Buitengebied Hardenberg, locatie Rheezerveenseweg 1b en 2a te Heemserveen
Bestemmingsplan - Hardenberg
Onherroepelijk op 24-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, locatie Rheezerveenseweg 1b en 2a te Heemserveenvan de gemeente Hardenberg.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00075-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis gebonden beroepen
administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen beroepen, als nevenfunctie van het wonen, met dien verstande dat geen vergunningplichtige activiteiten als bedoelt in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en voorts geen activiteiten betreffende detailhandel en horeca mogen plaatsvinden.
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijfswoning of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein.
1.9 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag om bouwvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd.
1.10 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
afstand, object bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming.
1.13 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.21 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Heideontginningslandschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals halfopen landschap, regelmatige verkaveling en rechtlijnigheid;
- b. watergangen en waterpartijen, en
- c. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat op de gronden als bedoelt in lid 3.1, de bestemming wordt gewijzigd in:
- a. Natuur - Heideontginningslandschap,
- b. Groen - Landschapselement,
- c. Water.
Het wijzigen mag uitsluitend geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
- a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,
- b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,
- c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden die aansluit het aangrenzend landschapstype, en
- d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
Artikel 4 Bedrijf - Veenontginningslandschap
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Veenontginningslandschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 "Staat van Bedrijfsactiviteiten", zijn aangeduid als categorie 1, 2, of 3.1;
- b. bij een en ander behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen;
- c. buitenopslag;
een en ander met uitzondering van:
- a. detailhandelsbedrijven, tenzij het betreft:
- 1. detailhandel die als zodanig ingevolge het hiervoor bepaalde onder a en b is toegestaan;
- 2. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in een bedrijf, met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m²;
- b. bevi's,
- c. bedrijven, die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, krachtens artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- d. bedrijfswoningen;
- e. seksinrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
Artikel 5 Groen - Landschapselement
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - Heideontginningslandschap
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen en erven;
- c. aan huis gebonden beroepen met de daarbij behorende tuinen en erven.
6.2 bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Artikel 11, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2.2, onder b, ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning tot 1000 m³ mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk erfinrichtingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval:
- a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
Artikel 10 Algemene Ontheffingsregels
10.1 Ontheffingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten, exclusief antenne, tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd.
10.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in lid 10.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
- a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- c. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
10.3 Procedure
Voor een besluit tot ontheffing geldt de in Artikel 11 vermelde voorbereidingsprocedure.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerp-besluit omtrent ontheffing of nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 overgangsrecht bouwwerken
12.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, locatie Rheezerveenseweg 1b en 2a te Heemserveen van de gemeente Hardenberg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bogro B.V. is gelegen aan de Rheezerveenseweg 1B, te Heemserveen, ten noordwesten van de kern Hardenberg langs de N343, de Jachthuisweg.
Bogro B.V. is een bedrijf, dat gespecialiseerd is in de verpakking van verschillende substraten ten behoeve van plantenteelt. Als een van de grootste bedrijven in deze sector, verpakt en distribueert Bogro B.V. zijn producten vanaf deze locatie. Voor de opslag van deze producten is een uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
Los van deze uitbreiding is het wenselijk een tot 'bedrijfswoning' bestemde woning op een, nabij het bedrijf gelegen, perceel te bestemmen tot een burgerwoning, waarbij de inhoudsmaat van de woning wordt vergroot naar 750 m³ en een nieuw bijgebouw van 75 m² mogelijk wordt. Naast de bedrijfswoning is een perceel gelegen, dat is vergund tot parkeerterrein. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijf en ter verhoging van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving zal dat perceel worden bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Heideontginningslandschap' en 'Groen - landschapselement'.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het aanbrengen van de vereiste bestemmingen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Rheezerveenseweg 1B en 2A in Heemserveen (gemeente Hardenberg). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de omgeving aangegeven met een rode markering.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in de omgeving
Figuur 1.2 geeft de ligging van het plangebied weer. Hierop is de locatie van het toekomstig opslagterrein en het bestaande bedrijf Bogro B.V. oranje gemarkeerd, de locatie van de woning rood gemarkeerd en de locatie met de doelbestemming 'Agrarisch met waarden - Heideontginningslandschap' en 'Groen - Landschapselement' groen gemarkeerd.
Figuur 1.2 Ligging plangebied
1.3 De Bij Het Plangebied Behorende Stukken
Het 'Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, locatie Rheezerveenseweg 1b en 2a te Heemserveen' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00075-OH01 schaal 1:2.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regiem
De locatie is deels gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied, bedrijfsterrein Bogro Heemserveen'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 28 juni 1995, nummer 12.105594.
De locatie voor de uitbreiding met het opslagterrein is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg 1989'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 26 april 1989 en door gedeputeerde staten van Overijssel gedeeltelijk goedgekeurd op 12 december 1989, kenmerk RGP 89/994.
Op grond van de geldende bestemmingsplannen hebben het perceel van het bedrijfsterrein Bogro B.V. en de locatie van de bedrijfswoning de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met bouwvlakken. De locatie van de uitbreiding met het opslagterrein is agrarisch bestemd. Voor het weiland ten zuidoosten van de bedrijfswoning is momenteel een vergunning verleend voor de realisatie van een parkeergelegenheid ten behoeve van omliggende bedrijvigheid.
De genoemde ontwikkelingen passen wat betreft de inhoud niet binnen de geldende bestemmingsplannen.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.
Hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
In de visie van de gemeente Hardenberg 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg' wordt onder meer het gebied waarin het plangebied aan de Rheezerveenseweg is gelegen, beschreven. Het plangebied ligt op het grensgebied van twee landschapstypen. Het betreft hier een Heide-ontginningslandschap en een Veenontginningslandschap.
Gebieden aangeduid als 'Veenontginningslandschap' zijn na de vervening in de 19e eeuw voornamelijk in gebruik genomen voor akkerbouw. De vaarten en kanalen die gegraven zijn ten behoeve van deze veenontginning zijn nu deels gedumpt. De bebouwing in deze gebieden is voornamelijk georiënteerd op de weg. Het landschap wordt gekenmerkt door:
- Openheid/regelmatigheid
- Vlakke ligging
- Openstrekkende strokenverkaveling
- Herkenbare wijkenstructuur
- Bebouwing langs ontginningsassen
Gebieden aangeduid als 'Heide-ontginningslandschap' zijn eind 19e eeuw, begin 20e eeuw op regelmatige wijze ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Kenmerkend voor deze gebieden is het rechte wegenpatroon en het relatief kleinschalige landschap. De bebouwing binnen deze gebieden ligt los of is geclusterd in buurtschappen als bijvoorbeeld Heemserveen. De bebouwing in deze gebieden kent van oorsprong een grote diversiteit in stijl. Het landschap wordt gekenmerkt door:
- Vlakke ligging
- Grootschalige openheid
- Rechthoekig wegenpatroon
- Blokverkaveling
- Bomen (bos) aan de randen
2.2 Het Plangebied
In figuur 2.1 en 2.2 zijn luchtfoto's opgenomen van de omgeving van het plangebied en van het plangebied zelf.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied in de omgeving
Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied
Op de locatie bevinden zich momenteel het bedrijf Bogro B.V. met de daarbij behorende gebouwen en een opslagterrein, een bedrijfswoning met een bijgebouw en een grasland langs de Jachthuisweg en de Rheezerveenseweg. Het plangebied ligt hemelsbreed 1,5 kilometer van Hardenberg af en bevindt zich in een bosrijk en landelijk gebied. Direct rondom het plangebied bevinden zich enkele stroken en/of groepen met bomen. Het plangebied wordt aan de noordoostzijde ontsloten door de Jachthuisweg (N343). Het plangebied wordt doorkruist door de Rheezerveenseweg en grenst in het zuidwesten aan open weilanden. In figuur 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 is de bestaande situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.3 Het bedrijf Bogro B.V. aan de Rheezerveenseweg
Figuur 2.4 Locatie toekomstig opslagterrein langs bestaande groene wal
Figuur 2.5 Bestaande bedrijfswoning
Figuur 2.6 Locatie vergunde parkeerterrein, toekomstige bestemmingen 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' en 'Wonen - heideontginningslandschap'
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte omvatten:
- borging van veiligheid tegen overstromingen;
- voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit.
De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.
De uitbreiding van het opslagterrein en de omzetting van de bedrijfswoning, dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan, voldoet aan de uitgangspunten verwoord in de Nota Ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:
Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.
Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, de uitbreiding van het bedrijf met een opslagterrein en herbestemming van een bedrijfswoning en een naastgelegen toekomstig parkeerterrein, wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.3 Beleidskader Gemeente Hardenberg
De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.
3.3.1 Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg
De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota moet de basis gaan vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:
- Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
- Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
- Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.
De gemeente Hardenberg heeft in de visienota een aantal deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk'. In figuur 3.6 is de visiekaart behorende bij het betreffende deelgebied opgenomen.
Figuur 3.6 'Visienota, deelgebied Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk'
Voor wat betreft het deelgebied 'Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk' is de ontwikkelingsrichting gemengd gebied waarin de functies wonen, (verbrede) landbouw en economie de belangrijkste zijn.
Voor wat betreft de functie "Agrarisch" zal het gemeentelijk beleid gericht zijn op:
- 1. het bieden van ruimte aan de landbouw om te komen tot een rationele, op de markt gerichte productie die in evenwicht is met zijn omgeving;
- 2. het bieden van ruime mogelijkheden voor verbrede landbouw.
- 3. een gebiedsgerichte aanpak;
- 4. ruimte voor maatwerk voor plaatselijke omstandigheden.
Voor wat betreft de functie "Wonen" heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen te weten:
- 1. behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
- 2. de afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebieds- kenmerken;
- 3. het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
- 4. Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
- 5. het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
- 6. het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.
De gemeente sluit een toename van de woonfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestanddeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus.
3.3.2 Welstandsnota Hardenberg
Het plangebied valt in de welstandsnota in 'veenontginning' en 'heide-ontginning'. Dit komt overeen met 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' zoals de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die kent. In figuur 3.7 is een uitsnede van de welstandskaart behorende bij de welstandnota opgenomen.
Figuur 3.7 Uitsnede welstandskaart: veenontginning en heide-ontginning
Gebieden aangeduid als 'veenontginning' zijn na de vervening in de 19e eeuw voornamelijk in gebruik genomen voor akkerbouw. De vaarten en kanalen die gegraven zijn ten behoeve van deze veenontginning zijn nu deels gedumpt. De bebouwing in deze gebieden is voornamelijk georiënteerd op de weg. Tussen de voorgevel en de weg bevindt zich van oudsher het voorerf. De erven zijn voornamelijk rechthoekig en hebben een regelmatige opbouw. Landschappelijke beplanting beperkt zich vooral tot de wegen en erven. Bijgebouwen bevinden zich in deze gebieden voornamelijk achter of naast het erf.
Het beleid van de gemeente is erop gericht om de belangrijkste bebouwingskarakteristieken in deze landschappen te handhaven. Bouwplannen worden beoordeeld op een aantal aspecten die kenmerkend zijn voor de bebouwing in de welstandsgebieden 'veenontginning'. Veelal wordt bij nieuwbouw een inrichtingsplan gevraagd. Onderhavige ruimtelijke ontwikkeling wordt ingepast in het landschap waarbij het inrichtingsplan (zie hoofdstuk 6) leidend is. De nieuwe woning dient getoetst te worden door de welstand waarbij de welstandsnota en de daarin verwoorde uitgangspunten leidend zijn.
Gebieden aangeduid als 'heide-ontginning' zijn eind 19e eeuw, begin 20e eeuw op regelmatige wijze ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Kenmerkend voor deze gebieden is het rechte wegenpatroon en het relatief kleinschalige landschap. De bebouwing binnen deze gebieden ligt los of is geclusterd in buurtschappen als bijvoorbeeld Heemserveen. De bebouwing in deze gebieden kent van oorsprong een grote diversiteit in stijl.
Het beleid van de gemeente is erop gericht om de belangrijkste karakteristieken in deze landschappen te handhaven. Bouwplannen worden beoordeeld op een aantal aspecten die kenmerkend zijn voor de bebouwing in de welstandsgebieden 'heide-ontginning'. Bij uitbreidingen wordt bijvoorbeeld gekeken naar de afstemming op het bestaande bouwwerk. Ook wordt bij uitbreidingen en nieuwbouw in dit landschap veelal een inrichtingsplan gevraag. Voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. In hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan.
3.3.3 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid
De uitbreiding van het bedrijf Bogro B.V. met een opslagterrein, het herbestemmen van de bedrijfswoning naar 'Wonen - heideontginningslandschap' en het herbestemmen van de toekomstige parkeerplaats naar 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' en 'Groen - landschapselement' past binnen de gestelde kaders en het beleid van de gemeente Hardenberg. Door te zorgen voor een groene wal om het opslagterrein en het herbestemmen van het toekomstige parkeerterrein tot agrarisch en groen, wordt een aanzienlijke kwaliteitsimpuls gegeven aan het landschap. Bovendien wordt er geen nieuwe woning toegevoegd maar er vindt een vergroting van de inhoud plaats.
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven-) gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.
4.2 Geluid
4.2.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘Wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Er is sprake van een bestaande woning die opnieuw wordt ingepast. Dit brengt geen veranderingen in de omstandigheden met betrekking tot wegverkeerslawaai.
4.2.2 Industrielawaai
Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft de akoestische aspecten met betrekking tot industrielawaai nader beoordeeld. Uit het advies blijkt het volgende.
Voor wat betreft de uitbreiding van het opslagterrein ten behoeve van Bogro B.V. kan aan de norm worden voldaan. Het terrein heeft nauwelijks een bedrage aan de geluidsbelasting nabij de woning aan de Jachthuisweg.
Bij het omzetten van bedrijfswoning naar burgerwoning wordt de streefwaarde van 45 dBA in het kader van GRO overschreden. Zonder scherm is de belasting 47 dBA en dus te hoog. Met een scherm kan aan de streefwaarde worden voldaan.
Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 toelichting.
4.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval gaat het slechts om een buitenopslag, herbestemming van bestaande bebouwing en herbestemming van een weiland tot 'Agrarisch met waarden - Heideontginningslandschap' en 'Wonen - Heideontginningslandschap'. Er is geen bodemonderzoek vereist.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In dit geval is er sprake van een opslagterrein voor gereed product. Dit opslagterrein wordt gebruikt in het seizoen dat de vraag naar gereed product kleiner is dan de productie.
De producten worden gestald tot de afname in het voorjaar, wanneer de vraag naar gereed product groter is dan de productie. Dit brengt met zich mee dat het aantal laad- en losbewegingen relatief laag is. In verband daarmee kan dit project worden aangemerkt als NIBM. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Op 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
In de 'Externe Veiligheidsvisie gemeente Hardenberg' is de situatie in de gemeente Hardenberg geïnventariseerd en in kaart gebracht. Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen de gemeente een aantal risicobronnen aanwezig is, waarop het externe veiligheidsbeleid betrekking heeft. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
4.5.2 Situatie in en bij het plangebied
4.6 Milieuzonering
4.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk:
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Gebleken is dat de uitbreiding van het opslagterrein geen milieugevoelig object is. Omliggende bedrijven zijn, vanuit oogpunt van milieuzonering, dan ook niet van invloed op de aanvaardbaarheid van de uitbreiding van het opslagterrein.
De verpakking en distributie van de substraten en potgronden is in de voorgenomen omvang is niet genoemd in de VNG-uitgave. Qua milieueffecten is deze inrichting gelijk te stellen met een groothandel in akkerbouwproducten & veevoeders. Het bedrijf valt binnen milieucategorie 3.1. Voor dergelijke voorzieningen wordt een minimumafstand geadviseerd van 50 meter. De locatie is gelegen in een gebied dat wordt getypeerd als gemengd gebied. Bij milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op een afstand van ruim 40 meter; ruim buiten de voor de uitbreiding van het opslagterrein aan te houden afstand van 30 meter.
Bovendien wordt met betrekking tot de uitbreiding van het bedrijf Bogro B.V. met het opslagterrein het volgende opgemerkt. Op het perceel Jachthuisweg 9 is een woning gesitueerd. Deze woning ondervindt wegverkeerslawaai als gevolg van de drukke N 343. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het geluid als gevolg van de uitbreiding van Bogro B.V. het geluid van het wegverkeer niet overschrijdt.
Met betrekking tot de visuele aspecten is in de huidige situatie sprake van betonnen keerwand met een groene wal om het zicht op het terrein te beperken. Door middel van een inrichtingsplan (zie hoofdstuk 6) wordt het toekomstige opslagterrein eveneens omringd door een groene wal, waardoor de nieuwe functie eveneens goed in de omgeving wordt ingepast.
In het geval van het bestemmen van de bedrijfswoning tot 'Wonen - heideontginningslandschap' is reeds sprake van een bestaande woning. De inhoud van het hoofdgebouw wordt enkel vergroot van 600 m³ naar 750 m³.
Als het gaat om het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen, zijn er geen beperkingen voor Bogro B.V. De omgeving vormt geen belemmering voor de toekomstige opslag, de woning en de groene strook langs de Jachthuisweg.
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora & Fauna
5.1.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Hiervoor is een quickscan flora & fauna noodzakelijk. Deze is uitgevoerd door Eelerwoude uit Goor. De quickscan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
5.1.2 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de Ecologische Hoofdstructuur of ander natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.
5.1.3 Soortenbescherming
5.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aan de hand van de provinciale archeologische verwachtingskaart heeft een toets aan de archeologische verwachting plaatsgevonden. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in figuur 5.1.
Figuur 5.1 Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde: laag en middelhoog
De provinciale archeologische verwachtingskaart geeft aan dat op de locatie van uitbreiding met opslagterrein en de locatie van de toekomstige woning een lage verwachtingswaarde op het plangebied rust. Een lage archeologische waarde behoeft geen nader archeologisch onderzoek en biedt dus geen beperking voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Op een deel van de locatie voor het toekomstig parkeerterrein rust eveneens een lage archeologische verwachtingswaarde. Echter, op het andere deel van deze locatie rust een middelhoge verwachtingswaarde. Voor een middelhoge verwachtingswaarde geldt doorgaans dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte gelijk aan, of groter dan 2500 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit geval gaat het om een weiland, waar in een huidig plan een parkeerterrein zal komen. Echter, in dit bestemmingsplan wordt de locatie bestemd tot 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' en 'Groen - landschapselement', teneinde de landschappelijke kwaliteit voor de omgeving van het plan te handhaven en te verbeteren. Gezien het feit dat geen ingrepen plaatsvinden, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
5.3 Watertoets
5.3.1 Geldend beleid
5.3.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
6.1 Bestemmingswijzigingen
Dit bestemmingsplan voorziet in twee bestemmingswijzigingen van bestaande functies en een uitbreiding. In deze paragraaf worden de bestemmingswijzigingen uiteengezet. De bedrijfswoning die tegenover het bedrijfsterrein van Bogro B.V. is gelegen, krijgt de bestemming 'Wonen - heideontginningslandschap'. Hierbij zal de maximale omvang van het hoofdgebouw van 600 m³ worden vergroot naar 750 m³. Voor het naastgelegen weiland is in de huidige situatie een vergunning verkregen voor een parkeerplaats ten behoeve van de omliggende bedrijvigheid. In figuur 6.1 is een impressie van dit weiland met uitzicht op het bedrijfsterrein van Bogro B.V. weergegeven.
Figuur 6.1 Impressie van het weiland met uitzicht op het bedrijfsterrein van Bogro B.V.
De locatie is in zijn huidige vorm weiland en zal ter vergroting van de landschappelijke ruimtelijke kwaliteit worden bestemd tot 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' en 'Groen - landschapselement'. Door het weiland intact te laten en langs de Jachthuisweg (N343) een groene wal aan te leggen, wordt vanaf de Jachthuisweg het zicht grotendeels ontnomen op het bedrijfsterrein. Hierdoor past het plan als geheel beter in de omgeving.
6.2 Inrichtingsplan
In deze paragraaf wordt de uitbreiding van de opslagcapaciteit uiteengezet. Het betreft de uitbreiding van het bedrijf Bogro B.V. met een buitenopslag met een oppervlakte van ruim 5000 m². Voor dit opslagterrein is een inrichtingsplan gemaakt door Roelofs Advies en Ontwerp B.V. In figuur 6.2 is het inrichtingsplan weergegeven.
Figuur 6.2 Inrichtingsplan ten behoeve van de buitenopslag
Het inrichtingsplan geeft een duidelijk beeld van de groene wal, die het opslagterrein in de toekomstige situatie zal omringen en afschermen van de omgeving. In de huidige situatie is al een dergelijke groene haag aanwezig voor de bestaande opslag op het bedrijfsterrein van Bogro B.V. In figuur 6.3 zijn enkele foto's van de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Deze zijn een goede referentie voor de toekomstige landschappelijke kwaliteit. Van de producten die worden opgeslagen is door de betonnen grondkeringen en de groene wal niets te zien. Doordat wintervast groen wordt gebruikt, is ook in de wintermaanden geen zicht op het opslagterrein en de producten die worden opgeslagen.
Figuur 6.3 Huidige groene wal als referentie voor de toekomstige landschappelijke kwaliteit
In figuur 6.4 is tot slot een overzichtskaart gegeven, waarop het gehele plan schematisch is weergegeven op een luchtfoto als ondergrond.
Figuur 6.4 Overzichtskaart gehele plan, schematische weergave
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. ontheffingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap', 'Bedrijf - veenontginningslandschap', 'Groen - landschapselement' en 'Wonen - heideontginningslandschap', de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- III. Ontheffing van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- a. Antidubbeltelregel (artikel 7)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
- b. Algemene bouwregels (artikel 8)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
- c. Algemene Gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
- d. Algemene ontheffingsregels (artikel 10)
In dit artikel worden de ontheffingsvoorwaarden beschreven. Deze ontheffingen gelden voor het hele plangebied.
- e. Algemene procedureregels (artikel 11)
In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het verlenen van een ontheffing of, indien van toepassing, het stellen van een nadere eis.
7.2.5 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.3.1 Inleiding
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
7.3.2 Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap
De bestemming 'Agrarisch met waarden - heideontginningslandschap' (Artikel 3) is toegekend aan een deel van het perceel aan de Rheezerveenseweg 2A.
Gronden binnen deze bestemming zijn alleen bestemd voor instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, watergangen, waterpartijen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.3.3 Bedrijf - veenontginningslandschap
De voor 'Bedrijf - veenontginningslandschap' (Artikel 4) aangewezen gronden zijn bestemd voor opslagterrein ten behoeve van het naastgelegen bedrijf Bogro B.V. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
7.3.4 Groen - landschapselement
De voor 'Groen - landschapselement' (Artikel 5) aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, verhardingen en water. Binnen deze bestemming kunnen alleen gebouwen ten behoeve van de nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
7.3.5 Wonen - heideontginningslandschap
Waar in het geldende bestemmingsplan een deel van het perceel aan de Rheezerveenseweg 2A de bestemming 'Bedrijfswoning' ligt, wordt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - heideontginningslandschap' toegekend. De voor 'Wonen - heideontginningslandschap' (Artikel 6) aangewezen gronden zijn bestemd voor de functie wonen. Binnen deze bestemming is uitsluitend binnen het bouwvlak maximaal 1 woning toegestaan. Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale inhoud van 750 m³. Bij recht mag 75 m² aan bijgebouwen worden opgericht.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
De gemeente Hardenberg hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de daarvoor in aanmerkingen komende instanties.
9.1.1 VROM-Inspectie
De Inspectie VROM heeft geen aanleiding gezien te reageren.
9.1.2 Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft geen aanleiding gezien te reageren.
9.1.3 Waterschap Velt en Vecht
Het waterschap Velt en Vecht heeft, in het kader van het vooroverleg, geen aanleiding gezien te reageren. De waterhuishoudkundige aspecten zijn wel belicht door gebruik te maken van de digitale watertoets.
9.2 Inspraak
Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor de periode van 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn 3 zienswijzen binnegekomen. Enkel de zienswijze van de N.V. Nederlandse Gasunie heeft geleid tot een aanpassing van de toelichting in het plan. De inhoud van de zienswijze van de Gasunie is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora & fauna