Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a
Wijzigingsplan - Gemeente Haaksbergen
Vastgesteld op 05-03-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a" met identificatienummer NL.IMRO.0158.WP1015-0002 van de gemeente Haaksbergen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden bedrijf
bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een boomkwekerij, een champignonkwekerij, een paardenhouderij gericht op het gebruik of een wormenkwekerij;
1.9 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.10 bebouwing
eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.12 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 detailhandel in weggebonden artikelen
detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;
1.26 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.27 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.28 eerste verdieping
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.29 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.30 gebiedseigen
aan de groene omgeving en de streek gebonden;
1.31 gebiedskenmerken
de verschillende typen landschappen en hun kenmerkende eigenschappen (zoals bijvoorbeeld beschreven in de Catalogus gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie Overijssel van juli 2009);
1.32 gebiedsvreemd
niet functioneel aan de groene omgeving en de streek gebonden;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
1.35 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.37 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.38 huishouden
een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;
1.39 inwonen
wonen in een ondergeschikt deel van een woning als medegebruiker van het pand waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de inwoonsituatie niet groter mag zijn dan 30% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning;
1.40 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.42 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.43 karakteristieke bebouwing
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing van vroegere cultuur, bewoning of nijverheid waarbij de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd. Het gaat hierbij om de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse of om de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing;
1.44 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.45 kleinschalig kampeerterrein
een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
de in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten (ontleend aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.47 kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
kwaliteitsinstrument waarmee ontwikkelingen in de Groene Omgeving tegelijkertijd leiden tot versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Een eenduidige bundeling van diverse regelingen als Rood-voor-rood, Rood-voor-groen, VAB's, landgoederen et cetera;
1.48 kwaliteitsprestaties
materiële en immateriële prestaties die bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
1.49 kwetsbaar object
een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.50 landschappelijke inpassing
inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;
1.51 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.52 legaal kampeerterrein
een kampeerterrein dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan in overeenstemming is met het dan geldende bestemmingsplan of een daarvan verleende vrijstelling, ontheffing of afwijking;
1.53 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.54 mantelzorgindicatie
een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot huisvesting ten behoeve van mantelzorg;
1.55 ontwikkelingsruimte
uitbreidingsruimte of ruimte voor nieuwe functies en/of bouwmogelijkheden;
1.56 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden;
1.57 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.58 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.59 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ook wel het samenstel van functionele waarde, toekomstwaarde en belevingswaarde;
1.60 ruimtelijk kwaliteitsplan
inrichtingsplan met toelichting/onderbouwing waaruit concreet de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit blijkt;
1.61 twee-aaneenwoning
een woning van het type twee-aaneen gebouwd;
1.62 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.63 veldschuur/schuilgelegenheid
een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid en waarbij in en nabij de veldschuur/schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan met uitzondering van voer en stro in de veldschuur/sch
uilgelegenheid;
1.64 verbeelding
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a;
de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a met legenda en tekeningnummer NL.IMRO.0158.WP1015-0002;
1.65 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.66 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.67 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden; in geval van inwoning zijn twee afzonderlijke huishoudens toegestaan;
1.68 wooneenheid
een gebouw of deel van een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;
1.69 zolder
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap;
1.70 zorgbehoefte
behoefte aan zorg, in het kader van beleid gebruikt voor de veronderstelde wens en noodzaak van zorg;
1.71 zorgboerderij
een gebouw voor de opvang van zorgbehoevenden, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, hetzij als niet-agrarische neventak, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en overkragingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten -, met uitzondering van een boomkwekerij, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;
- b. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
- c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
- d. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
- e. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- f. extensieve (dag)recreatie;
- g. de instandhouding van landschapselementen;
- h. een buitenrijbak, indien en voor zover deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand is gekomen;
met daarbijbehorende:
- i. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van buitenrijbakken, de opslag van mest, kuilvoerplaten en sleufsilo's niet zijn toegestaan, met dien verstande dat een buitenrijbak die reeds aanwezig is ten tijde van het ontwerpplan en die legaal tot stand is gekomen mag worden gehandhaafd;
- j. andere-werken;
- k. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de landschappelijke waarden van het gebied;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 3.1 onder d ten behoeve van nieuwe fiets-, wandel- of ruiterpaden;
- b. 3.1 onder h ten behoeve van een buitenrijbak;
- c. 3.1 ten behoeve van het plaatsen van zonnepanelen voor de opwekking van energie, indien en voor zover:
- 1. de zonnepanelen aantoonbaar niet op een dakvlak kunnen worden geplaatst dan wel er sprake is van een dakvlak met een verschijningsvorm dat onaangetast dient te blijven;
- 2. de zonnepanelen landschappelijk ingepast worden volgens de gebiedskenmerken;
- 3. de zonnepanelen niet gebruikt worden door bedrijven die hoofdzakelijk zijn gericht op energieopwekking;
- 4. het grondperceel waarop de zonnepanelen staat maximaal 625 m2 bedraagt;
- 5. de hoogte van de zonnepanelen maximaal 2,5 m bedraagt.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in de bestemming:
- a. 'Bos', 'Natuur' en 'Water'.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. bosbouw, aanplant en houtoogst;
- c. het behoud, de bescherming en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarde;
- d. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
- e. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
- f. de waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en andere watergangen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
- g. ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, meanders en andere waterpartijen;
- h. behoud van de aanwezige zandwegen;
- i. parkeervoorzieningen;
met daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- k. andere-werken;
- l. voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat schuren, jachthutten en andere gebouwen die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 4.2 ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden en kijkhutten, met dien verstande dat:
- 1. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van niet minder dan 2 ha niet meer dan 1 schuilgelegenheid of kijkhut wordt gebouwd;
- 2. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden en/of kijkhutten niet minder dan 100 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 2,50 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4,00 m bedraagt;
- 4. de schuilgelegenheid en/of kijkhut wordt beheerd door een natuurbeherende organisatie;
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
- b. het hobbymatig houden van dieren met een bedrijfsomvang van maximaal 10 nge;
- c. bed & breakfast in de woning en/of in een aan de woning aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw, met dien verstande dat niet meer dan 2 tweepersoonsbedden of 4 eenpersoonsbedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn;
- d. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
- e. landschappelijke inpassing;
- f. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met daarbijbehorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- i. andere-werken;
- j. buitenrijbakken, met dien verstande dat:
- 1. bij eenzelfde woning niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
- 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning wordt gesitueerd;
- 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6,00 m bedraagt;
- 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,50 m mag bedragen;
- 5. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 6. ter bewerkstelliging van een redelijk visuele inpassing van één en ander in het landschap, eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
- k. tuinen;
- l. erven.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de milieusituatie;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 5.2.1 onder g om toe te staan dat de dakhelling minder dan 30º of meer dan 60º bedraagt;
- b. 5.2.1 onder j om toe te staan dat de afstand van de woning tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
- c. 5.2.1 onder k om toe te staan dat de kelder buiten de begrenzing van de woning wordt gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder buiten de begrenzing van de woning meetelt voor de oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
- d. 5.2.2 onder a om toe te staan dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt verkleind tot 0 m;
- e. 5.2.2 onder a om toe te staan dat vrijstaande bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd;
- f. 5.2.3 onder a om toe te staan dat erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2,00 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en
- 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 5.5.1 onder b ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
- 1. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
- 2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m2, met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
- 3. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- 4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is;
- 5. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bestaande behoefte aan mantelzorg.
Artikel 6 Waarde - Middelmatige Archeologische Verwachting
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,4 m:
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, wint hij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend;
- b. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- 3. hoogspanningsleidingen;
- 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1,00 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
9.2 Strijdig gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
9.3 Uitoefening 'vrij' beroep in en bij een woning
Het gebruik van een woning, waaronder begrepen een bedrijfswoning, en daarbijbehorende bijgebouwen voor de uitoefening van een 'vrij' beroep is toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een 'vrij' beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 42.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' , niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbijbehorende bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2.
9.4 Beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
Het gebruik van ruimten binnen de woning, waaronder begrepen een bedrijfswoning, en in de daarbijbehorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een 'vrij' beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale brutovloeroppervlakte van 30% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende -al dan niet aangebouwde bijgebouwen-, met een maximum van 50 m2;
- b. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen mag niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of kinderopvang en/of prostitutie;
- c. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
- d. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;
- e. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag er niet toe leiden dat er een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
- f. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken wordt niet onevenredig aangetast;
- g. er mag geen blijvende onevenredige afbreuk worden gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
- h. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij 4.6 het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages in bijzondere situaties;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de bij de omgevingsvergunning behorende afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
- 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
- f. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
11.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de sociale veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid;
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- a. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
- b. de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe nadere aanduidingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het bebouwingsbeeld;
- 2. de landschappelijke waarde;
- 3. de cultuurhistorische waarde;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de verkeersveiligheid;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 7. de sociale veiligheid;
- 8. de externe veiligheid;
12.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Nadere eis
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende één week ter inzage;
- 2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede;
- 5. er kan worden afgeweken van het bepaalde onder a tot en met d, indien de belangen van gebruikers en/of eigenaren de betreffende en de aanliggende gronden niet worden geschaad.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
14.2 Werking bestemmingsplan
Op gronden waar geen bestemming is opgenomen, blijven de bestemmingsplannen van toepassing zoals die gelden op het moment voorafgaand aan vaststelling van dit plan, met inachtneming van hetgeen in dit bestemmingsplan is bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 15.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 15.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Bosmatenweg 10-10ain Haaksbergenis een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het bestemmingsvlak wijzigen, zodat vervangende nieuwbouw kan plaatsvinden.Initiatiefnemer is voornemens om de huidige verouderde twee-onder-een-kap woning met drie vrijstaande bijgebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsvlak 'Wonen' te worden aangepast, omdat de beoogde erfopzet deels buiten de huidige woonbestemming ligt. Met een wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1" wordt de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.1 lid c) opgenomen om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit een woonperceel aan de Bosmatenweg 10-10a in Haaksbergen. Het plangebied ligt ten zuidoosten van het centrum van Haaksbergen op ca. 6,5kilometer afstand. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen, sectie R, perceelsnummers 742,750 en 1329. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Bosmatenweg te zien is. De beoogde locatie van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen valt net buiten de bestaande woonbestemming in het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden dient de begrenzing in vorm te worden aangepast. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Bosmatenweg 10-10a in Haaksbergen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Haaksbergen' is door de gemeenteraad van Haaksbergen op 2 juli 2013vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het veegplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1.' Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 november 2017. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend met een maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 2' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden rondom de bestemming 'wonen' beschikken over een enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Bos'.
De gronden met een bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woonhuis is toegestaan. Initiatiefnemers wensen het bestaande hoofdgebouw en de bijgebouwen te slopen en hiervoor twee nieuwe vrijstaande woningen (van elk 750 m3) te realiseren. Het voorstel is deze twee woningen onderling verder uit elkaar te bouwen en ruimtelijk beter in te passen. Een van de woningen en een deel van het bijgebouw zal daardoor deels buiten de huidige woonbestemming vallen en binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' komen te liggen. Het realiseren van het nieuwe bijgebouw op deze gronden is niet bij recht toegestaan.
Het geldende bestemmingsplan voorziet met artikel 45.1 lid c 1 in een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan de bestemming 'Wonen' gewijzigd kan worden ten behoeve van het anders vormgeven en vergroten van bestemmingsvlakken. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk. Het voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan deze wijzgingsbevoegdheid.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, locatie Bosmatenweg 10-10a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0158.WP1015-0002);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Landschapstypologie
Het plangebied ligt in jong heide- en broekontginningslandschap. De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Op deze gronden werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. De in de stal bemeste plaggen dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
De locatie is lang onderdeel geweest van het ruime heidegebied dat hier altijd aanwezig is geweest. De weg in dit gebied is in de loop der tijden regelmatig verlegd. Vanaf 1930 werd de weg verbonden met de bestaande Zuidgrensweg. Vanaf 1937 zijn de wegen hier recht getrokken en is de grond ontgonnen als agrarisch gebied.
Vanaf de periode rond 1937 is er op de locatie voor het eerst bebouwing zichtbaar. Aan de achterzijde is nog een uitloper van het heidegebied terug te vinden. Deze grond is nu ingericht als bosgrond en vormt daarmee de afsluiting aan de noordzijde van het perceel. De Bosmatenweg zelf kent aan de zuidzijde een singelbeplanting van bomen die nog steeds duidelijk zichtbaar is.
Figuur 2.1 Historische topografische kaarten omgeving (Bron: topotijdreis.nl)
2.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er aan de Bosmatenweg 10 - 10a in Haaksbergen reeds sprake van een woonerf waarop twee wooneenheden aanwezig zijn, Bosmatenweg 10 en 10a. De wooneenheden maken deel uit van een verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen. Op de verharding op het eigen terrein is gelegenheid om te parkeren. De rest van het erf is ingericht als tuin. Achter het plangebied bevindt zich een bos en rondom het plangebied bevinden zich agrarische gronden. Het plangebied wordt ontsloten door de Bosmatenweg.
Figuur 2.2: huidige situatie Bosmatenweg 10-10a Haaksbergen (bron: PDOK)
Figuur 2.3: huidige situatie Bosmatenweg 10-10a Haaksbergen (bron: Google Streetview)
2.3 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om de huidige verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd.
Het bestaande bouwvlak wordt in vorm gewijzigd, daarnaast wordt het bouwvlak met maximaal 10% vergroot. Hierbij wordt rekening gehouden met de maximale verschuiving van 20 m en de vergroting van het bouwvlak van maximaal 10% die in het bestemmingsplan onder de algemene wijzigingsregels is opgenomen. Het originele bouwvlak van 2.490 m2 wordt vergroot naar 2739 m2 envervolgens opgesplitst in 2 gedeeltes. Beide gedeelten blijven aan elkaar grenzen als één bouwvlak. Op beide bouwvlakken wordt een nieuwe vrijstaande woning gebouwd, waarbij het hoofdbouw maximaal 750 m3 groot wordt.
Beide woningen hebben de mogelijkheid bijgebouwen te realiseren met een maximum van 150 m2. Het totale oppervlakte van bijgebouwen komt overeen met de bestaande m2 aan bijgebouwen. Per woning zal er maximaal 75 m2 als aangebouwd bijgebouw aanwezig zijn, de rest zal ingevuld worden als vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 75 m2.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Toft Erf- en landschapsontwerp)
Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsvlak 'Wonen' te worden aangepast, omdat de beoogde erfopzet deels buiten de huidige woonbestemming ligt. Dit wordt mogelijk gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Voor de planlocatie is een erfinrichtingsplan gemaakt (Bijlage 1). Het erf wordt zo ingericht dat de woningen en bijgebouwen samen een compact ensemble vormen met twee bestaande volwassen eiken die prominent op het erf staan. Er is een gezamenlijke oprit gepositioneerd naast de bestaande Amerikaanse eik.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woningen en bijgebouwen in het buitengebied van Haaksbergen en vindt daarmee het beste een aansluiting bij de prioriteit 'toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'. Onderhavig wijzigingsplan past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Een project ten behoeve van de bouw van 11 woningen wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals ook in de overzichtsuitspraak voor de ladder van duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 is aangegeven (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Onderhavig bestemmingsplan houdt in dat de vorm van het bestemmingsvak dient te worden gewijzigd, maar niet wordt vergroot. Hierdoor wordt de nieuwbouw van een woning en een bijgebouw mogelijk gemaakt. De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen conform het vigerende bestemmingsplan op het perceel wordt daarbij niet vergroot. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Een nadere onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt het er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones, enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Toets
In onderhavig plan is sprake van het wijzigen van de vorm van de woonbestemming inclusief een vergroting van maximaal 10%. Hierdoor kan na de sloop van de bestaande bebouwing, de realisatie van twee vrijstaande woningen met elk een bijgebouw mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestaande vormgeving van de woonbestemming is er onvoldoende ruimte om de gewenste bouw van één van de woningen en een bijgebouw te realiseren. Om die reden wordt het erf aan de zuidzijde uitgebreid en onder andere aan de oostzijde en noordzijde deels ingekort. Het bestaande bouwvlak wordt dus van vorm gewijzigd en vergroot volgens de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Aanvullend hierop worden de gebouwen zoveel mogelijk geclusterd. Bovendien worden de gebouwen op en direct aangrenzend aan de slooplocatie teruggebouwd. Verspreiding en verstening wordt zodoende zoveel mogelijk voorkomen. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Het huidige erf is niet passend in het landschap en is daarnaast niet erg functioneel ingedeeld. In de nieuwe situatie wordt de ontwikkeling als een geheel opgezet, zodat het de uistraling van één erf krijgt. Hierbij wordt aangesloten op de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap.
Daarnaast is voorliggend plan voorzien van een landschappelijk inpassingsplan, waardoor de bebouwing op een landschappelijk passende wijze wordt ingepast. Deze is opgenomen in Bijlage 1. De toets aan de ter plaatse geldende gebiedskenmerken vindt plaats in deze paragraaf. In het landschappelijk inpassingsplan wordt aandacht besteed aan gebiedseigen beplanting en aansluiting bij het landschap.
Gezamenlijk vormt deze ontwikkeling daarom een grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor verschillende sectoren worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Toets
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De ontwikkeling is beoogd op gronden die reeds worden gebruikt als woonerf en liggen binnen de omliggende landschappelijke structuren. Daarnaast levert de ontwikkeling geen extra belemmeringen op voor aanwezige functies in de omgeving. Het voornemen is zodoende passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De laag 'Dekzandvlakte en ruggen' beslaat een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De ambitie van deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Toets
De natuurlijke laag is binnen het plangebied niet meer zichtbaar, omdat de gronden in cultuur zijn gebracht en zodoende gedurende een lange tijd al bewerkt worden. Er hoeft geen beschermingsregeling te worden opgenomen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De 'Jong heide- en broekontginningslandschappen' bestaan uit grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en uit landschappen met grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer te zien is.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginngingslandschappen dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
Het plangebied voldoet aan de kenmerken van een jong heide- en broekontginngingslandschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het herontwikkelen van een bestaand erf, waarvoor een landschappelijk inrichtingsplan is opgesteld. Uit het landschappelijk inrichtingsplan blijkt dat het landschap ter plaatse van het plangebied intact is en ook intact blijft na de realisering van de voorgenomen ontwikkeling. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap. Er hoeft geen beschermingsregeling te worden toegepast.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' is hier niet van toepassing.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Donkerte is een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever te richten.
Toets
Omdat het aantal woningen in de voorgenomen ontwikkeling gelijk blijft en er daardoor geen toename zal zijn van licht, wordt het 'donkerte' gebied met voorgenomen ontwikkeling niet verder aangetast. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de laag van de beleving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente
De gemeenteraad van de gemeente Haaksbergen heeft op 05 maart 2014 de Structuurvisie 2030 Haaksbergen: groenste dorp van Twente vastgesteld. De inzet van deze structuurvisie is om de bijzondere leefkwaliteit van Haaksbergen op zijn hoge niveau te houden en waar mogelijk te verbeteren. Het accent ligt daarbij op het versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten en het groene karakter. Daarmee zijn op de eerste plaats de huidige inwoners en bedrijven gediend, maar het maakt Haaksbergen ook aantrekkelijk voor anderen.
De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Dat betekent dus dat het voorzieningenniveau op zijn minst op peil gehouden dient te worden en waar mogelijk naar een hoger plan wordt getild. Daarnaast wil de gemeente zich inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil wordt gehouden. Tot slot wil de gemeente de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil houden en ervoor zorgen dat dorp en landschap optimaal met elkaar worden verbonden.
Om deze missie te laten slagen, heeft de gemeente Haaksbergen concrete ambities geformuleerd:
- 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
- 2. Een sfeervol groen centrum met de Markt als stralend middelpunt.
- 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
- 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
- 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
- 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
- 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
- 8. Op peil houden en concentreren van het voorzieningenniveau.
- 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.
Elk plan wordt naast de 9 ambities gelegd om te kijken of het plan bijdraagt aan het realiseren van (meerdere) ambities en of het de missie ondersteunt. Indien dit het geval is dan kan de gemeente meedenken en faciliteren bij de uitvoering. Zo niet, dan gaat de gemeente in gesprek met de initiatiefnemer om te komen tot een plan dat wel bijdraagt aan het realiseren van deze ambities. De 9 ambities staan niet op zichzelf, maar moeten integraal worden opgepakt.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan worden enkele schuren en de verouderde twee-onder-een-kap woning gesloopt. De totale bebouwing kan als landschapontsierend worden aangemerkt. De initiatiefnemers zijn voornemens om deze landschapontsierende bebouwing te slopen en hier twee nieuwe vrijstaande woningen met bijgebouwen voor terug te bouwen. Het plan wordt zo uitgewerkt dat de woonbestemming de uitstraling van een erf krijgt en dat de ontwikkeling als geheel wordt opgezet. Rondom de woningen worden stroken met tuin gecreëerd met gebiedseigen bomen en planten die passend zijn in de omgeving, zodat er een natuurlijke overgang ontstaat tussen de woonbestemming en de agrarisch bestemming en het geheel goed is ingepast. De voorgenomen ontwikkeling levert een positieve bijdrage aan de versterking en instandhouding van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit ter plaatse en de kwaliteit van het buitengebied als geheel.
3.3.2 Visie Haaksbergen 2030 Samen koersen op de toekomst
Op 14 december 2016 is voor de gemeente Haaksbergen een toekomstvisie opgesteld. In de Toekomstvisie Haaksbergen 2030 zet de gemeente voor Haaksbergen de koers uit richting het jaar 2030. De Toekomstvisie is geen plan van aanpak voor het lokaal bestuur, maar een kompas dat richting geeft aan de koers. Het stelt daarbij de volgende centrale vragen: Waar wil Haaksbergen in 2030 staan? In welke richting wil Haaksbergen zich vanaf nu ontwikkelen?
Er zijn drie kwaliteitspijlers die het fundament vormen van de Toekomstvisie 2030, omdat deze pijlers de kern vormen van wat Haaksbergen bijzonder maakt. De drie kwaliteitspijlers zijn:
- De hechte gemeenschappen
- Het fraaie buitengebied
- Het hoge voorzieningenniveau
De kernambitie van de visie is: Haaksbergen, een bruisende, naar buiten gerichte duurzame dorpstad te midden van een groene oase.
De gemeente wil dit toekomstbeeld verwezenlijken door in te zetten op de volgende ambities:
- 1. Bruisende dorpstad met een hoog niveau aan voorzieningen
- 2. Bestendigen van de sociale verbondenheid met aandacht voor alle leeftijden
- 3. Inzetten op ruimtelijke samenhang en verbinding met de kerkdorpen
- 4. Koesteren van het natuurschoon
- 5. Bereiken van maximale duurzaamheid en circulaire economie
- 6. Intensieve samenwerking met de regio vanuit een krachtige samenleving
Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt verder ingegaan op het koesteren van het natuurschoon.
Ambitie 4: koesteren van het natuurschoon
De natuur rond Haaksbergen draagt sterk bij aan de kwaliteit van het wonen in de gemeente Haaksbergen. Er zijn diverse wandel- en fietsroutes, en ook aan sportieve recreanten is gedacht. De groene oase rond Haaksbergen kan echter sterker worden gekoesterd. Door in te zetten op natuurbehoud en natuurontwikkeling wordt de woonallure van Haaksbergen versterkt. In de toekomst zal door de opkomst van de vrijetijdseconomie de betekenis van de groene oase alleen maar toenemen. Daarvoor wordt de prachtige omgeving rond Haaksbergen steeds meer ontsloten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ecosystemen niet aangetast mogen worden door toerisme. Zo is de natuur rond Haaksbergen niet alleen een kwaliteit in het leven, maar ook een bron van welvaart.
Toets
Op de planlocatie is de realisatie van twee vrijstaande woningen beoogd ter vervanging van de verouderde gasgestookte twee-onder-een-kapwoning. De twee vrijstaande woningen worden als gasloze woningen teruggebouwd. Dit levert een positieve bijdrage aan het verminderen van stikstofdepositie in de gebruiksfase en daarmee de aantasting van stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura-2000 gebieden. Daarnaast wordt bij de realisatie van het plan, door middel van een landschappelijk inpassingsplan, aandacht besteedt aan gebiedseigen beplanting en aansluiting bij het landschap. Op deze wijze wordt getracht de groene oase te koesteren en de woonallure binnen de gemeente Haaksbergen te versterken.
3.3.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiele herziening veegplan 1'
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' (artikel 45.1) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid is als volgt:
De ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen kan worden gewijzigd met dien verstande dat:
- de bij wijziging betrokken grenzen mogen met niet meer dan 20 m worden verschoven;
- de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
- de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig mogen worden aangetast.
Toets
Het plan is getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven.
Hieruit komt het volgende naar voren:
- De verplaatsing bedraagt maximaal 20 meter, hierdoor kan worden volstaan met een wijziging van het bestemmingsplan.
- Het voorstel is om de twee woningen onderling verder uit elkaar te bouwen en ruimtelijk beter in te passen. Hiervoor is het nodig het bouwvlak van het bestaande bestemmingsplan aan te passen. Het bouwvlak wordt conform de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid met maximaal 10% vergroot ten opzichte van de oppervlakte uit het huidige bestemmingsplan.
- Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, woonsituatie en de gebruiksgronden van de aangrenzende gronden. Zie hiervoor de motivatie in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende wijzigingsplan wordt een wijziging van het bestemmingsvlak mogelijk gemaakt zodat vervangende nieuwbouw kan plaatsvinden. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Binnen het beoogde plan wordt de verouderde twee-onder-een-kapwoning aan de Bosmatenweg 10-10a gesloopt. Hiervoor worden twee vrijstaande woningen van elk maximaal 750 m3 terug gebouwd met maximaal 150 m2 aan bijgebouwen per woning. Het aantal woningen neemt met voorliggend plan niet toe. De bestaande bijgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlak van 314,3 m2. Deze ontwikkeling zorgt niet voor een toename van verstening in het buitengebied. Ook het aantal woningen neemt met voorliggend plan niet toe. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing. Daarom wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied ligt aan de Bosmatenweg 10-10a, een rustige locatie in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen. Derhalve is het omgevingstype 'rustig buitengebied' van toepassing.
Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.
Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
In het plangebied wordt enkel het bestemmingsvlak 'Wonen' in vorm gewijzigd en vergroot, hierdoor kunnen de twee te realiseren woningen onderling verder uit elkaar worden gebouwd en ruimtelijk beter worden ingepast. Wonen is geen milieubelastende functie, dus er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van nieuwe gevoelige functies, maar in het vervangen van bestaande gevoelige functies. Daarbij wordt de huidige verouderde twee-onder-een-kapwoning met drie vrijstaande bijgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen met ieder een eigen bijgebouw teruggebouwd.
Ondanks dat door de wijziging van de woonbestemming de afstand tot één van de agrarische bedrijven kleiner zal worden, wordt nog steeds ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
De omliggende agrarische bedrijven moeten bovendien in de huidige situatie ook al rekening houden met de woningen aan de Bosmatenweg 10-10a. Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijven als gevolg van het wijzigingsplan niet in hun functioneren worden beperkt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het dichtstbijzijnde agrarische perceel, is een niet grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Bosmatenweg 9-9a, op circa 300 meter afstand. Dit betreft een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf. Hiervoor gelden de minimumafstanden van artikel 4 Wgv. Dit betekent een afstand van ten minste 50 meter (buiten de bebouwde kom). Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op het plangebied, een terrein van 2490 m², is door Wijnands Milieu Consultantcy een verkennend bodemonderzoek (rapport met projectnummer 2023-162, d.d. 22 juni 2023) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
De aanleiding voor het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan. Hierbij wordt in de nabije toekomst de huidige bebouwing vervangen voor nieuwbouw.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek (NEN 5740) heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 om de aanleiding van het onderzoek vast te stellen. Op onderhavig onderzoek is de volgende aanleiding van toepassing:
'A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”.
Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Er zijn geen opvallende parameters op of rond de onderzoekslocatie. Ook zijn er geen eerdere onderzoeken verricht en zijn er in het verleden geen boomgaarden, watergangen of tanks gesitueerd geweest. De locatie wordt conform de NEN 5740 onderzocht als een onverdachte locatie (ONV-NL).
De resultaten en conclusies uit het onderzoek zijn als volgt:
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 8 boringen verricht. Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. Behoudens baksteen zijn geen overige bodemvreemde materialen waargenomen in het opgeboorde materiaal. Er zijn ook geen verdachte (olie)geuren waargenomen.
Bij elke boring is de bodemopbouw nauwkeurig bepaald en vastgelegd. Er zijn boorstaten geproduceerd op basis van de veldwaarnemingen. De bodem bestaat tot de geboorde diepte van 3,5 m-mv uit zand. Er wordt hooguit baksteen waargenomen in het opgeboorde materiaal. Aangezien de aanwezigheid van baksteen de bodem niet asbestverdacht maakt is verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 niet uitgevoerd. In het opgeboorde materiaal en op/boven het maaiveld zijn geen asbestverdachte toepassingen en/of materialen waargenomen. Het grondwater uit peilbuis 01 is na minimaal één week standtijd bemonsterd op het standaard analysepakket. Er zijn aan het grondwater geen bijzonderheden waargenomen zoals bijvoorbeeld oliegeuren. Daarnaast tonen de gemeten waardes tevens geen bijzonderheden.
Resultaten
De verkregen onderzoeksresultaten worden onderstaand in samenvattende vorm opgesomd:
- De bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
- De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
- Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en niet verontreinigd met de overig onderzochteparameters.
Hypothese
De onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen. Op basis van de verkregen resultaten kan worden geconcludeerd dat de vooraf gestelde hypothese formeel kan worden verworpen, omdat in het grondwater een matige verontreiniging met nikkel wordt gemeten. Echter komt nikkel van nature voor in de bodem en verder worden geen overschrijdingen van de achtergrond- dan wel streefwaarden gemeten.
Conclusies en aanbevelingen
De grond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en niet verontreinigd met de overig onderzochte parameters.
De aangetoonde matige verontreiniging met nikkel in het grondwater geeft conform de Wet bodembescherming formeel aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Nikkel komt echter van nature voor in de bodem. De meeste normoverschrijdingen van nikkel komen voor in het ondiepe grondwater. In landelijk gebied is dit voor een deel afkomstig uit de landbouw, zowel direct (bemesting) als indirect (vermesting/verzuring van de bodem). Verder geldt voor zowel landelijk als stedelijk gebied dat nikkel al van nature aanwezig kan zijn in de ondergrond. Derhalve wordt nader bodemonderzoek niet doelmatig geacht.
Geadviseerd wordt om onderhavige rapportage ter formalisering voor te leggen aan het bevoegd gezag zijnde gemeente Haaksbergen (in casu Omgevingsdienst Twente) met het verzoek in te stemmen met de behaalde onderzoeksresultaten en het vastleggen ervan.
Slotconclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt geenbelemmeringen voorzien met betrekking tot de voorgenomen sloop en nieuwbouw ondanks het aantreffen van een matige verontreiniging met nikkel in het grondwater. Deze wordt toegeschreven aan een natuurlijke herkomst. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied is gelegen aan de Bosmatenweg 10-10a. De Bosmatenweg betreft een rustige ontsluitingsweg in het buitengebied van gemeente Haaksbergen (60 km/u). Deze weg wordt vooral gebruikt door bestemmingsverkeer. Ook de Geluidskaart uit de Atlas leefomgeving geeft aan dat ter plaatse van de locatie geen sprake is van een geluidsniveau hoger dan 48db (zie figuur 4.2). Hiermee is het aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Figuur 4.2: Geluidskaart Verkeer (Bron: Atlas Leefomgeving)
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In voorliggend wijzigingsplan worden ter vervanging van de verouderde twee-onder-een-kap woning twee vrijstaande woningen gerealiseerd die onderling verder uit elkaar worden gebouwd. Hiervoor dient het bestemmingsvlak van vorm te worden gewijzigd en vergroot. In voorliggende ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Er is dan ook geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Derhalve draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones wordt de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Toets
Op circa 1.1 kilometer ten oosten van het plangebied is een vulpunt voor LPG van de Ter Huurne Holland Markt B.V. gelegen. Het plangebied valt ruim buiten de risicocontour van dit vulpunt. Binnen een straal van 1.1 kilometermeter van het plangebied bevinden zich geen risico's op basis van de externe veiligheid, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moesten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving van het plangebied. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken. Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema’s.
- Klimaatrobuust gebied: Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
- Veilig gebied: Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Het voert beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
- Circulaire Economie en Energietransitie: Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. In 2050 wil het waterschap onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin het zijn taken klimaatneutraal kan uitvoeren.
- Gezonde leefomgeving: Als waterschap zorgen het voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking tussen gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.
Watertoetsproces
Op 10 mei 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Met in achtneming van de algemene uitgangspunten van het waterschap geeft het waterschap Rijn en IJssel een positief advies.
Wateradvies
De initiatiefnemer heeft op 10 mei 2023 geïnformeerd over het plan Bosmatenweg 10-10a te Haaksbergen. Uit de toets komt naar voren dat een korte procedure volstaat, waarbij toegelicht dient te worden hoe op een goede manier wordt omgegaan met de wateraspecten.
Relevante wateraspecten:
Wateroverlast:
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. Om wateroverlast tevoorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.
Bij voorkeur worden natte en laaggelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door de gebouwen zoveel mogelijk te clusteren waardoor verspreiding en verstening zoveel mogelijk worden tegen gegaan.
Waterkwaliteit:
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Riolering en Afvalwaterketen:
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de toename van afvalwater verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. De hemelwaterafvoeren worden niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden.
Grondwaterbeheer:
De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen.
Recreatie:
In het plangebied zijn geen aan het water gekoppelde recreatieve functies aanwezig. Ook zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waterobjecten aanwezig. De cultuurhistorische waarde wordt door de planontwikkeling niet aangetast.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
quickscan natuurwaarden
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door MBH Consult BV op 13 juni 2023, zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op enkele meters afstand van Natuurnetwerk Nederland. Er is geen sprake van aantasting van het Natuurnetwerk Nederland, omdat het plangebied niet ligt binnen het Natuurnetwerk Nederland, zoals genoemd in de Geconsolideerde Verordening vanaf 2017 van de provincie Overijssel (Rijksoverheid, 2023).
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in, of direct grenzend aan, beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn Wittenveen en Luntener Fischteich und Ammeloer Venn in Duitsland. Witteveen ligt 1.275 meter afstand ten noordoosten van het plangebied. Luntener Fischteich und Ammeloer Venn in Duitsland ligt op 1.075 meter ten zuiden van het plangebied.
Omdat de realisatie van het plan negatieve gevolgen kan hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden is er onderzoek verricht naar de stikstofdepositiebijdrage op de omliggende Natura 2000-gebieden(WNB-rekenpunten). Het onderzoek is uitgevoerd door MBH Consult BV op 30 mei 2023, zie ook Bijlage 5. Hierbij zijn alle vergaarde gegevens in de AERIUS Calculator ingevoerd. Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten, sloop en bouw, zijn daarnaast ook geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied optreedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat er vervolgonderzoek noodzakelijk is naar soorten:
- Huismus
- Steenuil
- Vleermuizen
- Steenmarter en bunzing
- Levendbarende hagedis
Omdat het project niet in 2023 tot uitvoering wordt gebracht kan in de tussentijd een uil zich vestigen op de zolder. Daarom dient de zolder een tijd voor de uitvoering van het project gecontroleerd te worden op het voorkomen van uilen. Als er zich een uil bevindt, dan dient een ontheffing aangevraagd te worden bij de Provincie.
Daarnaast hangen in het plangebied nestkasten voor algemene broedvogels. Alle vogelnesten in functie zijn beschermd. Alle werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen (circa 15 maart –15 juli) plaats te vinden. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcheck te worden gedaan door een deskundige. Wanneer nesten worden aangetroffen die in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest verlaten is.
De rugstreeppad is een pionierssoort. Gezien de goed onderhouden vegetatie dat zich bevindt in en om het plangebied en de vele verharding in en rondom de gebouwen, wordt deze soort niet verwacht binnen het plangebied. Deze kan zich echter wel vestigen wanneer werkzaamheden beginnen. Daarom wordt geadviseerd om tijdens werkzaamheden het ontstaan van poelen water en open zand te voorkomen. Wanneer een rugstreeppad zich vestigt in een poel, dan is dit water als voortplantingsplaats beschermd van mei tot en met juli. Werkzaamheden dienen uitgesteld te worden totdat de poel verlaten is.
Er dient altijd rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb).
Conclusie
Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten, sloop en bouw, zijn geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. Omdat het plangebied niet in een NNN als genoemd in de Geconsolideerde Verordening vanaf 2017 van de provincie Overijssel(Rijksoverheid, 2023)ligt, is geen sprake van aantasting van NNN. Wel dient er in het kader van soortenbescherming vervolgonderzoek worden gedaan naar de volgende soorten: huismus, steenuil, vleermuis, steenmatter en bunzing, levendbarende hagedis. Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde- Middelmatige archeologische verwachting’. Hiervoor geldt een archeologische onderzoeksplicht voor oppervlakten groter dan 5.000 m² met graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter.
Toets
De locatie van de te slopen bouwwerken betreft reeds geroerde grond. Bovendien vinden er geen graafwerkzaamheden plaats over een gebied groter dan 5.000 m². Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving van het plangebied geen cutuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer / Parkeren
Verkeer
De te realiseren woningen worden ontsloten via de Bosmatenweg. Het betreft een buitenweg die vooral dienst doet voor bestemmingsverkeer waarvoor een 60 km/u snelheidsregime van toepassing is. De realisatie van de twee vrijstaande woningen ter vervanging van de oude twee-onder-een-kap woning levert geen extra verkeersbewegingen op. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Met voorliggend plan wordt een bestemmingsvlak gewijzigd van vorm, zodat na de sloop van de twee-onder-een-kap woning, twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Het aantal woningen neemt niet toe. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen per woning (bron: CROW editie 381, 2018). Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing te stellen.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
- Wonen
Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. De woning heeft een maximum inhoud 750 m3 met een bijgebouw van 150 m2. Voor de aangewezen gronden geldt een maatvoering van maximaal twee wooneenheden.
- Agrarisch met waarden - landschap
De bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
- Bos
De bestemming 'Bos' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
- Waarde – Middelmatige archeologische verwachtingen
De bestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachtingen' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Gebiedsaanduiding
- Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
De bestemming 'Reconstructiewetzone' wordt conform het vigerende bestemmingsplan in dit wijzigingsplan overgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 10-5-23 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 2 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Digitale Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming