KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Woongebied
Artikel 9 Woongebied - Uit Te Werken
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Inleiding
3.2 Ecologie
3.3 Archeologie En Cultuurhistorie
3.4 Bodem
3.5 Waterparagraaf
3.6 Milieuzonering
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Luchtkwaliteit
3.9 Geluid
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Bestaande Situatie
4.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Planvorm
5.3 De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
7.3 Raadsbesluit
Bijlagen
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Woonplan 2008-2012
Bijlage 3 Quickscan Ecologie
Bijlage 4 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Waterhuishoudkundig Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Plangebied Bransveen
Bijlage 9 Geluidsonderzoek Loonbedrijf Antuma
Bijlage 10 Geurberekening
Bijlage 11 Externe Veiligheid
Bijlage 12 Afbeelding Veiligheidszones
Bijlage 13 Scenario 3 Gr Lpg-station
Bijlage 14 Scenario 4 Gr Lpg-station
Bijlage 15 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 16 Eindverslag Inspraak En Overleg

Bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen"

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 05-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00012-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend,waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie

behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.9 bestaande

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 geschakelde bouw

de bouw waarbij vrijstaande woonhuizen door een bijgebouw aan elkaar geschakeld zijn;

1.22 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.23 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.24 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.25 omgevingsvergunning

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de in die bepaling onder c genoemde activiteit;

1.26 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;

1.27 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.28 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 twee-aaneenwoning

een woning van het type twee-aaneengebouwd;

1.30 verbeelding

  1. a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen;
  2. b. de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen met legenda;

1.31 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.32 vrijstaande woning

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.33 watergang

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.34 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.35 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.36 zolder

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan één meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het weiden van vee;
  2. b. het verbouwen van gewassen;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. overige voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, educatieve, sociaal-medische, levensbeschouwelijke voorzieningen en sociaal culturele, voorzieningen als kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang daaronder begrepen;
  2. b. kantoren;
  3. c. wonen, bijzondere woonvormen en woonvormen met zorg daaronder begrepen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen, een bedrijfswoning daar niet onder begrepen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. h. tuinen;
  5. i. erven;
  6. j. terreinen;
  7. k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. l. groenvoorzieningen;
  9. m. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. verkeer en verblijf, voor zo ver het betreft de direct aan de bestemming 'Verkeer -Verblijfsgebied' grenzende gronden en dan tot een afstand van 10 meter;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. h. voet- en fietspaden en verhardingen;
  5. i. parkeervoorzieningen;
  6. j. speelvoorzieningen;
  7. k. water en watergangen;
  8. l. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. verblijfsgebied;
  4. d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. openbare nutsvoorzieningen;
  3. i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, al dan niet gelijkvloerse kruisingen met spoorwegen en water;
  4. j. water en watergangen;
  5. k. waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. g. tuinen;
  5. h. erven;
  6. i. parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  2. 2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of grotere bouwhoogte dan 1,5 m.

7.4 Afwijking van de bouwregels

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;
  3. c. verkeer en verblijf;
  4. d. de waterhuishouding;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. groen- en speelvoorzieningen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'pad', tevens een pad voor langzaam verkeer, met dien verstande dat dit ook geldt voor gronden ter weerszijden van de aangeduide gronden tot op een afstand van niet meer dan 10 meter;

met daarbijbehorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. j. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. k. tuinen en erven;
  5. l. parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  1. 1. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  2. 2. de bouwhoogte van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, indien deze meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. 3. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  4. 4. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of grotere bouwhoogte dan 1,5 m.

8.4 Afwijking van de bouwregels

Artikel 9 Woongebied - Uit Te Werken

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;
  3. c. verkeer en verblijf;
  4. d. de waterhuishouding;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. groen- en speelvoorzieningen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', een ontsluitingsweg, met dien verstande dat dit ook geldt voor gronden ter weerszijden van de aangeduide gronden tot op een afstand van niet meer dan 10 meter;

met daarbijbehorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. j. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. k. tuinen en erven;
  5. l. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.

9.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in 9.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels en bouwregels:

  1. a. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat een openbare nutsvoorziening ook buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
  2. b. het aantal te bouwen woningen moet passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  5. e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  6. f. het bepaalde in Artikel 8 Woongebieddient in acht te worden genomen.

9.3 Bouwregels

Zolang en voorzover de in 9.2 bedoelde uitwerking niet in werking is getreden, mag slechts worden gebouwd indien het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp van het uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 milieuzone

12.2 veiligheidszone - lpg

12.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een algemene aanduiding wordt gewijzigd of komt te vervallen, dit indien de desbetreffende (bedrijfs)activiteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Omgevingsvergunning

Artikel 14 Algemene Procedureregels

14.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

16.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen.

5 juli 2011.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de uitwerking van de structuurvisie Dedemsvaart (2006) ter hand genomen. Het betreffen ontwikkelingen in Dedemsvaart met een planhorizon tot 2020 op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Een van de voorgenomen ontwikkelingen is het nieuwe woongebied Bransveen. De gemeente Hardenberg wil op de locatie Bransveen een woonwijk ontwikkelen van circa 370 woningen met daarbij beperkte ruimte voor overige maatschappelijke functies.

De planlocatie valt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Avereest", goedgekeurd op 3 juli 2001. Het heeft de bestemming "agrarisch gebied / open gebied".

Deze ontwikkeling van de woonwijk past niet in dit vigerende bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, (NL.IMRO.0160.0000BP00012-VG01)
  • planregels.

Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als Avereest sectie K. nrs. 3838, 3910, 3014 en 3909 en heeft een (bruto) oppervlakte van ongeveer 22 hectare. Het plangebied wordt globaal begrensd aan de noordkant door het bedrijventerrein Tielbeke, aan de oostkant door de Stegerensallee, aan de zuidkant door de Bomenkwekerij Dedemsvaart BV en aan de westkant door de weg Van Rooyens Hoofdwijk. De woning aan de Stegerensallee 9/9a wordt meegenomen in het plangebied evenals de tussenliggende agrarische gronden.

Ter verduidelijking is op Bijlage 1 Situering plangebied de situering en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota ruimte

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijke beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies met als (sub)doel de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Naast deregulering en decentralisatie hanteert de Nota ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid.

Het rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, "Decentraal wat kan, centraal wat moet". De verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied wordt neergelegd bij decentrale overheden. Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden.

Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.

Het plan Bransveen is niet in strijd met de Nota ruimte. Het plan Bransveen wordt aansluitend aan bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Voor deze grote bouwopgave is geen inbreidingslocatie voor handen. In Dedemsvaart vindt voor andere bouwopgaven wel inbreiding plaats.

2.1.2 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  • De Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden te onderscheiden.

De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese habitatrichtlijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden zijn opgeheven en niet langer beschermd als Beschermd Natuurmonument. De natuurwaarden waarvoor het natuurmonument was aangewezen zijn in de Natura 2000-aanwijzing opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De EHS bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) ecologische verbindingszones ontwikkeld.

Het plangebied Bransveen ligt op ruime afstand (>6 kilometer) van Natura 2000-gebieden. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van het Reestdal. Het Reestdal bestaat uit een riviertje en omliggende dotterbloemhooilanden en behoort tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Er is geen sprake van aantasting van de wezenlijke waarden van omliggende EHS-gebieden door ruimtebeslag, versnippering, verstoring of hydrologische veranderingen. Het "Nee, tenzij"-principe is niet aan de orde en er hoeft geen compensatie plaats te vinden.

2.1.3 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Een natuurtoets heeft als doel te voldoen aan deze wetgeving. De wetgeving vereist voldoende actuele en gedetailleerde kennis met betrekking tot het voorkomen van beschermde soorten en inzicht in de ingrepen die voor deze soorten relevant zijn. Eindresultaat van de natuurtoets is een antwoord op de vraag of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is.

Er heeft een toetsing plaatsgevonden aan de Flora- en faunawet. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in 3.2 Ecologie.

2.1.4 Wet op de archeologische Monumentenzorg

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan. Voor het plangebied is een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn beschreven in 3.3 Archeologie en cultuurhistorie.

2.1.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".

In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn.

Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken. In 3.5 Waterparagraaf wordt verder ingegaan op deze watertoets.

2.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie

Op 26 mei 2009 is de omgevingsvisie van de Provincie Overijssel vastgesteld door Gedeputeerde Staten en op 1 juli 2009 door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie zijn het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan met elkaar geïntegreerd zodat één beleidsplan ontstaat voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Het door de provincie gekozen sturingsmodel in de Omgevingsvisie kan als volgt worden beschreven. Allereerst vindt de afweging plaats of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Dit is opgenomen in de generieke beleidskeuzes. Vervolgens wordt gekeken waar deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In de Omgevingsvisie zijn ontwikkelingsperspectieven opgenomen voor de gebieden. Tot slot wordt met behulp van de gebiedskenmerken (die gekoppeld zijn aan vier verschillende lagen zoals onder andere de natuurlijke laag) aangegeven hoe de ontwikkeling plaats moet vinden.

Generieke beleidskeuzes: (of-vraag)

De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.

Naast het bovenstaande zijn er drie generieke beleidskeuzes van toepassing: bovenlokale afstemming, integraliteit (watertoetsproces, bodem, externe veiligheid et cetera) en de SER-ladder. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie gebiedskenmerken).

De nieuwbouwlocatie Bransveen omvat circa 370 grondgebonden woningen. De locatie Bransveen krijgt door zijn invulling (aangesloten wordt bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart) een geheel eigen identiteit. De ontwikkeling van circa 370 woningen is nodig om te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Dedemsvaart. In het gemeentelijke Structuurvisie is deze ontwikkeling al genoemd. Bij het opstellen van de Structuurvisie heeft de provincie ingestemd met de ruimtelijke ontwikkelingsgedachte voor Dedemsvaart. In Dedemsvaart wordt nadrukkelijk ingezet op inbreiding. Het Centrumplan Dedemvaart dat in ontwikkeling is gaat uit van het toevoegen van circa 120 woningen in het centrum. Daarnaast wordt gewerkt aan de herstructurering van de Oranjebuurt. De herstructurering voegt meer woningen toe dan er worden gesloopt. De ingezette acties om woningen binnen stedelijk gebied toe te voegen zijn niet voldoende om te voldoen aan de vraag naar nieuwe woningen. De ontwikkeling van Bransveen is noodzakelijk om te voldoen aan de vraag.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op de Overzichtskaart van de provincie wordt het volgende ontwikkelingsperspectief geschetst voor het plangebied:

Ontwikkelingsperspectief 2. "Buitengebied accent productie" (schoonheid van de moderne landbouw). In dit type open gebieden krijgt de modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

Het plangebied grenst aan het oosten van de kern Dedemsvaart. Zie hiervoor ook de in 4.1 Bestaande situatie opgenomen luchtfoto. Ten noorden van het plangebied is ook woonbebouwing opgenomen. Ten westen van het plangebied wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Hoewel voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent productie" op de overzichtskaart van de provincie is opgenomen, past een stedelijke uitbreiding hier heel goed. Het plangebied is vrijwel ingesloten met het stedelijke ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus". Het beleid voor dit type gebied is dat een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus ontstaat. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij de opgaven zoals herstructurering, inbreiding en uitbreiding. Het stedenbouwkundig plan voor Bransveen heeft als uitgangspunt om de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart te versterken. Het initiatief sluit goed aan bij het ontwikkelingsperspectief van de provincie.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe deze moet plaatsvinden. Deze gebiedskenmerken zijn gekoppeld aan verschillende lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de lust- en leisurelaag). Bij de gebiedskenmerken is in de kolom "sturing" onder de kop "norm" aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop "richting" is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop "inspiratie" staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. Voor dit initiatief is alleen de norm en richting uitgeschreven. Op het plangebied zijn de volgende lagen met de daarbijbehorende gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie van toepassing.

Natuurlijke laag: hoogveengebieden (in cultuur gebracht)

Norm hoogveengebieden (provinciaal belang):

De hoogveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit. De overige delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket; het waterpeil is hier op afgestemd.

Richting hoogveengebieden (wenselijk volgens de provincie):

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Het plangebied is een in cultuur gebracht hoogveengebied. In 3.5 Waterparagraaf wordt uitvoerig ingegaan op het aspect water. Het initiatief houdt voldoende rekening met de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: veengebieden - veenkoloniaal landschap

Norm (provinciaal belang) veengebieden - veenkoloniaal landschap:

Het veenkoloniaal landschap krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Het bestaande stelsel van kanalen en waterlopen, wegen en bebouwingslinten blijft of wordt daarbij weer gezichtsbepalend en is de plaats waar eventuele ontwikkelingen plaatsvinden.

Richting (wenselijk volgens de provincie)

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererfgoed (sluizen, bruggen en dergelijke), de bijzondere villa's, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes.

Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp is de versterking van de lokale kwaliteiten van Dedemsvaart en de historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Dit betekent dat de bebouwing een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Verder zijn vanuit het plangebied zichtlijnen naar het buitengebied, is er langs de Stegerensallee lintbebouwing, is er vanaf de Moerheimstraat zicht op het buitengebied en zijn er in het plangebied doorzichten via de groenstructuren. De structuur is gebaseerd op het oorspronkelijke landschapspatroon. In de buurt van de twee in het verleden gedempte wijken worden wadi's aangebracht.

Het initiatief past binnen de gebiedskenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap.

De stedelijke laag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing. Het noorden van het plangebied sluit aan op de stedelijke laag (woonwijken 1955-nu).

Lust- en leisurelaag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

In de verordening zijn die zaken uit de Omgevingsvisie opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid juridisch is geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee beleidsneutraal.

Het plangebied sluit qua typering beter aan bij het stedelijk ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus" dan bij het ontwikkelingsperspectief "buitengebied accent productie (schoonheid van de moderne landbouw)" dat eigenlijk van toepassing is op het plangebied. In artikel 2.1.5. lid 4 van de Omgevingsverordening wordt aan de gemeenteraad de mogelijkheid geboden om gemotiveerd af te wijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:

  • er sprake is van sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en
  • voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Voor de locatie Bransveen geldt dat het hier gaat om een woningbouwlocatie die voorziet in de lokale woningbehoefte. Een woningbouwlocatie van een dergelijke omvang kan in Dedemsvaart alleen gevonden worden op een uitbreidingslocatie. De locatie Bransveen ligt aansluitend aan bebouwd gebied en is als uitbreidingslocatie bijzonder geschikt. De locatie ligt praktisch ingeklemd tussen verschillende stedelijke functies en wordt niet gezien als puur buitengebied. Daarbij sluit de ontwikkeling aan bij de nieuwbouwwijk Kotermeerstal en draagt bij aan een compacte vorm van de dorpskern. De locatie Bransveen heeft voldoende omvang om voor de langere termijn plancapaciteit te creëren en wordt gezien als een logische uitbreiding bij de dorpskern. Het zorgdragen voor voldoende aanbod van (sociale) huisvesting is aanleiding om Bransveen te ontwikkelen (sociaal economische- en maatschappelijk redenen).Bij het stedenbouwkundig ontwerp voor Bransveen is veel aandacht besteed aan de inpassing van het plangebied in de omgeving. Aangesloten wordt bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Er is voldoende verzekerd dat sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Voor dit initiatief wordt gebruik gemaakt van de in de Omgevingsverordening gegeven mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van het ontwikkelingsperspectief en wordt verder uitgegaan van het stedelijke ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus".

Voor de stedelijke omgeving wordt de SER-ladder gehanteerd. Dit houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende is voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Daarbij geldt dat de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken.

Vanwege de leefbaarheid van dorpen is het belangrijk dat gemeenten buiten de stedelijke netwerken woningen voor de lokale woningbehoefte realiseren en een basisniveau aan voorzieningen behouden.

Het onderhavige initiatief bevat een woningbouwlocatie van circa 370 woningen. Voor een woningbouwopgave van een dergelijke omvang zijn geen andere locaties (inbreiding of transformatie) in Dedemsvaart voor handen. De woningbouwlocatie wordt zorgvuldig ingepast in haar omgeving. Het gaat hier om een duurzame woonwijk, waarbij aansluiting is gezocht bij de lokale en historische kenmerken van Dedemsvaart. Verder zijn zichtlijnen opgenomen naar het buitengebied en zijn in het plangebied doorzichten via de groenstructuren opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de provinciale Omgevingsverordening.

Prestatieafspraken Wonen gemeente Hardenberg 2010-2015

Op 20 januari 2010 zijn tussen de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg de prestatieafspraken Wonen gemeente Hardenberg 2010-2015 gemaakt. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid.Belangrijke onderwerpen in de prestantieafspraken in relatie tot het plan Bransveen zijn ruimtelijke kwaliteit en het woningbouwprogramma. Onderstaand wordt op deze twee onderwerpen nader ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

De focus bij de ruimtelijke kwaliteit wordt gelegd op:

  • cultureel erfgoed;
  • stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen;
  • overgang stad en platteland;
  • bij bevolkingsverdunning of krimp op de verruiming van de openbare ruimte.

Het stedenbouwkundig ontwerp voor het plan Bransveen sluit aan bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Dit betekent dat de bebouwing een grote mate van differentatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen met kap en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Stedenbouwkundig gezien vertoont het plan een overheersend lineaire structuur. Behalve dat dit goed aansluit bij de historische kwaliteiten van Dedemsvaart wordt hiermee ook aan het plangebied Bransveen een eigen identiteit gegeven. Verder zijn in het plangebied zichtlijnen opgenomen naar het buitengebied en zijn er doorzichten via de groenstructuren opgenomen. Hiermee wordt de overgang van stad en platteland mogelijk gemaakt. Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit voldoet het plan Bransveen aan de prestatieafspraken.

Woningbouwprogramma

In de periode 1 januari 2010 tot en met 1 januari 2015 richt de gemeente Hardenberg haar beleid op een toename van de woningvoorraad met circa 1.066 woningen. Van deze circa 1.066 woningen zal 35% binnenstedelijk (inbreiding) en 65% buitenstedelijk (uitbreiding/uitleg) plaatsvinden. In de lokale woonvisie kan van het aantal van circa 1.066 worden afgeweken als er sluitende verdelingsafspraken zijn gemaakt met buurgemeenten die mogelijkheden geven voor een afwijkend aantal woningen.

Er wordt naar gestreefd dat de bestemmingsplancapaciteit niet meer zal bedragen dan 130% van de verwachte groei van de woningvoorraad.

Het plan Bransveen waarbij circa 370 woningen ontwikkeld kunnen worden, draagt bij aan de uitvoering van de prestatieafspraken zoals deze gesloten zijn met de provincie. Bransveen is een uitbreidingslocatie. Naast deze uitbreidingslocatie zijn er in Dedemsvaart ook inbreidingslocaties. Genoemd kunnen worden het Centrumplan en het herstructureren van de Oranjebuurt. Bransveen is nodig om de circa 1.066 woningen uit het woningbouwprogamma te kunnen realiseren.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie

De structuurvisie voor de kern Dedemsvaart is op 25 april 2006 vastgesteld en op 20 oktober 2006 in werking getreden. In de structuurvisie wordt richting gegeven aan ontwikkelingen in Dedemsvaart in de komende 10 jaar op het gebied van wonen, werken en voorzieningen.

Wonen

Op het gebied van wonen staat er dat de zuidelijke uitbreidingswijken geleidelijk over kunnen gaan in het buitengebied door minder dichte bebouwing en meer groen aan de randen toe te passen. De bandbreedte voor woningbouw varieert in de structuurvisie van minimaal 1.000 tot ruim 1.600 woningen. Om het landelijke karakter van de gemeente te behouden, krijgen inbreidingsplannen voorrang boven uitbreidingslocaties. Voorwaarde is wel dat door de uitbreiding het huidige landelijke karakter van de woongemeenschappen niet evenredig mag worden aangetast.

Bransveen

De ontwikkeling Bransveen is opgenomen in de structuurvisie als uitbreidingswijk (vanaf 2009, 400 woningen). Op de visiekaart Structuurbeeld 2020 staat de locatie aangegeven als uitbreiding bij de kern. Aandachtspunt voor de uitbreidingswijken, waaronder Bransveen is het creëren van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving met een mix van woontypes en een goede en veilige auto-ontsluiting. Wat betreft Bransveen staat aangegeven dat het betreffende gebied landschappelijk waardevol is vanwege een zichtlijn vanuit de kern op het buitengebied.

Het plan Bransveen is een actie die volgt uit de Structuurvisie. De gemeente volgt hiermee de in 2006 ingezette lijn.

2.3.2 Woonplan 2008-2012 gemeente Hardenberg

In het woonplan wordt de visie van de gemeente Hardenberg op haar woonbeleid verwoord. Het woonplan is op 8 januari 2008 door de Gemeenteraad vastgesteld. De ambitie van de gemeente op de korte termijn (2012) wordt erin verwoord. Een doorkijk naar de periode erna wordt ook gegeven. Bij het opstellen van het vorige woonplan werd gewerkt met een toekomstvisie. In deze toekomstvisie is onder andere aangegeven dat de woningbouw zich concentreert in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart. De beleidsdoelen uit het woonplan 2008-2012 zijn als volgt:

  • Gedifferentieerde leeftijdsopbouw: de gemeente streeft met name naar huisvesting van jongeren in de gemeente, richt zich op starters op de woningmarkt en op vermogende mensen.
  • Doelgroepen: de gemeente zal zich inzetten om in te spelen op de kwalitatieve woonvraag van de verschillende doelgroepen, zoals hulpbehoevenden, mensen met lagere inkomens et cetera.
  • Duurzaam bouwen en energie besparing: de gemeente richt zich op de kwaliteit van de woningvoorraad binnen de gemeente.
  • Regie op programmering en segmentering: de gemeente wil nog meer de regie nemen op de programmering en segmentering van de toekomstige woningbouwopgave.

Woningbouwproductie

De ambitie van de gemeente Hardenberg is om 300 woningen per jaar te realiseren. Voor de looptijd van het woonplan (5 jaar) gaat het om 1.500 woningen. De volgende verhoudingen worden hierbij gekozen:

  • koop/huur: 65%/35%
  • eensgezins/meergezins: 80%/20%

Voor Dedemsvaart gaat het om circa 75 woningen per jaar. Deze getallen zijn richtlijnen, geen contingenten. Meer informatie over het woonplan is te lezen in Bijlage2 Woonplan 2008-2012.

2.3.3 Externe Veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente voor de periode 2007 – 2010 is vastgelegd in de visie "Hardenberg: bewust veilig" (3 april 2007).

In deze visie is uiteengezet op welke wijze met externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en milieuvergunningen. Daarbij is onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen en recreatiegebieden. Dat wordt bewust gedaan om leven, wonen en recreëren zo veilig mogelijk te maken. Ook gaat het erom om het bedrijfsleven op een verantwoorde wijze die ruimte te geven die ze nodig heeft om te kunnen bestaan.

In het kort komt het er op neer, dat in of in de directe nabijheid van woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd, indien de risicocontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. In het BEVI is voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht opgenomen. Wanneer bij een wijziging van het bestemmingsplan of een milieuvergunning het groepsrisico wijzigt, zal het groepsrisico opnieuw moeten worden beoordeeld.

Met betrekking tot het groepsrisico is voor een niet-normatieve benadering gekozen, waarbij de nadruk is gelegd op het oordeel van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur dient namelijk te verantwoorden of een bepaald groepsrisico voor hen nog aanvaardbaar is. Het gemeentebestuur moet een oordeel geven over de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Dit geldt ook bij het bouwen binnen het invloedsgebied van lpg-tankstation dan wel een route waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wanneer binnen dit invloedsgebied ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, dient in de besluitvorming rekening te worden gehouden met externe veiligheid. Het gemeentelijk beleid voor nieuwe situaties in woongebieden en overige gebieden houdt in dat een toename van het groepsrisico door een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied door projectie van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten is toegestaan indien invulling aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico wordt gegeven. Indien binnen het invloedsgebied van een risicobron het aantal personen ten gevolge van een ruimtelijke ontwikkeling wijzigt, moet het groepsrisico worden verantwoord en moet de situatie voor het bestuur aanvaardbaar zijn. Voor dit bestemmingsplan geldt dat wanneer de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt de raad ook een besluit neemt in het kader van deze verantwoording.

In het kader van de rampenbestrijding ligt er voor de brandweer een taak voor wat betreft de voorbereiding op en de bestrijding van het restrisico dat overblijft na het treffen van de aanvaarde veiligheidsmaatregelen. Aspecten als zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid spelen hierbij een rol. Bij externe veiligheid wordt ook onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. Dit in verband met verworven rechten en aanwezige bestaande technieken. Onder bestaande situaties worden de huidige, feitelijke situaties verstaan, maar ook de in de bestemmingsplannen geprojecteerde situaties, bij het in werking treden van het hiervoor omschreven externe veiligheidsbeleid. Naast de rijkswetgeving en provinciale wetgeving op het gebied van externe veiligheid is bovenstaand beleid richtinggevend voor de ruimtelijke plannen binnen de gemeente Hardenberg.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is een quickscan externe veiligheid en berekeningen (QRA) uitgevoerd en een maatschappelijke verantwoording opgesteld. De resultaten van deze scan, de berekeningen en de verantwoordingsplicht zijn beschreven in 3.7 Externe veiligheid.

2.3.4 Archeologie beleid

Met de per 1 september 2007 van kracht geworden Wet op de archeologische monumentenzorg wordt een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van archeologie verwacht. De gemeente Hardenberg wil de besluitvorming zoveel mogelijk zelf ter hand nemen, om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van mogelijke interventies van het rijk of provincie.

Het gaat de gemeente Hardenberg om een zeer zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Maar die omvang vindt niet meer plaats in een isolement van besluitvorming door alleen archeologen, maar in een arena waarbij ook gekeken wordt naar de realisatie van de planvorming, het voorkomen van mogelijke vertraging, de kosten van een opgraving, benuttingmogelijkheden en andere aspecten. Kortom: besluitvorming over de omgang met het Hardenbergse bodemarchief in een maatschappelijke context met een duidelijke bestuurlijke, en dus ook politieke verantwoordelijkheid.

Vanaf 30 juni 2009 geldt het 'Beleidsplan Archeologie' van de gemeente Hardenberg samen met de bijbehorende 'Archeologische Beleidskaart'.

Op deze kaart staan aangegeven:

  • De Rijksmonumenten: hierop is de monumentenverordening van toepassing.
  • Waardering van het gemeentelijk grondgebied op basis van de verwachtingswaarde archeologie: bij een "waarde - archeologie 1 t/m 5" op de kaart, dient op de plankaart een archeologische bestemming of aanduiding te worden opgenomen met bijbehorende bestemmingsplanregels. Voor deze gebieden geldt een hoge of middelhoge verwachtingswaarde van de archeologie.

In 3.3 Archeologie en cultuurhistorie wordt nader ingegaan op de archeologie met betrekking tot het plangebied.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan wordt onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden.

3.2 Ecologie

Om de ecologische waarden van het plangebied vast te kunnen stellen is door ARCADIS een ecologische Quickscan uitgevoerd. Dit ecologisch onderzoek bestaat uit een veldbezoek en uit literatuurstudie. Tijdens het veldbezoek vond een habitatgeschiktheidsbeoordeling plaats, waarbij op grond van fysieke kenmerken van het terrein een indicatie verkregen wordt van het (mogelijk) voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Ook is onderzocht of effecten op kunnen treden op beschermde gebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur). Hierna volgen de conclusies uit dit onderzoek (zie voor meer informatie Bijlage 3 Quickscanecologie).

Gebiedsbescherming

  • Het plangebied ligt op ruime afstand van gebieden die zijn aangewezen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (> 6km). Er zijn geen negatieve effecten te verwachten door de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op Natura 2000-gebieden;
  • Er is geen sprake van negatieve effecten op de EHS. Het ‘nee-tenzij’ principe is niet aan de orde en compensatie hoeft niet plaats te vinden.

Soortenbescherming

  • In het gebied komen soorten voor die door de Flora- en faunawet worden beschermd.
  • Door naleving van het ecologisch protocol (wordt verder op in deze toelichting beschreven) kan een deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden.
  • Werkzaamheden dienen buiten de broedperiode van vogels (indicatief: half maart-half juli) te worden uitgevoerd.
  • Niet alle schade is te vermijden, waardoor voor enkele soorten verbodsbepalingen worden overtreden. De meeste soorten zijn opgenomen op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hiervoor gelden vrijstellingen.
  • Mogelijk is sprake van negatieve effecten op de zwaarder beschermde soorten waterspitsmuis en poelkikker als gevolg van de werkzaamheden. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van waterspitsmuis en poelkikker is noodzakelijk wanneer werkzaamheden plaatsvinden in en rondom de geschikte watergangen. Uit dit onderzoek kan naar voren komen dat het noodzakelijk is om een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen. Op het moment van ontwikkeling dient de ontheffing in bezit te zijn van de gemeente/ontwikkelaar.
  • Indien de laanbeplanting langs de Stegerensallee wordt aangetast, kunnen negatieve gevolgen voor vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek kan dan noodzakelijk zijn.
  • Indien toch werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen, kunnen negatieve gevolgen voor vogels niet uitgesloten worden. Nader onderzoek kan dan noodzakelijk zijn.
  • Voor de vrijgestelde soorten en niet beschermde soorten geldt de zorgplicht. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door tijdens de uitvoering de maatregelen uit het ecologisch werkprotocol te volgen. Zie hiervoor paragraaf 4.4 van Bijlage 3Quickscan ecologie.

Aanbevolen wordt om bij de bouw van huizen in te spelen op het voorkomen van verschillende soorten. Door kleine maatregelen kan de biodiversiteit in de wijk behouden of vergroot worden. Voorbeelden zijn dakpannen en stenen waar huismussen en gierzwaluwen onder en in kunnen broeden; open stootvoegen (kleine openingen) zodat vleermuizen de spouw kunnen gebruiken als verblijfplaats en het inzaaien van verschillende grassen en kruiden.

Aanvullend onderzoek

Ten aanzien van het voorkomen van de waterspitsmuis en poelkikker kan vermeld worden dat er inderdaad werkzaamheden in en rondom de veenwijken nodig zijn om de bestemming "Wonen" te realiseren. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie ook Bijlage 4 Aanvullend ecologisch onderzoek). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • Tijdens het onderzoek is de aanwezigheid van kleine modderkruiper (tabel 2 soort) vastgesteld in de Van Rooijens Hoofdwijk. Voor deze soort kan een ontheffing worden aangevraagd. Ook is het mogelijk om te werken met een goedgekeurde Gedragscode (bijvoorbeeld Gedragscode voor Bouwend Nederland) of volgens een ecologisch werkprotocol waardoor het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk is. Wanneer gewerkt wordt volgens het ecologisch werkprotocol (zie bijlage 1) is het aanvragen van ontheffing voor de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
  • Waterspitsmuis, poelkikker en overige beschermde vissoorten als grote modderkruiper zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht in het plangebied.
  • De laanbeplanting langs de Stegerensallee vormt een (belangrijke) vliegroute voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Geadviseerd wordt om (voor fase 2) aanvullend onderzoek uit te voeren naar vliegroutes van vleermuizen, indien de laanbeplanting langs de Stegerensallee gekapt wordt.
  • Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. Voor alle mogelijk aanwezige broedvogels geldt dat werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen buiten het broedseizoen dienen te worden gestart. De werkzaamheden mogen alleen doorlopen tot in het broedseizoen wanneer vooraf zeker is gesteld dat broedvogels ontbreken binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Vaak kan dit middels een eenvoudige inspectie vooraf worden bepaald.

Om te voldoen aan de wet- en regelgeving op het gebied van ecologie wordt, op basis van de conclusies uit het aanvullend onderzoek, geadviseerd het ecologisch werkprotocol toe te passen bij uitvoering van de werkzaamheden. Het ecologisch werkprotocol wordt beschreven in beide ecologische onderzoeken. Daarnaast is vooraf onderzoek nodig naar vleermuizen indien de Stegerensallee wordt gekapt of anderzijds wordt aangetast.

3.3 Archeologie En Cultuurhistorie

De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan. Voor het plangebied is een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Onderstaand de conclusies hieruit.

Op de indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied deels een middelhoge en deels een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Op basis hiervan is een archeologisch inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Inventariserend archeologisch veldonderzoek).

In het plangebied en in de directe omgeving (studiegebied) komen geen AMK-terreinen voor. In het plangebied zijn geen waarnemingen in Archis II opgenomen. In het studiegebied is 1 waarneming in Archis II vermeld (405513).

Er zijn tijdens het veldwerk geen archeologische indicatoren aangetroffen. De bodem laat overwegend een verstoorde opbouw zien. Her en der verspreid liggen kleine zones met een redelijk intact boorprofiel. Vanwege de kleine omvang is de wetenschappelijke waarde van eventueel aanwezige archeologische resten zeer beperkt. De archeologische verwachting voor het plangebied is laag. Het gebied wordt daarom niet-behoudenswaardig geacht. Archeologisch vervolgonderzoek hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd. Mochten er tijdens de uitvoering van de civiele werkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Met betrekking tot cultuurhistorie kan worden opgemerkt dat de in het verleden in het plangebied gedempte wijken (ontginningssloten) worden teruggebracht in de vorm van een wadi. Zo wordt een deel van de cultuurhistorie hersteld.

3.4 Bodem

In verband met de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Begin 2005 heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Dit verkennend bodemonderzoek is de aanleiding geweest om in april 2005 een nader bodemonderzoek uit te voeren (beide rapportages zijn opgenomen in Bijlage 6 Bodemonderzoek).Hieruit bleek dat er binnen het plangebied (sectie K, nr. 3838) gedempte sloten aanwezig zijn. De sloten zijn gedempt met veel puin en asbest. Het betreft een ernstige, niet urgent geval van bodemverontreiniging. Sanerende maatregelen zijn noodzakelijk. De bodemsanering kan worden uitgevoerd op het moment dat het terrein bouwrijp wordt gemaakt. De bodemverontreiniging staat dan ook niet de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg.

3.5 Waterparagraaf

Huidige geohydrologische situatie

Op de Bodemkaart van Nederland (Stiboka, kaartblad 22 West) is het plangebied grotendeels gekarteerd als een moerige podzolgrond met een veenkoloniaal dek en een moerige zandondergrond onder het dek is rond Dedemsvaart leemarm. Tussen het dek en de zandondergrond wordt vaak een dun laagje teruggestort veen aangetroffen.

Bij TNO zijn de boringen in het gebied opgevraagd. Deze boringen bevinden zich aan de oost- en westzijde van het plangebied. Uit de boorbeschrijvingen blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit zand. Daarbij is in twee boringen binnen 1,5 m-mv een veenlaag aangetroffen en éénmaal een leemlaag van 3,5 tot 4,0 m-mv.

Naar aanleiding van het uitgevoerde veldwerk valt af te leiden dat de bodemopbouw vrij homogeen is. Over het algemeen bestaat de bodem tot aan de boordiepte (3,0 m-mv) uit matig fijn, matig siltig zand. Bij een aantal boringen verspreid over het plangebied (boring 1, 4, 7, 10, 14, 15 en 16) zijn op een diepte van 1,5 tot 2,0 m- mv, zwak tot matig grindige lagen aangetroffen. Bij boring 18 en 19 gelegen ten zuiden van het plangebied zijn veenlaagjes aangetroffen van 0,10 m dik op circa 0,30 m-mv.

De doorlatendheid is over het algemeen goed. De eerste 0,5 m-mv is nog sterk humeus waardoor de doorlatend gering is (circa 0,5 m/d). Vanaf een 0,5 m-mv varieert de doorlatendheid van 1,0 tot 5,0 m/dag. De gemiddelde doorlatendheid vanaf 0,5 m-mv is circa 2,0 m/dag.

Uit de kaart van het Waterbeheersplan 2010-2015 van waterschap Velt en Vecht blijkt dat in het gebied grondwatertrap VII heerst. Dit komt goed overeen met de bodemkenmerken aangetroffen tijdens het veldwerk. Op basis van de hydromorfe profielkenmerken is geen gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) aangetroffen. De grondwaterstanden zijn op 1,20 tot 1,40 m-mv aangetroffen. Het plangebied is tot slot niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

Ten westen van het plangebied loopt een watergang in beheer van het waterschap Velt en Vecht. De watergang voert af naar het zuiden en heeft een koppeling met de Dedemsvaart door middel van een inlaat. De inlaat moet voor wateraanvoer zorgen richting de Bomenkwekerij gelegen ten zuiden van het plangebied. Doordat de grondwaterstanden diep kunnen uitzakken (GLG 1,60 m-mv) valt de sloot in droge perioden droog. Het plangebied ligt in peilvak 712, conform de legger wordt hier een zomerpeil van NAP +5,20 gehanteerd en een winterpeil van NAP + 4,90 m.

De bebouwde kom van Dedemsvaart is gemengd gerioleerd. Uitzondering hierop is de nieuwbouw ten westen van de Van Rooijens Hoofdwijk.

Toekomsige situatie

De uitbreiding van Bransveen heeft een bruto oppervlak van 20 ha. De toename van verhard oppervlak is circa 8 ha, dit is onderverdeeld in wegen, fietspaden en particuliere verharding zoals daken en opritten. Binnen het plangebied worden een aantal groenstroken gerealiseerd en een bestaande watergang loopt langs de rand van het plan.

Systeemkeuze

Concreet voor het plangebied Bransveen zijn in overleg tussen de gemeente Hardenberg en het waterschap Velt en Vecht waterhuishoudkundige doelen en maatstaven vastgesteld. De vastgestelde doelen en maatstaven hebben in combinatie met de ruimtelijke inrichtingswensen geleid tot een bestemmingsplankaart die waterhuishoudkundig- en riooltechnisch voldoet. In onderstaande tekst wordt een toelichting gegeven op het te realiseren hemel- en vuilwatersysteem binnen plangebied Bransveen.

De nieuwbouw wordt aangesloten op een gescheiden rioleringssysteem. Het streven is een rechtstreekse dwa-afvoer naar de zuivering of anders aansluiting op het bestaande vuilwaterriool afvoerend naar gemaal Kotermeerstal.

Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd richting de in de groenstroken aan te leggen wadi's. In de wadi's kan het hemelwater worden geborgen en in de grond infiltreren. Voor extreme situaties zijn slokops in de wadi's aangebracht die af kunnen voeren richting het oppervlaktewater.

Het plangebied Bransveen voldoet aan de wateropgave door het toepassen van wadi's en het verbreden van het bestaande waterprofiel in het westen van het plan.

De waterpartij voert af naar het zuiden via een vertraagde afvoerconstructie. De waterpartij behoudt een koppeling met de Dedemsvaart door middel van een inlaat. De inlaat moet voor wateraanvoer (doorstroming) zorgen in droge perioden. De Bomenkwekerij heeft een bergbassin die in droge periode gevuld wordt met water vanuit de Dedemsvaart. De mogelijkheid voor wateraanvoer voor de Bomenkwekerij moet behouden blijven.

Bovenstaande waterparagraaf maakt onderdeel uit van het rapport Bijlage 7Waterhuishoudkundig onderzoek. Voor meer informatie wordt hierna verwezen.

3.6 Milieuzonering

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening alle aspecten en belangen betrokken te worden en zorgvuldig te worden afgewogen. Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging van milieubelastende en milieugevoelige functies. Uitganspunt hierbij is dat enerzijds ter plaatse van de nieuwe gevoelige functies sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds dienen de bestaande bedrijven hun huidige activiteiten binnen de bestaande milieuregelgeving en planologie voor te kunnen zetten en niet te worden beperkt.

Rondom het plangebied liggen de volgende bedrijven:

  1. 1. Bedrijventerrein Tielbeke.
  2. 2. Loonbedrijf Antuma, Stegerensallee 2.
  3. 3. Bomenkwekerij Dedemsvaart, Stegerensallee 11A.
  4. 4. Garagebedrijf Stegerensallee 6A.
  5. 5. Kalvermesterij Moerheimstraat 71.
  6. 6. Voormalig agrarisch bedrijf Stegerensallee 9.

De milieuzonering bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies in de nabijheid van bedrijven moet worden bepaald aan de hand van de huidige bedrijfsactiviteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting, de toegestande bedrijfsactiviteiten (milieutechnische op grond van de vergunning of van toepassing zijnde AMvB) alsmede de vigerende planologie. Hieronder wordt de situatie per bedrijf dan wel bedrijventerrein beschreven.

Ad 1) Bedrijventerrein Tielbeke

Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Tielbeke. Hiervoor geldt het bestemmingsplan “Van Haeringenstraat” (1998). In dit bestemmingsplan heeft het bedrijventerrein Tielbeke de bestemming “bedrijfsdoeleinden II”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor “verzorgende, ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 volgens de bij dit plan behorende Staat van Bedrijven”. Ten aanzien van de gebouwen geldt onder andere de bepaling dat de afstand van een bedrijfsgebouw tot de bouwperceelsgrens niet minder dan 3 meter mag bedragen.

Bij de categorieën 1 en 2 hoort op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 1992 (uitgave die voor het bestemmingsplan uit 1998 gold) een grootste afstand tot milieugevoelige functies van 30 meter. Bedrijven die op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan “Van Haeringenstraat” reeds aanwezig waren en die onder een hogere categorie dienen te worden gerangschikt, mogen hun bedrijfsvoering hier handhaven (met handhaving van de bestaande bedrijfsvoering). Daarnaast is in het bestemmingsplan “Van Haeringenstraat” een vrijstelingsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt inrichtingen toe te laten, die niet onder categorie 1 en 2 zijn te rangschikken, maar toch naar hun aard en naar hun effecten op het woon- en leefklimaat gelijk te stellen zijn met de genoemde inrichtingen in de categorieën 1 en 2.

Op het bedrijventerrein Tielbeke zijn op dit moment bedrijven gevestigd die te vergelijken zijn met categorie 3 bedrijven. De aanwezige bedrijven die onder categorie 3 kunnen worden gerangschikt, zijn op basis van de recentste versie van de

VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009 in beginsel te rangschikken onder categorie 3.1. De VNG-publicatie uit 2009 maakt gebruik van een richtafstandenlijst en twee omgevingstypen. Het beoogde woningbouwplan voor Bransveen dient aangemerkt te worden als een rustige woonwijk. Ten opzichte van een rustige woonwijk geldt bij milieucategorie 3.1 in beginsel een richtafstand van 50 meter, maar omdat die bedrijven niet meer hinder mogen veroorzaken dan vergelijkbaar met milieucategorie 2, moet worden uitgegaan van een afstand van ten hoogste 30 m.

De geplande woonwijk grenst aan het bedrijventerrein Tielbeke, waarvoor op basis van hedendaagse inzichten en de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009 een richtafstand geldt van 30 meter. Aangezien het aspect geluid bepalend is voor de aan te houden afstand, is in het kader van het bestemmingsplan “Dedemsvaart, Bransveen” een akoestisch onderzoek uitgevoerd met als doel het vaststellen van de feitelijke geluidsbelasting op het plangebied vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Adviesbureau VOBRU, is neergelegd in het rapport “Akoestisch onderzoek plangebied Bransveen” (rapportnr. 2010-02.04-V1) en is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

In figuur 4 van het rapport is de cumulatieve rekenkundige 50 dB(A) contour van het bedrijventerrein weergegeven. Bij het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met deze 50 dB(A)-contourlijn. Daar waar de 50 dB(A)-contourlijn over het plangebied ligt, mag namelijk geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht. Hier geldt in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming “Groen”. Verder is een afstand van 46 meter aangehouden tussen de nieuwe woningen (uiterste situering van de voorgevel) en het bedrijventerrein. Deze afstand wordt verantwoord geacht, omdat:

  1. a. de berekende 50 dB(A)-contourlijn op “slechts” 35 meter uit het bedrijventerrein ligt en er op basis van het bestemmingsplan “Van Haeringenstraat” alleen bedrijven mogen worden gevestigd, die naar hun aard en hun effecten op het woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn; en
  2. b. ervoor gekozen is de tuinen van de eerstelijns bebouwing aan de geluidluwe zijde te situeren, waardoor een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd.

Ad 2) Loonbedrijf Antuma

Aan de Stegerensallee 2 is een loonbedrijf aanwezig. Op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt hiervoor een richtafstand van 50 meter. Voor dit bedrijf is een contour bepaald op basis van het geluidsonderzoek van de vergunde rechten (Bijlage 9 Geluidsonderzoek Loonbedrijf Antuma). Als gevolg van de in- en uitrijdende landbouwvoertuigen aan de noordzijde van het perceel dient een afstand van 70 meter te worden aangehouden om te kunnen voldoen aan Lamax van 70 dB(A) op de gevoelige bestemming in de avond en nachtperiode. De milieuvergunde situatie levert een hinderafstand van 70 meter vanaf de inrit van het bedrijf op. Hierbinnen mogen geen geluidgevoelige functies plaatsvinden. De 70-metergrens vanaf de inrit van het bedrijf wordt aangehouden zodat de bestaande rechten worden gerespecteerd.

Ad 3) Bomenkwekerij Dedemsvaart, Stegerensalleee 11A

De Bomenkwekerij is gevestigd aan de rand van het plangebied. Op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt een richtafstand van 30 meter. Deze indicatieafstand is gebaseerd op het aspect geluid. Een afstand van 10 meter geldt voor het aspect gevaar. De ontwikkeling vindt plaats op een afstand van 30 meter van het bedrijf. Dit bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

Ad 4) Garagebedrijf Stegerensalleee 6A

Op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt een richtafstand van 30 meter (relevant aspect geluid) vanaf het noordoostpunt van het perceel. Dit vormt geen belemmering voor het plan.

Ad 5) Kalvermesterij Moerheimstraat 71

Aan de Moerheimstraat 71, ten noordwesten van het plangebied, is een vleeskalverenhouderij gevestigd. Het perceel is geregeld binnen het bestemmingsplan “Kotermeerstal” (1997), waarin het perceel de bestemming agrarisch gebied met een agrarisch bouwvlak heeft. Het bedrijf beschikt over een milieuvergunning voor het houden van 64 vleeskalveren. De VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” geeft voor het fokken en houden van rundvee een richtafstand van 100 meter. De dichtstbijzijnde geplande woonbebouwing van Bransveen (met de bestemming “Gemengd”) ligt op een afstand van circa 65 meter.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is sinds 2007 het landsdekkend beoordelingskader voor geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven beoordeeld moet worden indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten (zoals woningen) en dus voor de ruimtelijke ordening. Dit wordt ook wel de “omgekeerde werking” genoemd. Voor het plangebied Bransveen is de “omgekeerde werking” van belang. De toekomstige bewoner van Bransveen heeft belang bij een goed woon- en leefklimaat. Dit betekent dat voor die plek getoetst moet worden of voldaan wordt aan de (daar) geldende geurnorm. Op basis van de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg” mag de toegestane geurbelasting voor het plangbied Bransveen niet meer bedragen dan 3.0 Oue/m3 (odeurs units per kubieke meter lucht). Met behulp van het computermodel V-stacks vergunning is de geurbelasting bepaald op de dichtstbijzijnde woning van Bransveen. Deze bedraagt 0,74 Oue/m3. Daarmee wordt voldaan aan de geldende geurnorm van 3.0 Oue/m3. Voor de geurberekening: zie Bijlage 10 van de toelichting. De vleeskalverenhouder wordt als gevolg van de geplande woonwijk niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Gelet op het feit dat in de directe omgeving van het veehouderijbedrijf al sprake is van woonbebouwing, is uitbreiding van het bedrijf, uit milieutechnisch oogpunt, niet of nauwelijks mogelijk.

Ad 6) Voormalig agrarisch bedrijf Stegerensalleee 9

Aan de Stegerensallee 9 is een (voormalige) intensieve veehouderij aanwezig. De milieuvergunning is ingetrokken en de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. De bestemming van dit perceel wordt dan ook met dit bestemmingsplan aangepast. De bestemming wordt gewijzigd in "Wonen". Dit bedrijf vormt geen belemmering voor het plan.

3.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het beleid van de overheid is erop gericht om de risico's zoveel als mogelijk te beperken en hiermee rampen te voorkomen. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgevonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het PR kan als contour worden weergegeven op een topografische kaart door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijk risico. Binnen de 10-6/jaar-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevals- en uitstromingsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. In de praktijk wordt de oriëntatiewaarde vaak als richtlijn genomen. Het lokale bevoegd gezag bepaalt echter zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op bijvoorbeeld een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen. Op basis van deze informatie kan het bevoegd gezag zijn standpunt bepalen.

In opdracht van de gemeente Hardenberg heeft Oranjewoud geïnventariseerd welke risicobronnen in en nabij het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid van de volgende risicovolle activiteiten:

  1. 1. Inrichtingen, welke onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen.
  2. 2. Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
  3. 3. Hogedruk aardgasleidingen en K1, K2, K3-vloeistofleidingen.

Het onderzoek van Oranjewoud (25 juni 2009) is als Bijlage 11 Externe veiligheidtoegevoegd.

Ad 1) Risicovolle inrichtingen

Er ligt aan de Stegerensallee 1 Dedemsvaart een lpg-tankstation. Dit tankstation ligt nabij het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van dit lpg-tankstation. Vanuit de plaatsgebonden risicocontouren van het lpg-tankstation zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plangebied vastgesteld.

In verband met het plaatsgebonden risico en gelet op de doorzet lpg (minder dan 1.000 m3 per jaar) moeten volgens het rapport van Oranjewoud (25 juni 2009) in nieuwe situaties de volgende afstanden tot de (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen:

  • 15 meter vanaf de afleverzuil;
  • 25 meter vanaf het ondergrondse reservoir;
  • 45 meter vanaf het vulpunt.

Voor bestaande situaties geldt een zone van 35 meter vanaf het vulpunt.

De conclusie uit het rapport van Oranjewoud is dat blijkt dat de bevolkingsconcentraties van het Plan Bransveen in geen van de plaatsgebondenrisicocontouren voor komen (van belang is tabel 4.1b, toetsing afstanden volgens Revi 2007). Met betrekking tot het R.O.-spoor kan worden opgemerkt dat er vanuit de plaatsgebondenrisicocontouren van het lpg-tankstation geen belemmeringen zijn voor realisatie van het Plan Bransveen.

Voor de ligging van de verschillende zones bij het tankstation wordt verwezen naar Bijlage 12 Afbeelding veiligheidszones.

Door realisatie van de ontwikkeling van het plangebied neemt het groepsrisico toe. De absolute grootte van het groepsrisico blijft in alle gevallen onder de oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag (gemeente Hardenberg) dient de verantwoording van het externe veiligheidsrisico in te vullen. Hierbij gaat het om:

  • De ligging van het GR ten opzichte van de oriënterende waarde.
  • De toename van het GR ten opzichte van de nulsituatie.
  • De mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking.
  • De mogelijkheden voor hulpverlening.
  • Nut en noodzaak van de ontwikkeling.
  • Het tijdsaspect (mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst).

Het zogenaamde overgebleven "restrisico" en de door het plan ontstane verandering van het groepsrisico is acceptabel. De absolute grootte van het groepsrisico blijft in alle gevallen onder de oriëntatiewaarde. Zie voor de kwantitatieve risicoanalyse het rapport van Oranjewoud dat als Bijlage 11 Externe veiligheid is opgenomen. Hierin is volgens de daarin opgenomen tabel 2.2 voor de toekomstige woonwijk, voor zover gelegen binnen de contour van 150 meter gerekend met de aanwezigheid van 25 personen per hectare.

Het rapport gaf wel aanleiding nog iets dieper op de materie in te gaan en daarom is aan Oranjewoud/Save gevraagd wat de maximale mogelijkheden zijn (om te weten bij hoeveel personen per ha binnen de groepsrisico contouren de oriënterende waarde wordt bereikt). Dat heeft geleid tot twee scenario's.

Scenario 3 heeft betrekking op de situatie met huidige bevolking en scenariokansen (wel hittewerende coating - factor 20 lagere kans op een BLEVE), doorzet 1.000 m3/jaar (Revi 2007) inclusief plan Bransveen en scenario 4 heeft betrekking op de situatie met huidige bevolking en scenariokansen (geen hittewerende coating), doorzet 1.000 m3/jaar (Revi 2004) inclusief realisatie plan Bransveen.

Scenario 4 is het meest kritisch. De invulling met 25 personen per hectare in het rapport van 25 juni 2009 geeft al aan dat er niet veel marge is. Berekeningen geven aan dat 27 personen per hectare nog juist onder de orientatiewaarde blijft, 28 pers./ha raakt deze waarde en 29 pers./ha overschrijdt deze waarde.

Bij scenario 3 blijft de curve bij 200 pers./ha nog ruim onder de oriëntatiewaarde. In het algemeen geldt 200 pers./ha als maximum personendichtheid voor de woonomgeving voor Nederland. Bij dit scenario, die het meest realistisch is, is dus alle ruimte.

Zie Bijlage 13 Scenario 3 GR lpg-station en Bijlage 14 Scenario 4 GR lpg-station.

Aangezien Revi 2004 inmiddels niet meer van toepassing is kan worden uitgegaan van scenario 3.

Bij de afweging van de gemeente spelen verder de volgende aspecten een rol.

Zoals ook blijkt uit de bijlage met de veiligheidszones is het groepsrisico van toepassing op twee 150meter-contouren van invloedsgebieden, namelijk rondom het lpg-vulpunt en rondom het ondergrondse lpg-reservoir. In het Bevi wordt rekening gehouden met beide risicobronnen met voor beide een invloedsgebied van 150 meter, doch de contour van 150 meter rondom het ondergrondse reservoir is in de praktijk wel erg ruim, gelet op het feit dat de grootste risico's voor calamiteiten als BLEVE bij het lpg-vulpunt liggen. Een ontploffing van een ondergronds gelegen reservoir lijkt geen realistisch scenario. Aanstraling door hitte vanwege een optredende brand ter plaatse, zonnestraling e.d. op een ondergrondse tank lijkt niet erg realistisch. Dus het deel van plan Bransveen dat binnen het werkelijke invloedsgebied vanwege het lpg-tankstation ligt, is beperkt.

De lpg-branche heeft toegezegd het lpg-tankwagenpark te voorzien van warmte-isolerende voorziening. Er werd vanuit gegaan dat de laatste lpg-tankwagen najaar 2010 gecoat zou zijn. Inmiddels is dat proces afgerond. De veiligheid is daarmee aanzienlijk toegenomen tijdens het transport en bij het laden en lossen van lpg. Sinds dat moment zijn ook de op de extra deken/coating bij tankauto's afgestemde normen, afstanden en oriënterende waarde van kracht.

Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang daar de risicobron net buiten het bestemmingsplangebied ligt. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal. Onderstaande aandachtspunten zijn met de brandweer Hardenberg besproken en uitgewerkt.

Bereikbaarheid calamiteit

Binnen het plangebied Bransveen geldt dat bouwwerken in principe vanaf twee of meerdere zijden bereikbaar moeten zijn. In het plangebied zijn bouwwerken vaak via meer dan één weg te bereiken.

Voor de bereikbaarheid van het plangebied bij een calamiteit bij het lpg-station geldt dat de aanrijdroute is via de N34, het Zwartepad en de Stegerensallee. Daarnaast kunnen voertuigen aanrijden via de Moerheimstraat.

Bluswatervoorziening

De brandweer geeft aan dat onderstaande voorzieningen voor bluswater voor handen zijn:

Primair

Binnen het bestemmingsplan Bransveen geldt dat de primaire waterwinning voldoende is. Direct rondom het plangebied zijn een viertal brandkranen te vinden.

Secundair

Binnen het bestemmingsplan Bransveen is tevens secundaire waterwinning aanwezig.

De Kotermeerplas op circa 380 meter ten zuiden het plangebied kan worden gebruikt als secundaire bluswatervoorziening. Daarnaast ligt op circa 150 meter ten noorden van het plangebied de Dedemsvaart welke ook als secundaire bluswatervoorziening kan wordt gebruikt.

Tertiair

Binnen een afstand van 3 kilometer tot elke plek binnen het bestemmingsplan moet een waterwinpunt met levering van een onbeperkte hoeveelheid bluswater aanwezig zijn. Er isvolop open water in de omgeving aanwezig welke als waterwinpunt van onbeperkte omvang kan dienen.

Aanrijdtijden en zorgnorm

Het dekkingsplan van de brandweer Hardenberg geeft aan dat wordt voldaan aan de zorgnorm, dus ook de aanrijdtijden.

Opstelplaatsen

Gezien de omgeving van het lpg-tankstation zijn voldoende opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar.

Aanvalsplan lpg-tankstation

Voor de aanwezige risicobron, het lpg-station is een aanvalsplan aanwezig.

In het plangebied wonen alleen mensen met een normale mobiliteitsfactor en er zijn voldoende vluchtroutes aanwezig. In het plangebied worden geen grote complexen voor kinderen of ouderen gerealiseerd.

Verder speelt de zelfredzaamheid een belangrijke rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Het maatgevende scenario voor ongevallen met brandbare gassen is een BLEVE (vuurbal en drukgolf). Slachtoffers kunnen vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezigen die door de vuurbal worden getroffen komen te overlijden. Hiernaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen. Tegen de warmtestraling en overdrukeffecten van een BLEVE zijn binnen het invloedsgebied van 150 meter van het lpg-tankstation geen maatregelen te nemen.

Op een afstand groter dan 150 meter is in het geval van een BLEVE schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Verder is het zaak een veilige plek op te zoeken buiten het bereik van rondvliegend glas (zoals een toilet of douche). Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om effecten door de secundaire branden te vermijden.

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is gezien de verschillende effectscenario's, zijn de fysieke eigenschappen van bewoners, bezoekers, gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.

Mobiliteit personen

Binnen het invloedsgebied van het lpg-tankstation zijn alleen personen met een normale mobiliteitsfactor aanwezig.

Vluchtwegen

Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. Aan de westzijde van het plangebied ligt de 'van Rooijens Hoofdwijk'. Tevens ligt langs het lpg-tankstation aan de westzijde de 'Stegerensallee' die ontvluchting van de bron goed mogelijk maakt. Daarnaast ligt noordelijk van het plangebied en het lpg-tankstation de 'Moerheimstraat' in zowel westelijk als oostelijke richting.

Het voorgaande in acht genomen (coating lpg-tankwagens, de in het plangebied aanwezige mensen, bereikbaarheid van bouwwerken in het plangebied en bereikbaarheid van lpg-tankstation) is de gemeente Hardenberg tot de afweging gekomen dat het zogenaamde overgebleven "restrisico" en de door het plan ontstane verandering van het groepsrisico acceptabel is.

Ad 2) Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied is gelegen op ruim 1.000 meter afstand van de provinciale weg N377 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Over deze weg worden brandbare vloeistoffen vervoerd waarvoor een invloedszone geldt van 30 meter. Hierdoor is de N377 niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ook met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en het spoor kan worden opgemerkt dat dit in de nabijheid van het plangebied niet voorkomt.

Ad 3) Buisleidingen

Op ruim 1.100 meter afstand liggen twee hogedrukaardgasleidingen. Gelet op de afstand tot het plangebied zijn deze buisleidingen niet relevant voor de ontwikkeling.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Binnen de veiligheidszone lpg zijn geen bouwmogelijkheden.

WAS-dekking

Het plangebied valt op dit moment nog buiten het landelijk vastgestelde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS-dekking). De plaatsing van WAS-palen wordt op landelijk niveau vastgesteld.

3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde1, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan hetgeen hiervoor is aangegeven onder woningbouwlocaties. Het gaat hier om de ontwikkeling van circa 370 woningen. Deze ontwikkeling zal niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig initiatief.

  1. 1. Die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

3.9 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Het initiatief valt binnen de zonering van een aantal wegen. Het bedrijventerrein Tielbeke is geen industieterrein in de zin van de Wgh. Er zijn geen grote lawaaimakers aanwezig op het bedrijventerrein. Onderstaand wordt alleen ingegaan op de zonering van de wegen.

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met één of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met één of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen. B en W kunnen eventueel hogere grenswaarden vaststellen.

De zones van de rondom het plangebied gelegen wegen Stegerensallee, Van Rooyens Hoofdwijk, Moerheimstraat en de Mien Ruyslaan vallen binnen het plangebied. Er is geluidsonderzoek uitgevoerd voor de Stegerensallee, Van Rooyens Hoofdwijk, Moerheimstraat en de Mien Ruyslaan (Bijlage 8 Akoestisch onderzoek plangebiedBransveen). Onderstaand per weg kort de conclusies.

Moerheimstraat

Vanwege verkeer op de Moerheimstraat worden de mogelijkheden aan de noordzijde van het plangebied beperkt tot een afstand van circa 58 meter vanuit de rijlijn tot de plangrens. Geluidgevoelige bestemmingen zijn binnen dit gebied alleen mogelijk indien een hogere grenswaarde bij burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg wordt aangevraagd. Binnen een afstand van 58 meter vanuit de rijlijn worden geen bebouwingsmogelijkheden geboden. Deze weg vormt geen belemmering voor het plan.

Mien Ruyslaan en Van Rooyens Hoofdwijk

Vanwege verkeer op de van Rooijens Hoofdweg worden de mogelijkheden aan de westzijde van het plangebied beperkt tot een afstand van circa 26 meter vanuit de rijlijn tot de plangrens. Geluidgevoelige bestemmingen zijn binnen dit gebied alleen mogelijk indien een hogere grenswaarde bij burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg wordt aangevraagd. Binnen een afstand van 26 meter vanuit de rijlijn worden geen bebouwingsmogelijkheden geboden. Deze wegen vormen geen belemmering voor het plan.

Stegerensallee

Vanwege verkeer op de Stegerensallee worden de mogelijkheden aan de oostzijde van het plangebied beperkt tot een afstand van circa 44 meter vanuit de rijlijn tot de plangrens. Geluidgevoelige bestemmingen zijn binnen dit gebied alleen mogelijk indien een hogere grenswaarde bij burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg wordt aangevraagd. Bij invulling van fase II is bebouwing binnen de 48 dB-contour mogelijk. Voor de eerstelijnsbebouwing aan de Stegerensallee dient dan een hogere grenswaarde te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Het Plan

4.1 Bestaande Situatie

Dedemsvaart is een oud veenkoloniaal dorp, ontstaan als gevolg van de aanleg van twee oost-west gerichte ontwikkelingskanalen: de Hoofdvaart en de Langewijk. Langs de twee kanalen is incidenteel bebouwing ontstaan. De Langewijk is op een bepaald moment gedempt. Van origine wordt de identiteit van Dedemsvaart (plus omgeving) gekenmerkt door lange rechte wijken (ontginningsloten). De karakteristieke wijken liepen haaks op de Van Rooijens Hoofdwijk. Aan de Hoofdvaart staat een grote variatie van bebouwing. Kleinschalige panden, forse kapitale panden, afwisseling van oude en nieuw panden, een of twee bouwlagen met kap en kappen haaks op het kanaal. De "rijkere" bebouwing, met name aan de Moerheimstraat, staat op enige afstand van de weg.

Het plangebied bevindt zich aan de zuid-oostzijde van Dedemsvaart. In het plangebied zijn twee van de vroegere wijken gedempt. Het plangebied wordt op dit moment gebruikt als agrarisch gebied/open gebied. Zie onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00012-VG01_0001.jpg"

4.2 Toekomstige Situatie

Op de locatie Bransveen wordt een woonwijk ontwikkeld van ongeveer 370 woningen. Dit aantal woningen is gebaseerd op een verkavelingschets en is daarmee indicatief. De verkaveling en aantallen woningen kunnen nog wijzigen bij de nadere uitwerking. Er is voor gekozen om een stedenbouwkundig plan te ontwerpen dat de lokale kwaliteiten van Dedemsvaart en de historische kwaliteiten van Dedemsvaart versterken. Dit betekent dat de bebouwing in de toekomst een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen met kap en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Stedenbouwkundig gezien vertoont het plan een overheersend lineaire structuur. Deze twee uitgangspunten bepalen de hoofdopzet van het plan. Opgemerkt wordt dat het architectuurbeeld pas na realisering tot uiting komt. Naast deze twee hoofduitgangspunten zijn de volgende ontwerpuitgangspunten geformuleerd:

  • Vanuit het plangebied zichtlijnen naar het buitengebied.
  • Een doelmatige en pragmatische verkaveling met lange zichtlijnen.
  • Langs de Stegerensallee lintbebouwing.
  • Vanaf de Moerheimstraat zicht op het buitengebied.
  • In het plangebied doorzichten, via de groenstructuren, ontwerpen.

Het stedenbouwkundige plan heeft overwegend een oost-westgerichte verkaveling. Variatie in rooilijn (in de marge) en variatie in gevelpatronen is als uitgangpunt genomen. Zo ontstaat een beeld van woningen die van origine langs de Dedemsvaart lagen. Bijzondere aandacht is gegeven aan de oostzijde van het plangebied.De lintbebouwing aan de Stegerensallee wordt opgevuld/versterkt met vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen.

Geprobeerd is om in het plangebied de oude wijken weer terug te brengen. Gebleken is dat de sloten niet watervoerend kunnen zijn. In het stedenbouwkundige plan zijn daarom geen sloten maar wadi's met dubbelfuncties waterberging, infiltratie, groen en speelfunctie aangebracht.

Door aan te sluiten bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart wordt aan het plangebied Bransveen een eigen identiteit gegeven.

Het totale programma voor Bransveen bestaat uit circa 370 woningen met daarbij beperkte ruimte voor overige maatschappelijke functies. Aan huis gebonden beroepen zijn ook mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt opgedeeld in twee delen. Een deel zal direct worden gerealiseerd (fase 1). Realisatie van het andere deel is voorlopig nog niet aan de orde. Deze opdeling is gemaakt om goed aan te kunnen sluiten bij de vraag uit de markt. Het gaat hier om een ontwikkeling voor de komende tien jaar en gedurende deze periode kan de marktsituatie veranderen. In dit plan wordt hier rekening mee gehouden door deze opdeling en ook door het opnemen van een flexibele regeling voor het gebied bestemd als "Woongebied - Uit te werken". In deze regeling is opgenomen dat het aantal woningen moet passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Deze regeling is ook opgenomen in de bestemming "Woongebied" uit de eerste fase.

Fase 1 heeft op dit moment een capaciteit van 182 woningen. Langs de noordrand van het plangebied kunnen ook nog enkele woningen al dan niet gecombineerd met maatschappelijke functies gerealiseerd worden. Uitgangspunt voor het totale bouwprogramma is circa 35% sociaal en 65% vrijesectorwoningen. De verwachte gemiddelde bouwproductie is circa 37 woningen per jaar. Het programma bestaat uit een mix van grondgebonden woningen: rijenwoningen, twee-onder-een-kapper's en vrijstaande woningen. Appartementen worden niet gebouwd omdat deze in ruime mate worden ontwikkeld in het centrumplan Dedemsvaart.

Fase 1 wordt gedetailleerd bestemd. Voor het overige gebied (fase 2) wordt de hoofdstructuur vastgelegd en wordt gewerkt met een "uit te werken" woonbestemming. Door deze werkwijze kan, zoals al eerder aangegeven, in de toekomst beter aangesloten worden bij de vraag uit de markt. Afhankelijk van de verkaveling van de tweede fase wordt het totale aantal van circa 370 woningen gehaald.

Tevens wordt de woning aan de Stegerensallee 9/9a ingepast in het bestemmingsplan. De woning krijgt de bestemming "Wonen". Omdat het hier gaat om een voormalig agrarisch bedrijf worden er meer bijgebouwen toegestaan dan in de andere woonbestemmingen. Het gebied rondom de woning behoudt de bestemming "Agrarisch".

In Bijlage 15 Stedenbouwkundig plan is het stedenbouwkundigplan opgenomen.

4.2.1 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen tussen de Van Rooyens Hoofdwijk, de Moerheimstraat en de Stegerensallee. De straten zijn in de gemeentelijke verkeerstructuur gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een snelheidsregime van 50 km/u. Het gedeelte van de Stegerensallee wat buiten de bebouwde kom is gelegen, kent een snelheidsregime van 60 km/u.

Vanuit de hoofdzakelijk noord-zuidgerichte verkaveling volgt een ontsluitingsstructuur voor de auto die in hoofdzaak west-oost is gericht. Een tweetal ontsluitingspunten op de van Rooijens Hoofdwijk en één op de Stegerensallee zorgen voor een afdoende en heldere benadering/ontsluiting van het plangebied. De hoofdontsluiting wordt aangetakt op de Van Rooyens Hoofdwijk. De verschillende aansluitingen zijn wenselijke vanwege de verkeersgeneratie en voor eventuele calamiteiten. Door middel van een noord-zuidgerichte ontsluitingsweg wordt een lus naar de twee ontsluitingspunten op de Van Rooijens Hoofdwijk gelegd. Op deze "lus" kan een ontsluiting naar de Stegerensallee plaatsvinden. Op deze wijze wordt het noodzakelijke accent op de ontsluiting in westelijke richting gelegd. In de planopzet worden zo weinig mogelijk doodlopende wegen geprojecteerd. In het plangebied wordt vanzelfsprekend voorzien in de nodige verbindingen voor het langzame verkeer.

Het plangebied wordt als 30km/u-gebied vormgegeven. De richtlijnen van een duurzaam veilige woonomgeving worden toegepast. Om een duurzame verkeerstructuur te realiseren, is het wenselijk dat het fietsverkeer in het plangebied een zo klein mogelijke omrijdafstand naar de bestaande wegenstructuur van Dedemsvaart krijgt. Dit wordt gerealiseerd door op diverse plaatsen aantakkingen te realiseren op de bestaande wegenstructuur.

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de CROW Publicatie 182 Parkeren. Uitgegaan is van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Dit past bij de situatie in Dedemsvaart en de uitgangspunten van andere plannen in Hardenberg. In de huidige opzet zijn 198 parkeerplaatsen in de openbare ruimte geprojecteerd. Verder is rekening gehouden met 31 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de vrijstaande woningen, 86 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de twee-onder-een-kapwoningen en 28 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de hoekwoningen van de rijenwoningen. In totaal zijn dit 343 parkeerplaatsen. In de eerste fase worden 182 woningen gerealiseerd. Hiervoor zijn op basis van de parkeernorm 1,7 parkeerplaats per woning 310 parkeerplaatsen nodig. Er wordt met 343 parkeerplaatsen voldaan aan de norm.

4.2.2 Duurzaamheid

De gemeente Hardenberg hecht veel waarde aan het toepassen van duurzame maatregelen in nieuwbouwwijken. De ambitie op het gebied van duurzaamheid is om de wijk te ontwikkelen met maatregelen die verder gaan dan het wettelijke kader. Aandachtspunt hierbij is dat de maatregelen die genomen worden eenvoudig realiseerbaar en hanteerbaar zijn. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in maatregelen op stedenbouwkundig niveau en op bouwplanniveau.

In het stedenbouwkundig plan is optimaal ingezet op de mogelijkheid van het gebruikmaken van passieve zonne-energie. Door de west-oostgerichte verkavelingsstructuur is het in de meeste situaties mogelijk om dakvlakken op het zuiden te orienteren, waardoor ook het toepassen van zonne-collectoren uitermate geschikt is.

Verder zijn de in het plangebied geprojecteerde groenzones vermeldenswaard. Deze hebben in de toekomst een dubbelgebruik, mits zorgvuldig vormgegeven. In de groenzones zullen wadi's worden gerealiseerd. Deze zijn noodzakelijk in verband met de waterhuishouding in het plangebied. Omdat in heel veel situaties de wadi's niet watervoerend zullen zijn, is het gebruik als parkzone/speelzone (informeel) goed mogelijk. Dit dubbelgebruik past goed in het kader van duurzaamheid.

De nieuwbouw wordt aangesloten op een gescheiden rioleringssysteem. Hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd. Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd (niet in riolering) richting de in de groenstroken aan te leggen wadi's. In de wadi's kan het hemelwater worden geborgen en in de grond infiltreren.

Ook genoemd kan worden dat de inrichting van het plangebied landschappelijk goed is ingepast in de omgeving. Uitdrukkelijk is gekeken naar de gebiedskenmerken die door de provincie zijn genoemd in de Omgevingsvisie.

Op bouwplanniveau kan onderscheid worden gemaakt tussen:

  • Projectmatige bouw (door ontwikkelaars en corporaties).
  • Kavel uitgifte aan particulieren door de gemeente.

Met de corporatie heeft de gemeente prestatieafspraken gemaakt. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt op het gebied van duurzaamheid.

Projectontwikkelaar bieden veelal op woningniveau duurzaamheidpakketten aan waaruit de consument kan kiezen.

Bij kaveluitgifte aan particulieren is de rol van de gemeente voornamelijk stimulerend.

4.2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De Welstandsnota van de gemeente Hardenberg regelt het welstandsbeleid in de gemeente. In de nota wordt het welstandsbeleid van toekomstige woon- en leefgebieden vanzelfsprekend niet beschreven, omdat de desbetreffende gronden nog een ander gebruik hebben. Door de voorgenomen ontwikkelingen dienen nieuwe criteria te worden geformuleerd die door de gemeente voor dit woongebied noodzakelijk worden geacht. in dat kader is de "Notitie ruimtelijke kwaliteit Bransveen" opgesteld. De daarin aangegeven criteria hebben uitsluitend betrekking op de 1e fase. Deze notitie zal gelijktijdig met het onderhavige bestmmingsplan door de raad worden vastgesteld als partiële herziening van de Welstandsnota.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan en zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bevat een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de planregels van een bestemmingplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelbepaling;
  • het overgangsrecht.

De Wet ruimtelijke ordening bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit behoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt overigens voor de strafbepaling en de wijzigingsprocedure.

5.2 Planvorm

Fase 1 van het plangebied vindt regeling met een globale eindbestemming. De voorgestane woningtypes zijn aangeduid en in de regels worden bouwregels gegeven. Fase 1 heeft een capaciteit van circa 182 woningen.

Voor het plangebied is de hoofdstructuur vastgelegd. Voor de gronden ten behoeve van ontwikkelingen in de nabije toekomst is gekozen voor een "uit te werken" woonbestemming. Op die manier kan (beter) worden ingespeeld op de marktsituatie. De voorgestane woningtypes zijn aangeduid en in de regels worden bouwvoorschriften gegeven.

5.3 De Regels

De regels geven inhoud aan de in de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

In de loop van 2010 treedt de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht in werking. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge die wet zal ook een algemene maatregel van bestuur (amvb) worden uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht) kan dan worden gezien als een opvolger van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

In dit bestemmingsplan is in enige mate ingespeeld op bovengenoemde regelgeving.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Bij een omgevingsvergunning kan dan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.

Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij dergelijke afwijkingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het voorbereiden van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van dat plan. Het plan Bransveen bevat circa 370 woningen. Het kostenverhaal is verzekerd door het marktconform aanbieden van de kavels. De grondexploitatie heeft aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is en sluit met een positief resultaat.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Inspraak

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt beschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Met het oog daarop heeft het voorontwerp van 10 juni 2010 tot en met 21 juli 2010 ter inzage gelegen.

7.2 Overleg

Het voorontwerp van het plan heeft vanaf donderdag 10 juni 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn konden ingezetenen en belanghebbenden schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen naar voren brengen. Woensdag 21 juli 2010 was de laatste dag van de inspraaktermijn. Gedurende de termijn zijn 12 zienswijzen ingebracht. 11 reacties zijn binnen de daarvoor gestelde termijn verzonden en zijn daarmee tijdig ingediend. 1 reactie is een week buiten de gestelde termijn binnengekomen, maar is toch meegenomen in het inspraakverslag.

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met verschillende overlegpartners.

7.3 Raadsbesluit

In de openbare raadsvergadering van 5 juli 2011 heeft de raad van de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan vastgesteld.

Het Eindverslag inspraak en overleg is als Bijlage 16 aan deze toelichting toegevoegd.

juli 2011.

Bijlagen

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Woonplan 2008-2012

Bijlage 3 Quickscan Ecologie

Bijlage 4 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Waterhuishoudkundig Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Plangebied Bransveen

Bijlage 9 Geluidsonderzoek Loonbedrijf Antuma

Bijlage 10 Geurberekening

Bijlage 11 Externe Veiligheid

Bijlage 12 Afbeelding Veiligheidszones

Bijlage 13 Scenario 3 Gr Lpg-station

Bijlage 14 Scenario 4 Gr Lpg-station

Bijlage 15 Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 16 Eindverslag Inspraak En Overleg