KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landschapselement
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
4.7 Geur
Hoofdstuk 5 Ecologie, Archeologie En Watertoets
5.1 Ecologie
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Het Plan
6.2 Plangebied En Landschap
6.3 Verkeer En Bereikbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg En Inspraak
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Landschapsplan

Buitengebied Hardenberg, Kloosterstraat (1a) Sibculo

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 24-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

hetafbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0023.png" 'Buitengebied Hardenberg, Kloosterstraat (1a) Sibculo' van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.8 bed and breakfast

kleinschalig van opzet recreatief nachtverblijf veelal als onderdeel van de woonfunctie van het pand;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;

1.12 boerderijkamer

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.17 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.20 hoofdverblijf

een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of hiermee gelijkt te stellen groep mensen;

1.21 horeca

hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.22 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.23 paardenbak:

een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.24 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. in andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.25 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;

1.26 streekeigen product

producten die zijn voortgebracht op agrarische bedrijven in de gemeente Hardenberg of in aangrenzende gemeenten;

1.27 woning:

een complex van ruimten, volgens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;

1.28 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing v an het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens, dan wel rooilijn niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschapselement

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen.

3.2 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

3.3 Gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 3.1, is de toepasselijkheid van artikel 2.12 lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht uitgesloten.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden,
  2. b. waterhuishouding,
  3. c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden,
  4. d. extensieve openluchtrecreatie, en
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, behorende bij de bestemming of bij aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden, zoals duikers, stuwen, bruggen en aanlegsteigers voor recreatief medegebruik.

De bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 5 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroepen;

en mede bestemd voor:

  1. b. bede and breakfast;
  2. c. boerderijkamers;
  3. d. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 onder a voor het gebruik van bestaande gebouwen voor een aan huis gebonden bedrijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. maximaal 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor het aan huis gebonden bedrijf;
  2. b. degene die gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent;
  3. c. de bedrijfsactiviteiten mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
  4. d. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden;
  5. e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis gebonden bedrijf;
  6. f. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
  7. g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  8. h. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren. Dit betekent dat:
    1. 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven waarvoor een omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor een melding moet worden gedaan volgens het Activiteitenbesluit;
    2. 2. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in,, of gelijk te stellen zijn met categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

7.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.3 Afstanden tot wegen en water

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening, is ook:

  1. a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting,

behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;

  1. b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

8.2 Strafbepaling

Overtreding van het verbod gesteld in lid 3.4.1 en 8.1 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Extra zelfstandige woonruimte in woningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels omtrent het de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. vergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. b. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer bedragen dan voor woningen in het betreffende landschapstype is toegestaan;
  3. c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning,
  4. d. het betreft inwoning binnen de bestaande woning,
  5. e. het aantal woningen mag niet toenemen.

9.2 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.

Een vergunning wordt niet verleend indien:

    1. 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan word belemmerd;
    2. 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Kloosterstraat (1a) Sibculo' van de gemeente Hardenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0024.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de provinciale regeling 'Rood voor rood met gesloten beurs' is een bouwplan ingediend voor de realisering van een nieuwe burgerwoning op een nu nog onbebouwd perceel aan de Kloosterstraat (1a) in Sibculo.

Op een locatie elders aan de Kloosterstraat, in het open weidegebied ten noorden van de kern Sibculo, wordt circa 900 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de wijziging van bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale plankaart, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen nabij de Kloosterstraat in Sibculo, in het zuidelijke deel van het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied, op een kleine 200 meter ten zuiden van de Kloosterstraat (N341) weergegeven. In afbeelding 1.2 is nader ingezoomd op het plangebied. Te zien is dat het plangebied zich bevindt te midden van enkele waterpartijen die in het verleden zijn ontstaan door zandwinningsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied t.o.v.kern Sibculo (bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.2 Ligging van het plangebied te midden van enkele waterpartijen (Bron Google Maps)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het 'Buitengebied Hardenberg, Kloosterstraat (1a) Sibculo' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van (het juridisch bindende deel) het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regiem

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg 1989'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 26 april 1989 en door Gedeputeerde Staten van Overijssel gedeeltelijk goedgekeurd op 12 december 1989, kenmerk RGP 89/994. De onthouding van goedkeuring had geen betrekking op het plangebied.

In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot "Agrarische doeleinden (agrarisch gebied met landschappelijke waarde, kleinschalig landschap)". Op of in deze gronden is het oprichten van gebouwen verboden. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De bouw van een burgerwoning op dit perceel is strijdig met de vigerende bestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de realisatie van de gewenste woning op het bewuste perceel.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke aspecten en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema’s de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.

Hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de landschappelijke aspecten van de omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.

2.1 De Landschappelijke Aspecten

2.1.1 Historie

De ontstaansgeschiedenis is nog duidelijk zichtbaar aan het landschap, de dorpen en de steden. Het buitengebied van de gemeente Hardenberg is onder te verdelen in oude en jonge ontginningsgebieden. Het Vechtdal snijdt midden door de gemeente. Ten noorden en ten zuiden daarvan liggen de jonge ontginningsgebieden. De gemeente Hardenberg wordt behalve door de Vecht doorsneden door twee andere kenmerkende lange lijnen; de Dedemsvaart en het Overijssels kanaal. Vormen en materiaal van de bebouwing worden bepaald door het landschap. De kernen zijn gegroeid uit de oude vestingen of langs de kanalen. Hardenberg en in mindere mate Dedemsvaart zijn regionale industrie- en winkelkernen.

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Sibculo. In onderstaande afbeelding, die de historische kaart omstreeks 1900 bevat, is het plangebied met een gele contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.1 Historische kaart omstreeks 1900 (bron: Bijkerk c.s.)

Het landschap wordt hier gekenmerkt door de kern Sibculo en het klooster Sibculo, die zijn verbonden door paden en wegen. De geomorfologische structuur van het landschap is leesbaar op deze kaart. De kern en het klooster liggen op een stuwwal. Het omliggende gebied is op bovenstaande kaart nog een 'woest' onontgonnen landschap, met aan de zuidoostzijde de Engbertsdijksvenen. De stuwwal is een dekzandrug welke is ontstaan in de laatste ijstijd. Deze geomorfologische ondergrond bepaalt in grote mate hoe het huidige landschap er uit ziet.

De stuwwal van Sibculo is al langer in gebruik. Bewoning was in die tijd alleen mogelijk op de hoge en droge delen. Ook de paden en wegen liggen op hoge en droge gronden zoals ook de Kloosterstraat die als lint de kernen Sibculo en Kloosterhaar, verder naar het oosten, met elkaar verbindt. Het gebied heeft een open karakter en zal voornamelijk bestaan hebben uit heide, veenmoeras en op de hoge koppen van eiken, berken en dennenbosjes.

2.1.2 Huidig landschap

De ontdekking van het kwalitatief goede zand van de stuwwal ten behoeve van allerlei toepassingen in de (wegen)bouw, heeft ertoe geleid dat er verschillende zandwinningen hebben plaatsgevonden in de omgeving van het plangebied. Deze zandafgravingen hebben een grote ruimtelijke invloed op het landschap. Waar eens zand lag, resteren na het beëindigen van de afgravingen waterplassen.

Het plangebied zelf betreft een zandafgraving/zandwinningslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.2 Kaart landschapsstructuur (bron: Bijkerk c.s.)

2.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt ten (zuid)oosten van de kern Sibculo, gelegen in het zuidelijke deel van de gemeente Hardenberg. Het is als het ware ingeklemd tussen de Kloosterstraat en het natuurgebied de Engbertsdijksvenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.3 Ligging plangebied (bron: Kadaster)

Het gebied wordt gekenmerkt door de diverse waterplassen die zijn ontstaan door zandwinningsactiviteiten. In tegenstelling tot het open polderlandschap aan de westzijde van Sibculo, bevindt het plangebied zich in een kleinschalig landschap met veel groenstructuur.

Het plangebied zelf is momenteel nog onbebouwd. Zowel aan de westzijde als de oostzijde is een burgerwoning gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de plankaart en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De nationale belangen omvatten globaal genomen:

  • Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
  • De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
  • De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
  • Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.

In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatieparagraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van structuurvisie. De uitgangspunten uit de Realisatieparagraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn er geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de sloop van circa 900 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing op een perceel aan de Kloosterstraat en de realisatie van een compensatiewoning op een locatie tussen de Kloosterstraat en de Bergweg, wordt getoetst aan de regeling "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs

De provinciale regeling 'Rood voor Rood met gesloten beurs' is op 16 maart 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. De hoofdlijnen van Rood voor Rood zijn hiermee vastgelegd in een herziening van het streekplan 2000+. Per 1 juli 2009 is de regeling opgenomen in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. De gemeenten hebben de taak gekregen om binnen de provinciale kaders gemeentelijk beleid rondom Rood voor Rood met gesloten beurs te formuleren.

In de beleidsnotitie ‘Rood voor Rood met gesloten beurs’ van de gemeente Hardenberg wordt invulling gegeven aan de kaders die de provincie heeft gesteld. De gemeente Hardenberg wil de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbeteren met behulp van de Rood voor Rood-regeling. De beleidsnotitie vormt het toetsingskader voor aanvragen van mensen die gebruik willen maken van de regeling.

In de nota zijn criteria opgenomen waaraan de aanvragen moeten voldoen en onder welke voorwaarden de gemeente Hardenberg mee wil werken aan het toepassen van de regeling.

De gemeentelijke beleidsnota heeft belangrijke raakvlakken met ander gemeentelijk beleid, zoals de ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan buitengebied. De koppeling zit vooral in de gebiedsindeling en de daarbij behorende kenmerken en ontwikkelingsmogelijkheden. In beide nota's ligt de nadruk op de ruimtelijke kwaliteit en wordt gedacht vanuit landelijke kwaliteitseisen.

De voorgestelde ontwikkelingen leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in het volgende:

  1. 1. verdwijnen landschapontsierende bebouwing op de voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de Kloosterstraat; door het toepassen van de Rood voor Rood regeling voor het slopen van de voormalige agrarische schuren neemt de hoeveelheid landschapontsierende bebouwing in het buitengebied ten noorden van de kern Sibculo af;
  2. 2. op de nieuwe locatie aan de Kloosterstraat wordt een nieuwe compensatiewoning gerealiseerd, waarbij ten aanzien van de landschappelijke inpassing van het nieuwe bouwperceel een versterking van de gradiënten hoog-laag en nat-droog plaatsvindt. Dit leidt tot een verbetering van de ruimtelijke en ecologische kwaliteiten.

3.3.2 Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de ‘Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg’. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota moet de basis gaan vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

De gemeente Hardenberg heeft in de visienota een aantal deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is op grond van deze visienota gelegen in deelgebied 'Stuwwal'.

In afbeelding 3.6 is de visiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0012.png"

Afbeelding 3.6 Visiekaart deelgebied 'Stuwwal' (bron: gemeente Hardenberg)

De 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg' geeft aan dat dit deelgebied voornamelijk in gebruik is als zandwinningsgebied en natuur.

De ontwikkelingsrichting zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg' is gericht op behoud en ontwikkeling van de ecologische zone. De gewenste functies op basis van dit gemeentelijke beleidsdocument voor dit gebied zijn:

  • zandwinning;
  • biodiversiteit;
  • recreatie en toerisme.

De functie 'wonen' wordt niet specifiek benoemd. De realisatie van een compensatiewoning in het kader van de Rood voor roodregeling verhoudt zich echter prima tot de 'gewenste functies'. Door een zorgvuldige inpassing van de compensatiewoning in relatie tot omliggend landschap wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd. Gezien voorgaande is het plan in overeenstemming met de uitgangspunten van de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.3 Welstandsnota Hardenberg

Het plangebied valt in de welstandsnota in het essenlandschap. In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de welstandskaart behorende bij de welstandnota opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0013.png"

Afbeelding 3.6 Kaart welstandsnota Hardenberg

Het essen- en kampenlandschap heeft vanaf de Middeleeuwen zijn huidige vorm gekregen. Het landschap is reliëfrijk en kent daardoor een kronkelend patroon van wegen en waterlopen. De nederzettingen zijn ontstaan in de overgangen van de beekdalen naar de hoger gelegen zandgronden. Door de veelheid en variatie aan beplanting is het landschap kleinschalig. De open essen vormen een vontrast met deze kleinschaligheid.

Erven liggen in het essen en kampenlandschap verspreid, in linten langs de essen, of in clusters tussen de essen en kampen. De bebouwing op de erven liggen veelal in een losse strooiing. Later werden ook gebouwen meer evenwijdig geplaatst. Het beleid van de gemeente is erop gericht om de belangrijkste karakteristieken in deze landschappen, de onregelmatigheid, de diversiteit en de kleinschaligheid te handhaven.

Bouwplannen worden beoordeeld op een aantal aspecten die kenmerkend zijn voor de bebouwing in de welstandsgebieden 'essen en kampen'.

3.3.4 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Het initiatief past binnen de hoofddoelen van de Visienota Buitengebied. Door het saneren van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en herbouw van een compensatiewoning elders, wordt ruimte gecreëerd voor de functie landbouw in het open weidegebied ten noorden van de kern Sibculo. Door de nieuw te bouwen woning ruimtelijk en landschappelijk adequaat in te passen en de hoog-laag en nat-droog gradiënten weer meer te benadrukken, vindt een verbetering van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit plaats.

Op hoofdlijnen past het initiatief binnen de uitgangspunten van de welstandsnota. Bij indiening van omgevingsvergunning voor bouwen zal het bouwplan concreet worden getoetst aan de criteria van de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

In de toelichting op het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd binnen de wettelijke geluidszone langs wegen, een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering uit Oldenzaal en opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

De conclusies luidt dat met een etmaalintensiteit van 7100 motorvoertuigen in 2021 geldt op 185 m een belasting LDEN van 47 dB inclusief aftrek. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Onderzoek

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Door Mos Grondmechanica B.V. is door middel van een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek de bodem in het plangebied onderzocht.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekshypothese 'onverdachte locatie' gesteld. De analyseresultaten zijn getoetst aan de Circulaire Bodemsanering 2009 en zijn indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit.

Op basis van het vooronderzoek, de zintuigelijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek, zijn er met de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen te verwachten bij de geplande herinrichting en bestemmingsplanherziening op de locatie.

Voor een nader toelichting op het voorgaande wordt verwezen naar het onderzoeksrapport dat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

4.3.2 Beoordeling gemeente

De gemeente heeft het bodemonderzoeksrapport beoordeeld en komt met de volgende conclusie.

Uit de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • uit de verzamelde informatie blijkt, dat ter plaatse geen 'verdachte' activiteiten hebben plaatsgevonden die tot een bodemverontreiniging hebben kunnen leiden. Wel staat in de rapportage dat op het weiland op twee locaties stroken gefreesd asfalt ligt. Niet bekend is waar dit asfalt toe dient of heeft gediend en evenmin of dit asfalt teerhoudend is. Ook is niet aantoonbaar gekeken naar de aanwezigheid van asbest in of onder deze stroken;
  • zintuiglijk zijn in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen waargenomen. Uit de rapportage valt niet op te maken of visueel in en op de grond gelet is op de aanwezigheid van asbest verdacht materiaal. Wel zijn onder één asfaltstrook een weinig tot veel puin en lokaal ook koolas en asfaltbrokjes in de grond aangetroffen;
  • in de boven- en in de ondergrond zijn geen tot hooguit licht verhoogde gehalten (lood en PAK) aan onderzochte componenten aangetoond;
  • het grondwater bevat alleen licht verhoogde gehalten aan barium en lokaal zin;
  • het slib in de twee voormalige zandwinputten is alleen aan de rand bemonsterd. Het slib wordt op basis van het onderzoek aangemerkt als klasse A of klasse B slib. Toepassing van dit slib op aangrenzende percelen is niet zonder meer mogelijk.

Uit de bekende gegevens van het uitgevoerde bodemonderzoek op het onderzochte kadastrale perceel kan worden geconcludeerd, dat in de bodem (grond en grondwater) geen of tenminste lokaal licht verhoogde gehalten zijn gemeten aan enkele onderzochte componenten.

Er is niet aantoonbaar gelet op asbest in en op de grond. Eveneens is de kwaliteit van het asfalt niet bepaald.

Omdat de gegevens met betrekking tot de asfaltstroken niet bekend zijn, wordt toch sterk geadviseerd om hier middels een aanvullend onderzoek nadere aandacht aan te besteden (doel stroken, asfalt wel of niet teerhoudend en asbest in de puinlagen). Het uitvoeren van een nader onderzoek of het treffen van nadere maatregelen op de overige delen van het onderzoeksgebied wordt niet noodzakelijk geacht.

Indien in de toekomst bij bouwwerkzaamheden grond vrij komt, dan kan deze grond binnen het plangebied zelf worden verwerkt. Bij afvoer binnen de gemeente Hardenberg is de grond op basis van het verkennend onderzoek niet zonder meer vrij toepasbaar. Vooral de grond onder de asfaltstroken met puin dient hierbij genoemd te worden. Geadviseerd wordt om in ieder geval de asfaltstroken en de eventuele puinhoudende bodemlaag hier direct onder separaat te ontgraven en niet te voegen bij grond van het overig terrein.

Met betrekking tot afvoer van vrijkomende grond wordt geadviseerd om hierover contact te hebben met de afdeling Bouwen en Milieu.

Bij afvoer van de grond buiten de gemeente Hardenberg is het beleid van toepassing van de gemeente, waar de grond wordt toegepast.

Indien meer dan 50 m³ grond wordt ontgraven, afgevoerd en elders toegepast, dan dient dit te worden gemeld bij het meldpunt bodemkwaliteit.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Op 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing.

Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In de 'Externe Veiligheidsvisie gemeente Hardenberg' is de situatie in de gemeente Hardenberg geïnventariseerd en in kaart gebracht. Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen de gemeente een aantal risicobronnen aanwezig is, waarop het externe veiligheidsbeleid betrekking heeft. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ook de gemeentelijke externe veiligheidsvisie geeft geen bijzonderheden in de nabijheid van het plangebied.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0015.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.6.2 Toets aan bedrijven en milieuzonering

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van de realisatie van een woning. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Ook dient te worden bekeken of er door het toevoegen van een woonfunctie in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. In de nabije omgeving van het perceel zijn enkel woningen gelegen. Er zijn in de nabije omgeving geen bedrijven die belemmerd worden door de ontwikkeling.

4.7 Geur

4.7.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 5 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 8 odour units per kubieke meter lucht.

4.7.2 Besluit landbouw

Voor inrichtingen met vee die onder het Besluit Landbouw vallen gelden vast aan te houden afstanden. Bedrijven tot 200 koeien, 50 dieren of 50 mestvarkenseenheden vallen onder de werkingssfeer van het Besluit Landbouw en zijn daarmee meldingsplichtig. Hier wordt niet gerekend met odeurbelastingen. Alle overige bedrijven hebben een vergunningsplicht.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  1. a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  2. b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

4.7.3 Onderzoeksresultaten geur

In het voorliggende geval is er sprake van woningbouw op een nu nog onbebouwde locatie. De dichtstbijzijnde veehouderij, welke onder het Besluit Landbouw valt, ligt op ruim 150 meter van het plangebied. Inrichtingen waarbij wel met odeurbelasting wordt gerekend, liggen zodanig ver weg dat de geurbelasting op de woningen onder de wettelijke norm van 8 odour units per kubieke meter lucht blijft.

Hoofdstuk 5 Ecologie, Archeologie En Watertoets

5.1 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Door EcoGroen Advies BV is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. De resultaten van de quickscan worden hieronder behandeld.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Het plangebied is gelegen op circa 250 meter ten westen van Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.

Afbeelding 5.1 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van dit Natura 2000-gebied en ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0016.png"

Afbeelding 5.1 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 en Ecologische Hoofdstructuur (bron: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie)

Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde bouwplannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten of EHS.

Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de beoogde plannen geen aantasting plaatsvindt van door de provincie als zodanig aangegeven gebieden buiten de EHS, zoals ganzenfoerageergebied.

5.1.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

De conclusies ten aanzien van flora en fauna luiden als volgt:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • Er zijn geen geschikte vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. De beoogde plannen hebben geen nadelige gevolgen op mogelijke aanwezige vlieg- en/of jachtroutes of belangrijk foerageergebied van vleermuizen.
  • Met name langs de randen van het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
  • Met name in de directe omgeving van het plangebied zijn enkele algemene broedvogels van bos en struweel broedend te verwachten. Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten in het plangebied, waarvan de nestplaatsen en hun functionele omgeving jaarrond beschermd zijn.
  • Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de ruige stroken gelegen langs de rand van het plangebied. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht.
  • Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van de biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Hardenberg ligt het plangebied voor het grootste gedeelte in een gebied met lage verwachting. Hier is geen onderzoek nodig. Een klein gedeelte van het plangebied heeft 'waarde - archeologie 5 (onderzoeksgebied C)'. Wanneer het gebied kleiner is dan 2500 m2is onderzoek niet nodig. Ter plaatse van de woningbouwkavel is sprake van een lage verwachting. Afbeelding 5.2 bevat een uitsnede van de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0017.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Hardenberg)

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op het structuur van de gemeente Hardenberg en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het Landschapsplan dat is opgesteld door Bijkerk c.s. landschapsarchitecten is opgesteld.

6.1 Het Plan

In het kader van de rood-voor-roodregeling wordt ter plaatse van een voormalige zandwinningslocatie aan de Kloosterstraat een compensatiewoning ingepast. De benodigde sloopoppervlakte komt van een locatie eveneens aan de Kloosterstraat gelegen (zie afbeelding 6.1). Op de slooplocatie is herbouw niet wenselijk vanwege de ligging in het landbouwontwikkelingsgebied. In het kader van de regeling wordt de compensatiewoning landschappelijk ingepast, waarbij de investering in de ruimtelijke kwaliteit in samenhang met het landschap inzichtelijk wordt gemaakt. Er is tevens sprake van een kwaliteitsimpuls. Het plangebied ligt nu verscholen en anoniem in het landschap. Dit karakter trekt (illegaal) gebruik en ontwikkelingen aan die hier niet wenselijk en passend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0018.png"

Afbeelding 6.1 Slooplocatie en locatie compensatiewoning (bron: Google maps)

6.2 Plangebied En Landschap

In paragraaf 2.1 is reeds ingegaan op de historie van het landschap. Hieronder wordt ingegaan op de nieuwe landschapssituatie.

6.2.1 Het nieuwe landschap

Het zandwinningslandschap wordt hier beschouwd als een laag (van ingebruikname) in het landschap. De kwaliteiten van de zandafgravingen zijn de verrijking van landschap met reliëf, extra gradiënten en de extra dimensie die het open water aan het landschap toevoegt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0019.png"

Afbeelding 6.2 Reliëf plangebied als ruimtelijke kwaliteit (bron: Bijkerk c.s.)

Het plangebied bestaat uit twee zandafgravingen met een hoger gelegen tussengebied. De beoogde bouwlocatie ligt in het verhoogde tussengebied. Dit gebied is deels ontstaan door het opwerpen van de zwarte teelaarde die voor de zandwinning van de noordelijke en zuidelijke plas is verwijderd. De plassen worden omzoomd door een stevige opgaande groenstructuur. De vroege zandwinning wordt hier gekenmerkt door relatief ondiepe ontginningen ten noorden en ten zuiden van de beoogde bouwlocatie. De plassen worden omzoomd door een stevige opgaande groenstructuur.

Op het schaalniveau van Sibculo en omgeving vormen de (gesloten) zandwinningen een toevoeging aan het ecologisch netwerk en komen ze de biodiversiteit ten goede (gradiënten nat en droog). Echter de zandwinningen liggen vaak in een stevig omsloten groenstructuur. Dit is voor de landschappelijke beleving minder interessant, maar ook kansrijke gradiënten van droog naar nat blijven hier onbenut. Er liggen in het plangebied zeker mogelijkheden deze gradiënten te versterken.

De verhoging in het tussengebied is momenteel een open weide. De aanwezigheid van de voormalige zandwinningen (nu water), omzoomd door bossen en de aanwezigheid van hoogteverschillen biedt mogelijkheden de ecologische kwaliteiten in de gradiënten nat-droog en hoog-laag op de hellingen te versterken. Het plangebied met de nieuwe invulling is hierdoor meer dan alleen de toevoeging van nieuw rood, namelijk ook een ecologische kwaliteitsimpuls.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0020.png"

Afbeelding 6.3 Inrichtingsschets (bron: Bijkerk c.s.)

De locatie van de woning is van groot belang. De compensatiewoning die in het tussengebied wordt gerealiseerd staat met de noklijn haaks op de Kloosterstraat. Deze positionering maakt een duidelijke tweedeling van de open weide mogelijk. De omgeving van de woning, gekoppeld aan de Kloosterstraat, gedraagt zich meer als erf. Het oostelijk deel van de weide krijgt een meer natuurlijk karakter.

De overgang van het erf naar het steeds meer natuurlijke karakter van de weide in het oostelijk deel van het plangebied is een belangrijk onderdeel van het ontwerp. Gezien de positionering van het erf is gekozen voor een ontwerp die het contrast tussen cultuur en natuur versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0021.png"

Afbeelding 6.4 Principe van het erf (bron: Bijkerk c.s.)

De stevige groenstructuur om de zandplassen wordt op de hellingen opener gemaakt. Door het openen van deze hellingen kan juist de gradiënt nat-droog worden ontwikkeld. De houtopstanden die op de hellingen worden verwijderd, worden gecompenseerd aan de randen van de open weide en langs de toegangsweg. Er is dus sprake van een win-winsituatie: verhogen van woonkwaliteit én van ecologische kwaliteiten.

Deze benadering van het landschap komt niet alleen de lokale biodiversiteit ten goede, maar is in de bredere context van het landschap eveneens een belangrijke meerwaarde en kan daarom gezien worden als een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Eveneens maakt het voor de toekomstige bewoners van de compensatiewoning de beleving van de verschillende landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de plek mogelijk. Die beleving komt tot uiting in de vorm van zichtlijnen over de hellingen en de plassen.

6.2.2 Architectuur van de woning

De architectuur van de woning zal enige ingetogenheid moeten vertonen. Het nieuwe wonen positioneert zich hierbij duidelijk ondergeschikt aan het landschap. Dit neemt niet weg dat bij de architectuur het karakter van de plek beleefd mag worden. Een meer gesloten karakter naar de Kloosterstraat en een meer open, transparanter karakter naar de kwaliteiten van het landschap.

Bij de nadere uitwerking van de architectuur van de woning zullen de criteria van de Welstandsnota in acht genomen worden.

6.2.3 Overgang erf naar landschap

De beplanting heeft uiteraard een inheems karakter passend bij de bodem. Hierbij valt te denken aan de berk, eik en den als bomen met een ondergroei van vuilboom, hazelaar, lijsterbes en bochtige smele. Hierdoor ontstaat eveneens diversiteit in de verschillende vegetatietypes. Op de open hellingen naar de plassen krijgen kruidenrijke gradiënten van hoog-droog, naar nat-laag en zon-schaduw kans zich te ontwikkelen. Deze worden daarom ook niet ingeplant, maar door het scheppen van condities ontstaan deze vanzelf. In de aardlagen zijn vaak voldoende zaden aanwezig die onder invloed van licht tot ontwikkeling komen. Toekomstig beheer moet voorkomen dat de hellingen weer volgroeien met bos. De oostelijke helft van de weide wordt door middel van schraalgraslandbeheer omgevormd naar een meer natuurlijk karakter. Door het afgraven van de bovenste laag teelaarde kan dit proces worden versneld.

Zoals eerder werd aangegeven is de overgang van erf naar het steeds meer natuurlijke karakter van de weide in het oostelijk deel van het plangebied een belangrijk onderdeel van het ontwerp.

Er zijn een tweetal mogelijkheden deze overgang vorm te geven. Door middel van een ontwerpingreep of een geleidelijke overgang in beheer. Gezien de positionering van het erf is hier gekozen voor een ontwerpingreep die het contrast tussen natuur en cultuur versterkt. De overgang wordt vormgegeven als een "Ha-Ha". In de Engelse Landschapsstijl werd dit ontwerpmiddel veelvuldig toegepast om erf en landschap visueel in elkaar over te laten gaan maar met beide een heel verschillend karakter. Hierin is de parallel met deze locatie gelegd. Het referentiebeeld in onderstaande afbeelding geeft een goede weergave van het ruimtelijk visuele effect van deze ingreep. Maar kan zoals op de afbeelding met de berken ook een eigentijdse vertaling zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00124-VG01_0022.png"

Afbeelding 6.5 Referentiebeelden (bron: Bijkerk c.s.)


De afgegraven toplaag van het grasland kan hierbij rond de woning worden verwerkt. Hierbij ligt de woning aan de westzijde gelijk met de Kloosterstraat en er zal enig hoogteverschil ontstaan met het afgegraven deel. De Ha-Ha vormt hierbij een uiterst passend middel. Het materiaalgebruik dient hierbij ingetogen en het liefst streekeigen te zijn. Bijvoorbeeld in de vorm van gestapelde veldkeienrand die met de zandwinning naar boven zijn gekomen.

6.3 Verkeer En Bereikbaarheid

De ontsluiting van de compensatiewoning zal plaatsvinden via de bestaande zijweg van de 'doorgaande' Kloosterstraat. Deze zijweg staat ook bekend als Kloosterstraat. toevoeging van één enkele woning levert vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen erf.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

  • Algemene bouwregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijki ngsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Groen - Landschapselement

De beschermenswaardige landschapselementen en overige beplantingsstructuren hebben een bestemming 'Groen - Landschapselement' gekregen. Een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is op deze bestemming van toepassing (voormalig aanlegvergunningstelsel). Normaal gebruik en onderhoud is van deze bepalingen uitgesloten.

Water

Dit artikel beschermt de aanwezige watergangen en -partijen, inclusief de taluds. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 3 m.

Wonen - Essen en hoevenlandschap

De maximale inhoudsmaat van een woning in het buitengebied is afhankelijk van het landschapstype waarbinnen de woning is gelegen. In deze situatie is een maximale inhoudsmaat van 750 m3 opgenomen.

De hoeveelheid bijgebouwen bij een burgerwoning mag maximaal 75 m2 bedragen.

Binnen de woonbestemmingen zijn diverse kleinschalige nevenactiviteiten, al dan niet bij recht, toegestaan.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hardenberg hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Het project betreft een volledig particulier initiatief. De kosten die van gemeentewege worden gemaakt zijn verzekerd in de legesverordening van de gemeente Hardenberg. Het onderhavige plan brengt geen kosten met zich mee voor de gemeente. Dit betekent dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg En Inspraak

Dit hoofdstuk wordt nader ingevuld op het moment dat vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening en de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

9.1 Vooroverleg

Rijk

Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijke beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.


Provincie

De provincie Overijssel heeft categorieën van bestemmingsplannen van lokale aard aangewezen waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Dit zijn ondermeer plannen die passen binnen het provinciale rood voor rood beleid en waarvoor door de gemeente een beleidskader is of zal worden gemaakt, mits dat beleidskader voorzien is van een positief advies van de provinciale diensten. Dit kan een al afgegeven positief advies zijn van de provinciale diensten 9ex artikel 19, lid 2 WRO oud), maar ook een positief advies van de provinciale diensten over een (nog in te dienden) gemeentelijk beleidskader.

Bij brief van 20 februari 2007, kenmerk 2007/0097839 heeft het hoofd Eenheid Ruimte Wonen en Bereikbaarheid geconcludeerd dat de beleidsnotitie "rood voor rood met gesloten beurs" van de gemeente Hardenberg in overeenstemming is met het provinciaal beleid en dat deze beleidsnotitie als goede ruimtelijke onderbouwing voor medewerking aan rood voor rood aanvragen kan worden beschouwd.

Dit plan wordt gerealiseerd met toepassing van de regeling rood voor rood met gesloten beurs. Om deze reden is afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie.


Waterschap

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. Op grond van de verstrekte informatie concludeert het waterschap dat sprake is van een plan van beperkte omvang. De invloed van het plan op de waterhuishouding is beperkt. Het waterschap kan daarom instemmen met het plan. De uitkomst van de watertoets is als bijlage toegevoegd (Bijlage 4).

9.2 Inspraak

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft met ingang van 13 oktober 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 3 Quickscan natuurtoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Landschapsplan

Bijlage 5 Landschapsplan