
Voor het fietsverkeer zijn geen prognoses voor de toekomst bekend. Er wordt uitgegaan van een lichte groei van het fietsverkeer. De ontwikkeling van het luchthavengebied zal op dit kruispunt met name tot een groei leiden op de relatie Losser – Luchthavengebied, en dus op de route Landweerweg – Oude Deventerweg. De andere fietsrelaties naar het luchthavengebied gaan over het algemeen niet via dit kruispunt. Daarnaast wordt in een ander traject onderzocht of de Fietssnelweg tussen Enschede en Oldenzaal (zijtak van de F35) parallel langs de N733 kan lopen, dit zal een verlaging van de doorgaande fietsstromen op dit kruispunt geven.
3.4 Cultuurhistorie
Monumenten in het plangebied (voor zover van toepassing)
In en in de directe omgeving van het plangebied staan geen monumenten of karakteristieke gebouwen.
Archeologisch erfgoed in het plangebied
Het overgrote deel van de gronden in het plangebied heeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. In het archeologiebeleid zijn deze gronden aangewezen als 'Onderzoeksgebied B', zie rode arcering op afbeelding 3.2. Dit betekent dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als werkzaamheden leiden tot verstoring van de ondergrond op een diepte van meer dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2500 m2.
Afbeelding 3.2: Archeologische beleidskaart Onderzoeksgebied B
Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem tot 70 cm diepte is verstoord. Indien de bodem dieper dan 70 cm wordt verstoord, dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Voordat gestart wordt met de werkzaamheden, dient hier duidelijkheid over te zijn.
Beschermwaardige bomen in het plangebied
De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor de bebouwde kom geldt een bomenoverzicht met beschermde bomen en boomgroepen. Voor het vellen daarvan is een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV vereist.
Het plangebied ligt echter buiten de bebouwde kom. De definitie van beschermwaardige bomen buiten de bebouwde kom waar volgens de APV een kapvergunning voor nodig is luidt als volgt: 'alle bomen met een stamomtrek van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld'. Ook voor het vellen van een houtwal of houtsingel kan een vergunning nodig zijn. Voor zowel beschermwaardige bomen als houtwallen/-singels gelden uitzonderingen.
De bomenrij langs de Landweerweg ligt als kenmerkend element in het landschap. Bij de planontwikkeling is zoveel als mogelijk rekening gehouden met deze bomenrij en eventuele overige beschermenswaardige bomen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
De N733 vormt een belangrijke ontsluitingsweg voor Enschede en de Oude Deventerweg ontsluit het oostelijk deel van het voormalig luchthavengebied. In de huidige situatie wordt het kruispunt N733 - Oude Deventerweg/Landweerweg zwaar belast en is het bijvoorbeeld tijdens spitsuur of tijdens een evenement lastig om op de N733 te komen met de auto. Met mogelijke ontwikkelingen in het luchthavengebied, zal de kruising N733 - Oude Deventerweg/Landweerweg nog zwaarder belast worden waardoor de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid nog meer onder druk komen te staan. Ter verbetering van de verkeersveiligheid, de afwikkeling en doorstroming wil de provincie deze kruising aanpassen. Een tijdelijk verhoogd verkeersaanbod tijdens evenementen op het voormalige luchthaventerrein, mag de verkeersveiligheid niet stelselmatig verslechteren.
Het gewenste niveau van doorstroming van het autoverkeer kan omschreven worden als congestievrij: geen structurele files, het kruispunt kan het verkeer op de N733 in spitsuren goed verwerken waarmee de N733 een betrouwbare en aantrekkelijke reisroute blijft. Daarnaast dient voorkomen te worden dat de Oude Deventerweg voor sluipverkeer aantrekkelijk wordt. Voor fietsers op de route Oldenzaal - Lonneker - Enschede moet de goede doorstroming zoveel mogelijk gehandhaafd blijven.
Om te bepalen op welke wijze de kruising het beste kan worden aangepast, is een onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat een rotonde de beste oplossing is om te voldoen aan bovenstaande punten. Echter, een rotonde vraagt meer ruimte en gezien de ruimte rond de huidige kruising, is het op deze locatie niet mogelijk om een rotonde aan te leggen. Daarom is ervoor gekomen om de rotonde/kruising ongeveer 75 meter naar het noorden te verplaatsen. Dit heeft tevens tot gevolg dat de Oude Deventerweg en de Landweerweg deels aangepast moeten worden om een aansluiting op de rotonde mogelijk te maken. Dit heeft geresulteerd in onderstaand ontwerp.
Afbeelding 4.1: Ontwerp rotonde
Met de aanpassingen aan de Oude Deventerweg wordt het laatste stuk van deze weg (waar deze nu aansluit op de N733) afgewaardeerd tot erftoegangsweg van naastgelegen woning en afgesloten voor doorgaand verkeer. Voor het laatste deel van de Landweerweg wordt het asfalt verwijderd. Hierdoor is het niet meer mogelijk om via deze wegen ter plaatse van de huidige kruising de N733 over te steken. Vanaf het nieuwe fietspad wordt een ontsluiting aangelegd waarmee het bestaande transformatorhuis bereikbaar blijft.
De gronden tussen de Oude Deventerweg en de nieuwe aansluiting vanaf de Oude Deventerweg zijn verdeeld in twee gebieden. Eén deel betreft het woonperceel van de woning aan de Oldenzaalsestraat 1009. Deze gronden blijven bij deze woning behoren en behouden de woonbestemming (met uitzondering van een klein deel in het noorden dat nodig is voor de aanleg van de rotonde). Ten westen van dit woonperceel ligt het voormalig Zalo terrein. Dit deel heeft nu een bedrijvenbestemming, aan dit deel wijzigt niets en daardoor zal ook de bestemming niet wijzigen.
4.1 Cultuurhistorie In Relatie Tot Nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingen
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ten westen van het plangebied heeft in het verleden een spoorlijn gelegen die wel van cultuurhistorische waarde is. Deze spoorlijn is in het landschap terug te zien als een wandelpad.
4.2 Duurzaamheid
Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.
Voorliggend plan is opgesteld ten behoeve van de wijziging van een kruising naar een rotonde. Het voert voor dit plan te ver om het Actieplan Duurzaamheid verder uitgebreid te beschrijven. Daar waar mogelijk zal met voorliggend plan rekening worden gehouden met duurzaamheidsaspecten zoals materiaalgebruik en afwatering van het hemelwater.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
5.1 Milieu
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
5.1.1 Milieueffectrapportage
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
- 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
- 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
- 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.
Milieueffectrapportage en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg' heeft (mede) tot doel om het juridisch planologisch mogelijk te maken om de bestaande kruising N733 - Oude Deventerweg/Landweerweg aan te passen naar een rotonde, waarbij de rotonde in noordelijke richting wordt verplaatst. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Een milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen
Bij milieuhinder wordt gekeken naar de hinder die omliggende bedrijven en voorzieningen veroorzaken op milieugevoelige functies in het plangebied en anderzijds naar de effecten van het plan op de omgeving.
Milieuhinder en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Met voorliggend plan wordt de realisatie van een rotonde mogelijk gemaakt. Dit betreft geen bedrijf en geen gevoelige functie. Voor deze ontwikkeling hoeft geen toetsing plaats te vinden aan de bedrijven en milieuzonering.
De aanleg van de rotonde en verplaatsing hiervan, kan wel gevolgen hebben voor omliggende gevoelige bestemmingen zoals woningen. Verderop in dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan onder de paragrafen over geluid en luchtkwaliteit.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Bodemkwaliteit
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.
Bodemkwaliteit en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Bij de realisatie van de rotonde, wordt de bodem geroerd op een verdachte locatie, waardoor onderzoek nodig is. Uit onderzoek uit 2017 blijkt dat een deel van het plangebied vervuild is. Voor deze vervuiling is een saneringsplan opgesteld en deze is inmiddels ook uitgevoerd. Dit betekent dat de vervuiling niet meer in de bodem aanwezig is. Verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Wet geluidhinder
In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, of wanneer een aanpassing aan de weg plaatsvindt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting op omliggende gevoelige functies binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het ook noodzakelijk zijn dat akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd in situaties dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
Wet geluidhinder en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Wegverkeerslawaai
Met voorliggend plan vindt een aanpassing plaats aan bestaande wegen. Een kruising wordt verplaatst en op de nieuwe locatie wordt een rotonde aangelegd. Nabij het plangebied staan woningen. De aanpassingen aan de kruising kunnen gevolgen hebben voor de geluidbelasting op nabijgelegen woningen. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna volgen de resultaten van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.
Resultaten onderzoek
Nabij de kruising van het plangebied staat de woning op het perceel Oldenzaalsestraat 1009. Met de aanpassing komt de kruising/rotonde iets verder van de woning af te liggen. De Oude Deventerweg wordt aan de noordzijde van de woning gelegd (ligt nu aan de zuidzijde), waardoor de geluidbelasting van de Oude Deventerweg nu op andere gevels plaatsvindt. Ten noorden van de rotonde zijn ook woningen gesitueerd. Deze liggen verder van de rotonde af, maar zijn nog wel gelegen binnen de onderzoekszones van de betreffende wegen. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd om te bepalen wat de gevolgen zijn van de aanpassing op de geluidbelasting en of de geluidbelasting nog voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de maatgevende woning (Oldenzaalsestraat 1009) niet toeneemt. Er is derhalve geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Bij de woning aan de Oldenzaalsestraat 1043 is sprake van een geringe toename, maar nog steeds minder dan 1,5 dB (reconstructiecriterium). Voor de volledigheid is ook een berekening gemaakt van de situatie in 2030 waarbij er naar verwachting een hogere intensiteit zal zijn. De berekenende geluidbelasting is dan hoger, maar nog niet dermate hoog dat er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de Oude Deventerweg en de Landweerweg geldt dat in de nieuwe situatie voor het peiljaar 2030 de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Omdat er formeel geen sprake is van een reconstructie hoeven maatregelen niet te worden afgewogen en is een hogere waarde procedure niet aan de orde. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Railverkeerslawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.Tevens worden met voorliggend plan geen (nieuwe) geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege railverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Industrielawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.5 Luchtverkeerslawaai
Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.
Luchtverkeerslawaai en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Met voorliggend plan wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toets aan de luchtverkeerslawaai hoeft dan ook niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.6 Luchtkwaliteit
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
- e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.
Luchtkwaliteit en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat het kruispunt van de N733 met de Oude Deventerweg/Landweerweg wordt omgezet naar een rotonde. Vanwege de beperkte ruimte ter plaatse van het kruispunt, vindt een verplaatsing richting het noorden plaats. Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties in het ruime gebied rond het kruispunt ruim onder de grenswaarden uit de Wm liggen en dat concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen (zie Bijlage 6 Onderzoekluchtkwaliteit). De verkeerintensiteiten waarmee gerekend is, zijn verouderd. Echter gezien het feit dat de waarden ruim onder de grenswaarden zitten, wordt verwacht dat met meer actuele cijfers nog steeds wordt voldaan aan de grenswaarden.
De aanpassing van het kruispunt heeft, in relatie tot de bestaande situatie, een beperkt effect op de verkeersafwikkeling en verkeersaantrekkende werking. Gezien dit beperkte effect en de grote ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm, zal de aanpassing aan het kruispunt niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.
Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art 5.16, lid 1 sub a voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm).
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.7 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Externe veiligheid en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen in dit bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Op een afstand van ongeveer 580 meter van het plangebied ligt een buisleiding. Voorliggend plan betreft een wijziging van een kruispunt naar een rotonde voor een betere en veiligere verkeersafwikkeling. Dit plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Nader onderzoek naar de risico's en effecten van de buisleiding kan dan ook achterwege blijven.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
De basis van de regelgeving omtrent het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Binnen het plangebied of in de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen, waterwegen en/of spoorwegen die zijn aangewezen in het Basisnet. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan daarmee achterwege blijven.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.
De landingsbaan van vliegveld Twente ligt op ongeveer 3 km van het plangebied. Voorliggend plan betreft alleen de aanpassing van een kruising naar een rotonde. Er is geen sprake van een ontwikkeling waarbij het aantal personen in het plangebied toeneemt. De situering nabij de luchthaven heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor voorliggend plan. Nader onderzoek kan achterwege blijven.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Hemelwater
Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buien. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het buitengebied tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.
De wijze waarop het hemelwater wordt afgevoerd wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Bepaalde watergangen (C-watergangen) worden verplaatst met de aanleg van de rotonde en omliggende wegen. Er zullen nieuwe bermsloten worden aangelegd om het water van de wegen en constructie op te vangen.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Voorliggend plan zorgt niet voor afvalwater.
Oppervlaktewater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies. Zoals aangegeven worden bestaande C-watergangen verplaatst. Deze verplaatsing zorgt niet voor negatieve effecten op de afwatering of de grondwaterstand.
Grondwater en ontwatering
In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:
Grondgebruik | Ontwatering (m – GHG) |
Primaire wegen | 0,7 |
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen | 0,5 |
Bouwwerken met kruipruimten | 0,7 |
Bouwwerken zonder kruipruimten | 0,5 |
Groen | 0,5 |
De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
Afwatering
Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:
- Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
- Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
- De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.
Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg"
Voorliggend plan behelst de aanpassing van een kruising naar een rotonde. Met deze aanpassing zal een geringe toename plaatsvinden van het verhard oppervlak. Mede omdat de kruising/rotonde wordt verplaatst en de omliggende wegen, de Landweerweg en de Oude Deventerweg moeten worden verplaatst. Zoals hiervoor aangegeven wordt een bestaande C-watergang verplaatst en zal de 'nieuwe' bermsloot het hemelwater dat op het plangebied neervalt opvangen. Indien nodig, kan de ruimte tussen de oude en nieuwe Oude Deventerweg deels gebruikt worden voor (tijdelijke) waterberging van het hemelwater. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in en om het plangebied.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Natuur
5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden
In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.
Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg"
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden “Lonnekermeer” en “Landgoederen Oldenzaal” zijn op respectievelijk ca. 3,9 kilometer ten westen en 4,1 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.
Om te onderzoeken of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, is een berekening va de verandering in stikstofemissie en -depositie uitgevoerd. Voorliggend plan heeft niet als doel om een toename van het aantal verkeersbewegingen te realiseren. Tijdens de uitvoeringsfase zal er geen sprake zijn van toename van stikstofdepositie. Tijdens de aanlegfase kan hier wel sprake van zijn. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat als er tijdens de aanlegfase gebruik wordt gemaakt van een bypass, er geen sprake is van toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (zie Bijlage 3).
Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten
In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.
Beschermde soorten en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk de kruising aan de N733 met de Oude Deventerweg/Landweerweg te verplaatsen en om te zetten naar een rotonde. Voor deze ontwikkeling zal een aantal bomen worden gekapt en worden agrarische gronden omgezet naar verkeersdoeleinden. Dit kan gevolgen hebben voor de flora en fauna in en om het plangebied. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van de quickscan, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
Uit de quickscan blijkt dat het plangebied geschikt is voor de Grote bosmuis en de Kamsalamander. Voor de Grote bosmuis wordt gewerkt met een goedgekeurde gedragscode volgens het Werkprotocol welke is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Een ontheffing is voor de Grote bosmuis niet nodig.
Door de voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden gaat de overwinteringshabitat van de Kamsalamander permanent verloren waardoor voor de Kamsalamander wel een ontheffing moet worden aangevraagd. Bij de kap- en snoeiwerkzaamheden moet rekening worden gehouden met eventueel aanwezige broedvogels en de overwintering van de Kamsalamander. Om hiervoor te zorgen, wordt de werkwijze omtrent de Kamsalamander opgenomen in het Werkprotocol dat is opgenomen in Bijlage 5. Bij kap- en snoeiwerkzaamheden in de winterperiode, dient de bodem zoveel mogelijk ongemoeid te blijven.
Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten
Het aspect beschermde soorten in het plangebied, zorgt niet voor belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan, mits de benodigde ontheffing door de provincie wordt verleend. De procedure voor de ontheffing is een aparte procedure naast de procedure voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.3 Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.
De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.
Het NNN en het plangebied “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”
Het plangebied s niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Aan de westzijde ligt het plangebied zeer nabij het NNN. Echter op deze gronden vinden geen werkzaamheden plaats die negatieve effecten kunnen hebben op het NNN. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.
Conclusie NNN
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" is gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan waarin het concrete plan, zoals bij het opstellen van dit bestemmingsplan bekend is, is vastgelegd.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen, bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg" is gekozen.
6.2 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
- b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
- c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
- d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Rotonde N733-Oude Deventerweg-Landweerweg”.
In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.
Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- c. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- d. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- e. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- f. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- g. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- h. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
6.3 Beschrijving Van Het Plan
6.3.1 Bestemmingen
De wijziging van voorliggend plan vindt met name plaats op de verbeelding. De bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk overgenomen. Echter op de verbeelding is te zien dat een verplaatsing van deze bestemmingen plaatsvindt.
Agrarisch met waarden (artikel 3)
De gronden ten zuidoosten van de rotonde hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Agrarisch met waarden. Naast het agrarisch gebruikt, dienen tevens landschappelijke waarden behouden en/of beschermd te worden. Deze gronden krijgen nu weer de bestemming Agrarisch met waarden. Het gebruik van deze gronden wijzigt niet, waardoor ook voor deze bestemming wordt aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan. Gebouwen, met uitzondering van nutsvoorzieningen, zijn niet toegestaan op deze gronden.
Verkeer (artikel 4)
De bestemming "Verkeer" is toegekend aan de wegen, fietspaden, de rotonde en de daarbij behorende bermen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en overige bijbehorende gronden, bouwwerken en voorzieningen. Ook voor deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.
Op gronden met deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming, straatmeubilair en (openbare) nutsvoorzieningen worden gebouwd.
Wonen (artikel 5)
Gezien de ligging van het woonperceel tussen de nieuwe ontsluiting en (huidige) Oude Deventerweg, is dit perceel meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. De regels uit het vigerende plan zijn overgenomen. Gezien de ligging van de rotonde, vindt er wel een kleine wijziging op de verbeelding plaats bij de bestemming Wonen.
6.3.2 Gebiedsaanduidingen
Archeologisch onderzoeksgebied b (artikel 8, lid 1)
In de gebieden met de gebiedsaanduiding "Archeologisch onderzoeksgebied b" geldt een archeologische (voor)onderzoeksplicht voor bodemverstorende activiteiten met een verstoringsoppervlak van meer dan 2500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. In dat geval is de realisatie van bouwwerken, de sloop van bestaande bouwwerken of de uitvoering van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uitsluitend toegestaan wanneer uit het (voor)onderzoek blijkt dat in de bodem geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de in de bodem aanwezige archeologische waarden door de uit te voeren activiteiten niet zullen worden verstoord of in de plannen kunnen worden ingepast.
6.3.3 Overige aanduidingen en figuren
Binnen de in het plan voorkomende bestemmingen en dubbelbestemmingen kunnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geregeld door het gebruik van functieaanduidingen, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren. Bij voorliggend plan is alleen een bouwvlak en functieaanduidingen opgenomen.
Bouwvlak:
Het bouwvlak is het gebied binnen de grenzen waarvan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bebouwing gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak is opgenomen binnen de bestemming 'Wonen'.
6.3.4 Algemene regels
anti-dubbeltelregel (artikel 6)
De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
algemene gebruiksregels (artikel 7)
In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.
In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.
algemene aanduidingsregels (artikel 8)
De algemene aanduidingsregels bevat de regels voor de diverse gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan. In voorliggend geval is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de bescherming van (mogelijk) in de bodem aanwezige archeologische waarden, zie paragraaf 6.3.2.
algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.
algemene procedureregels (artikel 10)
In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.
De algemene procedureregels bevatten ook het afwegingskader voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
6.3.5 Overige regels
In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.
Parkeren en laden en lossen (artikel 10.1)
Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor minder validen. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.
Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater (artikel 10.2)
Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. De gronden in het plangebied zijn deels eigendom van de provincie en deels eigendom van de gemeente. De ontwikkeling wordt uitgevoerd door en voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in opdracht van de provincie. Een deel van de gronden zijn eigendom van de gemeente en een deel van de provincie. Provincie en gemeente hebben een overeenkomst afgesloten voor de kostenverdeling.
Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Bij voorliggend plan is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro, waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. De kosten voor de bestemmingsplan procedure zoals opgenomen in de legesverordening worden verhaald op de provincie. Middels een planschade overeenkomst worden eventuele planschadevergoedingen verhaald op de provincie.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan economisch uitvoerbaar is.
Bijlage 1 Kaart Landschapstypen En Koesteransichten
Bijlage 1 kaart landschapstypen en koesteransichten
Bijlage 1 Overzicht Bijlagen En Onderzoeksrapporten
Bijlage 1: Overzicht bijlagen en onderzoeksrapportages
Bijlage 2: Akoestisch onderzoek
Bijlage 3: Aeriusberekening
Bijlage 4: quickscan flora en fauna
Bijlage 5: Ecologisch werkprotocol
Bijlage 6: Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Aeriusberekening
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 5 Ecologisch werkprotocol