Bestemmingsplan Rheezerweg 79 Hardenberg
Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 17-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rheezerbelten, Rheezerweg 79 in Hardenberg met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00164-VG01 van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.4 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
1.5 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
1.6 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
1.7 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de recreatieverblijven -recreatiewoningen en kampeermiddelen- daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt; van bedrijfsmatige exploitatie is sprake als het recreatieverblijf voor ten minste 140 dagen per jaar beschikbaar is voor verhuur;
1.9 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien volgens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag omgevingsvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.10 bestaande bouwwerken, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.11 bijbehorende bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.12 bodemverstorende activiteiten:
het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen, waardoor het grondwaterpeil verandert en/of het uitvoeren van grondbewerkingen;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
1.14 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.15 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een stacaravan, trekkershut of recreatiewoning;
1.16 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.17 erfinrichtingsplan:
een plan waaruit blijkt hoe het betreffende erf in het landschap ligt en op welke wijze de kenmerken van het landschapstype zijn doorvertaald in de (nieuw aan te leggen) inrichting van het erf;
1.18 evenement:
Elke voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, die geheel of gedeeltelijk in de buitenlucht wordt gehouden, waaronder een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg; hieronder niet begrepen:
- 1. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
- 2. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- 3. sportevenementen, indien die plaatsvinden in/op de daarvoor bestemde locaties, voor zover het geen vechtsportevenementen en auto- of motorsportevenementen betreft.
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 groepsrecreatiewoning:
een recreatiewoning bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen van meer dan 10 personen;
1.21 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.22 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
1.23 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.24 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;
1.25 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.27 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
- de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen:
- de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.28 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
1.29 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.30 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.31 waarde archeologie 5:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de bouwhoogte vann een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving:
De voor 'recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieterrein voor recreatiewoningen en groepsrecreatiewoningen;
- b. groenvoorzieningen, water, vijvers, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, paden, tuinen en nutsvoorzieningen;
- c. het behoud van de landschappelijke waarden van de stuifduinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Gebruiksverbod permanente bewoning
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. permanente bewoning van bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
- b. het niet-bedrijfsmatig exploiteren van het reactieterrein.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde Archeologie 5', als bedoeld in dit artikel geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Vormen van verboden gebruik
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden voor een seksinrichting;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:
- a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- b. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- e. voor het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
Een vergunning wordt niet verleend indien:
- 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
- 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
Artikel 8 Overige Regels
Dit bestemmingsplan/deze beheersverordening verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Rheezerbelten, Rheezerweg 79 in Hardenberg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
De eigenaar van de grond van het Vakantiepark De Kleine Belties in Hardenberg heeft het initiatief genomen om de bestaande, 38 recreatiebungalows op de camping te slopen en te vervangen door circa 75 nieuwe bungalows. Initiatiefnemer (eigenaar vakantiepark de Kleine Belties) is eigenaar van de grond waar momenteel 38 recreatiewoningen zijn gevestigd. Veertien stenen en tien houten bungalows zijn in eigendom van initiatiefnemer. De veertien overige bungalows (opstallen) zijn in particulier eigendom (van derden). De bungalows zijn verouderd, maar enkele bungalows zijn wel goed onderhouden.
Begrenzing plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De locatie bestaat uit het deel van de camping dat wordt gevormd door de vakantiebungalows. Het plangebied grenst in het zuidoosten aan de Grote Beltenweg en aan de zuidwestkant aan de Larixweg. Ten oosten van het plangebied ligt het horecacomplex De Rheezerbelten. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan andere delen van het vakantiepark.
Vigerend bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Recreatieterrein "De Rheezerbelten". Dit bestemmingsplan dateert uit 1995 (is vastgesteld op 27 september 1995 door de gemeenteraad van Hardenberg en goedgekeurd op 30 januari 1996 door de provincie Overijssel). Op het plangebied rust de bestemming Recreatieve doeleinden, categorie RZ met de aanduiding 'zomerhuisjes'.
Afwijking van het bestemmingsplan
Het bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De belangrijkste redenen zijn dat de maximale inhoud van de nieuwe bungalows 300 m3 bedraagt, terwijl in het vigerende bestemmingsplan slechts 200 m3 is toegestaan. Verder zullen de nieuwe bungalows gedeeltelijk worden geschakeld. In de huidige situatie is alleen vrijstaande bebouwing mogelijk.
Standpunt gemeente
De gemeente is bereid onder voorwaarden aan het plan medewerking te verlenen. Permanente bewoning van de bungalows is in elk geval uitgesloten. Voor de locatie zal een inrichtingsplan worden gemaakt.
Opbouw toelichting
In hoofdstuk 2 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat in op de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 4 beschrijft de toets aan wet- en regelgeving. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn: milieuzonering, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, archeologie, water en ecologie. Vervolgens staat in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan beschreven. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Provinciaal Beleid
2.1.1 Omgevingsvisie
De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie vastgesteld. In dit integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving, waarin het streekplan, het verkeers- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd, geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. De hoofdambitie in de Omgevingsvisie is "een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden". Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
2.1.2 Omgevingsverordening
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie Overijssel is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvan de provincie er waarde aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch is geborgd.
2.1.3 Uitvoeringsmodel
Voor het voorliggend bestemmingsplan is de kwaliteitsimpuls Groene omgeving van toepassing. Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
In het provinciaal beleid staat het uitvoeringsmodel centraal. Bij dit model, het zogeheten 'vishaakmodel', draait het om drie vragen. De eerste vraag is of een ontwikkeling wenselijk is. Hierbij zijn de generieke beleidskeuzes van belang. De tweede vraag is waar de ontwikkeling kan plaatsvinden. Hierbij is het ontwikkelingsperspectief van een locatie van belang. De derde en laatste vraag is hoe de ontwikkeling wordt ingepast in het landschap. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van belang. In het navolgende wordt ingegaan op deze drie vragen.
2.1.4 Generieke beleidskeuzes
De provincie geeft bij de generieke beleidskeuzes aan dat voor gebiedsontwikkeling op het gebied van toeristische en recreatieve voorzieningen de zogenaamde SER-ladder moet worden doorlopen. Op basis van de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd. De SER-ladder houdt in dat bij gebiedsontwikkeling eerst moet worden gekeken naar de ruimte die al voor een bepaalde functie beschikbaar is gesteld of die door herstructurering beschikbaar kan worden gesteld. Daarna kan worden gekeken naar de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen. Pas als deze eerste twee opties zijn doorlopen, kan worden gekeken naar het in gebruik nemen van nieuwe terreinen.
Uitwerking SER-ladder naar het voornemen
De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving spreekt de provincie Overijssel liever over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De denklijn is hetzelfde, maar bij kleinschalige ontwikkelingen in de Groene omgeving kan de SER-ladder niet worden toegepast. Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gaat over (her)benutting van bestaande bebouwing, een combinatie van functies conform gebiedskenmerken, uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing en rekening houden met de ontsluiting. In het voorliggende bestemmingplan is sprake van vervangende nieuwbouw van de recreatiewoningen op dezelfde locatie. Het plan is niet in strijd met de principes van de SER-ladder.
Ontwikkelingsperspectief
In de Omgevingsvisie wordt een ontwikkelingsvisie voor de hele provincie Overijssel gegeven. Dit doet de provincie aan de hand van twee ontwikkelingsperspectieven, een voor de stedelijke omgeving en een voor de groene omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar kan worden ontwikkeld. Het plangebied valt onder het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat het in de groene omgeving de uitdaging is om behoud en versterking van het landschap en het realiseren van de groenblauwe hoofdstructuur samen te laten gaan met de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers (waaronder toerisme).
Het plangebied wordt aangeduid als mixlandschap. Hierin komen verschillende functies naast elkaar voor als 'goede buren': landbouw, natuur, recreatie, water en wonen.
Voor de gehele camping, en daarmee ook voor het plangebied, geldt het ontwikkelingsperspectief buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap). De provincie geeft aan dat deze laatste gebieden zijn voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, land-bouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het plangebied is binnen dit perspectief weer aangeduid als mixlandschap, hetgeen betekent dat er in het gebied ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. De verschillende functies komen naast elkaar voor als 'goede buren'.
Uitwerking ontwikkelingsperspectief naar het voornemen
In het plangebied is sprake van verblijfsrecreatie hetgeen onder vrije tijd valt. De ontwikkeling van de camping past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Bij de vraag hoe de ontwikkeling dient te worden ingepast in het landschap wordt een lagenbenadering gehanteerd. In totaal zijn er vier lagen. Alle vier lagen worden hierna behandeld.
Natuurlijke laag
Bij de natuurlijke laag valt het plangebied in de laag 'dekzandvlakte'. De ambitie van de provincie bij deze laag is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Bij de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt de gehele camping, waaronder ook het plangebied, in het 'jonge heide en broekontginningslandschap'. Voor de jonge heide- en broekontginningslandschap is de ambitie de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Stedelijke laag
Het plangebied kent geen stedelijke laag.
Lust- en leisurelaag
Het plangebied valt binnen de lust- en leisurelaag onder de aanduiding 'verblijfsrecreatie - De Kleine Belties B.V.'.
Toerisme en vrije tijd
Voor de voorgenomen ontwikkeling van de camping is naast het uitvoeringsmodel nog het toerisme- en vrijetijdsbeleid van de provincie van belang. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor en kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding de ambitie van de provincie is.
Er worden ruimtelijke mogelijkheden geboden voor verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit van de bestaande verblijfsaccommodatie, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, SER-ladder (zie hiervoor)), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.
2.1.5 Toetsing aan provinciaal beleid
De ontwikkelingen die op Vakantiepark De Kleine Belties gaan plaatsvinden, hebben uitsluitend betrekking op het deel van het vakantiecentrum waar de recreatiebungalows zijn gevestigd. Het plan is gericht op het vervangen van de bestaande recreatiebungalows door nieuwe. Doordat er sprake is van kwaliteitsverbetering past het uitbreiden van het aantal vakantiebungalows binnen het provinciaal beleid. De verdichting voldoet ook aan het principe van zuinig ruimtegebruik.
Voor de locatie is een inrichtingsplan gemaakt (zie hoofdstuk 3.2). Uitgangspunt van dit plan is de huidige situatie, waar de bestaande bungalows op open plekken zijn gesitueerd. De verdichting die ontstaat door het vergroten van het aantal bungalows van 38 naar circa 75 wordt voor een belangrijk deel bereikt door het realiseren van een aantal recreatiewoningen van het type twee-onder-een-kapwoningen. Deze worden gebouwd op plaatsen waar nu één woning staat. De open plekken bieden hiervoor voldoende ruimte.
2.2 Gemeentelijk Beleid
2.2.1 Visienota Buitengebied
Op 18 juli 2006 is door de gemeenteraad van Hardenberg de Visienota Buitengebied vastgesteld. Deze nota legt een ruimtelijke visie neer voor het gehele buitengebied van de gemeente Hardenberg en dient tevens als toetsingsdocument voor bestemmingsplanherzieningen. De nota verwoordt drie hoofddoelen voor het buitengebied:
- 1. op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
- 2. het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
- 3. het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.
Een vertaling van deze thema's vindt plaats in een thematische benadering en gebiedsgerichte benadering van het buitengebied. Als uitgangspunten hierbij gelden de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken. Daarnaast speelt een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen een grote rol.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Vechtdal. Dit gebied wordt getypeerd als essen- en kampenlandschap. Kenmerken van dit gebied zijn onder meer de aanwezigheid van veel bosgebied en houtwallen, een verspreid bebouwingspatroon, een kronkelend patroon van wegen, veel meanders van de Vecht en herkenbare zomer- en winterdijken.
Een belangrijk deel van het deelgebied Vechtdal maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur. De huidige functies van het gebied zijn verder dag- en verblijfsrecreatie en agrarische bedrijven (overwegend veeteelt). Daarnaast is de waterafvoerfunctie van de Vecht erg belangrijk.
Wat betreft de toekomst gaat de Visienota voor het Vechtdal uit van een ontwikkelingsrichting van ecologische zone. De genoemde functies zijn de waterafvoerfunctie van de Vecht, biodiversiteit, (verbrede) landbouw en recreatie en toerisme.
Vanuit de Visienota Buitengebied is uitbreiding van bestaande campings mogelijk. In dit plan gaat het om vervangende nieuwbouw van recreatiebungalows. Daarbij is sprake van een uitbreiding van het aantal bungalows van 38 naar circa 75 stuks. Het deel van de camping dat wordt gebruikt voor recreatiebungalows neemt niet in omvang toe. Het betreft een deelgebied van de camping met een oppervlakte van ongeveer 4 ha. Aangezien door deze ingreep de kwaliteit van het recreatieve product wordt verhoogd, is deze volgens de Visienota als passend te beschouwen.
2.2.2 Intrekking Wet op de openluchtrecreatie
Na het vervallen van de Wet op de openluchtrecreatie heeft de gemeente Hardenberg een beleidsregel opgesteld. De gemeente wil meewerken aan uitbreiding van bestaande bedrijven in de recreatieve sector. Verhoging van de kwaliteit is daarbij een belangrijk ijkpunt. Bestaande ondernemers in het Vechtdal worden waar mogelijk gefaciliteerd. Voorwaarde daarbij is dat het hierbij gaat om een bedrijfsmatige exploitatie (verhuur). Verkaveling met als doel particuliere verkoop (uitponding) is daarbij niet aan de orde.
2.2.3 Toekomstvisie
De toekomstvisie 'De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af' is in 2004 vastgesteld. Dit document verwoordt de visie voor de gemeente Hardenberg voor de periode 2004-2019.
De onderwerpen voorzieningen en groene ruimte uit deze visie hebben betrekking op het plangebied. Over voorzieningen wordt gezegd dat deze in de kernen belangrijk zijn, waarbij betrokkenheid van inwoners en particulier initiatief uitgangspunten zijn. De verantwoordelijkheid van voorzieningen verschuift van de gemeente naar instellingen en clubs. Bundeling en samenwerking zijn daarbij van belang om kwaliteit en een groter bereik te realiseren.
De programmalijn groene ruimte verwoordt dat in gebieden met weinig natuurwaarden veel economische activiteit en landbouw mogelijk zijn. In gebieden met hoge natuurwaarden staat daarentegen de natuurfunctie centraal.
2.3 Conclusie
Het plan bestaat uit het vervangen van 38 bestaande vakantiebungalows door 75 nieuwe recreatiewoningen op hetzelfde deelperceel van de camping. Dit deel heeft een oppervlakte van ongeveer 4 ha en de nieuwe bungalows kunnen op de bestaande open plekken worden gerealiseerd. De dichtheid blijft laag, ondanks de toename van het aantal woningen. Door de toename van de kwaliteit en het voldoen aan het principe van zuinig ruimtegebruik is het initiatief passend binnen het beleid van provincie en gemeente.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige Situatie
3.1.1 Inleiding
Vakantiepark De Kleine Belties is een bosrijk terrein voor verblijfsrecreatie ten westen van Hardenberg. Er bevinden zich op het circa 20 ha grote terrein diverse soorten recreatiewoningen, circa 230 toeristische kampeerplaatsen en een gebouwencluster met centrale faciliteiten waaronder een restaurant.
3.1.2 Ligging en bereikbaarheid
Het vakantiepark ligt op een zandrug in een gebied van een voormalige heideontginning en wordt geheel omsloten door wegen. Aan de andere zijde van deze wegen liggen agrarisch gebied, recreatiegebied en natuur. Op een klein deel van het omsloten gebied, op de hoek van de Rheezerweg en de Grote Beltenweg, is een horecalocatie gevestigd. Deze onderneming staat los van de camping. Ook de woning op de hoek van de Grote Beltenweg en de Lariksweg maakt geen deel uit van het vakantiepark.
Ligging van Vakantiepark De Kleine Belties, met in rood aangeduid het plangebied (bron: Bing Maps)
Het plangebied wordt gevormd door het zuidwestelijke deel van het vakantiepark. De ontsluiting van het plangebied van de camping en ook van het plangebied vindt plaats vanaf de Rheezerweg, waar de hoofdentree is gelegen.
3.1.3 Groenstructuur en wegenpatroon
Het plangebied bestaat uit een geaccidenteerd terrein, waarbij hoogteverschillen voorkomen die circa 6 m bedragen. Het gebied is begroeid met gemengd bos, waarvan het merendeel uit naaldbomen bestaat. In het bos bevinden zich open plekken, waar de huidige bebouwing is gerealiseerd. De bungalows staan op royale 'kavels' die niet als zodanig herkenbaar zijn, maar zich manifesteren als grotere open plekken in een gemengd dennen-eikenbos. Dit bos is open van structuur waardoor er ook een gevarieerde ondergroei aanwezig is. Door de halfopen bosstructuur zijn de meeste bomen mooi gevormd. De grillig gevormde dennenbomen zijn bepalend voor de karakteristiek van het gebied.
Bestaande vakantiebungalows
Eén van de twee recente (groeps)woningen die zullen worden gehandhaafd
De bebouwing van het plangebied bestaat uit 38 oudere recreatiebungalows en twee recente woningen voor grotere gezelschappen (tot 12 personen). De woningen zijn bereikbaar via onverharde wegen. Deze infrastructuur blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd.
Bestaande vakantiebungalow
Impressie van de ontsluitingswegen in het plangebied
3.2 Toekomstige Situatie
In de nieuwe situatie zullen op dezelfde plaatsen waar nu de 38 solitaire vakantiebungalows staan de nieuwe bungalows worden gebouwd. De twee recente groepswoningen blijven gehandhaafd. Een deel van de nieuwe woningen zal worden gerealiseerd in de vorm van twee-onder-een-kapwoningen, waardoor het aantal woningen op basis van bestaande bebouwde plekken toeneemt tot circa 60 stuks. Daarnaast zal een aantal woningen (circa 15 stuks) worden gerealiseerd op bestaande open plekken.
De nieuwbouw is nodig, omdat de huidige bungalows niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen. Dit betreft zowel het volume van de woningen als de bouwfysische kwaliteit. Voorwaarde is dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving bij de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd en dat de ontwikkeling het landschap zal versterken.
3.2.1 Inrichtingsplan
Voor het plangebied is een inrichtingsplan gemaakt, waarbij is uitgegaan van de bestaande landschappelijke situatie. Inzet hierbij is het gebruikmaken van de footprints van de bestaande bungalows en de bestaande open plekken in het bos. De huidige ontsluitingswegen op het terrein zijn gehandhaafd. De inzet is een minimale aantasting van het aanwezige bomenbestand en een minimale aantasting van de ondergrond van de voormalige stuifduinen.
Voor het opstellen van het inrichtingsplan heeft een verkenning van de locatie plaatsgevonden. Daarnaast is gebruikgemaakt van beschikbare ondergronden, zoals de GBKN, een gedetailleerde luchtfoto van de locatie en een nauwkeurige hoogtekaart van het gebied.
3.2.2 Ontwerp recreatiewoningen
Het ontwerp van de nieuwe recreatiewoningen is nog niet beschikbaar. Uitgangspunt is dat de woningen zullen worden voorzien van een hellend dak in de vorm van een kap. Een deel van de woningen zal als twee-onder-een-kapwoning worden gerealiseerd. Verder komen er vijf groepswoningen voor gezelschappen tot 16 personen. In eerste instantie is uitgegaan van 30 vrijstaande recreatiewoningen, 40 woningen van het type twee onder een kap, en 5 groepswoningen voor gezelschappen tot 12 personen. Samen met de 2 recente groepswoningen die zullen worden behouden, komt het aantal recreatiewoningen in het plangebied in de nieuwe situatie op 77 stuks.
3.2.3 Gefaseerde uitvoering
Het is de bedoeling dat het vervangen van de bestaande bebouwing gefaseerd zal plaatsvinden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in enige flexibiliteit door middel van de mogelijkheid van een binnenplanse afwijking. Hiermee kan worden ingespeeld op een verandering vanuit de markt, bijvoorbeeld door het terugbrengen van het aantal vrijstaande recreatiewoningen ten gunste van de twee-onder-een-kapvariant. In elk geval zal het inrichtingsplan hieraan ten grondslag blijven liggen.
3.2.4 Ruimtelijke kwaliteit
De gemeente is van mening dat de ruimtelijke kwaliteit door het realiseren van het initiatief, mede door het opgestelde inrichtingsplan, is gewaarborgd. Het plan is goed in de bestaande groene omgeving geïntegreerd. Er is er sprake van een goede inpassing in het landschap.
Inrichtingsplan
3.2.5 Uitgangspunten inrichtingsplan
Bij het ontwerpen van het inrichtingsplan is uitgegaan van het maximale ruimtebeslag dat een recreatiewoning kan krijgen. Dit is het geval als een woning zoveel mogelijk in één bouwlaag wordt gerealiseerd en daarbij de maximale inhoud heeft van 300 m3. De grootte van de gekleurde vlakjes in het plan zijn hierop gebaseerd. In de praktijk zal het bebouwd oppervlak kleiner uitvallen.
De uitgangspunten zijn:
- De woningen zijn waar mogelijk geprojecteerd op plekken waar sprake is van bestaande bebouwing.
- Bij het toevoegen van plekken is zoveel mogelijk gekozen voor bestaande open plekken.
- Voor de maat (het vloeroppervlak) van de vrijstaande woningen in de schets is gekozen voor 8 x 15 m. Op deze wijze wordt een beeld gegeven van het maximale ruimtebeslag als een woning in één bouwlaag wordt gerealiseerd en (bij een afgeronde hoogte van 2,5 m) daarbij een inhoud heeft van 300 m3.
- Voor de twee-onder-een-kapwoningen in deze schets is uitgegaan van 10 x 12 m, waarbij een deel van het woonprogramma onder de kap kan worden gerealiseerd. Uiteraard hoeft niet elke woning in het plan de maximum inhoud van 300 m3 te krijgen.
- Bij de groepswoningen is uitgegaan van een vloeroppervlak op de begane grond van 8 x 10 m (80 m2), waarbij op de verdieping een derde van het programma ligt (40 m2). De inhoud bedraagt daarmee 300 m3.
- Door middel van een asterisk is aangegeven waar sprake is van locaties waar al bebouwing aanwezig is. Er is sprake van 55 locaties, te weten 39 bestaande en 16 nieuwe locaties. Daarnaast zijn er de twee recente groepswoningen, die ongewijzigd blijven.
- Er is zoveel mogelijk uitgegaan van de bestaande infrastructuur. Door het toevoegen van een aantal nieuwe locaties moeten er extra wegen worden aangelegd. Dit is beperkt tot twee korte insteekweggetjes, elk met een lengte van 35 à 40 m.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemeen
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaan uit:
- 1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. In het voorliggende bestemmingsplan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
4.2 Bestemming
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
De gemeente heeft in verband met de actualisatie van verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente een pilotbestemmingsplan opgesteld, namelijk het bestemmingsplan Reestdal & Bergentheim-Zuid. Het voorliggende bestemmingsplan sluit qua bestemmingsregeling aan op dit pilotbestemmingsplan.
Het bestemmingsplan kent de bestemming Recreatie. In deze bestemming is de mogelijkheid opgenomen voor de bouw van 77 (groeps)recreatiewoningen. De inhoud van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 300 m3, die van groepsrecreatiewoningen niet meer dan 600 m3. Naast deze bepalingen zijn er in de regels regels gesteld ten aanzien van de hoogtes, dakhelling en het aantal (groeps)recreatiewoningen per hectare. In de regels wordt geen mogelijkheid geboden voor de bouw van bijgebouwen bij de recreatiewoningen.
De gemeente kent een eigen archeologiebeleid, waarin vijf categorieën van archeologische (verwachtings)waarden zijn opgenomen. Elke categorie kent zijn eigen planregeling. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij het gemeentelijk archeologisch beleid, hetgeen heeft geresulteerd in een dubbelbestemming, te weten Waarde - Archeologie 5.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische En Ruimtelijke Aandachtspunten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten behandeld die van invloed kunnen zijn op de realisatie van het initiatief. De volgende onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan bod: wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, water, ecologie, externe veiligheid en milieuzonering.
5.2 Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. In geval van geluidsgevoelige nieuwbouw binnen de zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Recreatiebungalows worden niet beschouwd als geluidsgevoelige bebouwing, zodat akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.
5.3 Luchtkwaliteit
Ons land heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplek (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Titel 5.2 van de Wet milieubeheer heeft betrekking op de luchtkwaliteitseisen. Dit wetsonderdeel is op 15 november 2007 in werking getreden.
De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit bij planvorming in acht moet worden genomen, is geregeld in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. De regeling kan als volgt worden samengevat:
- Indien aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van dat plan, zelfs niet indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Indien één of meerdere grenswaarde(n) worden overschreden bij de realisatie van het plan, dan kan het voorgenomen plan alsnog worden gerealiseerd indien het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van een stof waarvoor grenswaarden worden overschreden.
- Indien één of meerdere grenswaarde(n) worden overschreden bij realisatie van het plan én het plan wél in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van een stof waarvoor grenswaarden worden overschreden, kan het plan alsnog worden gerealiseerd indien als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (dit is de zogenaamde saldobenadering).
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven dus niet aan de wettelijke normen (grenswaarden) te worden getoetst. De criteria om te kunnen beoordelen of een project een geval van nibm is, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. Voor de komende jaren wordt door het Milieu- en Natuurplanbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 (fijn stof) als NO2 met circa 0,4-0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid. Projecten die slechts tot een geringe toename van de bestaande concentraties leiden, zijn in dit licht bezien aanvaardbaar, omdat deze toename in korte tijd zal worden gecompenseerd door de trendmatige verbetering van de luchtkwaliteit. Per saldo treedt zodoende geen verslechtering op. Bepaald is dat projecten die tot 3% verslechtering van de luchtkwaliteit leiden (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil de zogenoemde nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden berekend of een plan wel of niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 geraamd.
Op grond van CROW-publicatie nummer 272 (Verkeersgeneratie voorzieningen, december 2008) moet voor bungalowparken rekening worden gehouden met 2,3 ritten van gemotoriseerde voertuigen per recreatiewoning per etmaal .(Bij deze ritproductie zijn het personeel en de bevoorrading van het bungalowpark inbegrepen) Uitgaande van een toename met maximaal 40 recreatiewoningen leidt dit tot circa 92 ritten per etmaal.
nibm-tool juni 2011
Uit de berekeningen blijkt dat bij bovengenoemde aanname het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het betreft daarmee een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
5.4 Bodem
Op de locatie is verkennend bodemonderzoek verricht door Sigma (verkennend milieukundig bodemonderzoek Rheezerweg nr. 79 te Rheeze, rapportnummer 11-M5842 d.d. 10 oktober 2011). De belangrijkste passages uit het hoofdstuk conclusie en aanbevelingen van het onderzoek zijn hierna weergegeven.
Toetsing hypothese
Op basis van de vooraf in paragraaf 2.4 gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerst aanleg als milieukundig onverdacht aangemerkt.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat verontreinigingen ten opzichte van de streefwaarde. De gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor gaan aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestalde hypothese, de vooraf gestelde hypothese 'onverdacht' dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten, echter voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, naar onze mening, geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde nieuwbouw van vakantiebungalows op de onderzoekslocatie.
Aanbevelingen
Indien op de locatie, als gevolg van grondverzet, grond vrijkomt dienen de toepassingsmogelijkheden te worden vastgesteld aan de hand van het Besluit Bodemkwaliteit (besluit november 2007). Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd zal deze verwerkt dienen te werden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties.
Opgemerkt dient te worden dat de vertaalslag van verkennend bodemonderzoek naar hergebruik van grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit, veelal, niet mogelijk is. In de meeste gevallen zijn aanvullende gegevens noodzakelijk, het bevoegd gezag (de gemeente waarin de grond wordt toegepast) kan hier uitsluitsel over geven.
Algemeen/opmerkingen/betrouwbaarheid/uitsluitingen
Het onderhavige onderzoek heeft betrekking gehad op het onbebouwde deel van het perceel aan de Rheezerweg nr. 79 te Rheeze (zie bijlage 2). Op basis van het onderhavige onderzoek kan alleen een uitspraak worden gedaan omtrent de bodemkwaliteit van het onderzochte terreindeel.
Op basis van het onderhavige onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan omtrent: de bodemkwaliteit van niet onderzochte terreindelen, de bodemkwaliteit van niet bekende verdachte terreindelen, de bodemkwaliteit onder gesloten verharding, de bodemkwaliteit van niet verkende bodemlagen enzovoorts. Daarnaast kan op basis van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan omtrent de eventuele aanwezigheid van asbest in de bodem/het puin.
Ten aanzien van de historische informatie van de locatie wordt opgemerkt dat de geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Voor het verkrijgen van historische informatie is Sigma Bouw & Milieu afhankelijk van deze bronnen, waardoor Sigma Bouw & Milieu niet kan instaan voor de juistheid en volledigheid van de verzamelde historische informatie.
In algemene zin wordt opgemerkt dat bij analyse van mengmonsters de gehalten in de individuele deelmonsters van een mengmonster zowel hoger als lager kunnen zijn dan de aangetoonde gehalten in het betreffende mengmonster.
Hoewel het verrichte veld- en chemisch-analytisch onderzoek, zoals bij ieder bodemonderzoek, steekproefsgewijs is uitgevoerd, is er naar gestreefd om representatieve bodemmonsters te verkrijgen. Het is juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de bodemkwaliteit af te geven op basis van de resultaten van een bodemonderzoek.
Een verkennend bodemonderzoek geeft nooit volledige zekerheid omtrent de toestand van de bodem ter plaatse van een locatie. Het onderzoek dient geïnterpreteerd te worden als een inschatting van de verontreinigingssituatie op een bepaald moment. Het is echter op basis van dit onderzoek nooit uit te sluiten dat er lokaal afwijkingen in de bodem voorkomen, bijvoorbeeld ten gevolge van as-, verbrandings-, afvalgaten of dempingen.
Het kan op basis van dit onderzoek tevens niet uitgesloten worden dat zich op de locatie verontreiniging bevindt welke in dit onderzoek niet is aangetroffen.
Het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is dan ook indicatief en een momentopname.
De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt.
De conclusie is dat nader bodemonderzoek niet nodig is. Het onderdeel bodem levert voor het voorliggende bestemmingsplan geen problemen op.
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter implementatie van het Verdrag van Malta, waarbij het archeologisch bodemarchief wordt beschermd tegen bodemverstoringen (dieper dan 30 cm) als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen, zoals bestemmingsplannen, rekening te houden met te verwachten en aanwezige archeologische waarden. Het behoud van die waarden is het uitgangspunt. Daarom heeft de gemeenten Hardenberg een archeologische verwachtingskaart/beleidsadvieskaart opgesteld. Op grond van deze kaart geldt ter plaatse een middelhoge verwachtingswaarde. Dit houdt in dat onderzoek verricht moet worden indien de bouwmogelijkheden groter zijn dan 2.500 m2 en er dieper wordt gegraven dan 50 cm. De fundering van de recreatiewoningen zal minder diep komen te liggen dan 50 cm, om deze reden wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De aanwezigheid van archeologische resten of sporen is echter nooit volledig uit te sluiten. Daarom dient men bij bodemverstorende activiteiten alert te zijn op het aantreffen van archeologische waarden. Als deze waarden worden aangetroffen, dienen deze conform artikel 47 van de Monumentenwet 1988 te worden gemeld.
5.6 Water
Inleiding
Vakantiepark De Kleine Belties heeft het plan om 38 recreatiebungalows op een deellocatie van het park te vervangen door 75 moderne recreatiewoningen. Hiervoor is een wijziging van het bestemmingsplan nodig.
Plangebied
Het bestemmingsplangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Velt en Vecht. Het bruto-oppervlak van het plangebied bedraagt circa 5,0 ha.
Waterparagraaf
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Deze paragraaf is de weerslag van het overleg tussen gemeente, initiatiefnemer en beide waterschappen.
Oppervlaktewater
Op het vakantiepark komt, vlak bij het plangebied, oppervlaktewater voor in de vorm van een zwemplas. Deze plas is omgeven door een zandstrand. Ook is er een visvijver aanwezig. Deze situatie blijft gehandhaafd.
Maaiveldhoogte
De locatie bestaat uit een geaccidenteerd vlak gebied. Volgens de hoogtekaart varieert de hoogte van het maaiveld van het plangebied overwegend tussen circa 8,0 m en 11,0 m + N.A.P. Op een klein gedeelte van de locatie komen uitschieters voor tot 14,0 m + N.A.P. De waterspiegel van de nabijgelegen zwemplas ligt op circa 7,4 m + N.A.P.
De bodem van het plangebied bestaat uit zandgrond. Door de lage waterstand ten opzichte van het maaiveld en de hoeveelheid infiltratie in het plangebied zijn de gronden droog. In het plangebied is geen sprake van wateroverlast.
Het verschil tussen het maaiveld en de hoogte van de verschillende peilen lijkt voldoende drooglegging voor het plangebied op te leveren om ook met kruipruimte te kunnen bouwen. In de toekomst zal bij elke nieuwe ontwikkeling moeten worden bekeken of dit ook werkelijk het geval is.
Toename verhard oppervlak
Als alle recreatiewoningen met omliggende verharding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden gerealiseerd, zal de bebouwde oppervlakte toenemen met maximaal circa 8.350 m2. Voor de ontsluiting van de bungalows wordt gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur, die bestaat uit onverharde wegen.
Hemelwater en infiltratie
Concreet betekent dit dat deze toename verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Waterschap Velt en Vecht hanteert hierbij de 10% vuistregel. Dit betekent voor dit plan, dat circa 835 m3 waterberging gerealiseerd dient te worden. Dit kan bijvoorbeeld in een vijver, wadi, zaksloot, bodempassage, infiltratiekratten en dergelijke. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van hemelwater de voorkeur. Om bodemvervuiling tegen te gaan is het wenselijk geen gebruik te maken van uitlogende (bouw)materialen.
Riolering
Uit informatie bij het waterschap blijkt dat binnen het plangebied een drukrioolstelsel ligt. Hier mag alleen huishoudelijk afvalwater op worden geloosd. Door de realisatie van 35 extra wooneenheden nemen de afvalwaterstromen toe. Het is van belang dat het drukrioolstelsel voldoende capaciteit heeft om deze extra afvalwaterstromen te kunnen verwerken. Geadviseerd wordt om dit met de gemeente Hardenberg te bespreken.
Het plan ligt in een gebied dat op de kaart is aangemerkt als milieuaandachtsgebied. Het waterschap volgt voor het milieuaandachtsgebied het provinciaal beleid.
Wateradvies
Het plan is op 14 oktober 2011 voorgelegd aan het Waterschap Velt en Vecht op de watertoets online. Het waterschap heeft op 12 december 2011 gereageerd. De reactie van het waterschap is in deze paragraaf verwerkt.
Het Waterschap Velt en Vecht heeft een positief wateradvies gegeven, op voorwaarde dat haar reactie in het plan wordt verwerkt.
5.7 Ecologie
Op de locatie is ecologisch onderzoek verricht door Eelerwoude: Briefadvies natuurtoets bungalows vakantiepark Kleine Belties d.d. 1 juli 2011, ref. nr. 5156/JvM. De conclusies en het advies met betrekking tot effecten en ontheffing zijn hierna weergegeven.
"Op basis van deze natuurtoets/inspectie kan worden geconcludeerd dat het plangebied een geschikt leefgebied vormt voor een aantal beschermde diersoorten in het kader van de Flora- en faunawet. Het gaat om algemene en licht beschermde soorten zoals zoogdieren, maar ook strikt beschermde soorten zoals vogels.
Licht beschermde soorten: zorgplicht
Er kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door (tijdelijk) verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Er geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht.
Vogels: werkzaamheden buiten het broedseizoen
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren, zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen mogen worden uitgevoerd. (In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.)
Een ontheffing voor het verstoren van strikt beschermde vogelsoorten is niet noodzakelijk als er bij de planning van de sloopwerkzaamheden rekening gehouden wordt met het broedseizoen van vogels.
Verwacht wordt dat met de beschreven adviezen negatieve effecten op beschermde soorten zo goed mogelijk worden voorkomen en dat zo een goede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht die de Flora- en faunawet oplegt. Het is derhalve niet noodzakelijk om een ontheffing of een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderdeel "Handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten" van de omgevingsvergunning hoeft niet te worden ingevuld."
Conclusie
De conclusie is dat het onderdeel ecologie geen problemen oplevert.
5.8 Milieuzonering
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke elementen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) geraadpleegd. In deze uitgave staan richtafstanden van bedrijven tot woonbebouwing aangegeven.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In de VNG-uitgave staan deze gebieden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Hiervoor geldt dat kleinere richtafstanden mogen worden aangehouden.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het bouwen van 75 recreatiewoningen op een deel van Vakantiepark De Kleine Belties in Hardenberg, een locatie voor verblijfsrecreatie, mogelijk. De bungalows komen in de plaats van 38 bestaande recreatiebungalows op de locatie.
De kortste afstand van het plangebied tot bebouwing buiten het recreatiepark bedraagt ongeveer 310 m. Dit betreft agrarische bebouwing.
Het onderdeel milieuzonering levert geen bezwaren op.
5.9 Externe Veiligiheid
5.9.1 Inrichtingen
Inleiding
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is individuele burgers en groepen een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. De navolgende kaart betreft een uitsnede van de risicokaart met daarop de ligging van het plangebied weergegeven.
Uitnede risicokaart (paars = globale ligging plangebied)
Op het Vakantiepark De Kleine Belties zijn gevaarlijke stoffen aanwezig (chloorbleekloog en propaan). De installaties vallen niet onder het Bevi, maar onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het onderhavig planvoornemen wordt niet belemmerd door de aanwezigheid hiervan.
Ook de aanwezige installaties met gevaarlijke stoffen op de naastgelegen camping belemmeren het planvoornemen niet.
5.9.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Inleiding
Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van een nieuwe wetgeving rond transportroutes: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met bijbehorende basisnetten wegen, spoor en water.
Deze wetgeving gaat de huidige Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen vervangen. Naar verwachting treedt deze nieuwe wetgeving binnen de planperiode van dit bestemmingsplan in werking (2012), waardoor reeds is geanticipeerd op de bepalingen hieruit.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:
- vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
- vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
- aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (zone van 30 m bij wegen en spoorwegen en 25 m of 40 m bij waterwegen) waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen in principe niet is toegestaan).
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de Rheezerweg/Grote Beltenweg. Over deze wegen vindt geen tot weinig vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, waardoor de nieuwe ontwikkelingen niet worden belemmerd.
Overige wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (waaronder spoor- en waterwegen) liggen op een dusdanig grote afstand van het plangebied dat ten aanzien hiervan eveneens geen beperkingen op het plangebied worden gelegd.
5.9.3 Buisleidingen
Inleiding
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat op circa 250 m ten westen van het plangebied een buisleiding van de Gasunie ligt. Deze buisleiding (een aardgastransportleiding) heeft een druk van 40 bar en een diameter van 6 inch. De buisleiding heeft geen 10-6-contour (plaatsgebonden risico) en de belemmeringenstrook van 5 m ligt ook niet in het plangebied. Het invloedsgebied is gesteld op circa 70 m, waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van deze leiding ligt en geen belemmeringen optreden ten aanzien van het planvoornemen.
Overige buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd zijn niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten van de nieuwe ontwikkeling worden in zijn geheel gedragen door de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft vanaf 5 juni 2012 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn zes zienswijzen tegen het plan ingediend. Het zienswijzenverslag is te raadplegen in de Bijlagen.