KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Essen- En Hoevenlandschap
Artikel 4 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidige Planologische Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Renovatie/restauratie Woonboerderij
6.2 Erfinrichtingsplan
6.3 Verkeersaspecten-parkeren
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet
Bijlage 3 Aanvullend Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 4 Erfinrichtingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen, Vilsterborg 1 Holtheme

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 25-10-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

hetafbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0024.png" "Bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen, Vilsterborg 1 Holtheme" van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep :

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen beroepen, als nevenfunctie van het wonen, met dien verstande dat geen vergunningplichtige activiteiten als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en voorts geen activiteiten betreffende detailhandel en horeca mogen plaatsvinden;

1.6 agrarische bedrijvigheid:

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen een paardenfokkerij;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.21 horeca:

hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.22 paardenbak:

een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.23 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. in andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.24 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;

1.25 streekeigen product:

producten die zijn voortgebracht op agrarische bedrijven in de gemeente Hardenberg of in aangrenzende gemeenten;

1.26 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.27 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Essen- En Hoevenlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Essen- en Hoevenlandschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd glastuinbouw;
  2. b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals stijlranden, onverharde paden, onregelmatige verkaveling, half open landschap en waardevolle flora en fauna;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
  4. d. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - Essen- en hoevenlandschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder aan huis gebonden beroep, tot een oppervlakte van 100 m²;
  2. b. nevenactiviteit in de vorm van:
    1. 1. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten,
    2. 2. eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen,
    3. 3. atelier,
    4. 4. kantoor en zakelijke dienstverlening, uitsluitend in bestaande gebouwen tot een oppervlakte van 100 m² , en
    5. 5. bed and breakfast uitsluitend in bestaande hoofd- en bijgebouwen tot een oppervlakte van 100 m²,
    6. 6. boerderijkamers, tot een gezamenlijke oppervlakte van 200 m²,
    7. 7. opslag- en stallingsbedrijven;
    8. 8. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor onder 1 t/m 7 genoemde gelijk kunnen worden gesteld;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is de bestemming mede gericht op het behoud, beheer en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van het hoofdgebouw;
  4. d. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

6.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

6.3 Afstanden tot wegen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening, is ook:

  1. a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

7.2 Strafbepaling

Overtreding van het verbod gesteld in lid 3.3.1 en 7.1 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.

Afwijken van een omgevingsvergunning is niet mogelijk indien:

  1. 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen, Vilsterborg 1 Holtheme van de gemeente Hardenberg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De griffier, De voorzitter,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel aan de Vilsterborg 1 in Holtheme is voornemens om de op het perceel aanwezige woonboerderij weer te bestemmen tot woning. De woning zal hierna gerestaureerd en gerenoveerd worden zodat het pand weer geschikt wordt voor bewoning. Het pand is tot eind jaren '80 permanent bewoond geweest.

Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is de instandhouding van de boerderij gewenst. De boerderij staat op een markante plek en is karakteristiek voor het gebied waarin het zich bevindt. Momenteel is de woonboerderij enigszins vervallen. Restauratie en renovatie van de boerderij en herinrichting van het erf is gewenst.

Het bewonen van de woonboerderij past niet binnen het vigerende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat uitvoering van het planvoornemen vanuit planologisch en ruimtelijke oogpunt verantwoord is.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale plankaart, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Vilsterborg 1 in Holtheme in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het plangebied ligt nabij de Duitse grens en op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten noordoosten van Gramsbergen. Nabij het plangebied stroomt de Vecht. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied ten opzichte van Gramsbergen weergegeven. In figuur 1.2. is het plangebied aan de Vilsterborg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied ten noordoosten van Gramsbergen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Ligging van het plangebied aan de Vilsterborg

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het 'Bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen, Vilsterborg 1 Holtheme' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01 schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige Planologische Regiem

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Gramsbergen'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Gramsbergen vastgesteld op 21 juli 1999. Op grond van het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet toegestaan. Deze gronden zijn met name bedoeld voor de uitoefening van agrarische activiteiten en voor het behoud en herstel van de landschappelijke waarden.

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Gramsbergen" valt de karakteristieke woning onder het overgangsrecht waardoor het enkel mogelijk is om de woning te renoveren en te restaureren. Bewoning van de karakteristieke woonboerderij is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Hierin wordt ingegaan op de landschappelijke aspecten en het plangebied zelf.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema’s de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.

Hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de landschappelijke structuur van het gebied als op de huidige situatie van het plangebied

2.1 De Landschappelijke Aspecten

Het plangebied aan de Vilsterborg ligt in het essen- en kampenlandschap. Dit landschap heeft vanaf de middeleeuwen zijn huidige vorm gekregen. Het landschap is reliëfrijk en kent daardoor een kronkelend patroon van wegen en waterlopen. De nederzettingen zijn ontstaan in de overgangen van de beekdalen (Reest, Vecht) naar de hoger gelegen zandgronden. De Vecht is de structuurdrager in het gebied ten noorden van Hardenberg. De rivier is laag gelegen, heeft een nat karakter en heeft in de loop van de vele jaren het dal van de rivier vorm gegeven. Op de hoger gelegen gronden langs het vechtdal zijn de kernen van Hardenberg zoals Gramsbergen en Ane ontstaan.

Ten noordoosten van Gramsbergen, waar het plangebied gelegen is, liggen kleine escomplexen. Deze kennen een hoge differentiatie in ruimtelijke opbouw. Open essen, beplante wegen met zomereiken en het groen rondom de erven zijn kenmerkend voor het gebied. Het landschap behoort hier tot het kleinschalige essen- kampenlandschap. De open essen vormen een contrast met deze kleinschaligheid.

2.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg ten noordoosten van de kern Gramsbergen. Zoals ook op de luchtfoto in figuur 2.1 te zien is, is er sprake van een kleinschalig landschap met een kernmerkende structuur van verkaveling zoals deze vaker voorkomt in het essen- en kampenlandschap. Ten zuiden van het plangebied stroomt de Vecht. In figuur 2.1. en 2.2. zijn enkele luchtfoto's van het plangebied gebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0003.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto van de omgeving van het plangebied (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0004.png"

Figuur 2.2. Luchtfoto van het plangebied aan de Oud Avereest (Bron: Bing Maps)

Het plangebied ligt aan een half verharde zijweg van de Vilsterborg. De woning ligt op circa 25 meter afstand van de Vilsterborg. Rondom het plangebied zijn reeds diverse groenstructuren en groenelementen aanwezig. De woonboerderij heeft een karakteristieke verschijningsvorm in de omgeving. In figuur 2.3. zijn enkele afbeeldingen van de bewuste woonboerderij opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0005.png"

Figuur 2.3. Voor- en zijgevel woonboerderij gezien vanaf de halfverharde zijweg van de Vilsterborg

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0006.png"

Figuur 2.4. Voor- en zijgevel gezien vanaf de Vilsterborg.

Op de vorenstaande afbeeldingen is de woonboerderij vanuit verschillende perspectieven zichtbaar. De karakteristieke vorm van de woonboerderij is duidelijk zichtbaar. De woonboerderij ligt vanaf de Vilsterborg gedeeltelijk verscholen in het groen en maakt als het ware onderdeel uit van het landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte, 2006

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De nationale belangen omvatten globaal genomen:

  • Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
  • De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
  • De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
  • Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.

In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatieparagraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van structuurvisie.

De uitgangspunten uit de Realisatieparagraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende nationale belangen uit de Nota Ruimte van belang; beschermen van de ecologische hoofdstructuur;

3.1.2 Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Nota Ruimte

De wijziging van de bestemming en de renovatie en restauratie van de karakteristieke, oude woonboerderij, dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan, voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Nota Ruimte en verankerd in de AMvB Ruimte.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de renovatie en restauratie van de vervallen woonboerderij aan de Vilsterborg 1 in Holtheme, wordt getoetst aan de Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten renovatie en restauratie van de karakteristieke woonboerderij het wederom verkrijgen van de bestemming "wonen" op het perceel in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota moet de basis gaan vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Momenteel heeft het perceel aan de Vilsterborg 1 nog een agrarische bestemming (zonder bouwmogelijkheden). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de wijziging van deze bestemming naar "Wonen". Voor wat betreft de functie 'Wonen' in het buitengebied heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

  1. 1. Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  2. 2. De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  3. 3. Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  4. 4. Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  5. 5. Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  6. 6. Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

De gemeente sluit een toename van de woonfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het instandhouden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus. In de gebieden die worden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied wordt zeer terughoudend omgesprongen met een toename van de woonfunctie. Het opnieuw opnemen van een woonfunctie mag geen belemmeringen opleveren voor bestaande functionerende agrarische bedrijven.

Uit de visienota blijkt dat het plangebied in het "Vechtdal" ligt. In deze ecologische zone wordt met name ingezet op een toename van de biodiversiteit. Verder heeft het gebied een belangrijke afvoerfunctie voor de Vecht en een voorname recreatief-toeristische functie. In figuur 3.6 is een uitsnede van de kaart behorende bij de "Visie Buitengebied" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0012.png"

Figuur 3.6. Uitsnede gebiedskaart behorende bij de Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)

De renovatie en restauratie van de bestaande karakteristieke woonboerderij is een wenselijke ontwikkeling in het Vechtdal. Door de renovatie en restauratie krijgt de bestaande bebouwing een beter aanzicht en door de landschappelijke inpassing van het gehele perceel wordt de landschappelijke beleving en biodiversiteit vergroot.

3.3.2 Welstandsnota Hardenberg

Het plangebied valt in de welstandsnota in het "essen en kampenlandschap". In figuur 3.5. is een uitsnede van de welstandskaart behorende bij de welstandnota opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0013.png"

Figuur 3.5 Uitsnede welstandskaart gemeente Hardenberg (Bron: Gemeente Hardenberg)

Het essen en kampenlandschap heeft vanaf de Middeleeuwen zijn huidige vorm gekregen. Het landschap is reliëfrijk en kent daardoor een kronkelend patroon van wegen en waterlopen. De nederzettingen zijn ontstaan in de overgangen van de beekdalen naar de hoger gelegen zandgronden. Door de veelheid en variatie aan beplanting is het landschap kleinschalig. De open essen vormen een vontrast met deze kleinschaligheid.

Erven liggen in het essen en kampenlandschap verspreid, in linten langs de essen, of in clusters tussen de essen en kampen. De bebouwing op de erven liggen veelal in een losse strooiing. Later werden ook gebouwen meer evenwijdig geplaatst. Het beleid van de gemeente is erop gericht om de belangrijkste karakteristieken in deze landschappen, de onregelmatigheid, de diversiteit en de kleinschaligheid te handhaven.

Bouwplannen worden beoordeeld op een aantal aspecten die kenmerkend zijn voor de bebouwing in de welstandsgebieden 'essen en kampen'. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de samenhang van de bouwwerken en het erf en hoe de verschijningsvorm van de gebouwen zich verhoudt tot de kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving. Bij uitbreidingen of verandering van een erf wordt een erfinrichtingsplan gevraagd waarin aangetoond moet worden hoe de wijzigingen passen in het landschap en op het erf.

3.3.3 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Het voorliggende initiatief voldoet aan de gemeentelijke uitgangspunten zoals verwoord in de "Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg" en de "Welstandsnota Hardenberg".

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie "wonen" is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

In het voorliggende geval betreft de renovatie en restauratie van de bestaande karakteristieke woonboerderij op het perceel aan de Vilsterborg 1 in Holtheme. De Vilsterborg betreft een rustige weg in het buitengebied met een zeer beperkte verkeersintensiteit. De karakteristieke woonboerderij ligt ruim 25 meter van de Vilsterborg. Vanwege de rustige ligging van de woonboerderij en gezien de zeer beperkte verkeersintensiteit op de Vilsterborg kan ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde ruim onder de 48 dB, ex artikel 82 van de Wgh ligt.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Door Kruse Milieu B.V. uit Geesteren is door middel van een verkennend bodemonderzoek de bodem in het plangebied onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan één tot .4 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.50 meter min maaiveld.

4.3.2 Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

4.3.3 Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.

4.3.4 Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het in Bijlage 1 opgenomen bodemonderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

4.3.5 Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt levert de kwaliteit van de bodem geen bezwaar op tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en restauratie-/verbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie "wonen" zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In de 'Externe Veiligheidsvisie gemeente Hardenberg' is de situatie in de gemeente Hardenberg geïnventariseerd en in kaart gebracht. Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen de gemeente een aantal risicobronnen aanwezig is, waarop het externe veiligheidsbeleid betrekking heeft. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0014.png"

Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk" dan wel "gemengd gebied". In dit geval is er sprake van een rustige ligging in het buitengebied met weinig verstoring. Uitgegaan kan worden van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0015.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets

5.1 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Het plangebied is niet gelegen in, of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Wel grenst het plangebied direct aan de EHS.

5.1.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Eelerwoude B.V. heeft een quickscan flora- en faunawet uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2van deze toelichting. De resultaten van deze quickscan zullen hieronder kort behandeld worden.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het grondgebied van de gemeente Hardenberg is een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart valt het plangebied in het dekzandlandschap en is het gebied waarop de aanbouw plaatsvindt aangemerkt als "essen". Voor "essen" geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. In figuur 5.3 is dit in een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0018.png"

Figuur 5.1. Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Hardenberg)

Uit de archeologische kaart van de gemeente Hardenberg blijkt dat het plangebied valt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op de archeologische beleidskaart is het gebied aangemerkt als "Waarde- archeologie 4". Uit het bij de beleidskaart behorende schema, blijkt dat in gebieden waar gronden geroerd worden en die een grotere oppervlakte hebben dan 500 m² een archeologisch onderzoek vereist is.

Gezien het feit dat het enkel een renovatie en restauratie van een bestaande karakteristieke woonboerderij betreft en er geen gronden worden geroerd worden is geen archeologisch onderzoek vereist. De eventuele bouw van een bijgebouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt beslaat een maximale oppervlakte van 75 m². Voor dergelijk kleine oppervlaktes is geen archeologisch onderzoek vereist. Derhalve kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven.

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke aspecten van de directe omgeving van het plangebied en het plangebied zelf. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.

6.1 Renovatie/restauratie Woonboerderij

De bestaande karakteristieke woonboerderij blijft behouden. De woonboerderij wordt gerenoveerd en gerestaureerd om zodoende bewoning mogelijk te maken. Aan de buitenzijden van de woonboerderij zullen diverse ingrepen plaatsvinden. De aanzichten uit figuur 6.1. en 6.2. geven de oorspronkelijke vorm van de woonboerderij weer. Middels renovatie en restauratie wordt de oorspronkelijke situatie hersteld. Inpandig zal de woonboerderij geschikt worden gemaakt voor bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0019.png"

Figuur 6.1. Aanzicht voor- en achtergevel na renovatie en restauratie (Bron: Bouwkundig Tekenburo Klinkien)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0020.png"

Figuur 6.2. Aanzichten zijgevels na renovatie en restauratie (Bron: Bouwkundig Tekenburo Klinkien)

6.2 Erfinrichtingsplan

6.2.1 Het plangebied in het landschap

Bij de verkoop van de boerderij is ook het nabijgelegen weiland verkocht. Hierdoor zullen de kleine kadastrale stukjes samengevoegd worden. Het weiland wordt betrokken bij het erfinrichtingsplan, door deze als open extensief weiland te omschrijven. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

Het plangebied is vanaf de Vilsterborg haast niet meer te zien door de opgaande beplantingen rondom. De wens is om het erf vanaf deze kant weer open te maken zodat het zicht op de Es weer hersteld wordt. De oude haag is dermate verwildert dat er een nieuwe haag aangeplant wordt als scheiding vanaf de openbare weg. Door een scheiding te maken in het voor- en achterf wordt de structuur, welke op erven voorkwam, weer teruggebracht. Aan de voorzijdewas de sier- en nutstuin, achter was deze meer functioneel en sober. Binnen het plangebied is dit terug te vinden in de soortkeuze (fruitbomen) en functiescheiding als sier- en nutstuin.

Achter de boerderij staat een oude kastanje. Deze is in goede staat en belangrijk om te behouden. De boom staat midden op het erf. De kastanje accentueert het centrale erf. Rondom deze boom zijn de woning en de bijgebouwen gesitueerd.

Naast de landschappelijke inpassing van uit de overheid, is ook de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk, dit zal tot uiting komen in de materialisatie van het erf en de gebouwen

Karakteristiek bij oude erven zijn hoogstamfruitgaard. Deze wordt bij de nieuwe erfinrichting gesitueerd aan de voorzijde van het erf. De fruitgaard word hier een onderdeel van het voorerf. De auto’s die op het erf geparkeerd gaan worden dienen zoveel mogelijk aan het zicht van de omgeving onttrokken te worden. Er is ruimte om de auto’s aan de achterzijde te parkeren. Door de natuurlijke glooiing en de situering van de gebouwen zullen deze auto’s vanaf de openbare weg nauwelijks te zien zijn.

Aan de voorkant van de woning komt de siertuin. Hier is ruimte voor grote plantenvakken binnen een duidelijke structuur. Aan de westzijde van de woning is ruimte voor een privétuin. De vormgeving van de ‘harde’ elementen als terrassen zullen qua materialisatie en maatvoering aan moeten sluiten bij de woning en haar bijgebouw. Het erf moet een eenheid vormen met de boerderij. Ook het erf zal hersteld worden met de van oorsprong voorkomende materialen en beplantingen. De paden zullen uit gebakken materialen en natuurlijke halfverhardingen bestaan. Oude bomen welke in goede staat zijn worden behouden. Dit geeft het erf haar historische uitstraling. Waar nodig worden nieuwe streekeigen beplantingen aangebracht.

Met dit erfinrichtingsplan wordt voorzien in een aanzienlijke impuls in de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Figuur 6.3 geeft de verschillende functies binnen het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0021.png"

Figuur 6.3 De verschillende functiesbinnen het plangebied (Bron: Ontwerpburo Herbert OldeHinkel)

6.2.2 Bloemrijk grasland

Het grasland welke hoort bij het pand is van oorsprong een oude kamp. Momenteel wordt hier gras op verbouwt. Om binnen het plangebied bij te dragen aan biodiversiteit (opgave visienota buitengebied) kan het weiland omgezet worden naar een extensief bloemrijk grasland. Dit grasland kan uitstekend gebruikt worden als voeding voor paarden of andere zoogdieren. Belangrijk is dat er niet of nauwelijks bemest wordt en dat de kruiden en bloemen de kans krijgen zaden te vormen en te verspreiden. Hieronder worden de maatregelen omschreven voor het beheer van zo'n bloemenrijk grasland:

  • Bemest niet
  • Maai zo vaak als nodig is en voer het maaisel af (min 2x jaar juni/september)
  • Breng geen bagger op
  • Houd het waterpeil hoog (geen aanleg van extra sloten
  • Beweid extensief (max. 2 paarden)

Doelstelling:

  • Behoud en/of ontwikkeling weidevogelstand
  • Voedsel en voortplantingsplek voor zoogdieren,insecten,amfibieën en reptielen
  • bloemrijke of een schrale vegetatie
  • behoud van cultuurhistorische en/of aardkundige waarden

Onderstaande afbeeldingen geven het bewuste grasland weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0022.png"

Figuur 6.4 Het toekomstige bloemrijke grasland (Bron: Ontwerpburo Herbert OldeHinkel)

6.2.3 Beplantingsplan

Het erf en gedeelten rondom het erf worden landschappelijk in de omgeving ingepast. Zo wordt onder andere een bloemrijk grasland gecreëerd. Onderdeel van het erfinrichtingsplan is een beplantingsplan. Een uitsnede van dit beplantingsplan is opgenomen in figuur 6.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00090-VG01_0023.png"

Figuur 6.5 Uitsnede beplantingsplan Vilsterborg 1 (Bron: Ontwerpburo Herbert OldeHinkel)

Het beplantingsplan voorziet in het verbeteren en versterken van de bestaande situatie en de aanleg van nieuwe beplanting in de vorm van singels en bomen. Aan de voorzijde van de woonboerderij staat een fruitboomgaard. Deze zal worden aangevuld met enkele hoogstamfruitbomen zodat het geheel ook de uitstraling krijgt van een volwaardige fruitgaard.

Verder worden er op diverse plekken Zomereiken en Gewone Essen aangeplant ter aanvulling op de bestaande bomenstructuur. Het privégedeelte behorend bij de woning wordt omzoomd met een haag van veldesdoorn. Het erf en de tuin behorende bij de woning worden ingericht naar wens van de bewoners. De beeldbepalende paardenkastanje op het perceel blijft behouden. Voor een nadere toelichting op het erfinrichtingsplan wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

6.3 Verkeersaspecten-parkeren

De woning wordt ontsloten via de Vilsterborg. Gelet op de functie van deze weg en de beperkte verkeersintensiteit levert dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein. Het bestaande erf biedt hier ruimschoots de mogelijkheid toe.

Resumerend wordt gesteld dat met het inrichtingsplan wordt aangesloten bij het aanwezige landschappelijke kwaliteiten en structuren en dat deze waar mogelijk aangevuld en versterkt zullen worden. Tegen de wijziging van de bestemming bestaat vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Antidubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

  • Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze wijzigingsregels gelden voor het hele plangebied.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap (artikel 3)

Gronden met deze bestemming zijn primair bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid, de instandhouding van de landschaps- en natuurwaarden behorende bij het essen- en hoevenlandschap, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, watergangen en waterpartijen en nutsvoorzieningen.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Enkel tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en erf- en perceelsafscheidingen zijn toegestaan. Dit verbonden aan een maximale bouwhoogte. Tenslotte is, met het oog op de landschappelijke en natuurwaarden, mogelijk om in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren (voormalige aanlegvergunning).

Wonen - Essen- en hoevenlandschap (artikel 4)

De woningen in het plangebied zijn bestemd tot "Wonen - Essen- en hoevenlandschap". Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale inhoud van 750 m3 . Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is in de regels bepaald dat per bouwvlak één woning is toegestaan tenzij anders op de kaart is aangegeven. Bij recht mag 75 m² aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 75 m² bedraagt.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hardenberg hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hardenberg. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk wordt nader ingevuld op het moment dat vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening en de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op 17 februari 2011 is het plan in het periodiek ruimtelijk overleg met de provincie Overijssel besproken. De provincie heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met voorliggend bestemmingsplan.

9.1.3 Waterschap Velt en Vecht

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Het advies van het waterschap is opgenomen in paragraaf 5.3.2.1. Het waterschap Velt en Vecht heeft geen bezwaar tegen voorliggend bestemmingsplan.

9.2 Inspraak

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 7 juli 2011 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet

Bijlage 2 Quickscan flora- en faunawet

Bijlage 3 Aanvullend Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 3 Aanvullend flora- en faunaonderzoek

Bijlage 4 Erfinrichtingsplan

Bijlage 4 Erfinrichtingsplan