Haaksbergen-Dorp, deelplan De Els, Partiele herziening Veldmaterstraat 23
Bestemmingsplan - Haaksbergen
Vastgesteld op 07-07-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanHaaksbergen dorp, deelplan De Els, partiële herziening Veldmaterstraat 23 van de gemeente Haaksbergen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0158.BP1063-0003 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van nader aangewezen gronden.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
- a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde of verleende bouwvergunning;
- b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.11 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.19 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.20 erker:
een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw.
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 gevellijn:
een geometrisch bepaald figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels de voorgevel(s) van het hoofdgebouw is/zijn georiënteerd.
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
1.24 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.25 lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen.
1.26 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.
1.27 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat, voorzover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voorzover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.28 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.29 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.31 woning / wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
2.7 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin en erf, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met bijbehorende in-/uitritten en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de bestemming gelden de volgende regels:
- a. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 1 meter mag bedragen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep:met daarbij behorende tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. woonsituatie;
- 3. milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
- a. 4.2.3 onder a en toestaan dat de hoogte van een erf- en terreinafscheiding niet meer bedraagt dan 2 meter;
- b. 4.2.1 onder d en toestaan dat de maximale goothoogte voor de woningen gelegen aan de Meidoorn 6 meter bedraagt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
- b. Ten aanzien van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:
- 1. het aan huis verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
- 2. er mag geen hinder worden of kunnen worden toegebracht aan het woonmilieu;
- 3. er mag niet meer dan 1/3 van de oppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende aan- of bijgebouwen voor de beroepsuitoefening worden gebruikt, met een maximum van 40 m2;
- 4. het mogen geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting, dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 2m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw) hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak en/of bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden en de bouwhoogte niet meer dan 3,25 meter bedraagt;
- g. het bepaalde omtrent de situering van bijgebouwen ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw, ten behoeve van de bouw van (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de onder a bedoelde ter inzage legging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke en electronische wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Ontheffing
Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.8 Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan'Haaksbergen dorp, deelplan De Els, partiële herziening Veldmaterstraat 23'.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 7 juli 2010,
mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis
griffier voorzitter
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Haaksbergen is reeds enige tijd geleden gestart met het actualiseren van haar bestemmingsplannen. Doel van deze actualisatie is het opnieuw vastleggen van de huidige situatie en deze voorzien van een actueel en eenduidig planologisch-juridisch kader waaraan initiatieven getoetst kunnen worden.
Bij actualisatieplannen ligt doorgaans de nadruk op het conserveren en beheren van de bestaande situatie. Indien een initiatief te sterk afwijkt van de bestaande situatie, maar evengoed wenselijk wordt geacht, dan kan deze door middel van een (partiële) herziening van het bestemmingsplan worden ingepast. Zeker met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening is het planologisch-juridisch verankeren van bouwinitiatieven in bestemmingsplannen belangrijk, niet alleen vanuit het oogpunt van rechtsbescherming, maar ook vanwege het voeren van consistent en uniform ruimtelijk beleid.
Om deze reden wordt het voorliggende initiatief tot de realisatie van drie vrijstaande woningen op de locatie Veldmaterstraat 23 te Haaksbergen door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
1.2 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de plankaart het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivatie en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op het plangebied (hoofdstuk 2) en de voorgenomen ontwikkeling (hoofdstuk 3). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende beleidskaders (hoofdstuk 4), waarna het plan wordt getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting op de regels gegeven.
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Beschrijving Plangebied
Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Haaksbergen en maakt onderdeel uit van het plandeel De Els. Plandeel De Els is sterk planmatig opgezet en is qua bouwperiode op te delen in twee deelgebieden. Ten zuiden van de Veldmaterstraat is in de jaren zeventig een stedenbouwkundig sterk samenhangend woongebied gerealiseerd, door een herhaling van pleinvormige straten (groene pleinen) tussen de hoofdassen van het deelgebied (de Els). Ten noorden van de Veldmaterstraat is in de jaren negentig een uitbreiding gerealiseerd met een voor die periode kenmerkende stedenbouwkundige structuur met korte rechtstanden, doodlopende woonstraten en een lusvormige hoofdontsluiting (Veldmaat 2).
afbeelding 2.1: luchtfoto Haaksbergen met weergave plangebied (Bron: GoogleEarth)
Het plangebied is gelegen tussen de Veldmaterstraat (aan de noordzijde) en Meidoorn. Op het perceel is in de huidige situatie een woning met schuur gevestigd. De voorkant van de woning is gericht op de Veldmaterstraat. In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk vrijstaande woningen.
In het verleden is de woonwijk de Veldmaat rondom het plangebied gebouwd. De bebouwing op het perceel sluit qua situering, bebouwing en massa van het bijgebouw niet geheel aan bij de omgeving.
De ontsluiting van het gebied vindt hoofdzakelijk plaats via de Veldmaterstraat. De woningen aan de Meidoorn zijn voor wat betreft de verkeersafwikkeling aangewezen op de Meidoorn.
Het plangebied zelf wordt naast de aanwezige bebouwing gebruikt voor woondoeleinden, hoofdzakelijk tuin. Het plangebied heeft hierdoor geen specifieke waarden of betekenis voor de omgeving.
afbeelding 2.2: luchtfoto plangebied
2.2 Vigerende Planologische Situatie
Het plan maakt deel uit van het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp. Dit plan is op 31 maart 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Goedkeuring van Gedeputeerde Staten is op 2 november 2004 verkregen.
In het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan De Els, heeft het plangebied de bestemmingen "Woonhuizen" en "Tuinen". Op gronden met de bestemming "Woonhuizen" zijn binnen de bebouwingsvlakken vrijstaande en/of half vrijstaande woningen toegestaan. Tevens zijn deze gronden bestemd voor bij de woning behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven en waterlopen. De voorgeschreven goothoogte van een woning bedraagt maximaal 4,5 meter waarbij de dakhelling minimaal 25° en maximaal 60° mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 75 m2, mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 40%.
Gronden met de bestemming "Tuinen" zijn bestemd voor tuin en erf, waarbij tevens andere bouwwerken en waterlopen zijn toegestaan.
afbeelding 2.3: fragment plankaart vigerend bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Voorgenomen Ontwikkeling
Het plan voorziet in de realisatie van drie woningen op het perceel. Het college van burgemeester en wethouders heeft in haar vergadering van 6 november 2007 besloten de volgende stedebouwkundige randvoorwaarden te hanteren voor het plangebied:
- Uitsluitend vrijstaande woningen;
- Een voor- en zijtuin voor de woningen aan de Meidoorn van ongeveer 5 meter;
- Bebouwingsbepalingen conform de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.
Het voornemen is uitgewerkt in onderstaand stedebouwkundige plattegrond. Uitgangspunt hierbij is dat er één woning gerealiseerd wordt gelegen aan de Veldmaterstraat en twee gelegen aan de Meidoorn.
De woningen sluiten qua massa aan bij de omgeving, waarbij de maximale goothoogte 4,5 meter bedraagt.
afbeelding 3.1: luchtfoto plangebied met toekomstige stedebouwkundige situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte (vastgesteld in 2005) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijke beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
In de Nota Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur.
Bundeling
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het streven is dat veertig procent van het totale uitbreidingsprogramma voor woningen en arbeidsplaatsen tot stand komt in binnenstedelijk gebied.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in de 'Omgevingsvisie Overijssel', uitgebracht in mei 2009. De Omgevingsvisie presenteert en agendeert de visie, beleidskeuzes én de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein van de provincie Overijssel.
De Omgevingsvisie verwoordt de ambities ten aanzien van woningbouw op de volgende wijze:
"Bij het realiseren van de woningbouwopgave willen we de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat we voor woningbouw (en ook voor bedrijfslocaties en voorzieningen) de zogeheten SER-ladder hanteren. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden."
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen zullen nader worden toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Indien het concrete initiatief, de bouw van drie woningen binnen de bebouwde kom van Haaksbergen wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes plangebied
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Grote belemmeringen zijn niet naar voren gekomen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven plangebied
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'bebouwing'. Het ontwikkelingsperspectief 'bebouwing' verzet zich niet tegen de toevoeging van woningen op de bewuste locatie.
Gebiedskenmerken plangebied
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
De stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype "woonwijken 1955 - nu". De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). De functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden, waarbij het behoud van eigen karakter belangrijk is.afbeelding 4.1: uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel
Als ontwikkelingen plaatsvinden in naoorlogse wijken dan voegt de bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de bebouwde omgeving. Door de bouw van de drie woningen op het bewuste perceel wordt de stedenbouwkundige structuur ter plaatse versterkt.
De 'lust- en leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurplan Haaksbergen 2015
Het structuurplan Haaksbergen 2015 is op 12 juli 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Het betreft een integraal structuurplan. Het structuurplan heeft tot doel op de langere termijn richting te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van het stedelijk gebied van de gemeente Haaksbergen. De gemeente Haaksbergen heeft op het gebied van woningbouw een uitbreidingsopgave. Eén van de uitgangspunten hierbij is dat inbreiding vóór uitbreiding gaat. Onderhavige ontwikkeling past binnen deze visie.
4.3.2 Woonvisie 2007+
De gemeentelijke Visie ten aanzien van wonen staat beschreven in de "Woonvisie 2007+". Op 26 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen de "Woonvisie 2007+" vastgesteld. De belangrijkste doelstellingen uit dit beleid zijn hieronder weergegeven.
Visie en ambities
De visie en ambities van de gemeente Haaksbergen zijn de volgende:
- Vergroten van de keuzevrijheid van de inwoners;
- Realiseren van gedifferentieerde woonwijken;
- Een optimale extramuralisering;
- Bouwen voor de eigen woningbehoefte met prioriteit voor jongeren en senioren.
Woonbeleid voor de doelgroepen
Belangrijk uitgangspunt is het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van de inwoners. Te denken is aan de inzet van verschillende maatregelen om de kansen van jongeren en jonge gezinnen op de woningmarkt te vergroten. Daarnaast is gebleken dat personen van 55 jaar en ouder zo lang mogelijk in hun huis en zelfstandig willen blijven wonen en zo lang mogelijk zorg aan huis willen hebben. Ook ligt er een belangrijke huisvestingstaakstelling voor huishoudens met een laag inkomen en statushouders als ook de zorg en huisvesting van dak- en thuislozen.
Woningvraag
Uitgangspunt is dat in de gemeente en in elke kern voldoende (levensloopbestendige) woningen gebouwd worden om te voorzien in de eigen woningbehoefte. Om dat te realiseren, en rekening houdend met een extramuralisering van 80%, wil de gemeente in de komende jaren (tot 2015) 1.310 woningen bouwen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de realisatie van een 60-tal woningen om de wachtlijsten in de extramurale zorg te verminderen. De resterende 20% zal worden ingezet voor verzorgd wonen, door middel van kleinschalige woonvormen.
Gesteld kan worden dat onderhavig particulier initiatief past binnen de uitgangspunten uit de Woonvisie 2007+.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de verschillende omgevingsaspecten. Het betreft de onderzoeken naar bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, flora & fauna, akoestiek, bedrijven- en milieuzonering, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Per aspect wordt het kader beschreven, van waaruit het onderzoek uitvoering heeft gekregen, waarna de situatie in en/of om het plangebied is geschetst. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de genoemde rapportage, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
5.1 Geluid
5.1.1 Kader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (L den) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.
5.1.2 Situatie plangebied
Bij het akoestisch onderzoek zijn de Veldmaterstraat en de Beethovenstraat betrokken.
De wegen Lijsterbes en Meidoorn zijn vanwege de zeer lage verkeersintensiteit buiten beschouwing gelaten.
Ten gevolge van de Veldmaterstraat bedraagt de maximale geluidbelasting op de toekomstige woningen 59 dB (inclusief aftrek 5 dB ex artikel 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. Er dienten voor de drie woningen derhalve hogere grenswaarden aangevraagd te worden. De maximale ontheffingswaarde voor een nieuw te bouwen woning van 63 dB wordt niet overschreden.
Ten gevolge van de Beethovenstraat bedraagt de maximale geluidbelasting op de toekomstige woningen 45 dB (inclusief aftrek 5 dB ex artikel 110g Wgh). Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerlawaai bedraagt maximaal 64 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). De gecumuleerde geluidbelasting zoals aangegeven in tabel 3.4 dient aangehouden te worden bij het bepalen van de benodigde geluidwerende voorzieningen. Ten aanzien van de geluidwering van de gevels dienen zodanig maatregelen te worden getroffen dat de geluidbelasting binnen de verblijfsgebieden niet meer bedraagt dan 33 dB.
5.2 Bodem
5.2.1 Kader
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In eerste instantie dient een verkennend bodemonderzoek conform Nederlandse Voornorm (NVN 5740) uitgevoerd te worden. Onderdelen van het bodemonderzoek zijn het historisch vooronderzoek, uit te voeren conform de NEN 5725 en het hieruit volgend veldonderzoek. Op basis van de analyses van de boringen worden conclusies getrokken over de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
5.2.2 Situatie plangebied
Zintuiglijke waarnemingen
In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de bodem zintuiglijk geen asbest verdachte materialen aangetroffen.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk een lichte verontreiniging aan zink bevat.
In de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn lichte verontreinigingen aan barium, nikkel en zink gemeten.
Conclusie
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw/herontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), deze is per 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Met de nieuwe normen wordt een toename van 1,2 microgram per kuub voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (1500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant bestempeld.
5.3.2 Situatie plangebied
Aangezien dit bestemmingsplan de realisatie van drie woningen mogelijk maakt, kan worden geconcludeerd dat het plan 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zal zijn op de luchtkwaliteit.
Voor wat betreft de toename van het aantal verkeersbewegingen kan het volgende gesteld. Op basis van de CROW-publicatie nr. 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2007) mag worden uitgegaan van een ritproductie van 7 ritten per woning. Dit betekent op de omliggende wegen een maximale toename van 14 mvt/etmaal. Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 600 mvt/etmaal wordt de grens van 1% (een toename van 0,4 ìg/m3 NO2 of PM10) overschreden. De toename vanwege het plan is echter lager dan 600 mvt/etmaal en daarmee lager dan de 1% norm.
Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.4.1 Kader
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen.
5.4.2 Situatie plangebied
Het plan ligt midden in een woonwijk. Op een afstand van minimaal 100 meter ligt sportpark De Greune en op minimaal 280 meter het bedrijventerrein De Greune. Gelet op de mogelijke activiteiten, het feit dat er tussen het plangebied en deze gebieden woningen aanwezig zijn en de richtlijn Bedrijven en milieuzonering, zijn deze afstanden voldoende groot om een goed woon- en leefklimaat te realiseren.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Kader
Het externe veiligheidsbeleid van het Rijk begint steeds vastere vormen aan te nemen. Op dit moment wordt het beleid vertaald in harde risiconormen waarmee overheden zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening hebben te houden. Op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen is met ingang van 27 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht.
Dit besluit geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarden worden uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Onder kwetsbare objecten worden bijvoorbeeld woningen verstaan, terwijl met beperkt kwetsbare objecten wordt gedoeld op bijvoorbeeld kantoren en hotels. Naast de waarden voor het persoonsgebonden risico geeft het besluit een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Hoewel de normen voor deze vorm van risico geen wettelijke normen zijn, zijn er in het besluit zogenaamde oriëntatiewaarden gegeven aan de hand waarvan ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden afgewogen. Het gaat hierbij niet om een risicocontour, maar om een dichtheid van personen per hectare.
5.5.2 Situatie plangebied
Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van (niet-)categoriale inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Ook is het plangebied niet gelegen aan een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er derhalve geen beperkingen voor het plangebied.
5.6 Archeologie
5.6.1 Kader
Het begrip cultuurhistorie omvat het cultureel erfgoed met betrekking tot archeologie, historische geografie en historische bouwkunde. De zorg voor het cultureel erfgoed is ondergebracht bij de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). - voorheen de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek.
In het geval van ruimtelijke planvorming dient de waarde van het cultuurhistorisch erfgoed in het plangebied te worden meegenomen in het toetsingskader, daar deze van invloed kan zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende locatie. In de planvorming dient onder andere rekening te worden gehouden met de archeologische waarde in de bodem, beschermde stad-, dorpsgezichten, monumenten en historische geografische elementen. De bescherming van de archeologische waarden en de historische (steden)bouwkunde zijn geïmplementeerd in een wettelijk kader- Monumentenwet 1988. De historische geografie dient vanuit de beleidsmatige invalshoek als aandachtspunt meegenomen te worden.
5.6.2 Situatie plangebied
Voor het plangebied is door Archeologisch Adviesbureau RAAP een bureauonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied een middelhoge kans heeft op het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden. Het beleid van de gemeente Haaksbergen voor gebieden met een middelhoge verwachting binnen de bebouwde kom is:
- Bij ingrepen kleiner dan 250 m2 is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Aangezien de nieuwe bodemverstoring (buiten het bouwvlak van de te slopen stal) niet meer dan 250 m2 bedraagt, is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Kader
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 - gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming.
De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
5.7.2 Situatie plangebied
Voor het plangebied is door Aveco de Bondt een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er beschermde soorten voorkomen op de onderzochte locatie. Hiervoor dienen maatregelen te worden getroffen, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de bepalingen in de Flora- en faunawet.
Omdat geen significant nadelige effecten op speciale beschermingszones te verwachten zijn is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. Ook ligt de locatie ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waardoor beperkingen of maatregelen in dit kader niet aan de orde zijn.
De volgende soortgroepen zijn voor de onderzoekslocatie van belang:
Vaatplanten
De locatie heeft een betekenis voor een aantal algemene wilde plantensoorten. De aanwezige soorten zijn niet beschermd en staan niet vermeld op de Rode Lijst.
Broedvogels
De dichte begroeiingen, hagen, bomen en de te slopen schuren vormen een geschikte broedplaats voor vogels. Hierin kunnen in het broedseizoen broedgevallen worden verwacht. Er is geen sprake van jaarrond beschermde broed- of verblijfsplaatsen. Het verstoren van broedende vogels is op grond van artikel 11 verboden. Hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Het verwijderen van dichte struiken, hagen, bomen en de sloop van de schuren moet buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Als broedseizoen wordt over het algemeen de periode van half maart tot half juli aangehouden, echter in de Flora- en faunawet wordt deze periode niet genoemd. Broedende vogels buiten deze periode vallen ook onder de bescherming van artikel 11. Op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden zonder een ontheffing of verdere maatregelen worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de broedgevallen in de schuren wordt geadviseerd deze broedplaatsen buiten het broedseizoen ongeschikt te maken. De openingen kunnen worden afgedicht (bijvoorbeeld met een stevige folie of een betimmering). Hierdoor wordt voorkomen dat tijdens de werkzaamheden broedgevallen aanwezig zijn. Het ongeschikt/ontoegankelijk maken van een mogelijke broedplaats kan buiten het broedseizoen zonder ontheffing worden uitgevoerd.
Vogels zijn volgens de Flora- en faunawet beschermd, waardoor de voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot het overtreden van artikel 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen). Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen is het opzettelijk verontrusten van vogels (artikel 10) niet aan de orde.
Zoogdieren
Er zijn geen kenmerken aangetroffen van (vaste verblijfsplaatsen van) zoogdieren, waaronder vleermuizen.
Overige soorten
Sporen of kenmerken van andere beschermde of rode-lijstsoorten zijn niet waargenomen en worden niet verwacht op de locatie.
5.8 Water
5.8.1 Kader
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - dat zijn onder andere structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten op grond van de Wro - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. In de waterparagraaf moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
5.8.2 Situatie plangebied
De afvoer van het hemelwater van de woningen in het plangebied zal afgekoppeld worden van het gemengde stelsel. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Aan de uitvoering van het plan zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Het betreft een private ontwikkeling waarvoor een anterieure overeenkomst is afgesloten.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerp bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan De Els, partiële herziening Veldmaterstraat 23 heeft gedurende de periode van 31 december 2009 tot en met 27 januari 2010 ter inzage gelegen voor de inspraak. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro ter beoordeling toegezonden aan diverse instanties. Hieronder wordt verslag gedaan van de inspraak en het vooroverleg. Ook zal onderstaand worden ingegaan op de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan en eventueel ingekomen zienswijzen.
6.2.1 Inspraak
Gedurende de inspraakperiode zijn geen inspraakreacties ingediend.
6.2.2 Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan De Els, partiële herziening Veldmaterstraat 23 is toegezonden aan de volgende instanties:
- 1. Provincie Overijssel;
- 2. Waterschap Regge en Dinkel;
- 3. Inspectie VROM.
Hieronder wordt op de ontvangen reacties ingegaan.
Ad.1 Provincie Overijssel
Inhoud reactie
De provincie Overijssel heeft niet schriftelijk gereageerd.
Beoordeling reactie
Het plan past echter binnen de categorie voorontwerpbestemmingsplannen van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is, omdat het plan past binnen de tussen de provincie en gemeente gamaakte prestatieafspraken.
Conclusie
Bovenstaande vooroverlegreactie geeft geen aanleiding om het voorontwerp bestemmingsplan aan te passen
Ad. 2 Waterschap Regge en Dinkel
Inhoud reactie
- 1. De wijze waarop in het plan wordt omgegaan met hemelwater en afvalwater geschied in overeenstemming met het vigerende beleid van waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap adviseert de wijze waarop het hemelwater wordt afgevoerd nog nader te omschrijven.
- 2. Het waterschap adviseert bij de bestemmingen Tuin en Wonen ruimte te reserveren voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zodat de voorschriften (regels) geen belemmering vormen bij het afkoppelen van hemelwater van het bebouwde oppervlak.
Beoordeling reactie
- 1. Op dit moment is de wijze van afvoeren van het hemelwater nog niet nader uitgewerkt. Wel heeft de gemeente in de afgesloten anterieure overeenkomst (d.d. 02-06-2009) de volgende passage opgenomen: “Initiatiefnemer is gehouden een afdoende waterberging te realiseren in het plangebied”. Nadere uitwerking volgt zo spoedig mogelijk, maar wordt niet opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. De regels van de bestemmingen Tuin en Wonen worden uitgebreid met voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
Conclusie
Bovenstaande overlegreactie heeft geleid tot aanpassingen in de regels ten behoeve van de bestemmingen Tuin en Wonen.
Ad. 3 Inspectie VROM
Inhoud reactie
De VROM inspectie geeft aan dat het plan de betrokken rijksdiensten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Beoordeling reactie
De reactie van de VROM inspectie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Bovenstaande vooroverlegreactie geeft geen aanleiding om het voorontwerp bestemmingsplan aan te passen.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de vereiste procedure als bedoeld in artikel 3.8 Wro voor een ieder ter inzage gelegen van 9 april 2010 t/m 20 mei 2010. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de ter inzage legging dan ook niet gewijzigd.
Hoofdstuk 7 Toelichting Op De Regels
7.1 Doelstelling En Planopzet
Het doel van het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan De Els, partiële herziening Veldmaterstraat 23 van de gemeente Haaksbergen is het kunnen realiseren van vrijstaande woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het plangebied.
De juridische vertaling hiervan heeft plaats in het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. Er kan globaal of gedetailleerd worden bestemd en er kan met zogenaamde flexibiliteitsbepalingen worden gewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Met het voorliggende gedetailleerde bestemmingsplan wordt voor het plangebied een nieuwe, eenduidige regeling gemaakt. Het bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van de bepalingen uit de Wro en het Bro. Er is voldaan aan de bepalingen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO 2008).
Eén en ander stelt zowel eisen aan de methodiek van de juridische opzet als aan de opzet van de verbeelding. Er is gekozen voor een eenvoudige regeling, die handhaafbaar is. Dat betekent dat vooraf duidelijkheid bestaat over de ruimte binnen een bestemming, maar tegelijk ook waar grenzen liggen.
Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, welke bestaan uit de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten zijn bepaald;
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de regeling van de afzonderlijke bestemmingen.
De hoofdstukken 3 en 4 van de regels bevatten een aantal algemene en aanvullende regels. Het betreft onder meer wijzigings- en ontheffingsregels, welke dienen om een bepaalde mate van flexibiliteit te kunnen bieden en hebben betrekking op ondergeschikte activiteiten en wijzigingen in maatvoeringen. Ook zijn hier de (op grond van het Bro) verplichte overgangs- en slotregels opgenomen.
7.2 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- eventuele ontheffingsbepalingen (t.a.v. de bouwregels);
- en tenslotte, waar nodig: een bijzondere gebruiksregel.
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van bebouwing.
De regels zijn onderverdeeld in paragrafen en worden hierna artikelsgewijs toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening.
7.3.1 Artikel 1: Begrippen
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
7.3.2 Artikel 2: Wijze van meten
In de bouwregels van het bestemmingsplan worden nogal eens eenheden genoemd (bijvoorbeeld 'inhoud van een bouwwerk', 'hoogte van een gebouw' en 'breedte van een gebouw') die op verschillende manieren gemeten of berekend kunnen worden. Dit artikel geeft op eenduidige wijze aan hoe deze eenheden gemeten of berekend dienen te worden. Hiermee worden interpretatieproblemen voorkomen.
7.3.3 Artikel 3: Tuin
De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op gronden grenzend aan de openbare ruimte. De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuin en erf behorende bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw (woning). In-/uitritten van en naar de woning zijn tevens toegestaan.
Op gronden met genoemde bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 1 meter zijn wel toegestaan.
7.3.4 Artikel 4: Wonen
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt in het kader van aan huis verbonden beroepen. Ten behoeve van de woonfunctie zijn ondergeschikte tuinen en erven alsmede bijbehorende bebouwing toegestaan.
De bestemming 'Wonen' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken gesitueerd. De hoofdgebouwen dienen binnen deze bouwvlakken opgericht te worden, met uitzondering van erkers, balkons, luifels ed. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, het aantal wooneenheden alsmede de bebouwingstypologie opgenomen. Voorts is in de regels bepaald dat hoofdgebouwen voor ten minste 80% van de gevelbreedte opgericht dienen te worden in de als zodanig op de verbeelding aangegeven 'gevellijn'. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen.
Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' zijn (aangebouwde) bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming toegestaan. De maatvoeringen ten aanzien van het maximaal te bebouwen oppervlak, de goot- en bouwhoogte alsmede de afstand van een bijgebouw en overkapping tot de zijdelingseperceelsgrens en het (verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn opgenomen in de regels.
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter mag bedragen, tenzij gelegen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw. Alsdan is de hoogte beperkt tot 1 meter.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ten behoeve van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen te stellen aan de plaats en afmeting van bebouwing. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2,25 meter.
In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven dat het verboden is een vrijstaand bijgebouw te bewonen. Voorts zijn in de specifieke gebruiksbepalingen voorwaarden opgenomen ten aanzien van de uitoefening van aan huis verbonden beroep.
7.3.5 Artikel 5: Antidubbeltelregeling
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male gebruik gemaakt zou kunnen worden.
7.3.6 Artikel 6: Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt de algemene gebruiksregel (rechtstreeks afkomstig uit de Wet ruimtelijke ordening). Het komt er op neer dat de bestemmingen alleen gebruikt mogen worden voor de doeleinden die aan de bestemming zijn gegeven. De specifieke gebruiksregels zijn zo nodig in de diverse bestemmingen opgenomen.
7.3.7 Artikel 7: Algemene ontheffingsregels
Dit artikel regelt ontheffingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Het toekennen van ontheffing is geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouw- of gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken.
7.3.8 Artikel 8: Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure geregeld die moet worden gevolgd bij het verlenen van ontheffingen. Komt er op neer dat een ontwerpbesluit bekend wordt gemaakt en na bekendmaking 2 weken ter inzage ligt. In die termijn kunnen dan zienswijzen (reacties) worden ingediend. Na de ter inzage termijn neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit.
7.3.9 Artikel 9: Overgangsrecht
Het Besluit ruimtelijke ordening regelt het overgangsrecht voor het bouwen en het gebruik van bouwwerken. Dit is in het bestemmingsplan overgenomen.
7.3.10 Artikel 10: Slotregel
Dit artikel bepaalt hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek